| |
Kronieklijst
J.J.A. de Groot, e.a., De levering van onroerend goed. Vijf opstellen over de overdracht van onroerend goed vanaf het Romeinse Recht tot het Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ars Notariatus XXXIII; Deventer: Kluwer, 1985, 117 blz., ƒ32,23, ISBN 90 268 1583 2).
Dit bundeltje is gewijd aan een slordige tweeduizend jaar rechtsgeschiedenis rond het thema levering van onroerend goed. Dat is steeds een rechtshandeling geweest waar heel wat hoge theorie (eigendomsoverdracht) en vrij wat nuchtere praktijk (bewijs, registratie, akte, kadaster) aan te pas konden komen. Vanzelfsprekend kan zo'n onderwerp in 93 bladzijden - de illustraties niet meegerekend - slechts cursorisch behandeld worden. De rechtsgeleerde auteurs zijn er echter in geslaagd deze historie helder voor het voetlicht te brengen: J.H.A. Lokin, P.L. Nève en F.C.J. Ketelaar behandelen achtereenvolgens het Romeinse recht (9-21), de middeleeuwen (23-37) en de Republiek (39-56); A.G. Lubbers en J.J.A. de Groot geven een overzicht van de situatie onder vigeur van het Nieuwe Burgerlijke Wetboek (19-106). (A.H.H.)
| |
Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau, XLI (Den Haag: Centraal Bureau voor Genealogie, 1987, 299 blz., ISBN 90 70324 39 3).
Naast de gebruikelijke artikelen van strikt genealogische en iconografische aard bevat het Jaarboek drie bijdragen die voor een breed publiek van historici van belang kunnen zijn. In ‘Legitimaties in de Noordelijke Nederlanden in de Bourgondische en Habsburgse tijd’ (80-135) besteedt N. Plomp aandacht aan de wettiging van buitenechtelijke kinderen door middel van brieven van legitimatie in de periode 1446-1581. Belangrijk is de uitvoerige bijlage met uittreksels uit de ter Rekenkamer in Den Haag geregistreerde legitimaties. L.F.W. Adriaenssen beschrijft in zijn bijdrage ‘De afstammingswaan en de genealogische poëzie van Willem Bilderdijk’ (229-258) het mythische afstammingsdenken in het werk van deze negentiende-eeuwse dichter en historicus. Voor Bilderdijk was zijn genealogie een kwestie van poëtische verbeelding en niet van wetenschappelijk bewezen feiten. Het artikel van A.G. van der Steur tenslotte, ‘Met handslag en wapengroet. Heraldische brieven van J.H. en S.J. van Duinen aan J.A. Koopmans, 1879-1885’ (259-271) geeft de inhoud weer van een door de auteur ontdekte correspondentie over heraldische onderwerpen uit het einde van de negentiende eeuw, afgezet tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in ‘heraldisch Nederland’ in deze periode. (A.J.C.M.G.)
| |
| |
| |
L.L.M. Eekhout, A.Th.I. Hazenoot, W.H. Lutgert, ed., 500 Jaar Marine (Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1988, 64 blz., ƒ5,-, ISBN 90 6707 171 4).
Het feit dat op 8 januari 1488 Maximiliaan van Habsburg de Ordonnantie op de Admiraliteit uitvaardigde, was voor de Afdeling Maritieme Historie van de Marinestaf aanleiding om een ongeannoteerd overzicht van vijf eeuwen marinegeschiedenis te laten verschijnen. Het zeer aantrekkelijk uitgevoerde boekje is verdeeld in vijf hoofdstukken. Per hoofdstuk wordt steeds een periode van honderd jaar in vogelvlucht behandeld. Zo zien we de marine stukje bij beetje uitgroeien tot een hoogwaardig technisch bedrijf. Haar doel bleef echter al die jaren hetzelfde. (M.D.K.)
| |
A.J. Mensema, Het wapen van Overijssel. Oorsprong, ontwikkeling en gebruik (Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis, Werken XXXVIII; Zwolle: Waanders, 1986, 64 blz., ƒ29,50, ISBN 90 6630 080 9).
Mensema beschrijft de wederwaardigheden van het Overijsselse wapen - de Hollandse leeuw met een blauwe golvende dwarsbalk - vanaf de invoering (toen Karel V landsheer werd) tot aan de definitieve wapenbevestiging van 1950. Het rijk geïllustreerde boekje geeft een overzicht van het gebruik van het wapen op het gewestelijk zegel, munten en penningen, kaarten en drukwerk, bodebussen, militaire vaandels, ramen, textiel, meubilair en zelfs een schip. (J.A.M.Y.B.R.)
| |
J.A.Mol, P.N. Noomen, ed., Prekadastrale atlas fan Fryslân. De pleatsen fan 1700 en 1640 neffens de Floreen- en Stimkohieren, I, Barradiel en Harns (Fryske Akademy 682; Leeuwarden: Fryske Akademy, 1988, 101 blz. + kaarten, ƒ50,- (voor 2 dln.), ISBN 90 6171 682 9); J.H.P. van der Vaart, S. Talsma, ed., Kadastrale atlas fan Fryslân 1832, I, Barradiel en Harns (Fryske Akademy 683; Leeuwarden: Fryske Akademy, 1988, 169 blz. + kaarten, ƒ50,- (voor 2 dln.), ISBN 90 6171 683 7).
Nadat eerder al in Gelderland en Drenthe een begin was gemaakt met de uitgave van een kadastrale atlas, is nu in Friesland een soortgelijk project van start gegaan. Deze atlas bestaat uit een verkleinde herdruk van de eerste kadasterkaarten (‘minuutplans’) en een boekwerk met beschrijving van alle kadastrale percelen volgens de ‘oorspronkelijke aanwijzende tafels’ uit 1832. Verschenen is het eerste deel, dat betrekking heeft op de grietenij Barradeel en de stad Harlingen. Anders dan in andere gewesten is in Friesland ook een rijke prekadastrale administratie beschikbaar. Hierdoor is het mogelijk dat tegelijk met de kadastrale ook een prekadastrale atlas van Friesland wordt uitgegeven, waarin de essentiële gegevens zijn opgenomen uit de oudste bewaard gebleven zogenaamde floreenkohieren (uit 1700) en stemkohieren (uit 1640), vermeerderd met de kadastemummers die in de jongste floreenkohieren (uit 1848 en 1858) zijn aangetekend. Deze kadastemummers kunnen worden teruggevonden op de kaarten van de kadastrale atlas, die daarmee fungeren als het verbindende element tussen de beide projecten. Op deze manier is het veelal mogelijk te komen tot een globale kartografische reconstructie van de boerderijen met het bijbehorende land uit 1700 en de boerderijen zonder het bijbehorende land uit 1640. (O.V.)
| |
| |
| |
M. Eyskens, A. Seis, H. Houbrechts, e.a., Geef aan de keizer ... Geschiedenis van de belastingen (Turnhout: De Graal, 1987, 258 blz., Bf495,-, ƒ27,50, ISBN 90 5045 002 4).
Vulgariserend bedoeld werk, met onder andere bijdragen over de structuur van het huidige ministerie van financiën, over de Belgisch-Nederlandse grens en over de speelkaartenbelasting. De inhoudstafel geeft geen duidelijk overzicht van alle bijdragen. (J.J.V.)
| |
C. van Hengel, De munten van Holland in de 13e eeuw (Zeist: Drukkerij Vonk, 1986, 88 blz., ISBN 90 72229 01 0).
Dit boek bevat de resultaten van het onderzoek dat de muntverzamelaar Van Hengel heeft gedaan naar de munten (Hollandse penningen, door de auteur consequent aangeduid met de negentiende-eeuwse term ‘kopjes’) die in de dertiende eeuw in het graafschap Holland werden geslagen. Er is veel technische informatie opgenomen, onder andere een volledige catalogus van alle Hollandse munten uit de dertiende eeuw (met afbeeldingen). In combinatie met het artikel van H. Enno van Gelder, ‘De Hollandse munt in de dertiende eeuw’ (in: Handel en wandel in de dertiende eeuw (Muiderberg, 1986) 49-57) is nu een recent beeld van de Hollandse muntslag in deze periode voorhanden. (J.A.M.Y.B.R.)
| |
J.J. van Moolenbroek, ‘Het verhaal van een kruisverschijning in het jaar 1214 in de laatmiddeleeuwse Gesta Fresonum en Gesta Frisiorum’, De Vrije Fries, LXVII (1987) 41-52.
In twee nauw met elkaar samenhangende laatmiddeleeuwse Friese geschiedwerken wordt melding gemaakt van de wonderbare verschijning van twee gouden kruisen tijdens een prediking van Olivier van Keulen in Friesland. Van Moolenbroek toont aan dat de beschrijving daarvan niet is gebaseerd op een oude overlevering uit het Friese klooster Klaarkamp, zoals de geschriften zelf suggereren, maar is ontleend aan een exempel in een minder bekend homiletisch werk van Caesarius van Heisterbach. (O.V.)
| |
H. Bruch, ‘Waren die bisschoppen allemaal Friezen? Een bijdrage tot de geschiedenis van bisschoppen van Utrecht in de middeleeuwen’, lt Beaken, XLIX (1987) 45-56.
Aan een betrekkelijk groot aantal middeleeuwse bisschoppen van Utrecht wordt een Friese afstamming toegeschreven. Volgens Bruch staat die Friese afstamming slechts in één geval (Herbert van Bierum) vast. Bij de overigen gaat het om personen aan wie pas na 1400 door een onbekende historiograaf om politieke redenen de kwalificatie ‘Fries’ is gegeven. (O.V.)
| |
M. Comblen-Sonkes, N. Veronee-Verhaeghen, Le musée des beaux-arts de Dijon (2 dln., Les primitifs Flamands I. Corpus de la peinture des anciens Pays-Bas méridionaux au quinzième siècle XIV; Brussel: Centre national de recherches ‘Primitifs Flamands’, Ministère de l’éducation nationale, 1987, xii + 296 blz., 232 blz. afbeeldingen, ISBN 2 87033 004 9).
| |
| |
Het veertiende deel van de serie ‘Les primitifs Flamands I. Corpus de la peinture des anciens Pays-Bas méridionaux au quinzième siècle’ is tevens het tweede deel dat het Belgische Centre national de recherches ‘Primitifs Flamands’ aan de in Bourgondië aanwezige kunstwerken wijdt. Na een eerste uit 1973 over het polyptiek ‘Het laatste oordeel’ van Rogier van der Weyden in Beaune is nu de door allerlei tegenslagen vertraagde grondige beschrijving van deze dertien schilderijen uit Dijon met afbeeldingen ter beschikking van het publiek gekomen. De in drie categorieën (anoniemen, groepen rond ..., meester van ...) ingedeelde panelen krijgen elk een analyse van hun identificatie, hun materiële staat, hun iconografie, hun pedigree, een vergelijking met andere werken en dan volgt het eigen oordeel van de auteur. Tenslotte zijn nog een bibliografie en deze schilderijen betreffende citaten uit archiefbronnen toegevoegd. (E.O.G.H.M.)
| |
F.C. Berkenvelder, W.A. Huijsmans, ed., Maandrekening van Zwolle 1432 (Uitgaven van de Gemeentelijke archiefdienst van Zwolle XIV; Zwolle: Gemeentelijke archiefdienst, 1987, ix + 159 blz., ƒ17,50).
De reeks maandrekeningen van Zwolle groeit gestaag. Deze verheugende continuïteit is, lijkt het, te danken aan de eenvoud van de opzet: een inleiding van enkele pagina's over de rekeningenreeksen in Zwolle en de indeling van het uitgegeven document (telkens de maandrekeningen over een jaar) gaan vooraf aan een simpele transcriptie met bijbehorend summier personen- en plaatsnamenregister, wat gegevens over de gebezigde munten en de indeling van het ambtelijke jaar. Een onderzoeker kan daarmee vooruit. (J.A.K.P.)
| |
J.A. Mol, ‘De plundering van het convent te Schoten in 1472’, De Vrije Fries, LXVII (1987) 65-88.
In 1472 werd het kloostertje van de Duitse Orde bij Oudeschoot (Zuid-Friesland) overvallen en geplunderd door bewoners van Schoterland en Stellingwerf, die waren gemobiliseerd en werden geleid door hun dorpsrechters (‘stellingen’). Dit opmerkelijke optreden blijkt te zijn ingegeven door irritatie over vervreemding van in Overijssel gelegen kloosterbezit door de prior van het convent. (O.V.)
| |
R.M. van Heeringen, A.M. Koldeweij, A.A.G. Gaalman, Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimstekens (Clavis kunsthistorische monografieën IV; Zutphen: De Walburg Pers, 1987, 152 blz., ƒ25,-, ISBN 90 6011 559 7).
Het laatste decennium zijn er in Zeeland, met name in het Verdronken Land van Zuid-Beveland, een groot aantal pelgrimstekens - tinnen of loden plaatjes, meestal met de afbeelding van een heilige - en andere bedevaartsouveniers opgegraven. De ruim 700 voorwerpen blijken afkomstig te zijn uit 44 verschillende bedevaartplaatsen en zijn voor het merendeel vervaardigd tussen circa 1475 en 1530. Dit boek bevat in de eerste plaats een volledige catalogus hiervan, waarin alle typen zijn afgebeeld en uitvoerig beschreven (materiaal, datering, maten en gewicht, achterzijde, vindplaats en archeologische datering). Per groep pelgrimstekens zijn gegevens over het bedevaartsoord en de daar vereerde heilige opgenomen. In | |
| |
vier inleidende hoofdstukken wordt nader ingegaan op pelgrimstochten, vooral in en vanuit Zeeland, de archeologische context en de souveniers zelf. Daaruit blijkt onder andere dat de meeste bedevaarten gingen naar Vlaanderen. Uit Geraardsbergen en Ninove werden ook de meeste pelgrimstekens aangetroffen (110 respectievelijk 50 stuks), terwijl tekens van Driekoningen te Keulen en het Mariaheiligdom te Einsiedeln, waarheen volgens archiefbronnen de meeste strafbedevaarten werden gehouden, schaars zijn. (J.A.M.Y.B.R.)
| |
W. de Blécourt, ‘Undersyk nei tsjoenderij yn Fryslân. Beskriuwing en evaluaasje fan ûndersyk nei tsjoenderij yn de sechstjinde oant en mei de achttjinde ieu’, It Beaken, XLIX (1987) 105-120.
De Blécourt inventariseert en evalueert eerder verschenen publikaties over gevallen van toverij in Friesland uit de zestiende tot en met de achttiende eeuw. Hij geeft verder aan welke onuitgegeven bronnen nog systematisch doorgenomen moeten worden en welke aspecten van toverij tot dusverre onvoldoende onderzocht zijn. (O.V.)
| |
V. Arickx, ‘Olivier Haeck, reiziger en bedevaarder uit Kortrijk (1550)’, Biekorf, LXXXVII (1987) 393-396.
Aan de hand van een relaas over een pelgrimstocht vanuit Middelburg in Zeeland naar onder meer Santiago de Compostela en naar Rome, kan Arickx vele suggestieve details mededelen over deze zestiende-eeuwse pelgrimage. Alle gegevens steken in een bundel, samengesteld door de Middelburgse notaris Cornelius Meys en worden bewaard in het Gentse Rijksarchief. (M.B.)
| |
R. Spruit, ed., J.P. Coen. Dagen en daden in dienst van de VOC (De Haan Indië-document; Houten: De Haan, 1987, 128 blz., ISBN 90 269 4230 3).
Het feit dat Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) vierhonderd jaar geleden in Hoorn werd geboren, was voor het Westfries Museum aanleiding een tentoonstelling aan hem te wijden. Tevens schreef de directeur van dit museum een boekje over het optreden van deze, in de loop der eeuwen zowel verheerlijkte als verguisde, VOC-dienaar. Dit gelegenheidsgeschrift biedt niet meer dan een geïllustreerde, algemene schets van de persoon Jan Pieterszoon Coen en is duidelijk bedoeld voor een groot publiek. (M.D.K.)
| |
R. Kistemaker, T. Levie, ed., Exodo. Portugezen in Amsterdam 1600-1680 (Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1987, 112 blz., ƒ29,75, ISBN 90 6707 168 4).
De kaalslag van het Amsterdamse Waterlooplein heeft archeologen de gelegenheid geboden opgravingen te verrichten die tot buitengewoon interessante ontdekkingen hebben geleid. Met name over de Portugese joden op Vlooyenburg, de jodenbuurt, is men heel wat meer aan de weet gekomen. Het Amsterdams Historisch Museum heeft naar aanleiding hiervan een kleine, attractieve expositie ingericht en een catalogusboek geproduceerd waarin de | |
| |
bodemvondsten (J. Baart over Portugese faience en G. IJzereef over vleesconsumpties) in een breder sociaal-cultureel kader worden geplaatst. Tirtsah Levie en H. Bonke geven inleidingen over de marranen in het algemeen en de Portugezen op Vlooyenburg in het bijzonder. Y. Kaplan schetst in een voortreffelijk essay de plaats van de Portugese gemeente van Amsterdam ‘tussen traditie en verandering’ (42-55). Verder komen aan de orde: de vroegste gedrukte boeken van de Sefardim, 1584-1627 en de boekillustratie (A.K. Offenberg en Renée Duinker), de eerste in het Hebreeuws gedrukte kaart van het Heilige Land (M. Garel), ceremoniële voorwerpen (E. van Voolen), grafstenen van Bet Haim (Fieke Konijn). Tenslotte zijn er twee korte bijdragen over de taal der Sefardim (B.N. Teensma) en over de bronnen betreffende de relatie Portugal-Amsterdam (Wilhelmina Chr. Pieterse). (A.H.H.)
| |
H. Spanninga, ‘Patronage in Friesland in de 17de en 18de eeuw: een terreinverkenning’, De Vrije Fries, LXVII (1987) 11-26.
Het politieke bedrijf in Friesland tijdens de Republiek werd in belangrijke mate gekenmerkt door patronage en patronage-achtige relaties. Spanninga geeft - in kort bestek - een beeld van de vele verschijningsvormen hiervan. Opvallend is het verschil in positie van de plattelandselite, waarvan het bij de stemgerechtigde grondeigenaren berustende stemrecht een belangrijke machtsbron vormde, en de stedelijke regenten, die hadden te maken met de allesoverheersende invloed van de stadhouder. (O.V.)
| |
P. Leroy, H. Bots, E. Peters, ed., Claude Saumaise & André Rivet. Correspondance echangée entre 1632 et 1648 (Studies van het Instituut voor intellectuele betrekkingen tussen de Westeuropese landen in de moderne tijd, Nijmegen, XV (SIB XV); Amsterdam-Maarssen: APA-Holland University Press, 1987, xxxiv + 573 blz., ƒ159,-, ISBN 90 302 1000 1).
Nadat in 1978-1982 de briefwisseling Rivet-Sarrau door dezelfde bezorgers was uitgegeven getuigt de uitgave van deze 271 brieven van de correspondentie Rivet-Saumaise opnieuw van de rijkdom van het archief Rivet in de Universiteitsbibliotheek te Leiden. Toch is het overgeblevene ongelijk verdeeld. Zo is twee derde van de brieven van de hand van Saumaise en gaan er bovendien jaren voorbij, waarin geen brieven zijn geschreven of overgeleverd. De collectie geeft een indruk van de (soms slechte) verhoudingen binnen de ‘république des lettres’ in het algemeen en van de situatie in Leiden in het bijzonder, waar onder andere de theologische ruzie tussen Heinsius en Saumaise de spanningen hoog deed oplopen. De komst van de theoloog Morus bracht zelfs een definitieve breuk tussen Rivet en Saumaise teweeg. (E.O.G.H.M.)
| |
Revue de la société Dunkerquoise d' histoire et d’ archéologie, XIX (november 1985).
In deze aflevering vraagt de bijdrage van W. Debrock, ‘Le navire corsaire flamand du XVIIIè siècle: Le senau’ (29-37) aandacht voor een nieuw scheepstype de snauw, dat in de jaren 1640 zijn intrede deed, uiterst geschikt voor jacht op Franse schepen in de kustwateren. De snauw was hooguit 15 meter lang, werd vaak geroeid en langsscheeps getuigd. De | |
| |
achttiende-eeuwse snauw was een koopvaarder en mag niet met deze naamgenoot worden verward. R. Baetens stelt in ‘Infrastructure d'un petit port de la mer du Nord: le cas d'Ostende sous l'Ancien Régime’ (39-50) het interessante probleem aan de orde welke voorzieningen een kleine haven nog kon creëren, die door verzanding, overstroming en oorlogen voortdurend werd bedreigd. R. Desreumaux somt in ‘Plans de Dunkerkque à la ‘Map Library’ de Londres’ (53-57) de verrassend vele kaarten in de British Library op. (J.R.B.)
| |
L. Blussé, R. Falkenburg, ed., Johan Nieuhofs beelden van een Chinareis 1655-1657 (Middelburg: Stichting VOC publicaties, 1987, 100 blz., ƒ30,-, ISBN 90 70 174 31 6); J.E. Wills Jr., ‘Some Dutch Sources on the Jesuit China Mission, 1662-1687’, Archivum Historicum Societatis lesu, CVIII (1985) 267-294.
Op 14 juli 1655 vertrok in opdracht van de Heren XVII uit Batavia een gezantschap naar Peking. Het doel van deze eerste diplomatieke missie van de Republiek naar China was de keizer te vragen vrije handel in Kanton toe te staan. Johan Nieuhof (1618-1672?) maakte als hofmeester deel uit van dit gezelschap. Bovendien ontving hij de speciale opdracht om op de heen- en terugreis van Kanton naar Peking schetsen te maken van het landschap waar het gezantschap door zou trekken. Over deze tocht schreef Nieuhof ook een uitvoerig verslag. Blussé, die het oorspronkelijke manuscript van dit reisverslag terugvond in de Bibliothèque Nationale in Parijs, analyseert de discussie rondom de verschillende tekstuitgaven. De vele prenten van Nieuhof tonen steden, bezienswaardigheden, Chinezen en hun zeden en gewoonten, Tartaarse invallen. Falkenburg besteedt aandacht aan de wijze waarop de gepubliceerde tekeningen werden vervaardigd. Verder komt hij tot de conclusie dat de prenten een belangrijke inspiratiebron waren voor de Chinoiseriemode in de achttiende eeuw, vooral omdat ze geacht werden ‘naar het leven’ te zijn getekend. Dat dit eerste gezantschap naar China uiteindelijk geen resultaat opleverde, weet Nieuhof aan de invloed van de jezuïeten aan het hof in Peking. Over andere contacten tussen Nederlanders en jezuïeten in China in de tweede helft van de zeventiende eeuw schreef Wills Jr. Hij wijst daarbij op een drietal interessante documenten in het VOC-archief (Algemeen Rijksarchief, Den Haag). (M.D.K.)
| |
S. en P. van Tuinen, ‘Pibo van Doma kontra prins Willem Freark. Beskriuwing fan in polityk konflikt yn 1664’, lt Beaken, XLIX (1987) 79-104.
Dit artikel gaat over twee aspecten van het leven en het werk van Pibo van Doma, de Friese regent die in 1651 de Grote Vergadering in Den Haag mocht openen. In de eerste plaats wordt aandacht geschonken aan zijn literaire en geleerde contacten (hij was een niet onverdienstelijk neolatijns dichter). Vervolgens wordt ingegaan op zijn door hemzelf fel aangevochten ontslag als landsadvocaat van Friesland in 1664, waarbij onder meer ook stadhouder Willem Frederik was betrokken. (O.V.)
| |
C. Scheffer, e.a., ed., Leids kunsthistorisch jaarboek, IV (1985). Achttiende-eeuwse kunst in de Nederlanden (Delft: Delftsche Uitgevers Maatschappij, 1987, vii + 560 blz., ƒ80,30, ISBN 90 6562 088 5).
| |
| |
In dit nieuwe jaarboek zijn negenentwintig artikelen over achttiende-eeuwse kunst in de Nederlanden opgenomen. Het merendeel daarvan betreft het Noorden, maar er zijn ook enkele gewijd aan onderwerpen uit de Zuidelijke Nederlanden. Talrijke kunstuitingen komen bovendien aan bod: bijdragen gaan bijvoorbeeld over gravures, tekeningen, schilderkunst, kostuums, boiserieën en kamerdecoraties als beschilderd behang en lakwerk, muziek, tuinaanleg en architectuur in de Nederlanden en de gebieden waar de Verenigde Oostindische Compagnie en de West Indische Compagnie actief waren. Voor de historicus zijn vooral de volgende studies interessant: L. de Vries bespreekt het probleem verval in de achttiende-eeuwse kunst, zoals dat tot uiting kwam in een pamflettenstrijd tussen de schilderbiograaf Johan van Gooi en G. Hoet, waarbij ook de positie van de kunsthandel in het geding was (1-16). Th.L.J. Verroen beschrijft het schilderijen- en curiosakabinet van A.L. van Heteren en analyseert de veranderende functie van dit soort verzamelingen in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. De vooral vorstelijke symbolen in de feestdecoraties bij de inhuldiging van Willem IV in 1747 worden aan een nader onderzoek onderworpen door F. Grijzenhout (111-125). P.J. Klapwijk geeft het verband aan tussen het ontstaan van het negendelige topografische prentwerk Het Verheerlijkt Nederland (1745-1774) en de door uitgever I. Tirion opgezette historisch beschrijvende Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, in tweeëntwintig delen verschenen van 1738 tot 1803, waaraan vooral door J. Wagenaar in het begin beslissende medewerking werd verleend (179-199). Ook G. Elzinga bespreekt een dergelijke prentenverzameling de Vaderlandsche Gezichten, bedoeld voor de Friese delen van deze reeks (201-210). Tenslotte moet nog het artikel van P. Karstkarel genoemd worden. Het behandelt de figuur van Johann Hermann Knoop, de uit Kassel afkomstige en in Leeuwarden halverwege de eeuw werkende kleurrijke en veelzijdige tuindeskundige. Van zijn hand verschenen veel publikaties op dit gebied. Maar Knoop schreef ook een historische beschrijving van Friesland, naast een dergelijk werk over de hele aarde, en droeg lemmata bij voor Chalmonts bewerking van N. Chomels Huishoudelijk woordenboek. (E.O.G.H.M.)
| |
W. Weber, Een gezonken V.O.C. schip 't Vliegent Hart (Middelburg: Stichting VOC publicaties, 1987,25 blz., ƒ10,-).
Dit boekje geeft een beschrijving van de fatale reis in 1735 van de Oostindiëvaarder ‘'t Vliegent Hart’ van de Kamer Middelburg. Weber besteedt tevens aandacht aan de vraag of de berging - ter hoogte van Zoutelande - in de jaren tachtig van deze eeuw wel archeologisch verantwoord is uitgevoerd. (M.D.K.)
| |
P.H. Breedveld, J.L.M. Hendrikx, Het journaal van de scheepschirurgijn J.W. Daman (1735-1783). Gezondheid en ziekten aan boord van een Oostindiëvaarder (Scripta Tironum, Nijmeegse medisch-historische scriptiereeks XII; Nijmegen: Instituut voor geschiedenis der geneeskunde, 1987, 107 blz.).
In de jaren 1766-1768 maakte het retourschip ‘De Pallas’ van de VOC-Kamer Middelburg de reis naar China via Kaap de Goede Hoop en Batavia, en vice versa. Het bewaard gebleven journaal van de opperscheepschirurgijn geeft inzicht in de symptomen, medicatie en afloop van de bij de opvarenden voorkomende ziekten, zoals rotkoorts, scheurbuik, dysenterie | |
| |
en malaria. Damans therapieën waren voornamelijk gebaseerd op de in de achttiende eeuw in zwang zijnde humoraal-pathologie. Vandaar dat aderlaten en behandelingen met braaken laxeermiddelen veelvuldig werden toegepast. (M.D.K.)
| |
M. Dorban, M.R. Thielemans, P. Lenders, ‘Het culturele leven in onze provincies onder Frans bewind’, Gemeentekrediet van België, XLI (1987) nummer 161, 49-59, 61-82, nummer 162, 37-50.
De culturele evoluties van verschillende provincies worden door de vermelde auteurs op een voortreffelijke manier beschreven met opgave telkens van een nuttige bibliografie. (M.B.)
| |
L. van Acker, ‘Het ontstaan van de handelskamer te Oostende (1803)’, Biekorf, LXXXVII (1987) 375-383.
Op basis van archiefstukken uit het Brugse rijksarchief worden gegevens meegedeeld betreffende de oprichting van een aantal instellingen te Oostende tijdens de Franse tijd teneinde aldaar de heropleving van handel en nijverheid te bewerkstelligen. Vooral de historiek van de stichting van een ‘Conseil de Commerce’, alsook de medewerking van Oostendenaars en anderen, wordt voortreffelijk geschetst. (M.B.).
| |
M. Groen, Het wetenschappelijk onderwijs in Nederland van 1815 tot 1980. Een onderwijskundig overzicht, I, Wetgeving. Civiel Effect. Godgeleerdheid. Rechtsgeleerdheid. Indologie. Geneeskunde (S.l: zonder uitgever, 1987, ix + 397 blz., ƒ39,50, ISBN 90 9001482 9).
Bovengenoemde bundeling van eerder verschenen afzonderlijke onderzoeksrapporten behandelt eerst in het algemeen de onderwijs wetgeving van 1815 tot 1980 en vervolgens dezelfde periode faculteits- of vakgroepsgewijze. Hoewel de auteur het geheel presenteert als een onderwijskundig overzicht gaat hij meestal, hoewel bepaald niet systematisch, verder dan een opsomming van wetten, aan de graden verbonden bevoegdheden, formele inrichting van de cursus en dergelijke. Ook de voorgeschiedenis en de wetenschappelijke achtergronden van de negentiende- en twintigste-eeuwse ontwikkeling stelt Groen aan de orde als hij beslag heeft kunnen leggen op materiaal. Het geheel is helaas rommelig gebleven en daarom is het ontbreken van een index des te betreurenswaardiger. De best geslaagde gedeelten met de feitelijke informatie inzake de wetgeving stemmen de onderzoeker die zich bezighoudt met universiteitsgeschiedenis evenwel zeer dankbaar. (J.R.)
| |
G.S. van Krieken, ‘Het Engels-Nederlands bombardement van Algiers in 1816’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, VI (1987) ii, 138-150.
Hoewel de Republiek in 1757 met Algiers een vredesverdrag had gesloten, werden ook daarna nog Nederlandse schepen door de Algerijnen buitgemaakt. De Dey zag namelijk in het uitblijven van de beloofde jaarlijkse geschenken steeds opnieuw een aanleiding om de | |
| |
oorlog te beginnen. Zo werden in de jaren 1814-1815 drie Nederlandse schepen gekaapt. Om met de Dey tot overeenstemming te komen, vertrok in december 1814 een eskader naar de Middellandse Zee. Aangezien de Engelsen ook problemen hadden met de Algerijnen stuurden zij eveneens een vlooteenheid richting Algiers. Na enig overleg besloten de bevelhebbers van beide eskaders tot een gezamenlijk optreden tegen de Noordafrikaanse stadsstaat. Op 27 augustus 1816 bombardeerden de Engelsen en de Nederlanders ruim zeven uur lang Algiers. De Dey gaf toe en de vrede tussen Algiers en de Republiek werd op basis van het verdrag van 1757 hersteld. (M.D.K.)
| |
L. Pee, Het Heilige-Maagdcollege 1834-1984. Bijdrage tot de geschiedenis van het onderwijs in het Dendermondse (Dendermonde: Heilige-Maagdcollege (Kerkstraat, Dendermonde), 1986, 463 blz., Bf2300,-).
Lijvig en erg mooi uitgegeven werk dat bovendien meer biedt dan de te bescheiden titel laat vermoeden. In het eerste deel, dat meer dan honderd bladzijden beslaat, wordt immers het onderwijs te Dendermonde tijdens het ancien régime en tijdens de Franse en Hollandse periode bestudeerd. Het tweede deel is dan gewijd aan de geschiedenis van het Heilige-Maagdcollege zelf. Ook dit deel stijgt uit boven de traditionele ‘lustrum-geschiedschrijving’. Zo schenkt de auteur veel aandacht aan de Vlaamse studentenbeweging, aan de schoolstrijd, aan de geografische en sociale rekrutering van de leerlingen, aan de socio-culturele uitstraling van de school, et cetera. Het werk kan zonder meer gezien worden als een model voor gelijksoortige studies. Daarom ook valt het te betreuren dat er weinig zorg besteed wordt aan de verspreiding ervan. (P.V.)
| |
G. Puchinger, Kuyper-herdenking 1987 (De religieuze Kuyper). Vijf opstellen en lezingen ter gelegenheid van de herdenking van de honderdvijftigste geboortedag van Abraham Kuyper 29 oktober 1987 (Kampen: Kok, 1987, 56 blz., ISBN 90 242 4957 0).
29 Oktober 1837 werd te Maassluis Abraham Kuyper geboren. Dit feit is 150 jaar later bij diverse gelegenheden en voor diverse tijdschriften reden voor bijzondere aandacht geweest. Het sprak vanzelf dat G. Puchinger daarbij herhaaldelijk als spreker en/of auteur optrad. Vijf van deze teksten zijn gebundeld uitgegeven. Het gemeenschappelijk kenmerk van deze artikelen, waarin Puchinger zonder in een onkritische houding te vervallen duidelijk van zijn bewondering voor Kuyper blijk geeft, is de sterke nadruk op het religieuze bij Kuyper. Zonder diens religieuze drijfveren, waarbij de bekering te Beesd een belangrijke rol speelde, een centrale betekenis toe te kennen is, aldus Puchinger, goed begrip van Kuyper onmogelijk. (J.C.H.B.)
| |
H. Willaert, J. Dewilde, 150 Jaar muziekleven en Vlaamse beweging. ‘Het lied in ziel en mond’ (Tielt: Lannoo, 1987, 160 blz., ƒ45,-, ISBN 90 209 1424 3).
Koorzang en de bijbehorende muzikale bedrijvigheid kregen sinds de negentiende eeuw een grote rol toebedeeld in het culturele en ideologisch-politieke leven in België. Uiteindelijk leidde dat zelfs tot een uiting van politieke attitude en is in de publieke opinie de controverse | |
| |
rond de betekenis en het nut van, meer bepaald, massazang voelbaar. Hoe dit verschijnsel in en rond de Vlaamse beweging zo gegroeid is wordt door de auteurs met veel aanvoelen en toch ook met wetenschappelijke afstandelijkheid weergegeven. Men voelt hun keuze zonder dat deze daarom storend wordt. (J.J.V.)
| |
M. vander Stichele, ‘De uitgaande migratie uit Kortrijk in de periode 1867-1880’, De Leiegouw, XXIX (1987) 275-291, 339-350, 447-470.
Op een aantal van 17.480 migranten telde de auteur 3.808 gevallen (21,7% van het totaal) van emigratie naar Noord-Frankrijk, terwijl drie vierde bestond uit binnenlandse migranten. Daarnaast waren er nog geen 100 bestemmingen overzee. Meer dan 70% der emigranten was ongehuwd en behoorde tot de groep der 15- tot 40-jarigen. Vergelijkende resultaten ontbreken om definitieve conclusies over die Vlaamse migratie te kunnen formuleren. Maar intussen zullen bepaalde vroegere meningen wel worden genuanceerd. (M.B.)
| |
W. Eikelboom, ‘Verzuiling in Makkum. Een studie naar het proces van verzuiling in Makkum in de jaren 1850-1925’, It Beaken, XLIX (1987) 230-240.
Dit artikel is voortgekomen uit het verzuilingsproject van de Universiteit van Amsterdam, in het kader waarvan een reeks van lokale studies wordt uitgevoerd. Object van onderzoek is in dit geval het Friese Makkum, een plaats met kleinschalige industrie in een verder voornamelijk agrarische gemeente. Hoewel het verzuilingsproces aan Makkum bepaald niet voorbijgegaan is, blijkt samenwerking van mensen van verschillende levensovertuiging er steeds mogelijk te zijn gebleven. (O.V.)
| |
A. van Dijk, Voor Pampus. De ontwikkeling van de scheepsbouw bij de Koninklijke Marine omstreeks 1860 (Bijdragen tot de Nederlandse marinegeschiedenis IV; Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1987, 176 blz., ƒ49,50, ISBN 90 6707 148 X).
De introductie van ijzer (scheepsschroef, granaatkanons, pantser) en stoomvoortstuwing betekende voor de oorlogsscheepsbouw een totale ommekeer. Ook in Nederland was hiervan sprake. De in de loop van de negentiende eeuw ingerichte Nieuwe Hollandse Waterlinie bracht voor de marine een grotere concentratie op de kustverdediging met zich mee. In de overgangsfase van houten naar ijzeren schepen kwam de hoofdingenieur van de marine, L.K. Turk, - overeenkomstig ontwikkelingen in het buitenland - met ingrijpende verbouwingsvoorstellen om de verouderde fregatten en linieschepen te veranderen in boven de waterlijn gepantserde, drijvende batterijen, uitgerust met zware kanons. In deze goed gedocumenteerde studie wordt uitvoerig op de verschillende ontwerpen ingegaan. Tevens staat Van Dijk stil bij de stroom van reacties die Turks plannen bij de marine en in de politiek opriepen. Tot slot noemt de auteur een aantal, voornamelijk politieke, redenen waarom alle uitgevoerde verbouwingen tot mislukking waren gedoemd. (M.D.K.)
| |
| |
| |
J. Lucassen, ‘Hannekemaaiersbrieven 1860-1889. Een bijdrage tot de geschiedenis van de arbeidsverhoudingen in de Friese hooibouw’, It Beaken, XLIX (1987) 200-229.
Het verkrijgen van inzicht in de arbeidsverhoudingen in vroeger tijd wordt bemoeilijkt door het feit dat de stem van de arbeiders in het algemeen ontbreekt. Lucassen heeft veertien brieven van Noordduitse maaiers en hooiers uit de jaren 1860-1889 gevonden, alle gericht aan een boer te Loënga (bij Sneek), waarin die stem wèl doorklinkt. Opvallend is dat deze trekarbeiders zich tegenover hun werkgever opstellen als gelijke marktpartijen. De tekst van de brieven, die bijna alle in Nederduits dialect zijn gesteld, is opgenomen in een bijlage. (O.V.)
| |
W.T. Beetstra, ‘Ien en oar oer de ielhannel op Ingelân. De rol dy't benammen Warkum dêryn spile hat’, lt Beaken, XLIX (1987) 129-151.
In de achttiende en negentiende eeuw is de palinghandel op Engeland van grote betekenis geweest voor de Zuidwesthoek van Friesland. Beetstra beschrijft in dit artikel in het bijzonder de vanuit Workum gedreven palinghandel, die zijn grootste bloei beleefde in de jaren 1870-1890. Er blijkt in Workum tweemaal een palingrederij gevestigd te zijn geweest. Van de laatste, die heeft bestaan van omstreeks 1844 tot 1907, is de boekhouding vanaf 1852 bewaard gebleven. (O.V.)
| |
J.A. de Jonge, Hendrik. Prins der Nederlanden. Hertog van Mecklenburg-Schwerin (Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1988, 152 blz., ƒ45,-, ISBN 90 6707 118 8).
Over het turbulente leven van prins Hendrik (1876-1934) zijn de laatste jaren vele geschriften verschenen. De Jonge voegt aan deze reeks een boeiend boek toe, dat voorzien is van vele foto's. In zijn studie komen vele ‘fouten’ van deze Prins der Nederlanden aan de orde. Toch weet De Jonge ook begrip op te wekken voor de moeilijke, zo niet onmogelijke positie waarin prins Hendrik verkeerde. De prins-gemaal vatte zijn eigen situatie kemachtig samen in de woorden: ‘Ieh bin nur das Gepäck’ (115-116). (M.D.K.)
| |
G. de Vries, ‘Door arbeid tot verbetering’ (1893-1910). Hearen yn de striid tsjin de sosjale neden yn Fryslân’, It Beaken, XLIX (1987) 25-44.
In 1894 werd in Friesland, waar op dat moment sprake was van grote sociale onrust, op initiatief van de liberale notaris en grondbezitter Andreae een vereniging opgericht die zich tot doel stelde werkloze arbeiders aan produktieve arbeid te helpen. Voorzitter werd de als parlementair geschiedschrijver bekend geworden Van Welderen baron Rengers. De Vries beschrijft achtereenvolgens de ideeën van de initiatiefnemer, de samenstelling van het ledenbestand van de vereniging en de activiteiten daarvan. (O.V.)
| |
J.J. Kalma, ‘Rode dominees in Friesland’, De Vrije Fries, LXVII (1987) 53-64.
| |
| |
De schrijver gaat na waarom er juist in Friesland vanaf circa 1895 betrekkelijk veel ‘rode dominees’ (socialistische predikanten van vrijzinnig-hervormde signatuur) konden worden beroepen (een van de oorzaken hiervan blijkt de wens te zijn geweest de in opmars zijnde orthodoxie te keren) en waarom velen van hen aanvankelijk hebben geaarzeld om aan het partijwerk deel te nemen. (O.V.)
| |
R. Christens, K. de Clercq, Frontleven 14/18. Het dagelijks leven van de Belgische soldaat aan de IJzer (Tielt: Lannoo, 1987, 176 blz., ƒ45,-, ISBN 90 209 1400 6).
De jonge historica Christens en de beroepsofficier De Clerq hebben een voortreffelijk en goed verzorgd boek geschreven, waarvan de titel de lading volledig dekt. Na een korte behandeling van de Belgische defensie aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog en van de ontreddering tijdens en na de terugtocht, wordt uitvoerig verslag gedaan van de dagelijkse strijd om het bestaan in de frontlijn. Geen aspect van het piottenleven lijkt aan hun aandacht ontsnapt te zijn: de lichamelijke ellende, de (soms geselende) weersomstandigheden, de geringe soldij en afgunst op ‘rijke’ bondgenoten, ontspanning, soldatentaal, medische en geestelijke verzorging, kleding, enzovoort. De auteurs zijn er door een goed gebruik van dagboeken en brieven in geslaagd het leven van de in meerderheid, eenvoudige Vlaamse jongens op leesbare wijze te reconstrueren. (P.K.)
| |
M. Vanvaeck, 't Pallieterke van Bruno de Winter (Antwerpen: De Nederlanden, 1987, 152 blz., Bf750,-, ISBN 90 6583 065 0).
Bij dit werk kan men alleen hopen dat het aanleiding moge geven tot een meer wetenschappelijke aanpak. De auteur blijft immers te veel gebonden aan de ideeën van De Winter, waarbij de aanhalingen uit 't Pallieterke de plaats van een historisch exposé innemen. Dit blad, ter linkerzijde als uiterst rechts ervaren, is als uiting van een mentaliteit nochtans een diepgaander historisch-sociologische studie waard. Nu blijft het amper bij een aanzet tot analyse. (J.J.V.)
| |
M. van Audenhove, ‘De geschiedenis van de gemeentefinanciën in de economische, financiële en sociale evolutie van België; 6de deel: 1945-1975’, Gemeentekrediet van België, CLX (1987) 15-84.
De auteur zet zijn reeks bijdragen over de gemeentefinanciën onverdroten verder en schetst, in breed Europees perspectief, de evoluties op de in de titel geciteerde domeinen; grote nadruk wordt gelegd op de enorme welvaart maar tevens op de totstandkoming van een grote buitenlandse schuld. Een aparte map (1-40) bevat een reeks van zestien bijlagen met vele interessante cijfergegevens. (M.B.)
| |
| |
| |
W.J.J. Boot, De Nederlandsche Maatschappij voor de Walvischvaart (Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1987, 96 blz., ƒ45,-, ISBN 90 6707 129 3).
Boot schreef een informatief boek over de in 1946 opgerichte Nederlandsche Maatschappij voor de Walvischvaart, waarbij vele aspecten van dit bedrijf aan de orde komen. De meeste aandacht wordt geschonken aan de bedrijfseconomische en scheepvaarttechnische kant. De twee moederschepen en de jagers van de Nederlandsche Maatschappij voor de Walvischvaart met vermelding van de scheepsnamen, feitelijke gegevens en technische aspecten komen in een apart hoofdstuk uitgebreid aan de orde. De bijlagen bevatten vele gegevens over de vangstcijfers, winst- en verliesrekening, het vlootverloop, de samenstelling van expedities, de aard en omvang van de produktie alsmede het toegestane en gevangen aantal ‘Blue Whale Units’. (M.D.K.)
|
|