Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 105
(1990)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
België in de tweede wereldoorlog. Een poging tot kritische selectie van de voornaamste werken gepubliceerd sinds 1970
| |
[pagina 281]
| |
Orde’ - voor hem het voorspel en de voedingsbodem van de collaboratie, waarvoor na de oorlog vooral de kleine garnaal als strafbare ‘zwarte’ moest opdraaien terwijl de ‘groten’ onbelemmerd verder gingen - en over de ‘Kollaboratie’ lokten immense polemieken uit. De pers stond bol van reacties van allerlei groeperingen. Zowel gewezen collaborateurs als verzetslieden, oud-krijgsge vangenen en gewezen officieren, voor- en tegenstanders van Leopold III, gelovigen en ongelovigen grepen de pen om hun goed- of afkeuring te verkondigen. Dat leidde uiteindelijk tot een aantal publikaties, die geen objectief beeld gaven, maar waaruit wel meestal eerlijke verontwaardiging bleek. Historici bogen zich over het fenomeen en over de methodes, die het fundament waren van De Wildes benadering en succesGa naar voetnoot7. Een aantal knappe essayisten gaf hun goed- of afkeuring grondig ondersteund weerGa naar voetnoot8. | |
Een stramien voor verder onderzoek en een onverwacht onderzoeksresultaatDeze titel brengt de belangrijkste studies van het begin van de jaren zeventig samen. Het reeds vermelde L' an 40 en A. de Jonghes Hitler en het politieke lot van BelgiëGa naar voetnoot9 kan men niet anders dan als mijlpalen in de historiografie over deze periode beschouwen. L'an 40, geschreven in een vlotte stijl en van politicologisch-historische signatuur, geeft een globale schcts van de Belgische samenleving in haar diverse componenten tijdens het eerste oorlogsjaar. Recenter onderzoek heeft detailcorrecties aangebracht, maar de grote lijnen van het boek vormden een leidraad voor later onderzoek en geven tevens aan welke deelgebieden, zelfs nu nog, niet behandeld zijn. Die hoofdlijnen zijn: de groeiende kloof tussen koning en regering, wat zal leiden tot de na-oorlogse koningskwestie; de organisatie en doelstellingen van het Duitse bezettingsbestuur (met de Flamenpolitiek en het Ruhe- and Ordnung-beleid); de aanpassingspogingen van het Belgisch politiek en economisch bestel; de bereidwilligheid tot voorwaardelijke of verregaande collaboratie; de groeiende volkswoede over de slechte bevoorrading, voedingsbodem voor het prille verzet; de Belgen in Londen en de aarzelende weg | |
[pagina 282]
| |
van de (romp)regering naar Londen. Hieronder zal men zien hoe dat onderzoek verder is uitgediept. Het tweede fundamentele werk is de studie van De Jonghe. De opzet is een onderzoek naar de doelstellingen van de bezetter, dat wil zeggen wat had Duitsland, en wel zijn hoogste instanties en dus Hitler, voor met België. Het resultaat van zijn onderzoek is, en dit uiterst summier samengevat, dat er voor België geen plaats was in een door Duitsland beheerst Europa. Vlaanderen zou, in een of andere vorm, in een Duitsgermaanse ruimte opgenomen worden (Anschluss), wat in eerste instantie met Wallonië moest gebeuren was de vraag. Om die Vlaamse Anschluss mogelijk te maken, moest een burgerlijk bestuur, Zivilverwaltung, het terrein verkennen. Die Zivilverwaltung kwam er echter zo laat, pas in juli 1944, dat ze geen praktische uitwerking meer kon hebben, omdat zo wezen het bronnenmateriaal en de hyperkritische studie van A. de Jonghe uit, Leopold III in het land was gebleven. En, opnieuw summier samengevat, Hitler meende in de houding van de vorst een bereidheid tot samenwerking te zien, wat het voortbestaan van België inhield, en kon in die mening steun vinden bij de aanloop tot het ‘mislukte’ onderhoud van Berchtesgaden (november 1940). Dat er te Berchtesgaden geen politiek accoord meer kon komen, lag aan de toen gewijzigde politiek-strategische omstandigheden. Groot-Brittannië was immers niet door de knieën gegaan en Hitler dacht reeds aan een ander slagveld. Maar de aanwezigheid van de koning bleef tot aan de val van het Mussoliniregime (september 1943), en het daarbij horende ‘verraad’ van het Italiaanse koningshuis, een remmende factor. | |
De koningskwestieHet werk van De Jonghe en ook, maar niet zo expliciet, L' an 40 gingen dus opnieuw in op het politieke breekijzer in de na-oorlogse geschiedenis van België. Wat zijn nu de belangrijke vragen in die koningskwestie? Was de Belgische neutraliteitspolitiek, zoals die aan de koning toegeschreven werd, een zich afzetten tegen de ‘natuurlijke’ geallieerden? Was de capitulatie van het leger op 28 mei 1940 nodig of betrof het hier verraad aan de geallieerde zaak? Wilde de koning tegen de zin van zijn regering een autoritair regime instellen, ook tijdens de bezetting? Was de koning de belichaming van het verzet of stond hij welwillend, of begrijpend, tegenover sommige vormen van collaboratie? Was zijn wegvoering naar Duitsland na de landing van de geallieerden in Normandië doorgestoken kaart? Die vragen kan men, op grond van het gepubliceerde onderzoek, genuanceerd beantwoorden en preciseren. Het is een feit dat Leopold III achter de neutraliteitspolitiek stond. Hoe het in 1936 tot een onafhankelijk buitenlands beleid kwam, leert men uit de studie van wijlen Guido ProvoostGa naar voetnoot10. Door contacten met de andere neutrale Europese staten wenste Leopold, soms door dubbeldiplomatie onder meer via Hendrik | |
[pagina 283]
| |
de Man, de vrede te bewarenGa naar voetnoot11. Die dubbeldiplomatie zorgde echter vooreerst nog voor onderhuidse spanningen met de regering, waar vooral eerste minister Hubert Pierlot een verheven visie op zijn taak en op die van de regering had. Vanwelkenhuyzen gaat uitvoering in op de psychologische misverstanden tussen beide protagonisten tijdens en na de achttiendaagse veldtochtGa naar voetnoot12. Roger Keyes, intimus en zoon van een intimus van de koning, lord Keyes, die onmiddellijk in mei-juni 1940 de beweringen van Churchill en vooral van de Franse premier Reynaud over het verraad van de koning logenstrafte, verdedigt de politiek van Leopold III, zowel voor, tijdens, als na de oorlog. Met Keyes en ook met andere ‘verdedigingsauteurs’ kan men stellen dat Leopold zeker zijn medestrijders niet wilde verraden, maar dat de militaire situatie vanaf 25 mei 1940, vooral gezien in het licht van de latere bekendmaking dat ook het Britse leger de militaire situatie op het vasteland als hopeloos beoordeelde, verder verzet onmogelijk maakteGa naar voetnoot13. De verdere argumentatie van Keyes is - zacht uitgedrukt - wel te piëteitsvol ten opzichte van de koning. Jean Stengers analyseert de verschillende benaderingen van koning en regering vanaf de meidagen 1940 tot en met het politiek testament van de vorst uit 1944, waarin Leopold III een bewonderenswaardige bezorgdheid voor de Vlamingen aan de dag legt, maar tevens duidelijk aantoont dat hij van de nieuwe ontwikkelingen aan geallieerde zijde niet veel opgestoken hadGa naar voetnoot14. Hij gaat ook in op de gebrekkige verdediging van de koning na de tweede wereldoorlog, waarbij een aantal uitvoerders van Leopolds impulsen en/of wensen in het gedrang kwam. De zeer recente studie van Michel Brelaz geeft een nadere verduidelijking van de entourage van de vorst, en vooral van De ManGa naar voetnoot15. Uit die koninklijke omgeving moeten nog de getuigenissen van Leopolds secretaris graaf CapelleGa naar voetnoot16 en de bittere dagboeknotities van vleugeladjudant generaal Van OverstraetenGa naar voetnoot17 vermeld worden. De beslissing om de wapens neer te leggen werd aan de bevolking uitgelegd in een pastorale brief van kardinaal Van Roey. Etienne Verhoeyen onderzocht en vond de achtergronden van dit kerkelijk optredenGa naar voetnoot18. Hoe de publieke opinie over de houding van de koning evolueerde is door Mark van den Wijngaert geanalyseerdGa naar voetnoot19. Dat de koning zijn deportatie in juli 1944 heeft geënsce- | |
[pagina 284]
| |
neerd, zoals soms beweerd wordt, is ontzenuwd door De JongheGa naar voetnoot20, maar diezelfde De Jonghe toont wel aan dat Leopold toen nog meende een politieke rol op Europees niveau als eventueel bemiddelaar tussen Duitsland en de geallieerden te kunnen spelenGa naar voetnoot21. Toen het weer vrede in Europa was, barstte de koningskwestie in volle hevigheid los. Het parlement, dat een linkse meerderheid had, verklaarde dat de koning onmogelijk kon regeren. Hem werd de toegang tot het land ontzegd en er werd een regent, zijn broer Charles, aangesteld. In 1949 was de politieke situatie gewijzigd en in 1950 werd op verzoek van de vorst een referendum georganiseerd. De uitslag viel in het voordeel van Leopold uit, maar het feit dat een meerderheid van de Waalse bevolking tegenstemde, leidde tot hevige onrust. Uiteindelijk bleek de enige redding voor de monarchie te liggen in troonsafstand van Leopold ten gunste van zijn zoon Boudewijn, die in 1951 effectief koning werd. Paul Theunissen ontrafelt het einde van de koningskwestieGa naar voetnoot22. De toenmalige secretaris van Leopold, Jacques Pirenne heeft zijn mémoires gepubliceerdGa naar voetnoot23, net als de toenmalige PSC-premier Jean DuvieusartGa naar voetnoot24. Hoe de liberale partij de koningskwestie onderging vindt men bij Jacques van OffelenGa naar voetnoot25. Diverse etappes van de ontwikkeling zijn bestudeerd door J. Gérard-Libois en J. GotovitchGa naar voetnoot26. | |
Met de regering naar groot-brittannië. de strijd aan de zijde van de geallieerdenDe regering koos na de capitulatie resoluut de zijde van de geallieerden. Uit de talloze vluchtelingen en gemobiliseerde jongeren zou een nieuw leger gevormd wordenGa naar voetnoot27. De Franse nederlaag onderbrak deze ontwikkeling snel. In de verwarring die hierdoor ontstond overwoog de regering zelfs naar België terug te keren, maar de Duitse weigering maakte dat onmogelijk (zie de noten 5 en 9). Intussen was een aantal socialisten, vakbondsleiders en liberalen in Groot-Brittannië aangekomen, en zij probeerden onder leiding van de socialistische voorman, Camille Huysmans, met Britse steun een ‘Comité national’, een soort regering, op te richten. Deze gebeurte- | |
[pagina 285]
| |
nissen zijn bestudeerd door Herman BalthazarGa naar voetnoot28 en José GotovitchGa naar voetnoot29. De komst van minister JasparGa naar voetnoot30, die gebroken had met zijn collega's in Frankrijk, versterkte die intenties nog. In zijn reeds geciteerd werk (zie noot 14), zet Jean Stengers haarfijn de inspanningen van de minister van koloniën, Albert de Vleeschauwer uiteen, die er in slaagde, dank zij de inbreng van Belgisch Kongo in de geallieerde oorlogsinpanning, de pogingen om een regering te vormen tegen te gaan. Hij slaagde er ook in Pierlot, samen met de minister van financiën Camille GuttGa naar voetnoot31 en van buitenlandse zaken Paul Henri SpaakGa naar voetnoot32, naar Londen te loodsen. Die Belgische regering werd vervolgens officieel door de Britten erkend, en deze stelde de vloot ter beschikkingGa naar voetnoot33, nam met manschappen en materiaal deel aan de oorlogsinspanningen, maar boven al, beschikte over de rijkdommen van de kolonie, met uranium als grootste troef. De accoorden en hun achtergronden betreffende de uraniumleveringen zijn bestudeerd door onder meer Rik CoolsaetGa naar voetnoot34 en Jonathan E. HelmreichGa naar voetnoot35. Een collectieve studie gaat dieper in op de globale oorlogssituatie in de kolonieGa naar voetnoot36, terwijl Luc Schepens de situatie van de Belgen in Groot-Brittanië zelf beschrijftGa naar voetnoot37. | |
Bezetting en bezetterZonder enige twijfel zijn de indringende en goed gedocumenteerde studies van A. de Jonghe van het allergrootste belang voor wie enig inzicht wil verwerven in alle problemen die maar raken aan het beleid van de bezetter. De structuur van de Militärverwaltung is het eerste studieobject (zie noot 9), de omschakeling van Militär- naar Zivilverwaltung, en de doelstellingen en achtergronden voor deze stap komen vervolgens aan bodGa naar voetnoot38, en monden ten slotte uit, wat deze problematiek betreft, in de | |
[pagina 286]
| |
magistrale ontrafeling, tot in de kleinste details, van de strijd tussen SS-chef Himmler en Militärverwaltungschef Reeder over de benoeming in België van een Höhere SSund Polizeiführer, de rechtstreekse vertegenwoordiger, of liever nog de verlengde arm, van het politiek-politie-apparaat dat onder Himmlers leiding gegroeid wasGa naar voetnoot39. De aandachtige en geduldige - het gründliche voetnotenapparaat getuigt van de grote eruditie van de auteur - lezer maakt kennis met de problemen gesteld door de openbare veiligheid en de gijzelaarspolitiek, het touwtrekken tussen de Vlaamse collaborateurs, de tactische opstellingen van het VNV, de rol van de De Vlag als instrument van de SS, de verhoudingen tussen het Duitse bezettingsbestuur en de verschillende vormen van het Belgische establishment, zoals kerk, magistratuur en hogere administratie. Aan Belgische zijde werd het land geleid door de secretarissen-generaal. Hun beleid is bestudeerd door Mark van den WijngaertGa naar voetnoot40. Het spreekt vanzelf dat in die studie de achtereenvolgende spanningsmomenten aan bod gekomen zijn. De druk van de Militärverwaltung om meer uitgesproken ‘Nieuwe Orde’-mensen als secretarisgeneraal te doen aanvaarden, vindt men in een volgende studie van De JongheGa naar voetnoot41. Het is nu een wel bekend feit dat de belangrijkste financiële verantwoordelijken in de meidagen van 1940 van de regering de opdracht hadden gekregen het economisch apparaat in stand te houden (zie noot 5). Etienne Verhoeyen verduidelijkt het geaccepteerde spanningsveld van het ‘minste kwaad’Ga naar voetnoot42. John Gillingham noemt die politiek eerder collaboratie in zijn belangwekkende maar controversiële en ongenuanceerde studiesGa naar voetnoot43. De thesis van de groot-industrie dat de na-oorlogse periode werd | |
[pagina 287]
| |
voorbereid, komt aan bod in een studie van Michael de Vlaeminck en Luc de VosGa naar voetnoot44, de eerste bestudeerde bovendien de voor de economie zo belangrijke wapenindustrieGa naar voetnoot45. Nauw verbonden met de industriële produktie was het tewerkstellingsbeleid. Een ‘Rijksarbeidsambt’ werd door de secretarissen-generaal opgericht om de grote werkloosheid tegen te gaan. De nieuwe instelling ontsnapte echter vrij snel aan de controle van de secretarissen-generaalGa naar voetnoot46 en speelde goed in op de wensen van de Duitse arbeidsmarkt, waar meer en meer arbeidskrachten nodig waren. Matthias Haupt schetst in grote lijnen die Arbeitseinsatz-politiekGa naar voetnoot47. De verplichte tewerkstelling werd uiteindelijk op het einde van 1942 ingevoerd. Erik Pertz onderzoekt de gevolgen van die deportaties op lokaal Kortrijks vlakGa naar voetnoot48. Frans Selleslagh toont de werking aan van de Katholieke Arbeiders Jeugd (KAJ) bij de weggevoerde jongerenGa naar voetnoot49. Een aantal vooraanstaanden uit de KAJ, onder wie de leider E.H. Cardijn, werd door de bezetter omwille van de min of meer clandestiene werking van de organisatie, aangehouden en verbleef enkele maanden in de gevangenis. De gevangenisnotities van Cardijn, uitgegeven door Selleslagh, geven inzicht in de werkwijze en de verwachtingen van Cardijn tijdens en na de oorlogsjarenGa naar voetnoot50. Dezelfde auteur heeft samen met J. Gotovitch de briefwisseling van Cardijn met de eveneens in dezelfde gevangenis verblijvende socialistische jeugdleider Arthur Haulot over de geplande jeugdwerking na de oorlog uitgegevenGa naar voetnoot51. Uiteraard werkte de KAJ niet buiten het episcopaat om. Voor de houding van de kerk beschikken wc totdusverre slechts over het overzicht van Alain DantoingGa naar voetnoot52. Het wachten is op zijn definitieve studie. Dezelfde Alain Dantoing bracht reeds een studie over de verhouding kerk en katholieke syndicaten tijdens het eerste oorlogsjaar, toen het episcopaat nog aarzelde over de te bewandelen weg: een aanwezigheidspolitiek, dat wil zeggen aanpassen aan de nieuwe | |
[pagina 288]
| |
situatie of openlijk verzetGa naar voetnoot53. Hoe de Waalse katholieke vakbeweging weerstand bood aan de nieuwe omstandigheden wordt uiteengezet door Jean NeuvilleGa naar voetnoot54. Niet alleen de kerk vreesde dat de bezetting, tenslotte de emanatie van de duidelijk anti-kerkelijke nazistaat, problemen zou scheppen, ook andere instellingen onderkenden die dreiging. Zo hief de Université Libre de Bruxelles, die zich niet wilde schikken naar de wens van de bezetter een aantal ‘nieuwe’ professoren te benoemen, zich zelf op. Hoe dat in zijn werk ging en wat er daarna met studenten en professoren gebeurde, wordt beschreven in een collectieve studieGa naar voetnoot55. Hoe de oorlogsjaren aan een nietideologisch gekleurde universiteit voorbijgingen, de eerste aanpassing, de Duitse gastprofessoren, de studentenreacties, het groeiend verzet, is voor de Rijksuniversiteit Gent onderzocht door Dirk MartinGa naar voetnoot56. Els de Bens behandelt de lotgevallen van de persGa naar voetnoot57. Opvallend is dat van de toegestane kranten - de Franstalige bladen in Vlaanderen werden verboden, de socialistische en anti-Duitse kranten verdwenen of werden aan andere groepen overgedragen - het uitgesproken de VNV-pers was die het meest te lijden had van de censuur. Rolf Falter bestudeert de rechtstreekse beïnvloeding door de Brüsseler ZeitungGa naar voetnoot58, terwijl Greta Boon de radio-uitzendingen onder de loep neemt, weliswaar een ietsje vooringenomen ten opzichte van de houding van Jan Boon, directeur van het NIRGa naar voetnoot59. Het dagelijks leven werd beheerst door het voedselprobleemGa naar voetnoot60. Een aparte plaats in de oorlogsgeschiedenis werd ingenomen door de overwegend Duitstalige ‘Oostkantons’, die onmiddellijk in 1940 ‘Heim ins Reich’ moesten. Martin Schärer behandelt er de structurele en institutionele aspecten vanGa naar voetnoot61, terwijl Heinrich Toussaint aan de hand van individuele getuigenissen de tragiek van die tussen verschillende loyaliteiten verscheurde kleine gemeenschap beschrijftGa naar voetnoot62. Het handhaven van de orde was een van de grootste zorgen van het bezettingsbestuur. Naast hierboven vermelde studies van A. de Jonghe (zie noot 39), verdient ook de | |
[pagina 289]
| |
studie van Wolfram Weber onze belangstellingGa naar voetnoot63. Hoe de Rijkswacht reageerde, zich aanpaste en aangepast werd, vindt men bij Willy van GeetGa naar voetnoot64. Een bijzonder aspect van de ordehandhaving was de bestrijding van het communisme, waarbij bepaalde Belgische politiediensten met Duitse diensten samen werkten en dit reeds vanaf 1936 dedenGa naar voetnoot65. Tenslotte is het hier de plaats te wijzen op de resultaten van het Frans-Belgisch colloquium gewijd aan de bezetting in Frankrijk en België, waarin specialisten van beide landen hun bevindingen met elkaar confronteerdenGa naar voetnoot66. | |
Rassenvervolging en concentratiekampenMet de studies van Maxime Steinberg kan men het onderzoek naar het wedervaren van de joden in België als afgesloten beschouwen. Alle facetten van de vervolging komen aan bod, de aanvankelijke bereidheid tot ‘gedwongen’ samenwerking met de bezetter, het verraad, het verzet, de wegvoeringen, de uitroeiingGa naar voetnoot67. José Gotovitch verduidelijkt het lot van die andere vervolgden, de zigeunersGa naar voetnoot68. GotovitchGa naar voetnoot69 en Peter ScholliersGa naar voetnoot70 bestuderen de deportaties van veroordeelde verzetslieden en van ‘Nacht- und Nebel’ gedeporteerden en zij beschrijven wie ze waren. Het leven in de kampen is het onderwerp van Daniël Rochette en Jean-Marcel van HammeGa naar voetnoot71 en Christine SomerhausenGa naar voetnoot72. Accuraat en scherp is het verhaal van Arthur Haulots kampervaringenGa naar voetnoot73. | |
Leven met de vijand of leven voor de vijand?JacquesWillequet peilt in zijn diepgaande studie over het bezettingsregime naar het hoe en waarom van bepaalde vormen van medewerking met ofwel tegenwerking en | |
[pagina 290]
| |
verzet tegen de bezetter. Hij meent dat een aanzienlijk deel van de 5% van de bevolking, waarover het hier gaat, op de scheidslijn verzet-collaboratie stond. Vooral voor de collaboratie in Franstalig België brengt Willequet belangrijke nuances aanGa naar voetnoot74. Wat de politieke collaboratie in Vlaanderen betreft, is het fundament voor een synthese voorhanden. Het materiaal en de conclusies van De Jonghe (zie noot 39), Bruno de Wevers biografie van de eerste leider van het VNVGa naar voetnoot75, die de belofte in zich draagt van een komende analyse van het VNV, de beschrijving van de teloorgang van de collaboratie in het wegzinkende Duitsland aan het einde van de oorlogGa naar voetnoot76, de studies gewijd aan een van de ‘groten’ uit de Vlaamse Beweging, priester Verschaeve, die in vergaande mate tot on voorwaardelijke collaboratie bereid wasGa naar voetnoot77, de gegevens in de studie van het Davidsfonds door Lode Wils, waarin de aarzelingen van het katholieke Vlaanderen ten overstaan van de ‘Nieuwe Orde’ bestudeerd wordenGa naar voetnoot78, zouden het mogelijk moeten maken de problematiek van die collaboratie, de opbodpolitiek van het VNV om de macht te veroveren, de onvoorwaardelijke collaboratie van De Vlag en Vlaamse SS, de infiltratie in het staatsbestel van het bezette België, volledig weer te geven. Slachtoffers van de opbodpolitiek ten overstaan van de bezetter zijn in eerste instantie de Oostfrontvrijwilligers geweest. De Wever onderzoekt in alle facetten hun lotgevallenGa naar voetnoot79. Oostfrontvrijwilligers verdedigden zichzelf in een goed gedocumenteerde studieGa naar voetnoot80. Gegevens over alle mogelijke ‘uniformdragers’, van Passieve LuchtBescherming tot de gehate Hilfsfeldgendarmes vindt men in de chaotische maar rijk gedocumenteerde boekdelen van Jan VinckxGa naar voetnoot81. Interessante informatie over collaboratie vindt men bij Arthur de Bruyne, die duidelijk uitkomt voor zijn Vlaams-nationale signatuurGa naar voetnoot82. | |
[pagina 291]
| |
De Vlaamse militaire collaboratie had uiteraard een Waalse tegenhanger, het ‘Légion Wallonie’. Wie belangstelling heeft voor militaire hoogstandjes kan terecht bij Jean MabireGa naar voetnoot83. Degrelle die er zijn politieke invloed bij de Duitse instanties door verwierf, heeft een volledige bibliotheek op en achter zijn naam staan. Men kan volstaan met te verwijzen naar de recent verschenen publikatie van Marc MagainGa naar voetnoot84. Over Degrelles politieke activiteiten, en de gevolgen daarvan, moet men, opnieuw, te rade gaan bij De Jonghe (zie noot 39). Martin Conway toont de werking, en de teloorgang, van Rex aan in het bezette land, toen de chef vóór alles oog had voor zijn eigen politieke toekomstGa naar voetnoot85. | |
Het verzetEr is reeds gewezen op de studie van Willequet (zie noot 74). Vooraleer nader in te gaan op de verschillende aspecten van de verzetsfenomenen is het nuttig te wijzen op de rol van de Kommunistische Partij, die zich èn tijdens de bezetting èn na de bevrijding, opwierp tot dè partij van het verzet. Rudi van Doorslaer bestudeert de houding van de KP vanaf het uitbreken van de oorlog tot aan de Duitse aanval op de Sovjetunie, een studie waarin uiteraard de twijfels over de te volgen lijn aan bod komenGa naar voetnoot86. In zijn doctoraat gaat Gotovitch dieper in op die problematiek en vooral op de strategie gevolgd tijdens het verdere verloop van de oorlogGa naar voetnoot87. Aan de hand van het voorbeeld van de Brusselse KP-federatie wordt het verhaal geschetst van de partij die door middel van het Onafhankelijkheidsfront, door haar opgericht en waar haar beste krachten aan gewijd werden, meende een massa-organisatie op te bouwen, die door haar harde strijd tegen de bezetter, een stabiele positie zou verwerven in het Belgisch politiek bestel. Het liep anders. Over de activiteiten van de met het Onafhankelijkheidsfront verbonden gewapende partizanen en patriottische milities raadplege men Henri BernardGa naar voetnoot88, Oscar HeemansGa naar voetnoot89 en Louis van BrusselGa naar voetnoot90. Naast de KP was de socialistische partij de enige politieke groep die als zodanig verzet pleegde. Nic Bal schreef er herinneringen overGa naar voetnoot91. Het Geheim Leger ontstond uit verschillende groepen militairen en oud-militairen. Hun organisatie en werking is | |
[pagina 292]
| |
beschreven door BernardGa naar voetnoot92, Guy van PouckeGa naar voetnoot93 en H. van VreckomGa naar voetnoot94. Specifieke verzetsgroepen waren de groep G, die aan ‘wetenschappelijke’ sabotage deedGa naar voetnoot95 en de service D, die ageerde tegen verklikkers en hulp bood aan onderduikersGa naar voetnoot96. Het meest gespecialiseerd was de clandestiene activiteit op het gebied van de persGa naar voetnoot97 en van de inlichtingsdienstenGa naar voetnoot98 en niet toevallig waren dat juist activiteiten die reeds tijdens de eerste wereldoorlog in het bezette land een grote bloei kenden. Het is dan ook niet toevallig dat veel van die oud-gedienden opnieuw aan de slag gingenGa naar voetnoot99. Nuttig werk werd ook geleverd door het oversassen van ‘verbrande’ verzetslui en geallieerde piloten via Frankrijk en Spanje en zo terug naar Groot-BrittanniëGa naar voetnoot100. Een voorbeeld van, zo mag aangenomen worden, spontane groei van een lokale verzetsbeweging, die uiteindelijk overging tot moord op collaborateurs in het Doomikse en door het Duitse politie-apparaat volledig ontmanteld werd, wordt geanalyseerd door Etienne VerhoeyenGa naar voetnoot101. Hoe het verzet aan het nodige geld kwam, onder meer voor het bevoorraden van de talrijke onderduikers en clandestienen, leert de studie van Bernard DucarmeGa naar voetnoot102. | |
Onmiddellijk na de oorlogHierboven is reeds het verloop en de afloop van de koningskwestie vermeld. Een belangrijk probleem was toen ook de ‘zuivering’, repressie en zuivering, die nu en dan weer in de politieke actualiteit opduikt. Luc Huyse en Steven Dhondt startten aan de Katholieke Universiteit Leuven een nieuw onderzoekGa naar voetnoot103. Een collectieve studie van de Vrije Universiteit Brussel geeft een algemene schets van die periodeGa naar voetnoot104. | |
[pagina 293]
| |
Militaire gebeurtenissenDe verscheidenheid aan politieke en sociale ontwikkelingen mag ons niet doen vergeten dat er ook militaire operaties op Belgische bodem uitgevoerd zijn. J.L. Charles geeft een nuttig algemeen overzicht van de geschiedenis van de Belgische strijdkrachten gedurende die periodeGa naar voetnoot105. Jean Vanwelkenhuyzen beschrijft de inspanningen inzake militair beleid vanaf het begin van de wereldoorlog tot aan de vooravond van de achttiendaagse veldtochtGa naar voetnoot106 en gaat uitvoerig in, maar dat behoort dan tot de diplomatieke geschiedenis, op de verschillende berichten over een nakende Duitse aanval en de reacties erop van regering en koningGa naar voetnoot107. Henri Bernard behandelt de eigenlijke veldtocht, met de capitulatie en de terugtrekking van de Britse troepen uit DuinkerkeGa naar voetnoot108. Detailstudies over verschillende deeloperaties zijn geschreven door André BikarGa naar voetnoot109. Van juni 1940 tot september 1944 bleef België gespaard voor zuiver militair geweld, wanneer men de steeds dreigender en vernietigender geallieerde bombardementen buiten beschouwing laat. Het oorlogsgeweld begon opnieuw bij de bevrijding. Vooral de bevrijding van Antwerpen, waarbij de rol van het verenigd verzet in die stad niet vergeten wordt, krijgt veel aandacht, omdat daardoor een eerste werelhaven op het continent ongeschonden ter beschikking kwam van de geallieerde aanvoerlijnenGa naar voetnoot110. De diverse lotgevallen van de Canadese medebevrijders zijn niet vergetenGa naar voetnoot111. Een laatste bedreiging was het Ardennenoffensief, toen Duitse legers in een uiterste inspanning Antwerpen probeerden te bereiken en de Britse en Amerikaanse troepen van elkaar trachtten te scheiden. De Duitse visie is uitstekend beschreven door Hermann JungGa naar voetnoot112. Tussen de talrijke studies en verhalen, die over deze nog steeds tot de verbeelding sprekende operatie geschreven zijn, moet op militair gebied die van Bernard en Roger Gheysens vermeld wordenGa naar voetnoot113. Hoe de burgerbevolking reageerde | |
[pagina 294]
| |
leest men bij Luc Rivet en Yvan SevenantsGa naar voetnoot114, Jacques WynantsGa naar voetnoot115 en in het collectieve werk Der verhängnisvolle IrrtumGa naar voetnoot116. | |
Bij wijze van besluitDe aandachtige lezer heeft opgemerkt dat men voor de verklaring, of zelfs voor de beschrijving, van bepaalde fenomenen een beroep moet doen op studies en herinneringen geschreven door tijdgenoten en medespelers. Op egodocumenten dus. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat sommige archieven moeilijk toegankelijk zijn (bijvoorbeeld de Staatsveiligheid wat betreft de verzetsorganisaties) of niet volledig opengesteld zijn (bijvoorbeeld het Krijgsgerecht voor de ‘kleine’ collaboratie), terwijl andere collecties door gebrek aan mankracht niet geselecteerd zijn en dus feitelijk niet ter beschikking van het onderzoek gesteld worden (bijvoorbeeld de archieven van Winterhulp en van de Landbouw- en voedingscorporatie). Beide laatste voorbeelden zijn voor de studie van de sociale aspecten van de bezetting van het allergrootste belang. Tenslotte rest de vraag of de oorlog een breuk betekende in de Belgische samenleving. Een panelgesprek gewijd aan ‘Continuïteit of discontinuïteit in de geschiedenis: België in de tweede wereldoorlog’Ga naar voetnoot117 peilde naar de achtergronden van de gedragingen van instellingen en politieke groeperingen tijdens die periode. Voor nieuwe groepen bleek er geen plaats te zijn tussen de traditionele machten, die hun vertrouwen herwonnen na de aanvankelijke aarzelingen van 1940, en de ‘solidariteit van de macht’ die het sociale krachtveld ontmijnde. Verschillende gegevens leiden tot het besluit dat het keerpunt in het besef dat Duitsland op langere termijn de oorlog verloren had, en dat België weer een traditioneel-democratische samenleving zou worden, in de zomer van 1941 ligt. Het bestuderen van dit ‘schamierjaar’, zoals het in het hiervoor vermelde panelgesprek genoemd werd, in al zijn facetten, ook wat betreft de collaboratie, waar het VNV op dat ogenblik zijn isolement in de Vlaamse bevolking constateerde, zou voor het begrijpen van het collectief gedrag van de toenmalige Belgische samenleving een grote stap vooruit betekenen. |
|