Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 111
(1996)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
De betrekkelijkheid van het moderne historisch besefGa naar voetnoot*
| |
Soorten en niveaus van historische herinneringEr heerst dus terecht grote gevoeligheid over het ‘omgangsrecht’ met het verleden. Er is, misschien tengevolge van die grote betrokkenheid, op dit terrein tevens sprake van onduidelijkheid. In de alinea's hierboven is ‘historisch besef’ met de volgende termen aangeduid: historisch geheugen, historische herinnering, historische ervaring, historische herdenking, geschiedbeleving, verwerking van het verleden, historische interesse, geschiedbeschouwing. Al die termen benoemen aspecten van het fenomeen, | |
[pagina 31]
| |
maar geen ervan verwoordt het complexe geheel van ‘historiciteit’ bevredigend. De terminologie is in werkelijkheid nog veel uitgebreider, wat duidt op een veelheid aan opvattingen over historisch besef. Elke rubricering of categorisering daarvan is natuurlijk aanvechtbaar. Maar toch kan de volgende indeling van soorten ‘historische herinnering’ dienstig zijn, al was het alleen maar voor dit betoog. Het is een klassieke verdeling in drieën geworden. Er is ten eerste een onbewuste, directe historische herinnering. Ze wordt op onverwachte momenten uit het geheugen opgeroepen en is sterk emotioneel en zintuigelijk gericht. De herinnering is bijna tastbaar, ruikbaar, proefbaar of hoorbaar en wordt dan ook wel aangeduid met de term ‘historische sensatie’. Dit type van historische herinnering is krachtig en authentiek, maar ook toevallig en beperkt. Ze is namelijk niet bewust aanstuurbaar en sterk persoonsgebonden. Hoewel deze historische ervaring onlangs academische erkenning heeft gekregen, in Nederland met name in verhandelingen van de hand van F.R. Ankersmit en J. Tollebeek, valt ze nauwelijks wetenschappelijk te duiden. Als dat al zou kunnen, dan hoort het verschijnsel eerder tot het domein van de psychologie, de fenomenologie of de existentiefilosofie, dan tot dat van de geschiedwetenschapGa naar voetnoot2. Een tweede vorm van historische herinnering is bewuster van aard: dat is het alledaags historisch besef. Dit is gericht op identiteitsvorming van personen en groepen en kent een besef van tijdsverloop. Met behulp van het alledaags historisch besef wordt orde aangebracht in het bestaan. Verschijnselen worden benoemd en in de tijd geplaatst, een zinvolle afloop en doelgerichtheid van maatschappelijke handelingen en processen worden gesuggereerd. Deze historische herinnering is dus meer gestructureerd dan de zeer persoonlijke historische sensatie, omdat ze bewust oproepbaar is en collectief gedeeld wordt. Niettemin is dit alledaags historisch besef diffuus. De informatie waaruit het opgebouwd wordt, is chaotisch en rommelig. De eenvoudige burger staat bloot aan een bombardement van informatie uit kranten, tijdschriften, gesprekken, radio, televisie en soms een enkel boek. Als voorbeeld kan dienen de informatie die de modale Westeuropeaan in 1995 over de burgeroorlog in het voormalige Joegoslavië krijgt aangereikt. Er is het dagelijkse nieuws over de Bosnische crisis. De gemiddelde krantenlezer denkt dan niet aan 1908, maar aan het actuele conflict tussen Bosnische Serviërs, Bosnische moslims en Kroatische Bosniërs. Hij of zij zal wellicht weet hebben van een relatie tussen Balkancrises en de eerste wereldoorlog. Maar tegelijkertijd wordt voortdurend gerefereerd aan de tweede wereldoorlog. En dan niet alleen aan lokale fascistische Ustasjsa's, maar ook aan meer algemene noties van genocide, waarvoor Auschwitz het paradigma vormt. Voorts worden eeuwenoude religieuze tegenstellingen tussen rooms-katholieken en Oosters-orthodoxen opgevoerd. Er zijn ook moslims die soms wel en dan weer niet iets met Turken te maken hebben. De Russen roeren zich langs tsaristische lijnen en schijnen iets speciaals met de Serven te hebben. In ieder geval | |
[pagina 32]
| |
wantrouwen ze de NAVO, hoewel ze niet communistisch meer zijn. Dan was er in de verte nog iets met Oostenrijkers of Hongaren. Het is niet eenvoudig voor de ‘gewone’ historische belangstellende om al deze vaak losse flarden van historische informatie chronologisch of logisch-oorzakelijk te ordenenGa naar voetnoot3. Wel goed geordend is, ten derde, de historische herinnering als cultuurgoed. Deze is duurzaam en collectief. Collectief, omdat de vorming van een geschiedopvatting, van een ‘geschiedenis’, een groepsactiviteit is. Duurzaam, omdat een dergelijke geschiedenis, zo'n historisch wereldbeeld, niet verdwijnt met het afsterven van de biologische dragers van de herinnering. De herinnering is vastgelegd in tradities, rituelen, verhalen, boeken, bouwwerken en kunstobjecten. De benodigde historische kennis wordt op ordelijke wijze bewust aangeleerd. De geschiedenis zelf wordt door middel van geschiedschrijving ook geordend: voorzien van een tijdsverloop en van een narratieve structuur. De ordening van historische herinnering als cultuurgoed geschiedt in de vorm van een verhaal, dat in twee richtingen generatie-overstijgend is. Het geschiedverhaal strekt zich in de tijd naar achteren uit, het verleden in, maar het is ook toekomstgericht. Heden, verleden en toekomst worden in één begrijpelijk en zinvol chronologisch raamwerk gevat. De Duitse historicus Jörn Rüsen geeft de volgende definitie van geschiedenis als cultuurgoed: ‘Wahrnehmung und Deutung von Zeit, Orientierung in ihr und Zwecksetzung mit ihr’Ga naar voetnoot4. Hierover gaat het meestal als men spreekt van historische herinnering. Om een bewust geproduceerd cultuurgoed, dat naast empirische geschiedschrijving ook een element van duiding en zingeving in de tijd bevat. Zo'n historische herinnering werkt als oriëntatiepunt, verschaft identiteit, is sociaal en politiek werkzaam en draagt bij aan de handelingsbek waamheid en doelgerichtheid van het maatschappelijk leven. De meeste verhandelingen over historisch besef gaan dus over deze tastbare, gestolde, duidelijk gearticuleerde vorm van historische herinnering. Dat is praktisch, vanuit onderzoeksmateriaal en vergelijkbaarheid van gegevens, begrijpelijk. Het valt ook principieel heel wel te verdedigen, maar het is van belang de andere niveaus van historisch besef niet helemaal uit het oog te verliezen. | |
Modern historisch besefIn het discours over geschiedbeleving en historisch bewustzijn speelt het probleem van het zogenaamde moderne historische besef een hoofdrol. Innig verstrengeld met de kwestie van het modem historisch besef is de rol van de moderne geschiedwetenschap. In het debat over het ontstaan van dit moderne historische besef is een klassieke topos | |
[pagina 33]
| |
gevestigd. Ik doel natuurlijk op de invloedrijke verklaring van Reinhart Koselleck, waarin ‘Historie’ in de loop van de achttiende eeuw plaats gaat maken voor ‘Geschiedenis’. Kosellecks inmiddels klassieke redenering behandelt de verdwijning van Historia Magistra Vitae. De opvatting dat we uit de geschiedenis lering kunnen trekken gaat er vanuit dat mensen in het verleden voor dezelfde soort van beslissingen stonden als wij nu, dat hun mogelijkheden en moeilijkheden niet afweken van die in het heden. Als die ervaring van de gelijkvormigheid van verleden en heden tussen 1750 en 1850 verloren gaat, ontstaat er volgens Koselleck in Westeuropa een fundamenteel andere beschouwingswijze van maatschappij en geschiedenis. Het verleden wordt voortaan gezien als anders, ver weg en voorbij. Het kan niet meer dienen als directe leidraad voor het handelen in de nieuwe, ongekende en onbekende situatie van het hedenGa naar voetnoot5. Geschiedenis wordt van een pragmatische, toepassingsgerichte activiteit tot een afstandelijke Reflexionswissenschaft. De belangrijkste denkrichting die deze opvatting in de negentiende eeuw zal uitdragen, wordt het historisme. De historisten zagen zichzelf als voorvechters van een soort zelfbeschikkingsrecht van het verleden. De geschiedenis was meer dan een speelbal van het heden: ze had een eigen karakter en moest als zodanig met respect worden behandeld. Daarmee werd het verleden zowel op een voetstuk geplaatst, als apart gezet. Geschiedenis was heel belangrijk, maar niet meer van deze wereld. De moderne geschiedbeschouwing, zo men wil de geschiedwetenschap, heeft een paradoxale uitwerking gehad. Enerzijds is de geschiedbeoefening er invloedrijk door geworden, in de vorm van de historisering van het wereldbeeld. Anderzijds is het verleden, de geschiedenis, er door ontmanteld of op zijn minst entzaubert. De beoordeling van de moderne geschiedbeoefening is dan ook ambivalent. Enerzijds is men trots op de wetenschappelijke prestaties, op het verworven historisch inzicht. Anderzijds is er sprake van zorg over het wegvallen van maatschappelijke functies en betekenis. | |
Politiek correcte geschiedschrijvingDe trots op de wetenschappelijke ontrafeling van het verleden gaat vaak samen met een verlangen om het verleden en daarmee het heden te rationaliseren. De boodschap is dat de moderne geschiedwetenschap ons zal bevrijden uit de knellende banden van het verleden. Bekend is deze visie geworden in de verwoording van J.H. Plumb, die in 1969 schrijft over The death of the past. The past staat voor het betekenisvolle, mythische, ideologische, zingevende ‘verleden’, dat gebruikt wordt voor maatschappelijke doeleinden. Dat gemanipuleerde verleden kunnen we volgens Plumb missen als kiespijn. Daarom valt het toe te juichen, dat de moderne geschiedwetenschap (history) de | |
[pagina 34]
| |
mythes van het verleden heeft doorgeprikt en deze vervangen heeft door kritische, betrouwbare kennis. Plumbs held is Edward Gibbon en hij rekent zichzelf duidelijk tot de VerlichtingstraditieGa naar voetnoot6. In de context van de linkse maatschappijkritiek van de jaren zestig en zeventig definieert de Duitse historicus Hans Ulrich Wehler de moderne wetenschappelijke geschiedbeoefening als een ‘historisch-fundiertes, rationales Orientierungswissen’ dat ons gevoelig moet maken voor problemen van ongelijkheid en emancipatie. Ook hij bekent zich nog immer tot de VerlichtingGa naar voetnoot7. Wehlers collega Jürgen Kocka pleit voor goed bedreven geschiedenis, want die kan volgens hem een belangrijke bijdrage leveren aan het functioneren van onze huidige samenleving. Wat is ‘goed bedreven geschiedenis’ volgens Kocka? Dat is geschiedbeoefening die zowel wetenschappelijk als politiek correct is. Ze voldoet aan de sinds het historisme gebruikelijke professionele eisen van Geschichtswissenschaft en levert rationele kennis, die in Kocka's ogen qualitate qua emancipatoir is. Dat laatste vertegenwoordigt het politiek correcte element: geschiedenis voedt op tot medemenselijkheid en tolerantie, ontmaskert vooroordelen en zuivert het heden van onfrisse mythen uit het verledenGa naar voetnoot8. Ook in Nederland is deze opvatting over de rol van de geschiedbeoefening aanwezig, met name in de jaren zeventig en tachtig. Naast theoretische academische pleidooien voor geschiedenis en bevrijding wordt emancipatorische geschiedschrijving vooral uitgedragen in het onderwijs en binnen het vormingswerk. Het geschiedenisonderwijs moet concurreren met didactische concepten als wereldoriëntatie en maatschappijleer. In het voortgezet onderwijs dwingt de invoering van de mammoetwet vanaf 1968 tot stofbeperking. De selectie wordt sterk presentistisch, gestuurd door leerdoelen als ‘kritisch-democratische persoonlijkheidsontwikkeling’, ontleend aan het werk van onder anderen de Duitse hoogleraar in de politieke vorming en in de didactiek van de geschiedenis J. Rohlfes. De schoolboeken lopen een decennium achter, maar in de jaren tachtig wordt de inhoud ervan wel zeer hedendaags, sterk gericht op de zogenaamde ‘bestaansverheldering’. Belangrijk is - of wòrdt dan eigenlijk pas - de geschiedenis van de tweede wereldoorlog, die op sterk moraliserende en waardenvormende wijze in de leerboeken gepresenteerd wordt. De overheid waakt er ook voor dat de tweede wereldoorlog het eindexamenprogramma blijft dominerenGa naar voetnoot9. | |
[pagina 35]
| |
Niet alleen het ministerie van onderwijs en wetenschappen, ook dat van welzijn, volksgezondheid en cultuur heeft zich in de strijd geworpen. In 1987 produceerde het een beleidsnota over jeugdvoorlichting over de tweede wereldoorlog in relatie tot het heden. Dat laatste, de relatie tot het heden, trad op de voorgrond. Het ging er vooral om de jeugd te wapenen tegen hedendaags fascisme en racisme door vergelijkingen met de Hitlertijd te trekken. Actief in deze jacht op het verkeerde verleden was bijvoorbeeld de Anne Frank Stichting. De geschiedopvatting in de op scholen veelgebruikte lespaketten en AFKranten riep op tot emancipatie en was sterk geactualiseerd. In 1970 werd Anne Frank in een proeve van vormingstoneel omgevormd tot een verzetsstrijdster tegen het toen heersende kolonelsregime in Griekenland. De les uit de tweede wereldoorlog luidde dat verzet tegen discriminatie en onrecht wereldwijd geboden was, maar toch wel in de eerste plaats tegen dictaturen van kapitalistisch-fascistische snit. In de loop van de jaren tachtig verschoof de aandacht naar het binnenland en richtte men zich meer op ‘interculturele vorming’Ga naar voetnoot10. Dat laatste thema heeft meer in het algemeen op scholen zijn intrede gedaan. In het geschiedeniscurriculum ging men aandacht besteden aan de multi-culturele samenleving en aan de noodzaak tot tolerantie. Vanuit die instelling worden tegenwoordig bijvoorbeeld trekarbeid en andere migraties uit het verleden voorgesteld als vroege vormen van ‘gastarbeid’. Lessen over de samenstelling van de Amsterdamse bevolking in de zeventiende eeuw worden gebruikt om de creatieve gevolgen van onderlinge culturele bevruchting aan te prijzen. ‘Toen waren er nog meer buitenlanders dan nu en kijk eens hoe goed het is afgelopen’! (Dat het aangeprezen einddoel niet multi-culturalisme maar sociale integratie is, laten we nu maar even terzijde.) Het klinkt allemaal sympathiek, maar de geschiedbeoefening wordt op deze manier wel erg braaf gemaakt. ‘Geschiedenis’ wordt geheel op de sociaal-wenselijke maat van de moderne verzorgingsstaat gesneden. Maar ze heeft, dat moet worden erkend, in deze vorm nog een maatschappelijke rol te vervullen. | |
Afstandelijke contemplatieZoals vermeld, bestaat er ook een minder zonnige visie op de betekenis van de moderne geschiedbeoefening. De zorgelijke kanten van de ontwikkeling van het moderne historische besef worden vooral belicht door historistisch ingestelde historici. Een voorbeeld is de opvatting van de geschiedfilosoof Hermann Lübbe. Inderdaad, zegt hij Koselleck na, is Historia Magistra Vitae dood. De moderne geschiedbeoefening levert geen lessen voor het heden meer op. Wel biedt de historistische geschiedbeschouwing één algemene les en die houdt in dat we uit de bestudering van de geschiedenis bescheidenheid moeten leren. We weten er niet zo veel van. De geschiedenis is een | |
[pagina 36]
| |
volgorde van gebeurtenissen, die pas achteraf verteld kan worden. Die volgorde is niet planmatig. Er is geen patroon van gebeurtenissen, noch een doel van de ontwikkeling aanwijsbaar. Geschiedbeoefening leert ons juist hoe principieel toevallig en onvoorspelbaar het geschiedverloop is. Geschiedbeschouwing is voor Lübbe in wezen een Lehre der Kontingenzerfahrung. Echte, eerlijke, waarheidsgetrouwe geschiedbeoefening dient zich verre te houden van het praktische gewoel van het heden. Geschiedbeoefening hoort anti-presentistisch te zijn, moet zich gedistantieerd opstellen ten opzichte van hedendaagse politieke wensen en maatschappelijke verlangensGa naar voetnoot11. Deze lezing van het historisme heeft sterke conservatieve implicaties. Pogingen tot wereldverbetering worden immers skeptisch beschouwd. Die houding leidt ook tot maatschappelijk isolement. Want de moderne geschiedbeschouwing leert ons een afwachtende houding aan te nemen. Historici staan dus niet meer vooraan in het politieke debat. Geschiedkundige inzichten bepalen niet langer de maatschappelijke agenda. De gevolgtrekking dat geschiedbeoefening slechts een zeer marginale maatschappelijke rol vervult, is volgens deze historisten onontkoombaar. Zij vinden dat toch ook wel spijtig. Bij hen leeft het besef dat er door het zelfinzicht tengevolge van het moderne historisch bewustzijn iets verloren is gegaan. De jeugd en onschuld van het vak, de cultuurtraditie van Historia Magistra Vitae; het is toch jammer dat het allemaal verdwenen is. Veel wordt er, juist in deze kring, geklaagd over het zogenaamde Verlust der Geschichte. Deze term is van Alfred Heuss, die, ver vóór Plumb, stelt dat ‘geschiedenis-als-wetenschap’ de ‘geschiedenis-als-herinnering’ heeft vernietigd. Het historisme heeft de geschiedbeoefening gehistoriseerd en verwetenschappelijkt. De werkzame historische herinnering in de vorm van mythen en ideologieën wordt ontkracht. En daarmee graaft het historisme zijn eigen graf, want de geschiedbeoefening wordt antiquarisch, vrijblijvend en geïsoleerd. Heuss meent dat de geschiedenis nog slechts te vinden valt ‘... in den Bibliotheken, in den Hörsälen, in den wissenschaftlichen Instituten und Archiven,..’Ga naar voetnoot12. De gedachte is dat in onze moderne samenleving het verleden is afgestorven en dat de vitale historische herinnering waaruit eertijds geput werd, verloren is gegaan. Dit heimwee doet zich niet alleen voor bij conservatieve Duitse historisten en hun hedendaagse volgelingen. Ook in onverdachte Verlichtingskring, zoals die van de Franse Annales-historici valt deze gemoedstoestand aan te treffen. Duidelijk aanwijsbaar is die nostalgie bij Pierre Nora in zijn inleiding op de prestigieuze serie Les lieux de mémoire. Nora stelt daar mémoire en histoire tegenover elkaar. De herinnering is goed en mooi. Ze hoort bij een warme traditionele samenleving waarin de overdracht van normen en waarden in gezin, kerk en school vanzelfsprekend verliep. Men leefde in en vanuit het verleden, kende de traditie, voelde zich thuis in de eigen cultuur en had geen behoefte aan kunstmatig geschiedenisonderwijs of formele herdenkingen. ‘La mémoire’, mijmert Nora, ‘c'est la vie’. | |
[pagina 37]
| |
Daartegenover staat ‘geschiedenis’, in de betekenis van de moderne geschiedbeoefening. Deze is kunstmatig en kil. Histoire is een intellectualistisch produkt van een samenleving die haar vanzelfsprekende band met het verleden verbroken heeft. Dit moderne geschiedbeeld moet aangeleerd worden in apart onderwijs en behoeft periodieke onderhoudsbeurten in de vorm van formele historische herdenkingen. Waar de herinnering het leven zelf is, daar kan ‘geschiedenis’ slechts een reconstructie opleverenGa naar voetnoot13. | |
AmbivalentieMaar Nora is niet alleen nostalgisch. Hij staat ambivalent tegenover de mémoire en ziet wel degelijk ook een rol weggelegd voor rationele historische kennis in de zin van Plumb. ‘Vaderlandsliefde’ levert een voorbeeld van deze ambivalentie. De laatste levende herinnering, de laatste historisch werkzame ideologie, is volgens Nora het nationalisme geweest. Pas daarna, in de twintigste eeuw dus, is in Frankrijk de geschiedbeoefening echt wetenschappelijk geworden in die zin dat ze op zichzelf reflecteert. Dat wil in dit geval zeggen, dat historici de door hun voorgangers bedachte concepten van ‘natie’ en ‘nationalisme’ aan kritiek onderwerpen. De triomf van dit moderne historische bewustzijn valt toe te juichen, want daardoor is de nationalistische mythe ontkracht. Maar er is ook iets verloren gegaan: de wetenschappelijke benadering is wel erg klinisch en gevoelsarm. ‘On ne célèbre plus la nation’, verzucht Nora, ‘mais on étudie ses célébrations’Ga naar voetnoot14. In wezen is dit standpunt tragisch. Wie eenmaal gegeten heeft van de boom met historische kennis moet vervolgens het paradijs van de ongecompliceerde historische herinnering verlaten. Dergelijke ambivalenties zijn ook in Nederland aanwijsbaar. Zo heeft bijvoorbeeld NRC-Handelsblad in 1993 een serie gastschrijvers aan het woord gelaten over het nut van geschiedenis als schoolvak. De verdediging was vaak een wat curieus mengsel van de opvattingen van Plumb en Heuss. De redenering verliep doorgaans als volgt. Goede geschiedenis draagt bij tot politiek correct inzicht. Het belangrijkste inzicht is dat we ons bescheiden en afstandelijk op moeten stellen. Zo schrijven de beroepshistorici J.C.H. Blom en H. Ulrich op 25 mei 1993 dat geschiedenis geen pasklare lessen levert, maar wel nodig is om een ‘hoogwaardig beoordelingsvermogen’ te kweken. Daartoe is traditionele, identiteitsbevestigende cultuuroverdracht nodig. Dat is niet etnocentrisch of nationalistisch, haasten de auteurs zich te verklaren, want het zal juist leiden tot een beter begrip van onze hedendaagse multiculturele werkelijkheid. In dezelfde jaargang van NRC-Handelsblad loopt een serie artikelen over Nederlandse lieux de mémoire. De behandeling van nationale thema's als ‘De blanke top der duinen’ en ‘De nagalm van Dordt’ is ironisch-afstandelijk, maar het kader is wel dat van de kennelijk toch dierbare ‘vaderlandse herinnering’ als identiteitsverschaffer. De overeenkomst met Nora's ambivalente gevoelens over het nationalisme is treffendGa naar voetnoot15. | |
[pagina 38]
| |
Blijvende werkzaamheid van ‘historie’Men kan zich afvragen of een verdediging van het belang van de geschiedbeoefening eigenlijk wel nodig is. Is er wel sprake van functieverlies van de geschiedenis? Toegegeven, wellicht is er reden voor bezorgdheid over de positie van geschiedenis als schoolvak. Voor de historische belangstelling in bredere zin lijkt dat niet op te gaan. Integendeel, er wordt eerder teveel dan te weinig aan geschiedenis gedaan. Daar is ook wel een verklaring voor gegeven. Geschiedenis, opgevat als historische informatie en beleving van het verleden, zou volgens velen fungeren als compensatiemechanisme voor de rationalisering van de moderne samenleving. Deze stelling houdt in dat hoe sneller de maatschappelijke veranderingen gaan, des te groter de behoefte aan continuïteit zal worden. Naarmate de band met het verleden losser wordt, neemt de behoefte aan historische identiteitsvorming toeGa naar voetnoot16. Dat historische opvattingen en beelden nog steeds invloed uitoefenen, doet twijfel rijzen aan de geldigheid van Kosellecks these. Historia Magistra Vitae was in ieder geval in de negentiende eeuw en in de vroege twintigste eeuw nog springlevend. Bij de bespreking van Nora is al gewezen op het feit, dat hij het nationalisme als laatste echte mémoire beschouwt, die pas in de loop van de twintigste eeuw aan kracht inboet. Op grond van de ‘compensatie-these’ zou ook verwacht mogen worden dat in tijden van toenemende snelle veranderingen de behoefte aan historisch houvast zal groeien. Dat is ook wat veel historici die zich bezig houden met de negentiende eeuw beweren. Zij hebben daarvoor een inmiddels welhaast klassiek geworden concept ontwikkeld, dat van de invention of tradition, het nieuw bedenken van zogenaamd oeroude tradities. De vervreemding van het verleden tengevolge van de snelle sociaal-economische en culturele ontworteling werd opgevangen door een nieuw verleden te creëren. Modernisering, sociale fragmentatie en culturele onzekerheid werden van een nieuw bedachte continuïteit voorzien in de vorm van invented traditions. De term is beroemd gemaakt door Engelse historici als Eric J. Hobsbawm, David Cannadine en H. Trevor-Roper. Zij hebben laten zien dat vele zogenaamd eeuwenoude (Britse) gebruiken, rituelen en instituties in feite vrij recente bedenksels zijn. De Schotse kilts en tartans, de kroningsrituelen, oud-vaderlandse sporten en het neo-gothische Parlementsgebouw: het waren negentiende-eeuwse creaties. Het doel van deze fabricated history was het scheppen van nieuwe maatschappelijke bindingen. De sociale cohesie, die dreigde te verdwijnen, moest op een nieuwe leest geschoeid worden, die oud en eerbiedwaardig leek. De nieuwe identiteit werd in de vertrouwenwekkende vorm van beproefde tradities aangeboden. Nationalisme en arbeiderscultuur zijn in het oog springende voorbeeldenGa naar voetnoot17. In Nederland vormt de | |
[pagina 39]
| |
negentiende- en twintigste-eeuwse ‘fabricage’ van het verleden van de diverse zuilen een mooi voorbeeld van hetzelfde procedé. Er is geen reden om aan te nemen, zoals Hobsbawm suggereert, dat de eerste wereldoorlog een breuk heeft betekend in de invention of tradition. Vorm en inhoud veranderden, maar de krachtige historisch gelegitimeerde ideologieën van fascisme, nazisme en bolsjewisme wijzen niet op een afname van het praktische gebruik van geschiedenis. Ook na 1945 is er in het gemoderniseerde westen nog wel degelijk een mythisch verleden, een grand narrative aanwijsbaar. Dat is de door liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten gedeelde consensus over de verzorgingsstaat. Dat de verdediging daarvan vaak in economische of sociologische termen is gevat, moet ons niet blind maken voor de historische legitimatie die gegeven wordt van de moderne verzorgingsstaat. Er wordt veel gesproken over de economisering, de sociologisering en de psychologisering van ons moderne wereldbeeld. Het is echter een misverstand te denken, dat die ontwikkeling een onthistorisering van het wereldbeeld zou impliceren. De sociaal-wetenschappelijke opvattingen over de ontwikkeling van mens en maatschappij zijn doordesemd van historische opvattingen. Men zou zelfs kunnen stellen, dat de sociale wetenschappen in hoge mate de dragers zijn van het westerse historische wereldbeeld in de tweede helft van de twintigste eeuw. In ieder geval kan vastgesteld worden, dat de sociologische verdediging van de verzorgingsstaat in de vorm van de theorie over het einde van de ideologieën in hoge mate historisch georiënteerd was. In wezen belichaamde de sociologie van The end of ideology, die in de eerste decennia na 1945 zo invloedrijk was, een moderniseringstheorie die niet sterk afweek van het soort verlichtingsgeschiedschrijving dat Plumb propageerde. In Nederland heeft in de na-oorlogse periode het economische en sociologische wereldbeeld een sterke historische dimensie gekend, wat onder andere blijkt uit de historische belangstelling van veel sociologen. Die theorie uit de jaren vijftig en zestig is onlangs nog eens herhaald en uitgebreid door Francis Fukuyama. Diens aankondiging in 1992 van het einde van de geschiedenis is sterk historisch beargumenteerd, al zondigt hij natuurlijk wel tegen alle historistische voorschriften van afstandelijkheid en voorzichtigheidGa naar voetnoot18. Dat alles wijst niet op een afname van het praktische gebruik van geschiedenis. Integendeel: Historia Semper Magistra Vitae moeten we - Koselleck in dit opzicht tegensprekend - constateren. Er valt op politiek en ideologisch terrein een blijvende werkzaamheid van historie te constateren. Op cultureel terrein valt de compensatie-these zeker de laatste decennia aannemelijk te maken door de aantoonbare toename van historische belangstelling. Wat in Duitsland Geschichtskultur genoemd wordt, neemt toe in de vorm van allerlei historische publikaties, van historische musea en tentoonstellingen, van academische opleidingen en van historische herdenkingen. Nog nooit is er zoveel gedocumenteerd, gearchi- | |
[pagina 40]
| |
veerd en gerestaureerd. Het aantal lieux de mémoire, historische routes en amateurheemkundigen is groter dan ooitGa naar voetnoot19. De moderne behoefte aan compensatie van onzekerheid door veel historisch houvast te scheppen, heeft de vorm aangenomen van een ware hausse in historische musea. De kunsthistoricus Gottfried Korff heeft voor Duitsland deze recente ontwikkeling in het museumwezen geschetst. Enkele decennia geleden was er nog crisis in het museumbezoek, nu is er sprake van euforie en zelfs van wildgroei. Musea schieten als paddestoelen de grond uit en de hedendaagse museale verzorgingsgraad is compleet. Niet alleen steden, maar ook dorpen hebben hun eigen historisch museumGa naar voetnoot20. Wat staat er in al die musea? Van alles. De musea hanteren over het algemeen een antiquarische benaderingswijze. In principe is alles historisch de moeite waard. Voeg daarbij een antropologische definitie van cultuur en geschiedenis en de ellende valt letterlijk niet meer te overzien. Alles wordt overal tentoongesteld: boerenkarren, wafelijzers, dorsvlegels en muizevallen worden tot cult-voorwerpen gemaakt. De overwinning van de heem- en volkskunde, van de popularisatie van het tentoongestelde (‘gewone dingen, dicht bij de mensen’) heeft geleid tot ongekende populariteit van de musea. Het gewone leven is in principe afleidbaar uit elk gebruiksvoorwerp, of het nu gaat om klederdrachten, keukeninrichtingen, meubilair of wandkleedjes met vermanende opschriften. Dat wordt ook allemaal, zonder enige discriminatie tentoongesteld. De wijze van tentoonstellen is sterk gericht op het oproepen van warme betrokkenheid, die vooral probleemloos moet verlopen. De musea doen er ook van alles aan om door middel van actieve folklorisering van het aanbod het publiek direct aan te spreken. In het museum worden ouderwets het spinnewiel en het weefgetouw gehanteerd, er wordt gekamd en schaap geschoren. Oude historische produkten worden nieuw gemaakt en in nostalgische, doch hygiënisch verantwoorde verpakking gestoken. Het museum wordt van een ‘koud’ tot een ‘heet’ medium. En dat blijkt in een behoefte te voorzien. Leden van heemkundeverenigingen vertellen, vaak ook nog in klederdracht gehuld, over vroeger. Zelfs worden toneelstukjes opgevoerd op historische lokaties, zoals de Gasthuiszaal in Amersfoort, waar moderne vijftig-plussers de rol van negentiendeeeuwse bejaarden vertolken. Een stap verder gaat het nieuw bouwen van historische lokaties in themaparken. Bekend geworden is Archeon in Alphen aan de Rijn, waar replica's van prehistorische boerderijen, van Romeinse badhuizen en van middeleeuwse woningen broederlijk verenigd zijn in een landschap dat duidelijk de sporen draagt van onze laat-twintigsteeeuwse ruilverkaveling. Archeo-tolken geven historische uitleg en doen gedeeltelijk ook alsof ze zelf uit oude tijden stammen. ‘In Archeon komt het verleden wel héél dichtbij’, belooft de brochure, en inderdaad, het verleden is er zelfs interactief gewordenGa naar voetnoot21. | |
[pagina 41]
| |
Een minder extreme vorm van living history wordt geboden door het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, waar men met Urker vissers uit 1905 kan converseren. Het zeventiende-eeuwse garnizoen van Den Bosch rukt in de zomermaanden regelmatig uit om een kanon af te schieten voor de verzamelde toeristen op de Parade. Het Oost-Groningse vestingstadje Bourtange is teruggebracht naar de toestand van 1743. Het is in onze contreien nog niet zo ver als in Engeland, waar in 1991 ‘The National Association of Re-enactment Societies’ is opgericht om de conflicterende belangen van Keltische druïden, Romeinen, Vikingen, Ronde Tafelridders en Robin Hoodgezelschappen met elkaar te verzoenen, maar ook in Nederland zouden de genoemde voorbeelden makkelijk vermenigvuldigd kunnen wordenGa naar voetnoot22. Een speciale vorm van historische belangstelling is de herdenkingsgekte: alles wordt herdacht en steeds meer gebouwen, dorpen en landschappen worden gebombardeerd tot lieux de mémoire. Dat is het duidelijkst te zien als het om oorlogsherinneringen gaat. Een inventarisatie van alleen al de plaatsen waar verwezen wordt naar de Slag om Arnhem levert, naast de officiële begraafplaatsen en monumenten een vloedgolf van gedenktekens, plaquettes, goed in de verf gezet oorlogsmaterieel en historische wandelroutes opGa naar voetnoot23. Maar ook zonder spectaculaire gebeurtenissen kunnen plaatsen het predikaat ‘authentiek historisch’ verdienen. Hele landschappen worden tot historisch verklaard en dat heeft al discussies opgeleverd, die we uit de traditionele monumentenzorg kennen. Moet er geconserveerd worden, of gerestaureerd? Welke historische verschijningsvorm verdient de voorkeur: die van oerbos of heidegrond, van inpoldering of plas, van veen of veenkolonie? Alles is historisch en daarmee qualitate qua, lijkt het, de moeite van het bewaren waard geworden. Behalve kathedralen en paleizen worden ook fabrieksgebouwen, mijnschachten, oude kanalen, huurkazernes en benzinestations op de monumentenlijst geplaatst. Oude zeilschepen, stoomlocomotieven en old-timers met explosiemotoren worden behouden en opgeknapt. Zonodig wordt er een nieuwe uitvoering vervaardigd, zoals met de heruitgave van het Verkade-album het geval is. Kosten noch moeite worden gespaard, maar de kosten moeten wel zoveel mogelijk door het cultureel erfgoed zelf terugverdiend worden. Ook op dit terrein lopen we misschien wat achter bij de Britse Heritage-industrie, compleet met wetgeving en eigen ministerie, maar ook in Nederland wordt de exploitatie van het erfgoed planmatig ter hand genomen. In opdracht van het ministerie van welzijn, volksgezondheid en cultuur en dat van economische zaken is een ‘Masterplan cultuurhistorisch toerisme’ ontwikkeld. De firma Coopers & Lybrand, management consultants heeft in 1992 een onderzoek verricht naar het marktpotentieel voor het cultuurhistorisch bezoek van het Noorderkwartier. Daar zijn het ‘thematisch gerichte project VOC’ en het meer ‘ontwikkelingsgerichte project Leven tussen het water’ uit voortgekomen. KPMG management | |
[pagina 42]
| |
consulting ontwikkelt in opdracht van de genoemde ministeries een handboek Visitor Management, om de positieve effecten van cultuurhistorisch toerisme te ‘optimaliseren’Ga naar voetnoot24. | |
Kwaliteit van de historische interesseProfessionele historici zetten vaak vraagtekens bij deze vorm van historisering. Want, zo luidt de redenering, de recente groei van historische belangstelling is maar oppervlakkig. Men wil weliswaar van alles over het verleden weten, maar men neemt het niet meer ernstig. Het verleden wordt ruimtelijk apart gezet in musea en ondergebracht in officiële oorden van herinnering. Er zijn speciale herdenkingsdata en -tijden en er is de zondagmiddag voor het museumbezoek. Dit alles maakt de omgang met het verleden vrijblijvend, de geschiedenis wordt tot onschuldig vermaak, ze wordt getemd zoals de wilde beesten in een dierentuin, zodat het bezoeken ervan risicoloos wordt. Het is volgens veel geschiedkundigen op deze manier escapisme, een vlucht uit de hedendaagse werkelijkheid. De historische belangstelling bij het grote publiek dreigt volgens hen te ontaarden in vrijblijvende zoetsappigheid. Alles uit het verleden is even interessant, alles is begrijpelijk, nergens hoeven we ons over op te winden. Het ontbreken van engagement leidt in combinatie met de nostalgie bij een breder, niet professioneel-historisch geschoold publiek tot een geruststellend geschiedbeeld. Het verleden is afgelopen en klaar, de scherpe kantjes zijn er afgeslepen. We willen er nu mild op terugblikken en daartoe maken we het hele verleden ‘gezellig’ negentiende-eeuws. Ongeacht de behandelde periode of de ‘felheid’ van de problemen, worden historische voorstellingen en tentoonstellingen steeds onschuldiger. Geschiedenis wordt teruggebracht tot de museumwereld van Biedermeier. Korff zet in de Duitse situatie vraagtekens bij deze historisering, die uit didactische en pedagogische overwegingen alles begrijpelijk maakt door niets te problematiseren. Hij spreekt honend over Dingnostalgie, Altwarenfetischismus en Reliktbesessenheit. Een speciale vorm is de hang naar Orts-Authentizität, dat meent Korff, is een vorm van ‘topolatrie’. Die opmerking kan Nora in zijn zak stekenGa naar voetnoot25. In de Engelse context wordt, in plaats van over Verbiedermeierung van het museale verleden, over ‘vervictorianisering’ ervan gesproken. Stephen Bann heeft geconstateerd dat praktisch ieder historisch museum tegenwoordig georganiseerd is rond de drieslag family, conviviality, and countryside. Het gezin wordt getoond in een wijder leefverband binnen een historisch landschap. En of het nu de middeleeuwen, de Tudorperiode of de Burgeroorlog betreft, alles is gedrenkt in ‘... the late Victorian cult of sentimental domesticity’. De voorstelling van het verleden is krachteloos geworden, men stelt ten toon, maar vertelt in wezen niets meerGa naar voetnoot26. | |
[pagina 43]
| |
Deze klacht over het gebrek aan ‘kwaliteit’ van de historische kennis en interesse valt ook in Nederlandse historische kring vaak te beluisteren. Archivarissen verheugen zich niet over de enorme hausse in genealogisch onderzoek, maar spreken misprijzend van ‘geslachtsziekte’ bij het grote publiek. Historici halen vaak hun neus op voor het in hun ogen modieuze zoeken naar roots; Huizinga noemde het al ‘worteltrekken’. Ook de moderne fascinatie met een exotisch verleden kan niet door de beugel. Nog onlangs werd in een Nijmeegse oratie misprijzend gesproken over ‘toerisme in de tijd’Ga naar voetnoot27. Deze intolerantie van de professionele historici is opvallend. Het historisme functioneert hier als waterscheiding en als norm. Met die norm in de hand veroordelen veel professionele historici, van links tot rechts, tal van vormen van historisch besef. Want niet alleen de onverplichtende nostalgie wordt afgewezen, ook de eerder genoemde presentistische geschiedschrijving verbonden met inventions of tradition, end of ideology en tal van meer beperkte vormen van politieke argumentatie voldoet niet aan de professionele vakhistorische normen. Als illustratief voor de heersende teneur binnen het historische gilde mag waarschijnlijk wel de opvatting van de Rotterdamse historicus P.B.M. Blaas beschouwd worden. Blaas constateert in 1988 de ons inmiddels vertrouwd geworden paradox van ‘... een toenemende historische productie bij een blijkbaar afnemende historische interesse’. Historische zeggingskracht is verdwenen met het wegvallen van nationalisme en verzuiling als voedingsbodem voor het functionele verleden. Culturele diepgang bestaat niet meer door de teloorgang van het onderwijs in de humaniora, dè voedingsbodem voor de historistische traditie. Zijn er dan in de afgelopen decennia geen nieuwe vormen van historisch besef ontstaan? Jawel, maar die deugen volgens Blaas niet. Er is de ‘scientistische opvatting’ die steriel-wetenschappelijk is. Er is de geëngageerde jacht op het ‘verkeerde verleden’, waarbij geschiedbeoefening ontaardt in een collectieve wraakoefening op vroegere generaties. De folkloristisch gerichte historische belangstelling verwordt, door de huidige ironiserende houding, al snel tot dédain voor het verleden, terwijl het modem historisch besef wel geleid heeft tot een reflectie op het vak, maar ook tot een verwarrende en ontmoedigende veelheid van interpretatiesGa naar voetnoot28. | |
De beperkingen van het professionele historismeAls we de voorschriften van Blaas en andere professionals strikt na zouden leven, dan kwamen we met lege handen te staan. De strengheid van de professionele vakhistorische normen legt aan historici een knellend keurslijf op. Hier blijken de beperkingen van de moderne geschiedbeoefening. Men verabsoluteert de historistische normen dusdanig, dat eigenlijk alleen professionele historici ‘echt’ historisch besef kunnen hebben. Men moet welhaast historisch doctorandus zijn om het verleden op zijn waarde te kunnen schatten. | |
[pagina 44]
| |
Het historisme dreigt in het professionele zelfbeeld zelfs zo belangrijk te worden, dat er een nieuw menstype bij bedacht wordt, de ‘homo historicus’. Deze term is van de Amerikaanse geschiedfilosoof D. Hackett Fischer, die tegen deze vorm van bedrijfsblindheid heeft gewaarschuwd. Veel historici, zegt hij, wekken de indruk dat de belangrijkste stap in de evolutie van de mens niet is geweest het rechtop gaan lopen, de beheersing van het vuur of de ontwikkeling van de landbouw, maar de ontwikkeling van het historisch besef. Zij verkondigen het idee, ‘... that the meaning of history consists in man's developing historical consciousness’Ga naar voetnoot29. Zo bezien zouden we dus pas echt, bewust leven vanaf het ontstaan van het historisme. Die opvatting is een voorbeeld van culturele zelfoverschatting. Professionele historici hebben nu eenmaal geen monopolie op de geschiedenis of op het historisch besef. Het mythische verleden, Plumbs past en Nora's mémoire, laat zich niet zomaar wegpoetsen. Het voorziet in fundamentele politieke, culturele en emotionele behoeftes. Men kan, zoals Patrick Wright het in zijn boek On living in an old country heeft uitgedrukt, de moderne geschiedwetenschap niet als een soort afbijtmiddel op het verleden loslaten om de aangekoekte lagen van maatschappelijke en politieke vervuiling te verwijderenGa naar voetnoot30. Kunstenaars, politici, dominees en occulte kruidenvrouwtjes laten zich door vakhistorici niet de wet voorschrijven. Zij snijden de geschiedenis op maat en maken hun eigen historie. Het is bovendien neerbuigend om dergelijke vormen van ‘alledaags historisch besef’ en van ‘gevoelsmatige historische beleving’ te minachten. Professionele historici zijn namelijk zelf bepaald niet immuun gebleken voor politieke en emotionele impulsen. Behalve geschiedkundigen zijn wij ook partijgangers, voetbalsupporters en gevoelsmensen. De Britse historicus Raphael Samuel heeft onlangs in zijn essay-bundel Theatres of memory gesuggereerd, dat we van de nood een deugd moeten maken. Hij waardeert de boom in cultureel erfgoed en historische beleving positief. Het leidt zijns inziens tot een veelzijdige benadering en tot een democratische toegankelijkheid van het verleden. Deze ruime, gastvrije en populaire geschiedeniscultuur heeft in Samuels ogen ook heilzame maatschappelijke gevolgen omdat ze volgens hem pluralistisch is en multicultureelGa naar voetnoot31. Is de gevolgtrekking dan dat historici zich weer onbekommerd in alle windrichtingen moeten engageren en dat we ons de filosofische en culturele winst van honderdvijftig jaar denken over geschiedenis moeten laten ontglippen? Dat kan niet de bedoeling zijn. Samuels opvatting lijkt teveel op Carl Beckers oude emancipatoire droom van ‘everyman his own historian’ en ze is daarmee te romantisch en te naïef. Hier spreekt de nostalgie naar de History Workshop. Het nieuw-linkse vertrouwen in de reinigende werking van rationele historische zelfkennis is - sinds Ernst Nolte met de begrippen ‘historisering’ en ‘normalisering’ uit de Alltagsgeschichte op de loop is gegaan - op zijn minst gecompliceerd geraakt. Maar is het dan onze taak om altijd en overal aan te dringen op ‘correct historisch | |
[pagina 45]
| |
besef’? Het voorspelbare gevolg van een dergelijke betweterij zou een zelf veroorzaakt cultureel isolement zijn. Samuel mag dan te ver gaan in zijn verheerlijking van historische volkscultuur, hij heeft wel gelijk waar hij wijst op de pedagogische voordelen en educatieve mogelijkheden van een ruimer geschiedenisbegrip, dat amateurs plezier verschaft en wel degelijk de kennis over het verleden vergrootGa naar voetnoot32. We hoeven ons de toegang tot dit rijke arbeidsterrein niet te laten ontzeggen. Het zou ook onlogisch zijn om onze huidige vakmatige normen al te zeer te verabsoluteren, want als we ons eigen ‘moderne historische besef’ eerlijk onderwerpen aan historistische reflectie, dan moeten we erkennen dat het een cultuurprodukt is met een beperkte geldigheid en reikwijdte. Wij moeten de ons aangeleerde historistische leerstukken wat minder opvatten als een serie geboden en verboden en ze iets meer trachten te beschouwen als nuttige methodische suggesties. Dit is geen pleidooi voor narrativistische nonchalance of post-modemistische vrijblijvendheid op het stuk van de methode. De moderne kritische geschiedbeoefening is namelijk meer dan zomaar een narratio, ze is ons eígen discours. Daarom kan de moderne geschiedwetenschap niet louter afstandelijk-narratief beschouwd worden, ze vormt onze eigen praktijk en legitimering. Zonder de pretenties van Plumb te delen, die meende dat de moderne kritische geschiedwetenschap alle oudere vormen van onfrisse geschiedschrijving zou overtreffen, is het van belang vast te stellen dat geschiedschrijving aan het eind van de twintigste eeuw aan kritische, ambachtelijke normen heeft te voldoen. Wel kunnen we door enige relativering van de historistische voorschriften onze neiging tot al te afstandelijke contemplatie en tot al te vrijblijvend commentaar de baas worden. Dit opent ook de mogelijkheid om onze koudwatervrees voor openlijk presentistische vraagstellingen te overwinnen. Die hoeven, juist als de historistische methodische grondhouding niet geheel losgelaten wordt, niet tot oppervlakkig hodiecentrisme te leiden. De geschiedbeoefening ontleent immers juist aan haar historistische - of, als men het liever algemener wil formuleren, historiserende - invalshoek haar bestaansrecht. De autonomie van die historische zienswijze wordt in hoge mate bepaald door de noties van tijd en toeval. De concepten ‘temporaliteit’ en ‘contingentie’ verminderen de gevaren, die inherent zijn aan presentistische uitgangspunten. Modieuze kortademigheid en finalisme kunnen vermeden worden door een open oog te houden voor langlopende continuïteiten en voor de principiële openheid van historische processen. Enige distantie van een al te rigide definitie van wat wetenschappelijke of verantwoorde geschiedbeoefening mag heten, maakt het daarbij gemakkelijker om deel te nemen en te hebben aan uiteenlopende genres en niveaus van de ‘geschiedeniscultuur’. Geschiedbeoefening is immers niet uitsluitend wetenschap, noch exclusief een culturele les in Verinnerlichung of schoonheidsbeleving en evenmin primair een politieke legitimatie. ‘Historie’ bevat al die elementen, zij het natuurlijk per plaats, tijd en onderwerp in wisselende samenstelling. Jörn Rüsen heeft het probleem als volgt onder woorden | |
[pagina 46]
| |
gebracht. Geschiedbeoefening kent een cognitieve, een politieke en een esthetische dimensie. Die zijn niet tot elkaar herleidbaar, maar ze beïnvloeden elkaar wel. Ze zijn ook alle drie nodig, om eenzijdigheid te voorkomen. Want een uitsluitend cognitief gestuurde geschiedwetenschap verwordt snel tot bloedeloze vakidiotie, een exclusief politiek bepaalde geschiedschrijving is onkritisch, terwijl een te sterk esthetiserende geschiedbeschouwing zich buiten de samenleving plaatst. Naast cognitieve discipline hebben tevens politieke hartstocht, esthetische vreugde en, zo kan men aan Rüsens driedeling toevoegen, ook emotionele beleving bestaansrecht binnen de geschiedbeoefeningGa naar voetnoot33. Als professionele historici aan willen sluiten bij huidige vormen van historische belangstelling, dan heeft dat gevolgen voor de aard van hun produktie. Wie, al is het maar zijdelings, aan het openbare politieke en culturele leven deel wil nemen, kan niet volstaan met sterk specialistische of zelfs esoterische verhandelingen voor vakgenoten. Wetenschappelijke omzichtigheid en vormgeving bieden weliswaar bescherming, maar ze vormen tegelijkertijd een maatschappelijke belemmering. Als we die barrière willen slechten, dan zullen we de risico's van ‘historie-schrijven’ voor lief moeten nemen. |
|