Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 104
(1989)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 654]
| |
Een Franse uithoek: Limburg 1794-1814Ga naar voetnoot*
| |
Inlijving en grenstrekkingNa een eerste mislukte voorzet in 1793 bezetten de Franse revolutielegers de Maasstreken definitief in het najaar van 1794. Op 4 november capituleerde de vesting Maastricht. Een half jaar later stonden de Staten-Generaal Maastricht en de generaliteitslanden langs de Maas aan Frankrijk af bij het verdrag van Den Haag. De afgestane landen werden ondergebracht in de nieuwe territoriale indeling van de door de revolutielegers veroverde gebieden tussen de Franse noordgrens en die van de Bataafse | |
[pagina 655]
| |
republiek. Als départements réunies werden zij op 1 oktober 1795 opgenomen in de Franse republiek. Rond Maastricht als hoofdstad zijn de eertijds in hoofdzaak Luikse, Staatse en Oostenrijkse gebieden samengevoegd tot het departement van de Nedermaas (Meuse-Inférieure). Het departement zou alle ups en downs meemaken van Directoire, Consulaat en Keizerrijk tot de nederlaag van Napoleon in het voorjaar van 1814. Na enig geharrewar met Pruisen werd in 1815 het departement van de Nedermaas aan Willem I toegewezenGa naar voetnoot2 op aandringen van Engeland. Wat wij nu in 1989 als ‘Limburg’ kennen is een smalle reep, in 1839 afgesneden van het gewezen departement om oude rechten van de voormalige Republiek der Zeven Verenigde Provinciën te honoreren en de verbinding met de vesting Maastricht in stand te houden. Het qua oppervlakte grootste deel van Nedermaas, het stuk links van de Maas, bleef in 1839 als Belgisch-Limburg bij het nieuwe België. De na 1815 met Pruisen afgepaalde grens bleef onveranderd. Zo is de oostgrens van Nederland van Nijmegen tot Vaals grotendeels het resultaat van de grenzen, die de Fransen trokken om het departement van de Nedermaas in 1795. In feite zijn zij meestal veel en veel ouder, want revolutionair waren de nieuwe Franse grenzen niet. In Frankrijk zelf had de Constituante zich bij de departementale indeling van het land laten voorlichten door ingeborenen, waarbij uitdrukkelijk bepaald was dat bestaande oude grenzen waar mogelijk geëerbiedigd dienden te wordenGa naar voetnoot3. Eenzelfde praktijk werd in de zogenaamde Belgische departementen gevolgd. In Nedermaas bleef de oostgrens op die manier de middeleeuwse tussen de landen van Overmaas en het hertogdom Gulik en die van 1715 toen Opper-Gelre verdeeld was. Links van de Maas was het de oude noordgrens tussen het prinsbisdom Luik en Staats-Brabant en de westgrens die van hetzelfde prinsbisdom met het hertogdom Brabant. Ook de zuidgrens herinnerde op veel plaatsen aan oude middeleeuwse grensscheidingen met uitzondering van de afbakening tussen Eijsden en Vaals. Daar hanteerden de Fransen een economisch principe: het veeteeltgebied in het land van Herve en de Voerstreek werd losgemaakt van het korengebied ten noorden ervan en kwam bij het departement van de Ourthe. Binnen die historische buitengrenzen werd echter veel overhoop gehaald. Allerlei heerlijkheden moesten plaats maken voor een rationele indeling in arrondissementen en kantons. De gemeenten behielden meestal hun oude grenzenGa naar voetnoot4. Een handicap was, dat de Franse staat nog met verschillende voormalige bezitters in staat van oorlog verkeerde. De definitieve inbezitneming van de hele Nedermaas verliep daardoor in fasen, gemarkeerd door de verdragen van Den Haag en Basel in 1795, van Campoformio in 1797, van Lunéville in 1801. Maar vanaf dit laatste jaar was | |
[pagina 656]
| |
het gehele departement het wettig bezit van Frankrijk. Het is dus een anachronisme te denken in termen van bezetting, collaboratie en bevrijding bij het bezien van de Franse tijd in de Maasstreken. | |
De maaslanders fransen?Maar hoe ervoer de bevolking de nieuwe toestand de facto? Frankrijk was nu soeverein van de grond en van de daarop huizende zielen, een term die toen in het diplomatiek verkeer de voorkeur had boven onderdanen. Die onderdanen waren wettelijk Fransen, geregeerd vanuit Parijs volgens de wetgeving die voor de hele ‘Grande Nation’ gold. In totaal bewoonden ongeveer 250.000 mensen het dun bevolkte departement, iets meer dan de helft daarvan links van de Maas in het huidige Belgisch-Limburg. Het demografisch zwaartepunt lag op de lössgronden ten westen en oosten van MaastrichtGa naar voetnoot5. Vroeger waren de mensen onderdaan geweest van het prinsbisdom Luik, van de Republiek, van Oostenrijk, van Pruisen of van kleinere potentaten. Nu waren zij plotsklaps tot Fransen gebombardeerd. Hoe hebben die mensen dat ervaren? Vonden zij het erg of vonden zij het plezierig? Hebben zij zich er na enige tijd mokkend bij neergelegd of hebben zij de veranderingen als verbeteringen ervaren en zijn toen ook in hun hart Fransen geworden? Dertig, veertig jaar geleden nog was het antwoord heel simpel. Als echte katholieke Limburgers, zo redeneerde men toen, hadden de voorvaderen de goddeloze Fransen vanzelfsprekend verafschuwd. Geschaard rond de belaagde geestelijkheid stonden zij pal voor hun geloof. Napoleon verfoeiden zij. Hij had de paus vervolgd en hun zonen als kanonnevlees gebruikt. Met vreugde dus hadden de Limburgers de Fransen in 1814 zien verdwijnen en hen het kruis nagegeven. Zo simpel als het rond 1950 nog allemaal scheen te liggen, zo simpel ligt het nu al lang niet meerGa naar voetnoot6. De inwoners van Nedermaas vormden immers niet één kudde, één blok, dat altijd en overal op precies dezelfde manier reageerde op invloeden van buiten. Ook in de Franse tijd waren er verschillende belangengroepen, verschillende overtuigingen, wisselend al naar gelang de tijdsomstandigheden. Er waren ook, net als eertijds, rangen en standen. Een klasse apart vormden in de voormalige Staatse gebieden de niet inheemse leidende militairen en ambtenaren, die zich merendeels afzijdig hielden of emigreerden. Onder de inboorlingen kozen in de eerste jaren enkel wat fervente nieuwlichters en opportunisten de zijde van de Fransen. Daartoe behoorden slechts weinigen van de oude gezagsdragers. Eerst onder Napoleon namen meer inheemsen bestuursverantwoordelijkheid op zich. Maar het bleven witte raven, die vaak door de bevolking met | |
[pagina 657]
| |
de nek aangezien werden, vooral wanneer zij kerkegoed gekocht hadden van de Franse staat. Bij het sluiten van het concordaat in 1801 trokken de paus en Napoleon daar wel een streep onder door het onherroepelijk verklaren van naasting en verkoop van de kerkelijke goederen. Maar de kopers hun snelle verrijking vergeven, dat had niemand gedaan, vooral de lagere geestelijkheid niet en met haar het gewone kerkvolk. De geestelijkheid was, naast de ingebakken tegenstellingen van wereldheren tegenover ex-kloosterlingen, verdeeld door de controverse tussen die clerici, die haat tegen het koningschap hadden gezworen en diegenen die vervolging hadden geriskeerd of lijfelijk ondergaan door dat niet te doen. Meningsverschillen waren er ook over Napoleons harde houding tegen de paus, over de wettigheid of onwettigheid van de door de keizer aangestelde bisschop in Luik. Men moet natuurlijk niet overdrijven en overal alleen maar verschillen en tegenstellingen zien. Er was weliswaar vóór 1795 geen aanhankelijkheid voor enig vorst of hoger gezag, behalve de Oostenrijkse Habsburgers misschien. De hoofdsteden Brussel, Den Haag, Wenen en Berlijn lagen te ver af. Maar ondanks de territoriale verbrokkeling bestond er langs de Maas heus wel een eenheid van denken en voelen. Taal, recht, volksgebruiken en bloedverwantschap schiepen een band die de territoriale verdeeldheid verdoezelde. Bovenal deed dat de enige volksorganisatie, de katholieke kerk, die 95 tot 100 procent van de bewoners omvatte. De volledige vrijheid van godsdienst, die de Fransen brachten, had daardoor voor de Maasstreken weinig of geen betekenis. Zij bracht slechts een lichte verandering op het voormalig Staatse plattelandGa naar voetnoot7, waar de hervormde kerk tot 1795 de officiële kerk was, maar haar lidmaten slechts bij enkele tientallen telde. De stad Maastricht had al sinds 1632 een godsdienstig paritair bewind gekend, zodat daar de nieuwe vrijheid alleen een reeds lang bestaande toestand bestendigdeGa naar voetnoot8. Elders vielen de oude staatsgodsdienst en geloofsovertuiging samen: iedereen was katholiek. In de praktijk veranderde daar dus niets. Het taalverschil is een voorname factor geworden bij het al dan niet accepteren van het Franse bestuur. Tijdens de eerste Franse invasie in de winter van 1793 werd in Luikerland gestemd over aanhechting bij Frankrijk. De Franssprekende delen van het prinsbisdom waren in meerderheid voor, de Nederlandssprekende niet. En aan het | |
[pagina 658]
| |
einde van de Franse tijd schreef de prefect van de Ourthe, dat alleen onder de Franssprekenden op steun voor het bewind gerekend kon wordenGa naar voetnoot9. Het is misschien goed hier op te merken, dat de taalgrens al sinds eeuwen een scheidslijn was. Nedermaas was Nederlandstalig. Ook de hoofdstad Maastricht, die ten onrechte telkens weer voor tweetalig en dus cultureel pluriform versleten wordtGa naar voetnoot10. De twee hiervoor gereleveerde gegevens over de stemming onder de bevolking uit respectievelijk 1793 en 1813 raken de beschikbaarheid en bruikbaarheid van het bronnenmateriaal en zijn bewerking. In het rijksarchief te Maastricht berust het departementsarchief uit de jaren 1794-1814, een voor Nederland unieke maar helaas nauwelijks ontgonnen verzameling. In de jaren 1940-1945 is het archief door de latere algemene rijksarchivaris Hardenberg geïnventariseerdGa naar voetnoot11. Daarna is de collectie wel veel geraadpleegd, maar dat heeft niet geleid tot een nieuw zicht op de Franse tijd in Limburg. Grote studies met een vraagstelling aansluitend bij het moderne internationale onderzoek van de Franse revolutie zijn er tot nu toe niet geweest met één loffelijke uitzondering: het Leuvense proefschrift van de Duitstalige Belg Minke over het bisdom Luik, dat zich ook uitstrekte over de NedermaasGa naar voetnoot12. Het Franse archief in Maastricht bestaat overwegend uit ambtelijke stukken, die een ambtelijke visie geven op de ‘administrés’. De eigen visie van die ‘administrés’ is zelden opgeschreven en be- | |
[pagina 659]
| |
waard geblevenGa naar voetnoot13. De publieke opinie, de houding en overtuiging van de bevolking kan daardoor slechts zijdelings afgeleid worden uit bronnen, die in ruime mate bewaard gebleven zijn, maar wel eenzijdig van bovenaf de zaken belichten. De aanhechting aan Frankrijk had plaats toen de revolutie reeds over haar hoogtepunt heen was. De Limburgse adel bleef zodoende in het bezit van zijn goederen en emigranten zijn er nauwelijks geweest. Ook de kerk, de geestelijken en kloosterlingen bleven voorlopig ongemoeid. De wind stond naar restauratie. Het Directoire legde het fundament en Napoleon bouwde daarop een bestel, dat veel van het oude regime onder soms nieuwe namen herstelde. De belangrijkste verandering was wel, dat de Fransman van burger met recht van inspraak weer tot gewoon onderdaan zonder inspraak degradeerdeGa naar voetnoot14. De bewoners van Nedermaas moet dit alles koud gelaten hebben. Zij waren niet revolutionair. De Fransgezinde burgemeester van Maastricht, Coenegracht, Maastrichtenaar in hart en nieren, zou in 1815 sussend schrijven, dat er geen reden is te vrezen voor rustverstoring in de stad. De laatste dertig jaar was er heel wat aanleiding geweest revolutie te maken. Coenegracht zal gedacht hebben aan de woelingen van de patriotten in de jaren tachtig van de achttiende eeuw, aan de Brabantse en Luikse revoluties in 1789-1790, aan de komst van de Fransen in 1794, aan de Boerenkrijg in 1798-1799Ga naar voetnoot15. Maar, schreef de burgemeester, tijdens al die revolutionaire bewegingen heeft de Maastrichtse burgerij zich nooit oproerig getoond en ‘Die geest bezielt haar nog’Ga naar voetnoot16. Coenegrachts conclusie kan zonder bezwaar toegepast worden op de andere steden in het departement. Op het platteland, nog conservatiever dan de steden, lag het anders. Daar was de greep van de Franse bestuurders minder vast, zodat hun voorschriften makkelijker omzeild konden worden. Er hoopte zich zoveel brandstof op van ongenoegen en haat tegen de nieuwlichters, dat een uitbarsting onvermijdelijk werd. Die kwam in 1798 met de Boerenkrijg. Het was een desperaat verzet van ongeorganiseerde plattelanders tegen geregelde Franse troepen, dat zich afspeelde in de zandstreken van West-Vlaanderen | |
[pagina 660]
| |
tot aan de Limburgse Maas. De boeren vochten uit protest tegen plunderingen en requisities, tegen de militaire dienstplicht, de onderdrukking van de godsdienst en de vervolging van de geestelijkheid. Het departement Nedermaas kreeg er slechts de laatste stuiptrekkingen van mee. In december 1798 trachtten de opstandige boeren vanuit het Hageland naar Maastricht op te rukken. Zij kwamen niet verder dan Hasselt, waar zij verpletterend verslagen werden (5 december). Het bleef nog bijna een jaar rumoerig in het departement met nu hier en dan daar weer relletjes. Engelse geheime agenten stookten het vuurtje aan, wat weer samenhing met de geplande Engels-Russische landing in Noord-Holland. Het bleef bij speldeprikken, want het kwam niet meer tot enig georganiseerd gewapend verzet tegen de FransenGa naar voetnoot17. De overgrote meerderheid der bevolking drukte zich voor alle moeilijkheden. Het mag daarom bij deze afzijdigheid haast vanzelfsprekend heten, dat in Nedermaas de gewone klachten ontbreken over achteruitgang van de zeden door het binnendringen van de Franse revolutie. De ideeënstorm uit het zuiden raasde over de hoofden heen maar beroerde de harten niet. De Limburgers bleven ook toen als altijd zichzelf! | |
De Nedermaas onder NapoleonTwee jaar na het bloedige einde van de Boerenkrijg sloot Napoleon het concordaat met de paus. De restauratie van de katholieke kerk nam vele grieven weg. De rust keerde weer, de welvaart nam toe. Landbouw en veeteelt herstelden zich annex de daarop stoelende industrie en gingen een bloeitijd tegemoet, al zouden de meeste pogingen tot vernieuwing in de eerste aanzet blijven steken. Het departement lag ver van het oorlogsgeweld en van de krijgstonelen, waarop Napoleon zich steeds weer de meerdere toonde. De conscriptie kon omzeild worden door uit te wijken naar het buitenland, zoals de Bataafse republiek en het Rijnland. Bij de spaarzame bezoeken van Napoleon aan het departement leek het enthousiasme groot. Het departementsbestuur ontveinsde zich overigens niet, dat dit enthousiasme slechts de persoon van Napoleon gold en niet Frankrijk; aanhankelijkheid voor ‘la patrie’ konden de elkaar opvolgende prefecten in Nedermaas niet ontdekkenGa naar voetnoot18. Als na de nederlagen van 1813 duidelijk wordt, dat de dagen van Napoleon geteld zijn, blijft toch alles rustig, ondanks het smeulend verlangen van velen naar verandering. De prefect van Nedermaas, Roggieri, meende dat de bevolking te weinig fut had om iets te ondernemen. (Hij legde hier de vinger op een tere plek in de volksaard. Nog honderd jaar later verweet men de Limburger aan de Nederlandse kant van de Maas, | |
[pagina 661]
| |
dat hij liever de grootste ongemakken verdroeg dan de moeite te nemen om te klagen of te protesterenGa naar voetnoot19.) Bovendien ontbraken mogelijke verzetsleiders helemaal, aldus Roggieri. Priesters vormden geen gevaar, want hun gezag reikte niet verder dan hun parochieGa naar voetnoot20. De adel hield zich stil. In de eerste helft van januari 1814 trokken de Fransen zich terug uit het departement onder druk van de uit Noord-Nederland oprukkende Pruisen en de uit het Rijnland naderende Russen. Alleen de vestingen Maastricht en Venlo bleven bezet. Zij werden door de bondgenoten ingesloten en begin mei 1814 onbeschadigd overgedragen aan Nederlandse troepenGa naar voetnoot21. | |
Balans van de Franse tijdDaarmee was de Franse tijd voor de streken langs de Maas ten einde, maar dat betekende niet, dat daarmee van de ene dag op de andere alles verdween, wat de Fransen gebracht en voorgestaan hadden. Hun opvolgers, de bondgenoten en met hen koning Willem I, draaiden de klok niet meer terug tot het jaar 1790. Zij zouden voortbouwen op de Franse ideeën, op de rationele, op het individu gerichte Franse bestuursorganisatie, die de staat veel meer greep gaf op zijn onderdanen. Wat was nu de winst en het verlies van de Franse tijd in Nedermaas? In de eerste plaats een meer geseculariseerde samenleving. De achtergrondmuziek bleef katholiek, want het denken en doen van de meerderheid bleef zich in het geestelijke richten naar de katholieke kerkleer. Maar in het tijdelijke had de kerk haar vóór 1795 grote invloed op de maatschappij verloren. Haar nog uit de middeleeuwen daterende wereldlijke rechten was zij kwijt mèt haar rijke goederen en haar kapittels, kloosters en vele andere instelllingen. Paters, broeders en zusters waren uit het straatbeeld verdwenen toen in 1796 en 1797 alle kloosters opgeheven werden. Het aantal parochiegeestelijken was tot een absoluut minimum teruggebracht. De staat moest hun salaris betalen en wilde daar niet al te veel geld aan besteden. Het aantal roepingen voor priester- en kloosterleven daalde fors, wat tot grote vergrijzing leidde en de vaart uit het kerkelijk leven haaldeGa naar voetnoot22. Dat leven was teruggedrongen tot het kerkgebouw; onderwijs, zieken- en armenzorg waren verwereldlijkt. Het heeft tot na de Belgische opstand geduurd, aleer de katholieke kerk in Limburg weer de oude vooraanstaande positie begon te herwinnen, toen het ultramontanisme de overhand kreeg en de liberaal-katholieken het veld moesten ruimen. In de tweede plaats had er een verschuiving van de politieke macht plaats. De aloude | |
[pagina 662]
| |
regerende geslachten in de steden en op het platteland maakten, voor zover het zich nu laat aanzien, vaak plaats voor homines noviGa naar voetnoot23, die carrière gemaakt hadden in de Franse bestuursorganisatie en/of rijk geworden waren als koper van nationaal goed. Zij zijn de stamvaders van de liberaal-katholieken, die in de eerste helft van de negentiende eeuw de dienst uitmaakten en - in Nederlands-Limburg - samenwerkten met de telgen uit vroegere staatse en dus protestantse ambtenarenfamilies. Eerst na de wederoprichting van het bisdom Roermond in 1853 kreeg de clergé daar steeds meer vat op het maatschappelijk leven en slaagde erin deze liberaal-katholieken omstreeks 1900 geheel uit te schakelen. In de derde plaats de wetgeving. De ‘Code Napoléon’ zou zijn geldigheid nog lang behouden. Hij had de volledige laïcisatie van het recht gebracht. Maar vrijwel niemand wilde meer terug naar het oude, naar de tijd van de heerlijke rechten, naar tollen en tienden, de chaos van munten, maten en gewichten, de vele uitzonderingen voor standen en stedenGa naar voetnoot24. Nadelig was de opheffing van de gilden en daarmee de bescherming van de werknemer. Dat opende de weg voor nog groter uitbuiting, waar eerst na 1900 af doende maatregelen tegen werden genomen. Deze voor de arbeidersklasse ongunstige ontwikkeling is typerend voor de Franse revolutie. Zij was een revolutie van de bezittende of naar bezit strevende middenklasse en geen omwenteling, waarbij het gehele volk betrokken was. Het recht op eigendom en zijn verdediging schreef zij hoog in haar vaandel, niet een recht op een rechtvaardiger verdeling van bezit onder alle leden van de natieGa naar voetnoot25. Voor de welvaart was belangrijk, dat de Nedermaas in de Franse tijd deel uitmaakte van een grotere markt dan vroeger, het Frankrijk van Napoleon zich uitstrekkend van Spanje tot voorbij Hamburg. Een nadeel was, dat aan het verkeersnet veel schortte. De weinige wegen waren slecht; de Maas niet goed bevaarbaar. De Franse tijd bracht wat nieuwe industrieën, wat verbeteringen in landbouw en veeteelt. Maar het was allemaal te kortstondig om een duurzame bijdrage tot groter economische bloei te kunnen zijn. De erfenis die de Fransen nalieten in maatschappelijk en cultureel opzicht, was schriel. Op het gebied van de sociale zorg hebben zij het in niets beter gedaan dan voordien de kerken. Burgerlijke armbesturen namen van de kerk de armen- en ziekenzorg over; met welk resultaat dient nog onderzocht te worden. Het onderwijs bleef even slecht als vroeger en te weinigen hadden eraan deel. Drukkers en uitgevers produ- | |
[pagina 663]
| |
ceerden niets van belang; de dagbladpers kwam amper boven het advertentieblad uit. In het algemeen was het armoe troef op cultureel terrein. | |
Toedeling aan het verenigd koninkrijkIn januari 1814 zond de soevereine vorst commissarissen uit naar de voormalige generaliteitslanden aan de Nedermaas om die voor hem in bezit te nemen. Het oude Nederland, het gebied van de voormalige Republiek, zou immers hersteld en zelfs vergroot worden. De gebiedsuitbreiding naar het zuiden is doorgegaan. De aan de prins van Oranje voorgespiegelde uitbreiding tot aan de Rijn heeft Pruisen verhinderd door de Maas als zijn westgrens te eisen. Het resultaat was een compromis. Er werd van Luxemburg tot Nijmegen een grenslijn getrokken, die Pruisen bevoordeelde, maar toch zo dat de voormalige generaliteitslanden langs de Maas weer Nederlands werden. Het gehele departement van de Nedermaas kwam daardoor op enkele exclaves na bij het Verenigd KoninkrijkGa naar voetnoot26. Maar dat was allemaal hoge en dus geheime kabinetspolitiek. Hoe dachten de inwoners zelf over hun toekomst in het voorjaar van 1814 toen de Fransen weg waren en de bondgenoten een voorlopig bestuur ingericht hadden? Berichten daarover zijn zeer schaars. De verwachtingen waren gemengd al naar gelang de begeerde voordelen of de gevreesde nadelen. Eén ding stond als een paal boven water: de voortdurende veranderingen was men beu, de mensen wilden rustGa naar voetnoot27. Sommigen leidden in januari-februari 1814 uit de komst van Nederlandse commissarissen en Nederlandse vrijwilligers af, dat de Maasstreken bij Noord-Nederland gevoegd zouden worden. Anderen hoopten, dat hun geboortegrond bij een Zuidnederlandse satellietstaat van Oostenrijk zou komen, dat met zijn lage belastingen in deze streken een goede herinnering had nagelaten. De algemene indruk is echter die van grote gelatenheid. Passief wachtte de bevolking af wat men met haar zou gaan doen, aan welke staat zij toegedeeld zou wordenGa naar voetnoot28. Zou ik de gemiddelde houding afwachtend mogen noemen? Of met een paradox positief-negatiefGa naar voetnoot29? De Franse revolutie had in de Nedermaas territoriale eenheid ge- | |
[pagina 664]
| |
bracht. De Franse drang om alles gelijk en uniform te maken bracht echter niet meer politieke saamhorigheid onder de inwoners van het vóór 1795 links en rechts van de Maas zo verbrokkelde gebied, laat staan aanhankelijkheid voor welke natie dan ook. De Limburger vertoonde in politicis uitwendige volgzaamheid gepaard aan inwendige onverschilligheid. Zoals de Rijnlanders na 1815 ‘Musspreussen’ werden, zo werden de Limburgers toen gedwongen Nederlanders. |
|