Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 110
(1995)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||
Over '86 en '92 en daarna. Kuypers gereformeerde wereld herdacht
| |||||||||||||||||||||
I Afscheiding en doleantie: een vergelijkingIn 1834 verlieten duizenden gelovigen en enkele jonge predikanten de hervormde kerk om vrije gereformeerde kerken te stichten. Overheid en publieke opinie beantwoordden die afscheiding met discriminatie en vervolging, maar noch daardoor, noch door de onderlinge twisten en tegenstellingen, die grote verdeeldheid veroorzaakten, werd de groei van de beweging gestuit. Vooral na 1869, toen de meeste afgescheidenen verenigd werden in de christelijke gereformeerde kerk, bleek deze kerk grote aantrek- | |||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||
kingskracht uit te oefenen. In de twintig jaar na 1869 groeide zij uit van 3 tot 4,2 procent van de Nederlandse bevolking, ofwel van 107.000 tot 189.000 zielen. De afgescheidenen kenmerkten zich door hun eenvoud, teruggetrokkenheid en bevindelijke inslag. Zij behoorden over het algemeen tot de kleine luyden: ambachtslieden, kleine boeren, vissers, schippers en winkeliers; plattelanders, provincialen, mensen zonder veel status of invloed. Die bevindelijke, ‘zware’ orthodoxie werd in het bijzonder aangetroffen in het in 1869 niet-verenigde afgescheiden deel: diverse plaatselijke vrije gereformeerde gemeenten en ‘gereformeerde kerken onder het kruis’ (die na 1869 in hun naam het lijden onder het kruis van discriminatie en vervolging levend hielden). In de christelijke gereformeerde kerk kwam na 1869 een minder lijdelijke mentaliteit tot ontwikkeling en er vond een heringroeien in de Nederlandse samenleving plaatsGa naar voetnoot3. In de schaduw van de afscheiding ontstond ook een meer evangelisch gezinde richting, duidelijk beïnvloed door de (nationale en internationale) réveilbewegingGa naar voetnoot4. Dit réveil heeft veel betekend als stimulans tot praktische christelijke actie, maar had - aristocratisch en sterk individualistisch als zij was - niet de mogelijkheid uit te groeien tot een massabeweging. Ook na het uittreden van de afgescheidenen bleef er een orthodoxe stroming binnen de hervormde kerk bestaan. Sinds 1867 kreeg die stroming in dr. A. Kuyper een nieuwe voorman. Kuyper was een ongewoon begaafd, actief en ambitieus man, predikant te Beesd, kort daarna te Utrecht en vanaf 1870 te Amsterdam. Hij verwierf zich als theoloog, journalist en politicus een centrale plaats in de orthodoxe beweging. Kuyper streefde doelbewust een reformatie van de hervormde kerk na door de confrontatie met de kerkelijke organisatie aan te gaan. Het conflict vond plaats in 1886-1887 en is bekend geworden als de doleantie. In 1834 hadden trekschuit, diligence en paard-en-wagen het tempo en de actieradius van de afscheidingsbeweging bepaald. In 1886 was de situatie anders: er was een goed ontwikkeld spoorwegverkeer, een snel werkend telegraafnet en er waren drie postbestellingen per dag. Hadden Hendrik de Cock en H.P. Scholte hun aanhang moeten mobiliseren met wat brochures, wekenlange preekreizen en een enkel weekblad, Abraham Kuyper had een heel netwerk aan dag- en weekbladen tot zijn beschikking. Begin 1887 leerde hij samen met erkende deskundigen als jhr. mr. A.F. de Savomin Lohman en prof. dr. F.L. Rutgers op een meerdaagse meeting in Amsterdam niet minder dan 1500 volgelingen uit alle hoeken van het land hoe doleantie te maken. Maar net als een halve eeuw eerder vonden er ook bij de kerkscheuring in 1886 rellen plaats. Wie zijn opposanten leest, is er haast van overtuigd dat Kuyper inderdaad een groter gevaar voor de samenleving vormde dan de socialist Domela Nieuwenhuis, wiens volgelingen in diezelfde tijd regelmatig met de ordehandhavers slaags warenGa naar voetnoot5. Slechts een smaldeel van de orthodoxie volgde Kuyper op het pad der doleantie, een | |||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||
tweede afscheiding: ongeveer 181.000 zielen in plusminus 200 gemeenten (eind 1889). Binnen enkele jaren wist Kuyper echter zijn kerken samen te laten gaan met de hoofdstroom uit de afscheiding, de christelijke gereformeerde kerk. Deze vereniging vond plaats op 17 juni 1892, de ontstaansdatum van de gereformeerde kerken in Nederland, die in hoge mate de kenmerken van het Kuyperiaanse gereformeerde type vertoonden en de keurtroepen voor de antirevolutionaire falanx leverden, waarmee Kuyper staat en maatschappij in Nederland probeerde te hervormen. Afscheiding en doleantie hebben destijds en ook in de historiografie veel opschudding veroorzaakt, veel meer dan de andere protestantse stromingen en kerkgenootschappen die in diezelfde tijd ontstonden: de baptisten, de vrije evangelische gemeenten, de vergadering van gelovigen en het leger des heilsGa naar voetnoot6. Het weerspiegelt de sterke doorwerking die de gebeurtenissen uit 1834 en 1886 tot op de dag van vandaag hebben. Nederland kent dus sindsdien calvinisten die zich hervormd danwel gereformeerd noemen, die zich onderscheiden in spiritualiteit, mentaliteit en kerkvisie. In feite is de pluriformiteit nog groter: er zijn ook nog hervormd-gereformeerden (gereformeerd gezinden die beslist binnen de Nederlandse hervormde kerk wilden blijven). Een andere grove indeling gaat uit van de volgende hoofdtypen: hervormd-gereformeerden, bevindelijke gereformeerden en neo-calvinisten ofwel Kuyperiaanse gereformeerden. Kerkelijk zijn zij thans verdeeld over tenminste een tiental kerkgenootschappen die alle het woord gereformeerd in hun naam voeren. Ter gelegenheid van de elkaar snel opvolgende jubileumjaren van afscheiding, doleantie en vereniging is het afgelopen decennium een grote hoeveelheid nieuwe literatuur verschenen. De afscheiding en de afgescheiden kerken heb ik eerder besprokenGa naar voetnoot7; ook aan de specifieke bevindelijk-gereformeerde stroming (tegenwoordig ook veelal als reformatorisch aangeduid) is eerder aandacht besteedGa naar voetnoot8. Een recente inleiding tot de denkwereld en mentaliteit van die bevindelijke gereformeerden is De stille luyden. F.A. van Lieburg heeft vier deskundigen een dertigtal piëtistische (auto)biografieën uit de negentiende eeuw voorgelegd. Gezamenlijk distilleerden zij daaruit een geestesportret, het beeld van de bevindelijke mentaliteit en houding. C. Graafland beschreef de theologie van het conventikel, waarin de verhouding van mens tot God centraal staat, de omgang met Zijn Woord, het werk van de Geest, de bekering van zondaren. Het is traditionele calvinistische dogmatiek, die echter sterke eigen accenten heeft gekregen door de nadruk op de piëtistische persoonlijke gevoelservaring. De bevindelijken behielden altijd al afstand tot de officiële kerk, maar W. van 't Spijker constateerde dat de conventikelvroomheid in de | |||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||
loop van de negentiende eeuw nog in toenemende mate vervreemdde van de hervormde kerk; veel bevindelijken vonden bovendien de weg naar een vrije gemeente of de afscheiding. Niet alleen het kerkelijk instituut, de gehele samenleving was voor de bevindelijken bijkomstig. Hun hele bestaan was gericht op slechts één ding: hun leven werd door God geleid. Daarom typeerde Van Deursen de bevindelijke vromen als vreemdelingen en bijwoners, als pelgrims met een buiten deze wereld gelegen reisdoel. Dat bond hun aardse levenswandel aan strenge normen, vergde beperkingen en leidde zelfs tot onttrekking aan veel ‘gewoon’ leven. De bevindelijken verzetten zich tegen de groeiende communicatie en het contact in het moderne Nederland en kwamen zo in conflict met de hen omringende dominante cultuur. Aanvankelijk kleurden volgens J.P. Zwemer hun uiteenlopende sociaal-geografische achtergrond de diverse regionale bevindelijke zwaartepunten. Maar onderlinge contacten en interne cohesie namen toe in de bevindelijke subcultuur, met name door schippers en colporteurs, beroepen die vaak door de vromen in de negentiende eeuw werden uitgeoefend. Van Lieburgs knappe en zeer leesbare boek is niet alleen waardevol als portret van de bevindelijke vromen. Het biedt ook mogelijkheden om deze stille luyden met een verwante orthodoxe subgroep, de kleine luyden (de term stille luyden is een recente nieuwvorming, uit ‘de stillen in den lande’ en ‘de kleine luyden’) te vergelijken. In dit artikel staan die kleine luyden, Kuypers voetvolk, centraal. Maar eerst wordt aan de hand van enkele recente publikaties aandacht besteed aan de algemene situatie en aan de ontwikkelingen in de hervormde kerk die tot de doleantie hebben geleid. | |||||||||||||||||||||
II De hervormde kerk voor de doleantieWie een beknopt maar zaakrijk overzicht van de godsdienstige ontwikkelingen in Nederland in de negentiende eeuw zoekt, komt aardig aan zijn trekken in Michael Wintie's Pillars of Piety. Bij hem zijn vernieuwing en traditie de centrale termen ter verklaring van die ontwikkelingen. De orthodoxie greep in reactie op de liberale vernieuwing terug op de traditie: wat men haar ook kon ontnemen, niet het zich vastklampen aan de vroomheid en theologie van voorheen. De sociaal en cultureel onterfde, reactionaire orthodoxie, was in haar eis van erkenning en streven naar gelijkberechtiging tevens vernieuwend. Zij stimuleerde in feite de groei van pluriformiteit en verzuiling, de modernisering van Nederland. Wintle geeft een heldere samenvatting van de gangbare interpretatie. Zijn beknopte schets laat op diverse onderdelen natuurlijk nadere invulling en nuancering toe, zoals bijvoorbeeld door een Utrechts bundeltje opstellen over het Nederlandse protestantisme ten tijde van de Camera ObscuraGa naar voetnoot9, waarin de auteurs niet beweren, dat kerk en theologie in die tijd een bloeiperiode doormaakten, maar waarin zij zich wel verzetten tegen het overheersende, voornamelijk van hun tegenstanders, het réveil en de afgescheidenen, afkomstige negatieve beeld. Zij proberen met | |||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||
bijdragen over de kerkgeschiedschrijving van Chr. Sepp en H.J. Royaards, de universitaire missiologie en de gewijde oranjepreken, de aard en functie van het Algemeen Reglement van 1816 en de denkwereld van de theologen E. Kist, J. Heringa Ezn. en N. Beets nader te komen tot de toenmalige theologie. Naar de mening van deze auteurs zocht men toen op niet onverdienstelijke wijze naar nieuwe, eigentijdse kerkelijke vormenGa naar voetnoot10. Die vormen vallen ons inderdaad vooral op door hun tijdgebondenheid: een ietwat evangelisch gekleurd supranaturalisme, een conservatief-nationaal protestantisme en een gehoorzaam, orde- en vaderlandslievend elitair kerkbewustzijnGa naar voetnoot11. Dat alles had destijd stellig betekenis en functie en het heeft zin dat te beseffen. Hoe lezenswaardig ook, deze bundel is geen weerlegging, eerder een bevestiging, van de bestaande historiografie. Volgens de gangbare historiografie bestond er een grote samenhang en overeenstemming tussen 1834 en 1886. Afscheiding en doleantie waren twee punten op dezelfde ontwikkelingslijn, weliswaar naar de vorm enigszins van elkaar verschillend maar inhoudelijk gelijk, twee verschijningsmomenten van de ene orthodoxe beweging die in 1892 de gereformeerde kerken voortbracht. Bij Wintle vindt men die historiografie beknopt samengevat. Het is de klassieke visie van de betrokken kerken zelf, pregnant verwoord door J.C. Rullmann 1916 in de inleiding van het derde deel van zijn trilogie over de voorgeschiedenis van de gereformeerde kerken: Moge de lezing van de drie ... deelen, die één geheel vormen, vooral bij ons jonger geslacht het perspectief verhelderen op het ééne werk Gods, dat in deze drie onderscheidene pogingen tot reformatie van de Nederlandsche Hervormde Kerk der negentiende eeuw uitkwamGa naar voetnoot12. Heel wat redacties van recente herdenkingsbundels gingen bewust of onbewust uit van die traditionele visie. Hun onderwerp was anderhalve eeuw gereformeerd plaatselijk kerkelijk leven; het gereformeerde godsdienstig-kerkelijke type onderscheiden van het hervormde. Van zulke boeken, waarvan er in 1984 en volgende jaren heel wat zijn verschenen, moet men, naar één auteur ruiterlijk erkende, ‘geen diepgaande analyses of verrassende historische vondsten’ verwachtenGa naar voetnoot13. Enkele berusten op diepgaander spitwerk, zoals bijvoorbeeld Gereformeerd Amsterdam sedert 1835Ga naar voetnoot14. Dit werk biedt geen doorlopend overzicht, maar bevat een reeks opstellen over typerende personen en facetten. Zo karakteriseert C. Augustijn de afgescheidenen van het eerste uur en hij beschrijft ook de opbouw van de dolerende gemeente. M. Telgenhof-Otter vertelt over de kerkgebouwen van de Amsterdamse dolerenden, die groot moesten zijn om veel | |||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||
mensen een plaats te geven en de wereld te imponeren, en die ook nog eens snel gebouwd moesten worden. Gereformeerd Amsterdam omvatte allerlei soorten mensen, heren zo goed als arbeiders; J. Rijper informeert ons over de door dolerenden gedomineerde Amsterdamse afdeling van het werkliedenverbond Patrimonium. Het grootste deel van het boekje is aan de twintigste eeuw gewijd: het zijn korte schetsen van enkele typerende gereformeerde personen (ds. C. Lindeboom en zijn vrouw), instellingen (jeugdverenigingen, de kerkeraad, de diaconie in de crisisjaren) en bevat een beknopte bijdrage van D. Nauta over de oorlogsjaren. De twintigste eeuw krijgt ook de meeste aandacht in het jubileumboekje dat de gereformeerde kerk van Velp uitgafGa naar voetnoot15. Kerkhistorische fijnproevers zullen niet verrast zijn door de constatering, dat beide genoemde ‘synodaal’ gereformeerde boekjes een heel andere twintigste-eeuwse gereformeerde wereld lijken te beschrijven dan soortgelijke boekjesGa naar voetnoot16 met een ‘vrijgemaakt’ gereformeerde achtergrond. Op de geschiedenis van deze pluriformiteit komen we nog terug. Die kerkelijke tweedeling vormt ook de achtergrond van een tweetal landelijke herdenkingsbundels over de jaren '34, '86 en '92. De leesbare bundels Doleantie - wederkeer en De doleantie van 1886 en haar geschiedenis vatten de bestaande kennis en visies samen. Doleantie - wederkeer begint met een summier overzicht van het kerkelijk conflict, maar de betekenis van de bundel ligt in enkele behandelde deelonderwerpen, zoals het verschil in kerkelijke organisatie tussen dolerenden en afgescheidenen (D. Deddens), de ambitieuze visie op het diaconaat van de dolerenden (C. Trimp) en in drie schetsen van bekende dolerende predikanten: W. van den Bergh (M.J. Arntzen), J.J.A. Ploos van Amstel (J. Wesseling) en J.C. Sikkel (C. Smits) - alle drie vertegenwoordigers van een contra-stem onder de dolerenden tegen het optimistische, cultuurveroverende Kuyperiaanse neo-calvinisme. Verraadt die inhoud de ‘vrijgemaakte’ afkomst van deze bundel? De bundel De doleantie van 1886 en haar geschiedenis biedt een meer algemeen overzicht. Zij begint met de achtergrond: samenleving (W.J. Wieringa) en kerk en godsdienst in Nederland (C. Augustijn) sinds ongeveer 1870. Dan volgen het feitelijke ontstaan van de doleantie (C.H.W. van den Berg), de landelijke uitbreiding (W. Bakker) en de maatschappelijke doorwerking (D.Th. Kuiper). De schets van de betekenis van de doleantie voor de Nederlandse hervormde kerk (W. Nijenhuis) laat zien, hoe veel op dat terrein nog onderzocht moet worden. Hetzelfde geldt in nog sterkere mate voor het verschil in spiritualiteit tussen hervormden en dolerenden (P.L. Schram). Op één punt - het proces van machtsvorming en mobilisatie van de aanhang door Kuyper (de bijdragen van Augustijn en Van den Berg) - levert deze bundel reeds nieuw inzicht op. Evenals bij de herdenking van de afscheiding verscheen ook bij de herdenking van de doleantie een genealogisch-sociologische studie: De dolerenden van 1886 en hun nageslacht. De sociale positie van de opgenomen dolerende geslachten is zeer | |||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||
verschillend. Hetzelfde geldt voor de achtergrond van een achttal kernfiguren uit de doleantiebeweging, wier kwartierstaten opgenomen zijn: aristocraten, patricische kooplieden, predikanten en kleine luyden. D.Th. Kuiper signaleert, landelijk, regionaal en plaatselijk, duidelijke kemgroepsvorming onder de dolerenden, een tendens die na 1886 nog sterker wordt. Hij kan ook duidelijke sociale stijging aangeven. Maar aan een algemene beschrijving van de sociale positie van de dolerenden waagt Kuiper zich niet en hij trekt ook geen vergelijking met de eerder door hem geanalyseerde afgescheidenen. Wel ontleedt hij de achtergronden van de 80 Amsterdamse kerkeraadsleden die op 4 januari 1886 door hogere kerkelijke besturen werden geschorst: en dat was het feitelijke begin van de doleantie. Een kerngroep ontmoette elkaar regelmatig: behalve in de kerkeraad ook in de vereniging van de vrienden der waarheid en aan de Vrije Universiteit. Deze groep bezat, vaak van huis uit, een relatief hoge maatschappelijke status. Maar de meerderheid behoorde tot ‘de omhoogkomende laag van zelfstandige middenstanders en geschoolde handwerkslieden’Ga naar voetnoot17. Van de 25.000 à 30.000 Amsterdamse hervormden die deze dolerende kerngroep volgden, woonden de meesten in arbeiderswijken als de Jordaan en de oostelijke eilanden. Het waren vooral ‘gezeten en geschoolde ambachtsknechts, ijverig en bekwaam en met nogal vaste posities’Ga naar voetnoot18. Het is duidelijk, dat de dolerenden niet overal zo'n sociale samenstelling bezaten. Maar die combinatie van uiteenlopende elementen geeft wel een typering van de doleantie als geheel: burgerij, middenstanders en boeren, en geschoolde arbeiders, onder leiding van een zelfbewuste kerngroep die èn in de kerk, èn in het onderwijs, èn in de politiek Kuypers vaandel ontrolde. Uit deze geschriften valt veel te leren. Bijvoorbeeld dat de afscheiding beslist breder en meer onbevangen herdacht is dan de doleantie. | |||||||||||||||||||||
III Het ontstaan van de doleantie, plaatselijk bekekenDe Nederlandse samenleving was na 1834 veranderd, haar omgeving, leiding, doelstellingen en mentaliteit waren gewijzigd en daarom had de doleantie een ander karakter dan de afscheiding. Na 1834 was een wensenprogramma voor herstel van de Nederlandse hervormde kerk ontwikkeld. De houding van de bevindelijke vromen is reeds genoemd. Ook die van de opwekkingsbeweging, die persoonlijke geloofsbeleving en levensheiliging centraal stelde, veelal op methodistisch-piëtistische wijze, en een kersteningsoffensief in een breed nationaal sociaal kader opzette. Dit réveil kon in een uiteenlopende theologische en kerkelijke context floreren, in evangelische en gereformeerde kaders, zowel in de volkskerk als in een vrije gemeenteGa naar voetnoot19. Het réveil bood de eerste aanzetten tot een programmatische aanpak van kerkherstel. Een deel van de aanhangers van het réveil verwachtte alleen van prediking, christelijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||
hulpbetoon en gebed kerkherstel; actie, organisatie en vooral afscheiding werden als ongeestelijke middelen gediskwalificeerd. Anderen, zoals Groen van Prinsterer, bepleitten daadwerkelijke en structurele organisatorische maatregelen, juridische erkenning en handhaving van het confessioneel-gereformeerde karakter van de kerk. Groen zat de vergaderingen van de christelijke vrienden voor, hij redigeerde adressen aan de synode. Vooral in de jaren zestig was er sprake van toenemende activiteit. Organisaties als de confessionele vereniging (1864) en de vereniging der vrienden van de waarheid tot handhaving van de leer en de rechten der gereformeerde kerk (1865) streefden naar bewustwording en organisatie van de orthodoxie. Zij streefden ook naar macht en stichtten afdelingen, stuurden evangelisten rond en bouwden ‘evangelisaties’ op, een soort alternatieve ‘wijkgemeenten’ die de mensen ook ruimtelijk uit de kerk brachten. Ook probeerden zij via kiesverenigingen kerkeraden te vullen met mensen van eigen richting; sinds 1867 legde het Reglement immers de samenstelling van de kerkeraden weer in handen van de manslidmaten. Deze orthodoxe kernen waren meestal ook lokaal de stuwende kracht achter de christelijke school en de christelijke politiek. Regionaal en nationaal ontstonden er diverse ontmoetingsdagen, zoals bijvoorbeeld het jaarlijkse christelijk nationale zendingsfeest: toogdagen, die zowel bemoedigingsbijeenkomst als wapenschouw warenGa naar voetnoot20. Vanaf ongeveer 1870 manifesteerde de orthodoxie binnen de hervormde kerk zich steeds duidelijker en krachtiger. W.J. Wieringa heeft erop gewezen dat dit gebeurde op een moment dat er verschillende veranderingen in Nederland plaatsvondenGa naar voetnoot21. Op economisch terrein voltrok zich de overgang van handelskapitalisme naar modern kapitalisme; de standenstaat werd vervangen door nieuwe sociale en politieke verhoudingen en structuren. De groeiende orthodoxie maakte deel uit van deze veranderingen, het was er tegelijkertijd oorzaak en gevolg van. Op zuiver kerkelijk terrein kon de orthodoxie profiteren van de verzwakking van de band tussen kerk en staat en van de liberalisering van de Reglementsherziening. De orthodoxie profiteerde intussen ook van de vooruitgang van haar tegenhanger: de steeds duidelijker opmars van de vrijzinnigheid versterkte de orthodoxe reactie. Over het kerkelijk leven weten we nog steeds betrekkelijk weinig. De ontwikkeling van de moderne theologie is bestudeerd, haar groeiende aanhang onder een deel van de intelligentsia; het hervormde kerkbestuur ontzegde voorstanders niet de toegang tot kansel en katheder. Maar hoe werkte dit door op plaatselijk niveau, in pastoraat en kerkbezoek? Daarover is weinig bekend. Functioneerde de kerk onder moderne leiding anders dan onder orthodoxe? Welke groepen kerkgangers trokken de modernen en hoe probeerden zij die te bereiken? Welke verbindingen ontstonden er tussen religieuze overtuiging en mentaliteit, sociale positie en politieke aspiratie? Wie waren de voortrekkers en wie de volgers? Hoe was die relatie tussen kerk(eraad) en het zich ontwikkelende alternatieve geestelijke leiderschap: bestuurders van verenigingen voor vrienden der waarheid, van evangelisaties, van gezelschappen en godsdienstonderwijzers/evangelisten (tiental- | |||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||
len waren betrokken bij de doleantie, velen werden predikant). Wat was de rol van deniet-zo-uitgesprokenen, de middengroepen? Plaatselijk onderzoek moet het antwoord geven. Het begin is er. Studies als van Van der Laarse en Groot duiden op heel wat ingewikkelder en veelzijdiger processen en ontwikkelingen dan op het simpele spel van actie en reactie, van alleen maar vrijzinnigheid contra orthodoxieGa naar voetnoot22. Zij wijzen op een meer complexe situatie dan de these van Verrips die de doleantie als het antwoord ziet van de plaatselijke elite op verlies aan autoriteit door centralisatie en onderschikking aan landelijke elitesGa naar voetnoot23. In Woerden was volgens Van der Laarse gedurende de negentiende eeuw inderdaad sprake van een geleidelijke uitholling van de bevoegdheden van de plaatselijke autoriteiten als gevolg van machtsoverheveling van lokaal naar regionaal en nationaal niveau. Maar de reacties daarop waren niet eenduidig. Er was verzet, maar ook een streven om ervan te profiteren. Centraal stond altijd de interne strijd om de plaatselijke macht. Nadat het kiesrecht in 1867 was ingevoerd, vormde hervormd Woerden een eenheidsfront dat streed voor een vrije school en een vrije kerk. In het orthodoxe Woerden werd in 1881 het kiesrechtcollege afgeschaft. Ook elders is na 1867 wel afgezien van het uitoefenen van het kiesrecht, vooral in kleinere orthodoxe gemeenten, maar ook in het nabij gelegen overwegend conservatieve en orthodoxe Utrecht. In Woerden had de herstelde saamhorigheid als resultaat, dat in 1887 slechts een individualistische bevindelijke stroming en een kleine Kuyperiaanse kerngroep zich aansloten bij de doleantie. De overgrote meerderheid nam genoegen met handhaving van het bereikte, binnen het synodaal-hervormde kerkverband. Bevoogding en bevinding sloten elkaar in Woerden dus niet per definitie uit, zo min als religieuze en sociale tegenstellingen en coalities er voorspelbare patronen hadden. Religie speelde een rol in de sociaal-politieke tegenstellingen, het fungeerde ook als kanaal voor modernisering en emancipatie, maar dit gebeurde niet altijd zoals men zou verwachten. In het Westlandse Naaldwijk functioneerde vanaf 1870 een orthodoxe evangelisatie. In het midden van de jaren zeventig werden van hieruit een christelijk-nationale school gesticht, orthodoxe kandidaten voor de gemeenteraad genomineerd en pogingen ondernomen om een orthodoxe predikant en kerkeraad te kiezen. In 1886-1888 nam een jongere generatie het heft in eigen hand. Zij realiseerde het gereformeerde programma. Dat leidde tot een breuk in eigen kring (notabele weldoeners en oudere bestuursleden van de evangelisatie haakten af), maar het kwam ook tot een breuk met de hervormde kerk en met het dorpsbestuur. Zij emancipeerden zich dus, maar het klassieke beeld van de sociaal achtergestelde kleine luyden was op deze gereformeerden niet van toepassing. Qua welstand deden ze niet onder voor de groep die in de hervormde kerk achterbleef. Plaatselijke achtergronden en omstandigheden speelden ook in Naaldwijk een grote rol. De lokale rooms-katholieke gemeenschap gedroeg zich op onderwijsgebied reeds vroeg verzuild. Sociale controle speelde er een grote | |||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||
rol, als recruteringsmiddel ten behoeve van de gereformeerde groep (en vervolgens bij haar consolidatie), maar ook als instrument tegen deze groep. Groot constateerde op dit terrein een verschil met Woerden, waar de dolerende kerkeraad weinig pressie op de bevindelijke gereformeerde lidmaten kon uitoefenen, omdat deze zowel in vrije gemeenten als in de zware hervormde kerk een alternatief haddenGa naar voetnoot24. Nog drie vergelijkbare studies vragen in dit verband aandacht. Allereerst een tweetal dissertaties, evenals de hiervoor genoemde werken van Van der Laarse en Groot voortgekomen uit het Amsterdamse verzuilingsproject van J.C.H. Blom, namelijk Bezwaarden en verlichten van Wolffram over Harderwijk en Wars van clubgeest en partijzucht van Van Miert over Tiel en WinschotenGa naar voetnoot25. Het derde, van G. Kuypers over Voorthuizen, is iets ouder en ook anders opgezet; het stamt uit de herdenkingstraditie, wil het verhaal voor de mensen van vandaag toegankelijk maken en plaatst het geheel in een sociologisch kaderGa naar voetnoot26. Hervormd Harderwijk was overwegend orthodox en onder leiding van de middenstand ontnam orthodox Harderwijk vanaf omstreeks 1870 de vrijzinnige en liberale elite de kerkelijke macht. De Harderwijker predikanten waren bekende namen in de landelijke orthodoxe beweging; Kuypers Volkspetitionnement van 1878 werd gesteund en in 1879 werd een christelijke school in Harderwijk gesticht. Orthodox en antirevolutionair hervormd Harderwijk reageerde net zoals Woerden op de doleantie. Het steunde de strijd voor kerkherstel, totdat het nabije Kootwijk en Voorthuizen onder W. van den Bergh het conflict op scherp stelden en een breuk forceerden. Predikanten en de overgrote meerderheid van de kerkeraad prefereerden de plaatselijke eenheid en dominantie en bleven buiten de doleantie. De dolerende minderheid omvatte slechts een smaldeel van de orthodoxe middenstand (overtuigd Kuyperiaans, actief in het christelijk onderwijs en de antirevolutionaire politiek) plus een bevindelijke vissersbevolkingsgroep. De hervormde gemeente van Tiel was behoudend, bijna ingedut. De elite was in sociaal-politiek opzicht conservatief, kerkelijk was zij vrijzinnig. De orthodoxie was klein en had een uitlaatklep in een kleine afgescheiden gemeente en na 1863 in een evangelisatie. De dominante elite werd niet werkelijk bedreigd, ook niet nadat (tenslotte) in 1871 de verkiezing van de kerkeraad door de manslidmaten was ingevoerd. De Tielse hervormde orthodoxie volgde in de jaren tachtig de confessionele richting en wees doleantie dus af: hun evangelisatie mocht beslist geen bijkerk of secte heten, maar was een voorbeeld van rechtzinnig hervormd gemeentelevenGa naar voetnoot27. De hervormde gemeente van Winschoten had een kerkelijk vrijzinnige en een sociaal en politiek liberale leiding. De orthodoxie onttrok zich op den duur aan de hervormde kerk, en sloot zich aan bij een afgescheiden en een vrij evangelische gemeente; doleantie vond er niet plaats. De hervormde kerk had een moderne en een meer | |||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||
evangelische predikant (doorwerking van de voorheen invloedrijke Groninger richting), en behield een bij tijden moeizaam, liberaal evenwicht. Tegenover al die gemeenten waarin geen, weinig, of hooguit gedeeltelijk geslaagde doleanties plaatsvonden, stonden ook enkele die als geheel het synodocratisch juk afwierpen, zoals het Veluwse Voorthuizen, ‘de moederkerk der doleantie’; Kootwijk natuurlijk, en het eveneens nabij gelegen BennekomGa naar voetnoot28. In Voorthuizen waren voor 1886 geen interne conflicten. Predikant en kerkeraad werkten er eensgezind aan ‘reformatie van het leven’ (versterking van het persoonlijk geloof en heiliging van de levenswandel) van een reeds alleszins orthodoxe gemeente. De kerkeraad stond eensgezind achter zijn predikant, mr. dr. Willem van den Bergh, en steunde diens streven naar reformatie van de gehele hervormde kerk. Dat leidde tot het opzij zetten van de hervormde kerkinrichting en organisatie, zoals bij de bevestiging van H.J. Houtzagers als predikant van Kootwijk, die als afgestudeerde van de Vrije Universiteit volgens de kerkelijke bepalingen geen toegang tot het ambt had. De afwijzende reactie van hogere kerkelijke instellingen had als gevolg dat Van den Bergh en zijn kerkeraad de gehele gemeente van Voorthuizen voorgingen in doleantie. Plaatselijke strijd ontstond daar dus pas na de doleantie. In Bennekom (en elders) greep de hervormde classis in. Zij begon gerechtelijke procedures over de kerkelijke goederen (ook waar de kerkvoogdij geheel of in meerderheid in doleantie was meegegaan) en liet het kerkelijk leven herleven voor de gedecimeerde gemeente. De tot 1887 homogeen hervormde dorpsgemeenschap viel dus toen pas uiteen. Sommige dorpelingen wilden inderdaad bewust ‘onder de synode blijven’, anderen prefereerden hoe dan ook hun vertrouwde zitplaats in de dorpskerk. In Voorthuizen was dat mettertijd zelfs de meerderheid. De dolerenden bouwden vervolgens een eigen ‘hulpkerk’ (die benaming verwoordde hun overtuiging, als de ware erfgenamen van de kerk der reformatie eigenlijk recht op de dorpskerk te hebben). Zij gingen nu ook over tot stichting van een christelijke school en een antirevolutionaire kiesvereniging, in verzet tegen de openbare (maar feitelijk hervormde) school en tegen hervormd gebleven notabelen-raadsleden. | |||||||||||||||||||||
IV Het effect van doleantieWij kunnen intussen ten eerste concluderen dat de doleantie wat betreft voorgeschiedenis, feitelijke gebeurtenissen en effect, en naar de sociale en religieuze samenstelling van haar aanhang, haast van plaats tot plaats verschilde. Een tweede gevolgtrekking die gemaakt kan worden, is dat de doleantie getalsmatig en inhoudelijk veel beperkter was dan de orthodoxe beweging voor 1886. Een derde conclusie - in dit verband een nevenaspect maar het doel van al die onderzoekingen die zoveel zicht op het kerkelijk leven in de tweede helft van de negentiende eeuw hebben opgeleverd - luidt dat geen enkele oorzaak het complexe proces van de verzuiling van protestants Nederland verklaart, of het zou de dominante | |||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||
rol van de kerkelijk-godsdienstige factoren moeten zijnGa naar voetnoot29 De gehele negentiende eeuw door hebben velen de weg naar het conventikel, de afgescheiden kerk of de evangelisatie gekozen. Voor sommigen was de officiële kerk nooit het hoogste ideaal: men wenste het geloof te beleven in een eigen kring van gelijkgestemden. Anderen lieten zich leiden door overheersende onvrede over geest en wandel van de hervormde kerk en vertrokken. Maar zij die gingen waren verhoudingsgewijs gering in aantal. Afscheiden doet pijn en kost moeite, wat hen tot een dergelijke radicale stap dreef was niet alleen onvrede maar het was ook een visioen, bezieling, hoop op een alternatief. De plaatselijke geschiedenissen leren echter ook hoe complex en ingewikkeld die kerkelijk-godsdienstige factoren en processen waren en hoe weinig voorspelbaar mensen en groepen reageerden wanneer een conflict plaatsvond en keuzes vergde. Woerden, Harderwijk, Voorthuizen: het waren allemaal orthodoxe gemeenten met predikanten en kerkeraden die jaar na jaar openlijk de strijd om herstel van de hervormde kerk steunden. Alleen Voorthuizen nam de stap tot doleantie. Maar ook in Voorthuizen bleef tenslotte de meerderheid van het kerkvolk, net als in Woerden en Harderwijk, zitten waar het zat, in het vanouds bezochte kerkgebouw. De gemiddelde orthodoxe kerkganger was verontrust over de buitenlokale ontwikkelingen en gebeurtenissen, maar alleen zijn directe, plaatselijke omgeving bracht hem blijkbaar tot daden. Zorg dat er iedere zondag een orthodoxe prediker op de kansel staat, smeekte de Marker hervormde kerkeraad aan de confessionele vereniging, anders gaat het hele eiland doleren! Toen die hulpkreet werd beantwoord, bleef de doleantie een minderheidGa naar voetnoot30. De massa van de mensen was gehecht aan de gemeenschap en haar tradities. Die openlijk opgeven, een andere weg bewandelen, dat deden maar weinigen. Maar ze waren er: mensen als de Naaldwijkse orthodoxen, die een eigen andere denk- en leefwereld opgebouwd hadden, of de Winschoters die zich in een verbouwd huis onwennig voelden en de een na de ander het pand verlieten. Afscheiden vergde ook zelfvertrouwen, gebaseerd op een diepe overtuiging, en durf; dolerenden toonden over het algemeen vemieuwingsgezindheid, initiatief, en stonden open voor veranderingen. De Harderwijker Kuyperianen constateerden in 1886-1887 een vertrouwenscrisis: de voorheen orthodoxe kerkeraad veranderde opeens van koers. Zij aanvaardden de breuk, liever dan te bukken onder een behoudende meerderheid. De scheidslijn wel of niet doleren liep op meer plaatsen tussen conservatief en progressief: de geschiedenis van de antirevolutionaire politiek zou het weldra aantonen. Verzuiling was dus groepsvorming. Die segmentering was een complex proces met religieuze, sociale en sociaal-psychologische oorzaken, die doorwerkten als zo'n groep een eigen identiteit en plaats in de samenleving zocht. | |||||||||||||||||||||
V Abraham KuyperDe doleantie, dat was Abraham Kuyper. Niet dat hij de orthodoxe beweging had doen ontstaan, of de tegenstellingen in de hervormde kerk had veroorzaakt. De dolerenden | |||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||
waren niet alleen Kuyperklonen. Maar desondanks weerspiegelde de doleantie Kuypers denkwijze en theologie, zijn leiderschap en organisatietalent. Het waren de gewijzigde reglementen en de verscherpte verhoudingen in kerk en samenleving die na 1870 de orthodoxie de wind in de zeilen bliezen, waardoor deze stroming zich krachtiger kon profileren. Maar niemand gaf meer vorm en richting aan de orthodoxie dan Abraham Kuyper, die reeds in zijn eerste geschriften over het kerkelijk vraagstuk, uit 1867, een fundamentele herziening van de hervormde kerk bepleitte, hij wenste haar eerst af te breken en daarna opnieuw op te bouwen. In het Tractaat van de reformatie der kerken uit 1883 formuleerde hij die doelstellingen en methodiek tot in details. Het verliep, in die maanden van 1886 en volgende jaren, niet helemaal volgens dat ‘masterplan’Ga naar voetnoot31, maar er zou een schitterende studie over kerk-politieke strategie en taktiek te schrijven zijnGa naar voetnoot32, over de kwaliteiten van Kuyper als organisator en bespeler van de publieke opinie, over zijn stijl van leiding geven en over zijn omgang met de eigen achterban, over zijn karakter en persoonlijkheid, en de manier waarop zijn tijdgenoten daarop reageerden.
Enig inzicht in Kuypers karakter en persoonlijkheid verschaft G. Puchinger in De jonge Kuyper (1837-1867)Ga naar voetnoot33. Het boek verscheen ter gelegenheid van Kuypers honderdvijftigste geboortedag en wil een biografie in verhaalvorm zijn die natuurlijk ook kritiseert en analyseert, maar toch ‘vooral alles het verhaal ... van een mensenleven [geeft], voorzover hij [de geschiedschrijver] dat thans aan de hand van de bronnen kan nagaan en verwoorden’Ga naar voetnoot34. Aan die doelstelling voldoet De jonge Kuyper. het is een levensverhaal, verwoord door de auteur zoals hij het uit de bronnen reconstrueert - bronnen die in tekst of annotatie niet zelden uitvoerig en letterlijk worden weergegeven. Over de keuzes, die ten grondslag liggen aan deze reconstructie en de impliciete historiografische discussie, komt de lezer maar zeer weinig te weten. Kuypers denkbeelden en optreden worden gewoonlijk alleen impliciet verklaard en beoordeeld. Het boek schetst een beeld van een persoonlijkheid, een figuur. Diens portret wordt meer getoond dan geanalyseerd. Daarmee is niet gezegd, dat het resultaat geen leerzaam boek is. Puchinger kon aan voorheen onbekend bronnenmateriaal beschrijvingen ontlenen over Kuypers houding tegenover zijn verloofde Jo Schaaij en over zijn relatie tot de president-kerkvoogd in zijn eerste standplaats Beesd. In beide relaties toonde Kuyper zijn niet gemakkelijk tevreden te stellen karakter. Voor zijn geestelijke groei en de ontwikkeling van zijn kerkelijke standpunten levert dat ook enig inzicht op. Meer discussie en analyse biedt Abraham Kuyper. Zijn volksdeel, zijn invloedGa naar voetnoot35. Ook dat is geen volledige intellectuele biografie, maar het geeft daartoe wel aanzetten: | |||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||
Kuypers theologie van de samenleving (C. Augustijn), Kuyper over wetenschap en universiteit (J. Klapwijk), Kuyper en de kerk (C.H.W. van den Berg). In enkele andere bijdragen ligt de nadruk meer op de Kuyperiaanse wereldGa naar voetnoot36. Dat was ook het onderwerp van een ander produkt van het Kuyperjaar 1987: Een land nog niet in kaart gebracht, geredigeerd door J. de Bruijn. Die stelde ook een aardige beeldbiografie over Kuyper samen en een klein bundeltje aantekeningen, die A.W.F. Idenburg maakte van gesprekken met Kuyper in 1920Ga naar voetnoot37. Het laat heel indringend Idenburgs intieme rol als pastoraal medewerker in Kuypers laatste levensjaar zien. De zo juist genoemde beeldbiografie is ontstaan uit een tentoonstelling die onder andere in 1987 in Kuypers geboorteplaats Maassluis te bezichtigen was; daar werd ook een herdenkingsbijeenkomst gehouden, waar onder andere Puchinger en de toenmalige minister-president R.F.M. Lubbers sprakenGa naar voetnoot38. De uitgave Geboekt in eigen huis. Werken van Abraham Kuyper aanwezig in de bibliotheek van de Vrije Universiteit dankt zijn bestaan aan een andere tentoonstelling in Kuypers eigen VU. Het bevat een essay van J. Stellingwerff en een facsimile uitgave van twee redes van KuyperGa naar voetnoot39. Twee tentoonstellingen, een stapeltje boeken, artikelen in elke zichzelf respecterende krant of blad (het gemeentebestuur van Maassluis vervaardigde een speciale knipselkrant van niet minder dan 65 kantjes): Kuyper werd in 1987 minstens even uitvoerig herdacht als in 1937! Maar wel met meer afstand, ook in de kring van zijn eigen erflaters: niemand verwoordde ooit een zo volledige afwijzing van de mens Kuyper als C. Augustijn deed bij de opening van het aan Kuyper gewijde symposium op 30 oktober 1987 aan de Vrije Universiteit. De zelf aangestelde bemiddelaar tussen God en mensen noemde Augustijn hem, de vleesgeworden identificatie van de kracht van het absoluteGa naar voetnoot40.
De jonge dorpsdominee met zijn ongewone karakter en intellect werd de vormer van een volksdeel. Wie hem daarbij bezig wil zien moet de ontwikkeling in de hervormde kerk in de jaren 1870-1890 bestuderen, zoals C. Augustijn deed in De doleantie van 1886 en haar geschiedenis. Kuyper ging in die jaren steeds meer het discours beheersen en trok geleidelijk aan de agenda naar zich toeGa naar voetnoot41. Het opstel van C.H.W. van den Berg in dezelfde bundel vult dat optreden nauwkeurig in voor de tijd van de doleantie in Amsterdam. Van den Berg laat zien hoe Kuyper zijn medestanders mobiliseerde en hoe hij de organisatorische kaders voor zijn reformatorische acties opbouwde. Het daaropvolgende opstel over de uitbreiding van de doleantie in den | |||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||
lande van de hand van wijlen W. Bakker laat iets zien van Kuypers bekwaamheid als actievoerder. Geen wonder dat de tegenpartij hem niet kon luchten of zien: zijn bemoeienis leek grenzeloos. Zelfs zijn voormalige tegenstander, de vroegere ministerpresident Kappeyne van de Coppello, had hij voor zijn karretje gespannenGa naar voetnoot42. Zijn kennis leek alomvattend, geen detail leek zijn aandacht te ontsnappen. Zijn gevoel voor PR was niet te overtreffen en hij wist zijn aanhang bijzonder knap aan zich te binden. Kerkeraden, geestverwante groepen en enkelingen overal in het land: allen ontvingen raad, een stimulans of actieplan. Predikanten en VU-proponenten werden op bedreigde plaatsen ingezet als pionnen in de doleantiestrijd; in tal van dolerende gemeenten heeft hij predikanten bevestigd en nieuwe kerkgebouwen ingewijdGa naar voetnoot43. Een systematisch onderzoek naar het doleantie-conflict en de daarop gevolgde opbouw van de dolerende kerk zou overigens zeer gewenst zijn. Dan zou men de werkelijkheid leren kennen, ook achter de beeldvorming, die eigenlijk van begin af aan een duidelijk verschil in waardering wenste tussen de ‘spontane’ afscheiding en de voorbedachte, geconstrueerde en centraal gedirigeerde doleantie. De doleantie: dat was de greep naar de macht in de kerk door Kuyper, meer een menselijk-politieke revolutie dan een geestelijk-kerkelijke reformatie. Het zou goed zijn die beeldvorming te evalueren. Het lijkt bij voorbaat onwaarschijnlijk, dat de doleantie slechts een soloactie was van Kuyper. Kuyper opereerde niet in een vacuum, hij had medestanders, volgelingen en tegenstanders. Dat gewenste onderzoek zou vooral aandacht moeten schenken aan drie groepen: aan de voormalige medestanders die op het kritische moment Kuyper niet volgden, aan de hervormde kerk na de doleantie en tenslotte aan dat deel van de kerk dat met Kuyper de weg van de doleantie op ging. | |||||||||||||||||||||
VI HoedemakerEen voorbeeld van zo'n medestander die niet met Kuyper door de poort van de doleantie wilde gaan was J. Ph. Hoedemaker (1839-1910). Hoedemaker was de zoon van een afgescheiden vader en een trouw hervormd gebleven moeder. Als kind naar Noord-Amerika geëmigreerd, studeerde hij eerst theologie in de Verenigde Staten, vervolgens in Duitsland en daarna in Utrecht. Hij was eerst hervormd predikant en vanaf 1880 hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Van een zelfstandige, maar kritische medestander van Kuyper werd Hoedemaker in 1886-1887 Kuypers openlijke tegenstander. De aan hem in 1989 gewijde bundel Hoedemaker herdacht laat zien hoezeer zijn persoon en denken van Kuyper verschilden: zijn theologie en filosofie, zijn beeld op kerk en samenleving, zijn visie op kerkherstel en politiek. De theocratie was voor Hoedemaker een feit: de realiteit van een idee, waarnaar de maatschappelijke werkelijkheid gevormd moest worden (op de vraag of het staatsburgerschap toegankelijk was voor rooms-katholieke Nederlanders, had hij eigenlijk nooit een echt antwoord). Het verlaten van de confessioneel-calvinistische, vaderlandse kerk zou een daad van | |||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||
ongeloof zijn. Heel het volk en heel de natie, werd zijn leus; hij verliet de VU, bestreed met kracht de doleantie en werd één van de peetvaders van de CHU. Maar de feitelijke ontwikkeling is precies tegenovergesteld gegaan aan Hoedemakers staatsrechtelijke denkbeelden, concludeert A. Postma in Hoedemaker herdacht. En een ander stelt daarin: ‘Men mist bij Hoedemaker de blik op de maatschappij en de maatschappelijke roeping van de christen in organisatorisch verband’Ga naar voetnoot44. Dat is allemaal vriendelijk, maar duidelijk gezegd. Die hele bundel is erg vriendelijk, niemand heeft zich ook maar ergens geërgerd aan Hoedemakers romantisch-onvoorspelbare persoonlijkheid of diens gedroomde wereldkennis. Het is voldoende om te begrijpen, waarom Hoedemaker en Kuyper in 1887 verschillende wegen ingingenGa naar voetnoot45. Was het dan allemaal opgelegd pandoer? Bremmer laat in zijn opstel over Kuyper, Hoedemaker en de doleantie juist zien, hoe lang Hoedemaker ondanks die reeds aangeduide verschillen Kuyper nog volgde. Weliswaar telkens tegenstribbelend, nu eens instemmend en morgen weer met een contra-brochure. Het moet Kuyper tureluurs gemaakt hebben, schrijft BremmerGa naar voetnoot46. Maar toch verleende Hoedemaker hem steun. Hij was overtuigd van Kuypers zuivere bedoelingen en dat er gebroken moest worden met de synode; reformatie wàs levensvoorwaarde. Hij ging mee, tot aan de deur van het gereformeerd congres op 11 januari 1887. Bij het binnengaan van Frascati kreeg Hoedemaker de ondertekeningsformule van het congres ter hand gesteld (‘afwerping van het juk der Synodale Hiërarchie plichtmatig voor een ieder’). F.L. Rutgers bevestigde zijn vermoedens: die formule wettigde niet alleen kerkelijke ambtelijke instanties, maar zelfs ieder individueel kerklid. Hoedemaker zag er democratie en revolutie in en vertrok. Een deel van de hervormd-gereformeerden (vandaar het overwegend theologisch karakter van Hoedemaker herdacht) wordt tot nu toe geïnspireerd door Hoedemakers theologie en spiritualiteit. Een ander orthodox deel van de Nederlandse hervormde kerk, dat de doleantie afwees en zich verenigde in een gereformeerde bond ‘tot vrijmaking van de hervormde kerk’, noemde zich bewust hervormd-gereformeerd (1906). De veranderde doelstelling uit 1909 versterkte dat nog eens (‘gereformeerde bond tot verbreiding en verdediging van de waarheid in de Nederlandse hervormde kerk’). De gereformeerde bond (een 450 hervormde gemeenten hebben tegenwoordig een bonds-signatuur, terwijl nog een kleine honderd plaatsen een bonds-afdeling hebben) is traditioneel gereformeerd en bevindelijk; een deel stemde vanaf 1918 op de staatkundig gereformeerde partij, een ander deel antirevolutionairGa naar voetnoot47. De ethischen en de modernen bleven ook in de hervormde kerk. De ethische richting was de grootste | |||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||
van de hervormde richtingen; zij verenigde zich pas in 1921. Een vereniging van vrijzinnig hervormden in Nederland werd in 1913 opgericht. Met deze namen en data is dus reeds een deel van de vraag beantwoord hoe het nu eigenlijk ging met de hervormde kerk na de doleantie. Als een richtingenkerk, gesegmenteerd, verdeeld; een opnieuw gerangschikt mo-zaïek, zo typeerde O.J. de Jong de hervormde kerkGa naar voetnoot48. De hervormde kerk had als organisatie eigenlijk geen antwoord op de doleantie. Maar elke richting formuleerde een eigen mening, aanvankelijk heel sterk in reactie op de gereformeerden, op de lange duur met meer afstand. Dat beïnvloedde ook de hervormde kerk als zodanig: ‘een kwart eeuw na de doleantie (gingen) de hervormde richtingslijnen niet verder uit elkaar lopen’Ga naar voetnoot49. Er ontstond een gemeenschappelijke hervormde actie en identiteit, bijvoorbeeld in bijbelvertaling, diakonale zorg, onderwijs, studentenwerk en het spreken over kerkelijke reorganisatie. De hoofdlijnen zijn zichtbaar, maar hoe dat nu alles precies plaatselijk en landelijk in zijn werk ging, wat dat voor de onderlinge verhoudingen betekende, dat weten we eigenlijk niet. Zeker niet wat dat betekende voor de rol van de hervormde kerk in de tijd van de verzuiling en voor het christelijk gehalte van de Nederlandse samenleving. De diverse richtingen dachten daar immers zeer verschillend over. Er valt nog heel wat onderzoek te verrichten. | |||||||||||||||||||||
VII De vereniging van 1892De breuk met de doleantiebeweging vond voor Hoedemaker dus plaats op dinsdag 11 januari 1887, de dag dat A. Kuyper het gereformeerd kerkelijk congres ‘te elf ure met klokslag’ opende. De per advertentie aangekondigde toegangsbiljetten kostten een gulden en een regelingscommissie zorgde voor nachtverblijf en middagmaal. ‘De saamgekomenen waren niet de “vele rijken en edelen”, maar meest uit Prins Willems “kleyne luyden”, voor wie de reiskosten uit Groningen, Dokkum vice versa waarlijk niet onverschillig zijn’. Aldus Kuypers kerkelijk weekblad De heraut. Het verslag verraadt enkele typerende kenmerken van de Kuyperiaanse beweging: moderne, zakelijk organisatorische daadkracht; een mengeling van ernst, besef van risico en durf; een zelfbespiegeling die tegelijkertijd reclame was. Een emancipatiebeweging in actie, optimistisch, vol zelfvertrouwen en zeer burgerlijk: Zulk een Congres kost aan drukwerk, adverteeren, lokaalhuur en wat dies meer zij enorm. Veel onder de twee duizend gulden blijven de kosten waarschijnlijk niet. En toch, zonder eene enkele gift boven de f 100 is er toch zooveel ingekomen, dat deze hooge kosten gedekt zullen zijn. Dit verslag en nog enkele stukken zijn als bijlage opgenomen in de heruitgave van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||
Acta van de synodale vergaderingen van de dolerende kerken 1887-1892, een handige bronnenuitgave verschenen aan de vooravond van de doleantieherdenkingGa naar voetnoot50. Die Acta documenteren de opbouw van de Nederduitsche gereformeerde kerken (de benaming dolerend werd spoedig opgegeven). Zelf spraken zij van een voorlopig kerkverband: vanaf het begin streefden zij naar samenwerking met ‘de geloovigen die nog onder de Hiërarchie bleven, en evenzoo uit de Kerken van Ledeboer en in de Chr. Ger. Kerk en andere Vrije Kerken’Ga naar voetnoot51. Van die eenheid met de hervormde orthodoxen kwam natuurlijk niets tercht; enkele gemeenten en groepen uit de bevindelijke hoek van ledeboerianen en vrije gemeenten hebben zich inderdaad aangesloten. Maar hoofdzaak was vanzelfsprekend de samensmelting met de christelijke gereformeerde kerk: een gevestigde kerk, even groot in aantal zielen, maar met meer plaatselijke gemeenten en predikanten. Vijf jaar later werd de eenwording beklonken: op 17 juni 1892 op een gezamenlijke vergadering van de beide synodes, van de christelijke gereformeerde kerk en van de Nederduitsche gereformeerden kerken. Die vereniging bracht het kerkverband van de gereformeerde kerken in Nederland tot stand. Aan de ene kant was het samengaan van deze beide uit de hervormde kerk afgescheiden orthodoxe kerken vanzelfsprekend. J. van Gelderen, die de totstandkoming van de vereniging beschrijft in de bundel De vereniging van 1892 en haar geschiedenis, weerlegt de veel geopperde stelling dat Kuyper het contact met de christelijke gereformeerden zocht om nog iets van zijn (in 1886 niet zo geheel geslaagde) beweging voor kerkherstel te redden; zij waren van meet af aan bij zijn plannen betrokken. Ook J. Kamphuis onderstreept in Vereniging in wederkeer de authentieke theologische wortels van Kuypers eenheidsstreven: gereformeerde belijders behoren kerkelijk bijeen. Er waren bovendien duidelijke voorstanders voor eenheid, juist ook onder de christelijke gereformeerdenGa naar voetnoot52. Dat normatieve standpunt leidde bij velen naar eenheid, al hadden vele christelijk gereformeerde voormannen er overigens best problemen mee, zoals de Kamper docenten Helenius de Cock en Lucas Lindeboom, sterke karakters en karakteristieke vertegenwoordigers van de afgescheiden mentaliteit, mensen die Kuyper en diens theologie, zijn kerk en zijn dominant gedrag verafschuwden. Zij behielden hun zelfstandigheid maar aanvaardden de eenwordingGa naar voetnoot53. Aan de andere kant was de eenwording bepaald niet vanzelfsprekend. Over en weer moest men vooroordelen over elkaar inslikken, die voor een belangrijk deel op het terrein van mentaliteit en maatschappelijke opstelling lagen. Ook in de wetenschapsfilosofie: de christelijke gereformeerden wilden hun kerkelijke Kamper Theologische | |||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||
School beslist niet inruilen voor de niet-kerkelijke Vrije Universiteit met zijn gereformeerde beginselen. Sommigen vreesden de theologie van Kuyper en het kerkrecht van de doleantie. Het liep soms bijna spaak, maar tenslotte werden alle geschilpunten opgelost in een duidelijk compromis. Een van de belangrijkste was het federatieve model van vereniging: de eenheid werd belichaamd in regionale vergaderingen, maar de plaatselijke gemeenten konden intact blijven. Alle 700 gemeenten (394 voormalige christelijke gereformeerde en 306 Nederduitsche gereformeerde) heetten voortaan gereformeerd. Op veel plaatsen leverde dat geen probleem op: er was slechts een van de twee gemeenten aanwezig en waar beide gemeenten naast elkaar voorkwamen, kon men rustig op zichzelf blijven - 112 plaatsen kregen op die manier een gereformeerde kerk A en een gereformeerde kerk B (een enkele zelfs een gereformeerde kerk C, als er zich ook nog een gemeente bijvoegde, afkomstig van de gereformeerde kerken onder het kruis). De eenheid werd - behalve door erkenning van elkaars tucht en belijdenis - alleen op het niveau van de classis en hoger beleefd. De plaatselijke eenwording verliep in het algemeen verhoudingsgewijs snel: in tien jaar was tweederde verenigdGa naar voetnoot54. Van Deursen heeft één van de plaatsen beschreven waar A en B wel heel lang moeite met de eenwording hadden, Sint Anna Parochie (1925). De oorzaken: de afgescheiden identiteit van de A-gemeente, die aan eenwording geen behoefte had, maar wel zeer gehecht was aan het eigen kerkgebouw en allerlei kleinere bijzakenGa naar voetnoot55. | |||||||||||||||||||||
VIII Christelijk-gereformeerd na 1892Op de laatste christelijke gereformeerde synode voor de vereniging, slechts tien dagen voor die 17e juni, werd een bezwaarschrift ingediend, opgesteld door de predikanten F.P.L.C. van Lingen en Js. Wisse Czn ondertekend namens 701 leden uit verschillende plaatsen. Het riep op, ‘thans nog niet definitief de door zoovelen gevreesde Vereeniging’ aan te gaan. Zij voerden een aantal argumenten aan. Het ene was kerkrechtelijk-organisatorisch van aard: alle kerkleden dienden te kunnen stemmen over de eenwording. Voorts waren er diverse meningsverschillen tussen dolerenden en afgescheidenen over kerkrechtelijke en theologische punten; wedergeboorte en doop werden met name genoemd. Vrees voor de persoon en gedachten van Kuyper, gehechtheid aan de afgescheiden traditie speelden voor de bezwaarden een belangrijke rol. Het belangrijkste was, dat zij een andere mentaliteit vertegenwoordigden: de bevindelijke vroomheid van de kruisgezinden, de trouw aan het ideaal van de afscheiding. Op een vergadering te Utrecht van drie gemeenten, een paar predikanten en enkele tientallen anderen werd op 20 juli 1892 besloten tot het voortbestaan van de christelijke gereformeerde kerk. Her en der ontstonden gemeenten. Kruisgemeenten, vrije gereformeerde gemeenten, christelijke gereformeerden die vroeger of later na | |||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||
1892 zich niet thuis voelden in de gereformeerde kerken allen droegen bij tot de groei van de ‘nieuwe’ christelijke gereformeerde kerk. Deze nieuwe christelijke gereformeerde kerk en de gereformeerde kerken hebben vanaf 1892 herhaaldelijk met elkaar gesproken, maar er kwam nooit iets van terecht. Er waren grote verschillen in persoonlijkheidsstructuur, die ook theologisch tot uitdrukking kwamen, zo verklaart Van 't Spijker het dispuut tussen Kuyper en Van Lingen in de jaren 1890Ga naar voetnoot56. Dat lijkt voor beide kerkgemeenschappen te geldenGa naar voetnoot57. De Vereniging van 1892 was dus tegelijkertijd ook een scheuring. Overigens is het zeer de vraag, hoeveel christelijke gereformeerden niet aan de vereniging meededen. Het lijkt geringer dan de tien procent die gewoonlijk wordt aangenomen: de christelijke gereformeerde kerk van na 1892 trok vooral mensen uit de bevindelijke hoek, die reeds in 1869 terzijde waren gaan staan: leden van kruisgemeenten, vrije gereformeerde gemeenten, informele groepen en gezelschappen. Onderzoek hiernaar is gewenst. W. van 't Spijker heeft in De vereniging van 1892 en haar geschiedenis de wederopstanding van de christelijke gereformeerde kerk beschreven, een boek waarin de gebeurtenissen in hoofdlijnen worden geschetst en de achtergronden worden gegeven. Zijn openingsbijdrage tot de bundel Een eeuw christelijk-gereformeerd bestaat uit een samenvatting en voortzetting van dit boek: een opstel van 125 bladzijden. De christelijke gereformeerde kerk groeide aanvankelijk snel. Bij de volkstelling van 1899 noemden 54.000 mensen zich christelijk gereformeerd; her en der werden gemeenten gevormd, een eigen Theologische School (1894, sinds 1919 in Apeldoorn gevestigd) leidde predikanten op. Vanaf 1900 tot 1940 bleef het zielental stabiel, omstreeks 1980 was het door toetreding en bevolkingsgroei tot 75.000 gegroeid en sindsdien is het ledental stabielGa naar voetnoot58. Bevindelijk en introvert, stabiel maar weinig opvallend, het percentage leden van de christelijke gereformeerde kerk was in de loop van de twintigste eeuw gehalveerd. In het midden van de gereformeerde gezindte gesitueerd, kenden de christelijke gereformeerde kerken (het sinds de jaren vijftig officiële meervoud onderstreepte de plaatselijke zelfstandigheid) altijd het verschijnsel van kerkelijke ‘grensgangers’. Het verschil in achtergrond leidde tot interne verschillen in mentaliteit en groepsvorming. De meerderheid is thans behoudend en orthodox en duidelijk beïnvloed door de Kuyperiaanse aandacht voor samenleving en cultuur; daarnaast profileert zich een zware bevindelijke vleugel. Het gedenkboek Een eeuw christelijk-gereformeerd is vooral bedoeld als kennismaking met de karakteristieke eigenschappen van die kerken, hun historie, identiteit en mentaliteiten. Het geeft naast de terugblik van Van 't Spijker, informatie over diverse ontwikkelingen in de christelijke gereformeerde kerken, ontwikkelingen over de religieuze plaatsbepaling en prediking, diaconaat, zending, catechese en verenigingsactiviteiten (de huidige 186 christelijke gereformeerde gemeenten hebben in feite allemaal een vrouwenvereniging (181) en bijna altijd een | |||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||
zangvereniging (123); maar er zijn slechts een kleine 80 mannenverenigingen). Het gedenkboek biedt geen afgeronde geschiedenis, het schetst eerder een mentaliteit, portretteert een spiritualiteit. | |||||||||||||||||||||
IX Het gereformeerde bastionDe gereformeerde kerken in Nederland verenigden in 1892 dus diverse tradities en meningen. Sommigen werden teleurgesteld en vertrokken naar de christelijke gereformeerden. Anderen betrokken de wacht tegen gevreesde ontwikkelingen. De manier, waarop Kuyper in 1902 de Kamper School bijna liquideerde moest wel alle rechtgeaarde mensen van de afscheiding tot verzet brengen: hij haalde de beste docenten (Herman Bavinck en P. Biesterveld) met vrijwel al hun studenten naar de VU. De Wachterbond, waarover de bundel Vereniging in wederkeer ons informeert, verdedigde juist de erfenis van de afscheiding en is ontstaan als reactie op de aanval op ‘Kampen’ van 1902Ga naar voetnoot59. De ‘vrijgemaakt’ gereformeerde achtergrond van deze bundel blijkt ondermeer uit het feit dat in de bundel naast betoonde instemming ook juist de contrastem, de schaduwen van 1892, onderstreept worden. Zoals in De vereniging van 1892 en haar geschiedenis iets doorklinkt van samen-op-weg in de ruime belangstelling voor de hervormde tegenstem van 1892 en volgende jarenGa naar voetnoot60. Alle betrokkenen waren zich in 1892 bewust van het feit, dat de vereniging slechts een begin was: de eenheid was meer ideaal dan werkelijkheid. In ruim tien jaar ontstond er echter een imposant bouwwerk. De geconsolideerde gereformeerde kerken (de nog hangende kwesties werden in 1905 met een keurig compromis afgerond op een synodale vergadering) geleek een stevige citadel. Zij waren herkenbaar als representant van het negentiendeeeuwse (neo-)calvinistische réveil, naar organisatie en theologie, activiteit en mentaliteit. Een citadel die (naar het beeld van J. VreeGa naar voetnoot61) een vesting vormde in de politieke en sociale christelijke actie. Diezelfde militaire terminologie wordt ook gehanteerd door H.C. Endedijk in zijn tweedelige De gereformeerde kerken in Nederland 1892-1975. Met een machtig bastion, een massieve zuil vergelijkt Endedijk de gereformeerde kerken: tot 1905 opgebouwd werd het nadien bevestigd en manifesteerde het zich nadrukkelijk in het interbellum. Achteraf kan er op gewezen worden, dat die massieve zuil toen al duidelijke barsten begon te vertonen. De zo zelfverzekerde gereformeerde wereld, die theologisch en praktisch op alles een antwoord had en elke aanval scheen te kunnen afslaan, was minder onaantastbaar dan zij leek. Emancipatie, secularisatie en de veranderende samenleving stelden hun uitdagingen en deden hun invloed gelden. De eerste aanval op de Kuyperiaanse traditie, tijdens het overlijden van Kuyper, had geen | |||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||
kans van slagen: er kwam geen verbroedering met de hervormde kerk (de kwestie-NetelenbosGa naar voetnoot62), noch met de ethische theologie (kwestie-Geelkerken, Hersteld Verband 1926Ga naar voetnoot63). Die jongerenbeweging werd door volgende vernieuwingen gevolgd. Met name in de jaren dertig verslechterden de verhoudingen binnen de gereformeerde kerken door een aantal vernieuwingsbewegingen, die opgang maakten. Dat leidde tot een scheuring (de Vrijmaking van 1944 en volgende jaren). In dat geval was de overwinning van het Kuyperiaanse establishment niet anders dan een pyrrhusoverwinning. Na 1961 werden de oude paden definitief verlaten, kerk en theologie raakten op drift, de gereformeerde wereld veranderde zo fundamenteel, dat alleen benamingen als metamorfose of afsterving passend zijn. De gereformeerden, die nog zo kort geleden in vaste slagorde rondom hun bastion stonden, maakten nu een hinkstapsprong naar de toekomst. Die beelden zijn van Endedijk, wat tegelijkertijd iets zegt over de leesbaarheid van zijn boek. Dat is helder en duidelijk, uitgebreid genoeg om als naslagwerk te kunnen dienen maar toch vooral bedoeld om de hoofdlijnen van de ontwikkelingen te schetsen en daarin inzicht te verschaffen. Geschreven door een betrokken medespeler met een eigen oordeel, evenwichtig en informatief. Wie de gereformeerde kerken en theologie diepgaand wil leren kennen, moet natuurlijk de door M.E. Brinkman geredigeerde bundel 100 jaar theologie bestuderen. De bundel analyseert de neo-gereformeerde dogmatiek van Kuyper tot Kuitert, haar kenmerken, dynamiek en veranderingen. Gereformeerd geloven (gepreciseerd: de gereformeerde theologie) leverde een spannend leven op, stelde A. van Egmond in zijn epiloog, een waardevolle maar niet allesomvattende kwalificatieGa naar voetnoot64. De bijdrage in de bundel die de niet-theoloog het meest aanspreekt is de knappe en boeiende gereformeerde profielschets door J. Veenhof, die inzicht geeft in de geschiedenis van de spiritualiteit in de gereformeerde kerken en die verklaart hoe honderd jaar gereformeerde denkwijze en houding, mentaliteit, geloof en theologie met elkaar te maken haddenGa naar voetnoot65. De gereformeerde citadel moge een markant teken op de kaart van het protestants-christelijk Nederland in de jaren 1880-1940 zijn geweest, die wereld bood meer, zoals blijkt uit twee bundels, geredigeerd door J. de Bruijn, Een land nog niet in kaart gebracht en Bepaald gebied. D.Th. Kuiper en J. de Bruijn schetsen de ontwikkelingen | |||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||
van de protestantse orthodoxie en de antirevolutionaire beweging in hoofdlijnenGa naar voetnoot66, de overige bijdragen bestaan uit uitwerkingen en verdiepingen op onderdelen: christelijksociale denkbeelden en activiteitenGa naar voetnoot67, antirevolutionaire koloniale denkbeeldenGa naar voetnoot68, onderwijs en opvoedingGa naar voetnoot69, cultuurbeoefeningGa naar voetnoot70. Om het beeld ietwat aan te scherpen klinken enkele contrastemmen (de SGP in het interbellum en christen-radicalen als Staalman, Van de Laar en Van Houten). De opstellen zijn, zoals gezegd, nuttige eerste kennismakingen, samenvattingen (ook een deel van wat elders breder is geschetst) en verkenningen, maar geven tezamen een goed geschakeerd beeld van het terrein. | |||||||||||||||||||||
X De Savornin LohmanKuyper zei dat de doleantie geen effect behoefde te hebben op de antirevolutionaire partij. In zijn theologie kreeg de pluriformiteit van de kerk in de jaren na 1887 meer nadruk: zijn gereformeerde kerken waren wel de meest zuivere uitdrukking van het calvinistische kerkbesef, maar samenwerking met andere christenen was mogelijk, en in het licht van de antithese zelfs noodzakelijk. Bij de kamerverkiezingen van 1888, direct na de grondwetsherziening en kiesrechtuitbreiding van het voorgaande jaar, werkte de doleantie nog niet door: voor het eerst kreeg de coalitie een meerderheid. Maar de tegenstellingen tussen hervormden en gereformeerden binnen de ARP namen toe. Kuyper volgde ‘het kostelijk kabinet’ geleid door Ae. baron Mackay zeer kritisch. Het was hem te voorzichtig en te conservatief. Zijn kritiek toonde zijn radicalisering in die jaren, zoals hij die liet zien op het christelijk sociaal congres van 1891 en zoals bleek uit zijn omarming van het ontwerpkiesrecht-Tak van Poortvliet in 1892Ga naar voetnoot71. Kuypers radicalisering was enigszins verrassend: die kon zijn aanhang niet vergroten, alleen verkleinen. Onder de hervormde kiezers begonnen eigen politieke organisaties te ontstaan, maar Kuypers optreden had iets van een oorlogsverklaring. De scheuring in de ARP was daardoor onvermijdelijk geworden. De gereformeerde kiezers waren | |||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||
vanaf 1894 de basis van Kuypers ARP. Zij waren inderdaad in meerderheid kleine luyden, eenvoudige mensen zonder invloed of status, die om hun godsdienst en levensstijl bespot en gediscrimineerd werden, welhaast gasten en vreemdelingen in eigen land, sociaal en cultureel onterfd. Maar het waren ook mensen die in Kuypers boodschap en optreden iets van hun eigen geloof en hoop herkenden en hun gevoel van eigenwaarde herkregen; dat gaf hen perspectief op de toekomst, uitzicht op participatie in de moderne samenleving met behoud van de vertrouwde normen en waardenGa naar voetnoot72. De gereformeerde kerken en de ARP kregen daardoor een nog sterker karakter als emancipatiebeweging, sociaal-betrokken en klein-burgerlijk: de Kuyperiaanse ‘gereformeerde zede’ weerspiegelde dat. Kuyper onderstreepte om politieke redenen die beeldvorming. Wij calvinisten, dat zijn kleine luydenGa naar voetnoot73. Iets van dat verleden, in het bijzonder hun afstand tot het grootkapitaal en de staatsmacht, bleef gereformeerden nog lang kenmerken (‘De taal [van K. Schilder] is hier telkens de manometer ... ziedende ..., die stellig mede uit het ressentiment van cultureel-achterlijk groepsbewustzijn opkomt’, stelde de hervormde theoloog K.H. Miskotte nog in 1933 overe en gereformeerde opponentGa naar voetnoot74). Al behoefde voor Kuyper de doleantie geen consequenties te hebben voor de ARP, ze waren er wel. In 1894 scheurde de ARP, een deel volgde jhr. A.F. de Savornin Lohman, een ander Kuyper. De breuklijn liep tussen conservatief en progressief, hervormd en gereformeerd, heren met dubbele namen en kleine luyden. Dat is de traditionele visie en die blijkt ook niet onwaar te zijn. De hiervoor genoemde plaatselijke studies (over Harderwijk en Tiel bijvoorbeeld) laten het zien en het wordt ook bevestigd door een schets van vernieuwing en sociaal conflict in de revolutionaire beweging 1871-1894 van R. Kuiper. De breuk van 1894 was meer dan een conflict tussen Kuyper en Lohman, er gingen verschillen in politieke en religieuze houdingen en mentaliteiten achter schuil, die elkaar moeilijk verdroegenGa naar voetnoot75. 1987 was niet alleen een Kuyperjaar, ook een Lohmanjaar (1837-1924). Ook Lohman werd herdacht met tentoonstellingen, redevoeringen, boeken en bundels. De herdenkingsbijeenkomst had een sterk politiek-historisch stempel. Hoofdspreker was W.J. Deetman, die de politicus Lohman herdacht als voorstander van het christelijkhistorische staatsrecht die een specifieke visie op de taak van de overheid en de vrijheid van de burgers hadGa naar voetnoot76; twee fundamentele opstellen van Lohman zelf over dat onder- | |||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||
werp werden opnieuw uitgegevenGa naar voetnoot77. Bij de opening van de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ging W. Scholten kort in op de jurist LohmanGa naar voetnoot78. Het Universiteitsmuseum in Groningen bracht naast de algemene catalogus een afzonderlijke publikatie over Lohman en de Groningse universiteit uit, waarvan hij student, curator en eredoctor wasGa naar voetnoot79. De vrijheid van het christelijk onderwijs - Deetman en Scholten wezen er op - was voor De Savornin Lohman een zeer groot goed. Bij diens honderdvijftigste geboortejaar verscheen een boekje van T.M. Gilhuis over de ruim tien jaren die Lohman voorzitter is geweest van de Unie ‘Een School met den Bijbel’, van de stichting van de Unie als uitvloeisel van het volkspetitionnement van 1878 tot zijn ministerschap in het eerste christelijke kabinet, in 1890. Het hoofdbestanddeel van het boekje wordt gevormd door de tekst van de elf openingsredes, waarmee Lohman als voorzitter de jaarvergaderingen toesprak. Het zijn korte, heldere toespraken, overtuigd van de noodzaak van en het recht op het christelijk onderwijs, die op de toehoorders indruk gemaakt zullen hebbenGa naar voetnoot80. Tenslotte verscheen een bundel opstellen over De Savornin Lohman onder redactie van W.F. de Gaay Fortman. Zes aspecten van Lohmans leven worden daarin beschreven. B .Woelderink opent - na de inleiding van De Gaay Fortman: een hommage met een onderklank van gereformeerd excuus - met Lohmans levensloop tot diens intrede in de nationale politiek in 1879. Lohman was daartoe zeer goed toegerust, concludeert Woelderink op grond van veel archiefmateriaal, maar had nauwelijks ‘behoefte aan het steeds pregnantere neocalvinisme van Kuyper’. W. Scholten beschrijft gedocumenteerd de verhouding tussen Lohman en koningin Wilhelmina: een persoonlijke vertrouwensrelatie die hem tot haar persoonlijke adviseur maakte, ook in delicate kwesties. De bijdrage van I.A. Diepenhorst onder de titel ‘De jurist Lohman en zijn professoraal-politiek geval’ biedt eigenlijk een biografie en karakterschets in kort bestek. Lohman, aldus Diepenhorst, toont zich bijna nooit wijdlopig, uit zich zo ver hij zijn stokpaardjes niet berijdt, helder, en is in onderscheiding van Kuyper, die overigens op dit punt zijn leven beterde, niet hoogdravend en zalvend. Hij laat zijn tegenstanders - tenminste in het geschreven woord - zoveel mogelijk tot hun recht komen, al kon hij herhaaldelijk kil wezen ook als man van wetenschap. De stem is Jacobs stem, de gestalte is die van Lohman: Diepenhorsts opstel (met meer dan tweehonderd verwijzingen in twintig bladzijden) brengt de mens Lohman tot leven: een imponerend man. Opstellen over Lohman en de kerk (O.J. de Jong) en Lohman en het onderwijs (J.W. van Hulst) vullen het beeld verder aan, H. van | |||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||
Spanning en J. van den Assem proberen zijn betekenis te schetsen. Een leesbare bundel dus, die op onderdelen nieuws brengt en overigens terecht de waarde bewijst van Suttorps biografieGa naar voetnoot81. | |||||||||||||||||||||
XI K. Schilder en de vrijmakingLohman en Kuyper - eens beiden gezamenlijk vooraan in de ARP, de doleantie en aan de VU - werden na 1897 nog slechts verbonden door hun gemeenschappelijk kerklidmaatschap. Lohman bleef immers zijn levenlang lid van de gereformeerde kerk, al nam hij daar geen vooraanstaande plaats in - de uitdrukking lijkt een understatementGa naar voetnoot82. Hoewel: de gereformeerde kerken bleven hem na aan het hart liggen en nog op hoge leeftijd omstreeks 1920 steunde hij de ‘beweging der jongeren’Ga naar voetnoot83. Die gereformeerde kerken sloegen overigens een andere richting in, naar we hierboven zagen. Eerst kwam er de affaire-Geelkerken waardoor de gereformeerde kerken in hersteld verband zich afscheidden, daarna scheurden de gereformeerde kerken in 1944 en volgende jaren van onder tot boven. Tien procent van het kerkvolk kwam tot vrijmaking, sindsdien stonden twee gereformeerde kerkgenootschappen naast en in veel opzichten tegenover elkaar. Blijkbaar een traumatische gebeurtenis voor de betrokkenen, want ook een halve eeuw later vertoont de nu pas serieus begonnen geschiedschrijving er de weerklank nog van. De vrijmaking van 1944 is ten nauwste verbonden met de persoon van Klaas Schilder (1890-1952): een gereformeerd predikant (1914), vruchtbaar schrijver en getalenteerd redacteur van het kerkelijk weekblad De reformatie, hoogleraar in de dogmatiek aan de theologische hogeschool van de gereformeerde kerken in Kampen (1934). Schilder combineerde elementen uit zowel de tradities van A (de theologie over verbond en doop bijvoorbeeld) als B (Kuyperiaanse cultuur- en wereldvisie en antithese, doleantie kerkrecht); hij hanteerde de exegese voor de systematische theologie en stelde de heilshistorische in de plaats van de exemplarische prediking. Hij probeerde de gereformeerde theologie en levenswandel te normeren aan de gereformeerde confessie: hij kritiseerde diverse gangbare scholastiek-filosofische Kuyperianismen (algemene genade, pluriformiteit van de kerk, het concept-gereformeerde beginselen). Tegelijkertijd onderstreepte hij de betekenis van die gereformeerde confessie door de gereformeerde theologie in overeenstemming met de werkelijkheid te brengen (een typisch Kuyperiaanse benadering!). Schilder was een hartstochtelijk polemicus en trapte regelmatig op lange tenen - voor gevestigde belangen en posities en heilige | |||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||
huisjes had hij weinig eerbied. In het bijzonder met een deel van het gereformeerde establishment en de theologen aan de Vrije Universiteit was zijn relatie slecht. Die werd alleen maar slechter, toen Schilder in een andere groep vernieuwers, de beweging van de wijsbegeerte der wetsidee (Dooyeweerd, Vollenhoven en A. Janse)Ga naar voetnoot84, geestverwanten aantrof. Terwijl Schilders invloed en aanhang snel groeide, ontstond er ook een reactie. Dezelfde gereformeerde synode van 1936, waar Schilder niet zonder zware tegenstand het nationaal-socialisme kerkelijk liet veroordelen, benoemde tegelijkertijd een commissie ter bestudering van de vigerende leergeschillen; zes jaren later veroordeelde een synode de denkbeelden van Schilder c.s. Oorlog noch bezetting stopten het proces, een moratorium onder andere door Schilder voorgesteld, was niet mogelijk. Toen de synode de Kuyperiaanse traditie (de leer van de veronderstelde wedergeboorte) bindend oplegde, was de uitbarsting van het conflict nog slechts een kwestie van tijd. Schilder, door de synode geschorst en afgezet als predikant en hoogleraar, las op een bijeenkomst in Den Haag op 11 augustus 1944 een acte van vrijmaking of wederkeer voor: vrijgemaakt van het synodocratisch gezag, en daardoor wedergekeerd tot de ware gereformeerde kerkGa naar voetnoot85. Van de vele ‘bezwaarden’ (om de synodale leer en binding, en de kerkrechtelijk betwistbare synodale handelingen) heeft tenslotte slechts een deel van de gereformeerden zich werkelijk ‘vrijgemaakt’. In die vrijmaking zagen zij dus een actie om gewoon gereformeerd te blijven: om vrij te blijven van bovenconfessionele leringen en van een synodaal gezag. Had de synode hen scheurmakers genoemd, zelf maakten zij aanspraak op de naam gereformeerd, gereformeerd in èn tot en met in het onderhouden van art. 31 DKO (dat artikel van de Dordtse kerkorde stelt, dat beslissingen van hogere vergaderingen bindend zijn, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd zijn met het woord van God of met de kerkorde). Diverse tradities bepaalden dus de vrijgemaakte gereformeerden kerken: de Kuyperiaans-gereformeerde theologie en mentaliteit, de kritische kanttekeningen van K. Schilder daarbij, de vernieuwingsbewegingen van de jaren dertig, de kerkordelijke reactie op het afgewezen synodale kerkrecht van de voorgaande jaren, de sociaalpsychologische kater van de breuk en de noodzaak een eigen identiteit te vinden. Het gevolg was dat er in de volgende decennia een vrijgemaakte mini-zuil werd opgebouwd, die nauw verbonden was met het kerkelijk leven: niet alleen met kerkelijke verenigingen en bladen en een eigen (ongesubsidieerde) theologische universiteit, maar ook een brede gereformeerde onderwijssector met een hogeschool, enkele scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs, enkele speciale scholen en vormingsinstellingen en ruim honderd basisscholen. Voorts een politieke partij (GPV), een maatschappelijke organisatie (GMV) en een dagblad (Nederlands Dagblad) - de gehele trias kerk, staat en samenleving dus, onmiskenbaar Kuyperiaans, met een specifieke Schilderiaanse nadruk op cultuurmandaat en antithese. | |||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||
De geschiedschrijving over dit stuk van de Kuyperiaanse wereld is nog pas recent begonnen. De honderdste geboortedag van K. Schilder in 1990 leverde enkele bundels met verkenningenGa naar voetnoot86 op, een heruitgave van zijn oratie en van enkele opstellenGa naar voetnoot87, een gedegen, overwegend feitelijke biografieGa naar voetnoot88 en een fotobiografieGa naar voetnoot89. Maar misschien wel de opmerkelijkste kennismaking met Schilder leverde G.C. Berkhouwer, in zijn herinneringen Zoeken en vinden, een invloedrijke gereformeerde theoloog, onder wiens voorzitterschap de synode destijds Schilder had geschorst en afgezetGa naar voetnoot90! Dit alles belicht het belang van Schilders persoonlijkheid en bewijst zijn kwaliteit als theoloog - wat nog niet hetzelfde is als het vaststellen van zijn betekenis en uitwerking. De monografie van G. Harinck over het kerkelijk weekblad De reformatie, waarvan Schilder vanaf de oprichting in 1920 medewerker werd en in 1935 enige hoofdredacteur levert ons een nadere kennismaking met Schilder opGa naar voetnoot91. Die studie laat Schilder in actie zien, bezig met zijn ontwikkelingsprogram van het gereformeerde leven, constant in discussie met de eigen traditie en de omgeving. Gewoonlijk in een heftig polemische discussie gewikkeld, welbewust leiding gevend en nemend. Terwijl Schilder een groeiende aanhang van leerlingen en lezers kreeg en een alliantie aanging met de beweging voor calvinistische wijsbegeerte, werden ook de tegenkrachten sterker. De leiding van de toenmalige wereld van de mannenbroeders, behoudend en traditioneel, zag in Schilder, Dooyeweerd, Vollenhoven en Janse een gevaar voor de erfenis van Kuyper: critici en radicalen, onrustmakers die de verworvenheden van verzuiling, emancipatie en accommodatie in de waagschaal leken te stellen. Met de erfenis van Kuyper als inzet werd het conflict over de richting waarin de gereformeerde kerken zich zouden ontwikkelen, hun kenmerken en vormgeving, in hoog tempo onbeheersbaar: een machtsstrijd vol persoonlijke tegenstellingen. Dat conflict met zijn diverse tegenstellingen werd bovendien nog gekleurd en mede gevormd door de houding, in te nemen tegenover het fascisme/nationaal-socialisme. Schilder verbleef voor studie in Duitsland aan de vooravond van de machtsovername in 1933; hij bestreed de nationaal-socialistische ideologie en de NSB, had een overheersend aandeel in de afwijzing daarvan door de gereformeerde kerken in 1936 en riep direct bij de Duitse bezetting in 1940 op tot geestelijk verzetGa naar voetnoot92. J. Ridderbos, die vorig jaar een lijvige dissertatie wijdde aan Schilder en de gereformeerde elite in de jaren 1933- | |||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||
1945, maakt redelijk aanvaardbaar dat in Schilders optiek kerkbederf en landverraad langzamerhand identiek waren geworden en dat kwam door de persoon van zijn belangrijkste tegenspeler H.H. Kuyper, hoogleraar kerkrecht aan de Vrije Universiteit, hoofdredacteur van het kerkelijk blad De heraut, invloedrijk adviseur van de gereformeerde synode, zoon van de grote Abraham, verdediger van diens erfenis, en allesbehalve een actief bestrijder van het nazidomGa naar voetnoot93. De scheidslijn liep uiteraard niet precies tussen beide partijen, maar toch moeten veel van Schilders volgelingen de strijd op twee fronten (tegen het onchristelijk nationaal-socialisme en tegen de synodocratie in de kerk) in wezen als één strijd opgevat hebben. Die synode was in de fout (theologisch en kerkrechtelijk) en liet zich bovendien beinvloeden door mensen die politiek ‘fout’ warenGa naar voetnoot94. De ‘vrijgemaakten’ voedden ook nog een zekere mate van kleine luyden-ressentiment, een (zelfbeeld dat J.B. Charles reeds jaren geleden signaleerde met verwijzing naar de stelling (een leus?)‘Het kapitaal is synodaal’Ga naar voetnoot95.
Zo langzamerhand zijn dus enkele hoofdlijnen van de geschiedenis van de vrijmaking en haar achtergronden zichtbaar geworden. Bij de herdenking in 1994 is de aandacht overigens meer uitgegaan naar de ontwikkelingen van de vrijgemaakte kerken na 1944 dan naar hun ontstaan en voorgeschiedenis, behalve dan de reeds genoemde dissertatie van Ridderbos en enkele plaatselijke geschiedenissenGa naar voetnoot96. Plaatselijke geschiedenissen die elk hun eigen verhaal vertelden. Van een gestructureerde en diepgaande officiële bespreking in kerkeraad of gemeente was nauwelijks sprake, blijkt bijvoorbeeld uit een studie over de vrijmaking te LeidenGa naar voetnoot97. De tegenstellingen waren al lang groot, de sfeer was bedorven, geruchten speelden een grote rol. Maar het waren de landelijke ontwikkelingen die de mensen tot daden brachten en hen definitief verdeelden. Hoe dat in zijn werk ging, ook hoe kerkelijke instanties, individuele mensen en comité's van buiten concreet plaatselijke gemeenten beinvloedden, moet voor een groot deel nog onderzocht worden. Maar in de bundel Vrijmaking - wederkeer en in enkele andere publikaties uit 1994 lag de nadruk vooral op de halve eeuw na de breuk van 1944: honderd bladzijden geschiedenis van de vrijmaking, ruim twee honderd bladzijden een halve eeuw ‘vrijgemaakt’ kerkelijk leven erna. Opgezet ‘voor geïnteresseerde lezers in eigen kring en daarbuiten’, meer kroniek dan analyse maar geschikt als een eerste kennismaking; bovendien heeft het een literatuurlijst. Wat die halve eeuw heeft opgeleverd werd besproken op een symposium in oktober 1994. De tien sprekers | |||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||
stipten kort actuele vrijgemaakte discussiepunten aan als ‘mentaliteit’ en ‘de stijl van gereformeerden’, de beslotenheid of openstelling van de vrijgemaakte organisaties, de resultaten van vijftig jaren nadenken op theologisch en filosofisch gebiedGa naar voetnoot98. Soortgelijke onderwerpen en vraagstellingen komen ook aan de orde in Kuiper en Bouwman, Vuur en vlam, een begin van het historisch onderzoek naar de achtergronden van de vrijgemaakte ontwikkelingGa naar voetnoot99. De gedachte van de ‘voortgaande reformatie’, die tenslotte resulteerde in de huidige vrijgemaakte gereformeerde mini-zuil, is immers ook in eigen kring aanvankelijk weersproken; het leidde eind jaren zestig zelfs tot een scheuring (en het ontstaan van de Nederlandse gereformeerde kerken). | |||||||||||||||||||||
XII AfsluitingIn protestants Nederland nemen de vrijgemaakte gereformeerde kerken thans een centrale positie in: orthodox, actief en goed georganiseerd, duidelijk herkenbaar als een voortzetting van de Kuyperiaans gereformeerde wereld. Te linker zijde staan de veel grotere (synodale) gereformeerde kerken; maar die zijn modem geworden, verliezen jaarlijks meer leden en staan te trappelen om samen-op-weg te gaan met de Nederlandse hervormde kerk; die gereformeerden zijn geëmancipeerd en onderscheiden zich nog nauwelijks van de gemiddelde Nederlander. De bevindelijke gereformeerden ter rechterzijde onderscheiden zich wel. Maar hun geslotenheid, lijdzaamheid en mijding van de cultuur beschermen hen enerzijds tegen assimilatie en tonen anderzijds de vruchteloosheid van hun bestrijding ervan aan. Deze driedeling is van de godsdienstsocioloog G. DekkerGa naar voetnoot100. J. Peters en O. Schreuder constateerden in hun studie over confessionele culturen in contemporain Nederland Katholiek en protestant dat de wezenlijke religieuze scheidslijnen midden jaren '80 niet tussen rooms en protestant liggen, maar tussen katholiek en hervormd enerzijds en de gereformeerden anderzijdsGa naar voetnoot101. Zij schenken uitvoerig aandacht aan de historisch-sociologische tegenstellingen tussen katholiek en calvinist, maar kunnen na verzuiling, emancipatie en de culturele revolutie van de jaren 1960 niets anders vaststellen dan die tweedeling. Gereformeerden waren verhoudingsgewijs significant meer religieus: duidelijker in hun religieuze opvattingen, geloof en leven werden verbonden, zij waren sterker in kerkbinding, zuiltrouw en traditioneelchristelijke sociale attitudes. Dat resulteert gemakkelijk in een beeld, met vooral negatieve trekken: traditionalisme en conservatisme, wereldmijding en isolatie, aldus een vervolgstudie van Dekker en PetersGa naar voetnoot102. Een eenzijdig beeld, veroorzaakt doordat de bestaande en steeds grotere verschillen binnen de gereformeerde gezindte over het | |||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||
hoofd zijn gezien. In werkelijkheid moet gesproken worden van gereformeerden in meervoud, drie typen van gereformeerden: bevindelijk-gereformeerd, orthodoxgereformeerd en modem-gereformeerd. Verschillend in opvattingen, gedragingen, houdingen en mentaliteiten. De gereformeerden kerken, het derde kerkgenootschap in grootte in Nederland, moeten tegenwoordig zoals gemeld getypeerd worden als modern-gereformeerd. Ontstaan door afscheiding en doleantie, onder Kuypers invloed diepgaand neocalvinistisch gestempeld, zijn zij in de afgelopen halve eeuw onherkenbaar veranderd. In De stille revolutie beschrijft en verklaart Dekker die ontwikkelingen tussen 1950 en 1990. De gereformeerden kerken hebben door de secularisatie en door aanpassing aan de (veranderde) omringende samenleving hun identiteit grotendeels opgegeven. Zij gaan getalsmatig achteruit, relatief en sinds 1974 ook jaarlijks absoluut (niet minder dan 14000 in 1994). De Kuyperiaanse denkwijze is opgegeven, de gereformeerde instellingen en organisaties zijn ontzuild, gefuseerd, opgeheven. De verenigde protestantse kerk van Nederland brengt binnenkort een hereniging tot stand van de gereformeerde kerken en de Nederlandse hervormde kerk - tenzij de hervormd-gereformeerde geestverwanten van voorheen dat nog belemmeren. De citadel van Kuyper is onherkenbaar geworden.
Na een eeuw lijkt de Kuyperiaanse wereld haar eind te naderen. Iets van haar uiterlijke kenmerken is terug te vinden in de reformatorische SGP-minizuil, die de bevindelijke gereformeerden als een beschermende muur rondom zich hebben opgetrokken, maar zij hebben zich altijd afkerig getoond van Kuypers denkwijze. De vrijgemaakten continueren Kuypers erfenis, maar aangepast en zij zijn qua omvang gedecimeerd. Het grootste deel van Kuypers wereld heeft maar weinig boodschap meer aan Kuypers erfenis. Externe en interne krachten maakten volgens Dekker het sociologisch proces haast niet te vermijden. Elke kerk en godsdienstige groepering krijgt te maken met de invloeden van de samenleving. Een sekte kan zich afzonderen van de wereld, een kerk is of wordt vroeger of later per definitie meer of minder pluriform, tolerant en open. Al helemaal een Kuyperiaans-gereformeerde kerk: actief in de wereld, openstaand voor de cultuur. In een recent opstel stelde Dekker dat ook de vrijgemaakt-gereformeerde kerken zich op het hellend vlak bevinden. De haarscheurbarstjes in dat orthodox-gereformeerde bolwerk zijn reeds waarneembaar. Een eeuw na '86 en '92 is het einde van de Kuyperiaanse wereld toch echt nabij. Een sociologisch automatisme, dat echter voor een kerk overigens niet het laatste woord is, verzekert Dekker. Want er is een alternatief, de wet van Abraham Kuyper; er is altijd toekomst voor een gereformeerde kerk als de gereformeerde theologie ‘zich in rapport brengt met het menselijk denken van de tijd’Ga naar voetnoot103. | |||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||
Lijst van besproken titels:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||
|
|