Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 102
(1987)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 476]
| |||||||||
God, de deugd en de oude constitutie. Politieke talen in de eerste helft van de achttiende eeuw
| |||||||||
[pagina 477]
| |||||||||
Zowel deze stilte als het weinige dat men wel over dit debat heeft opgemerkt is onthullend voor de manier waarop het politieke denken in de Republiek in de eerste helft van de achttiende eeuw vaak wordt tegemoetgetreden. Allereerst is het niet ongebruikelijk om een moralistische veroordeling van het van zijn beleden principes afwijkende persoonlijke gedrag van een schrijver in de plaats van een analyse van zijn geschriften te stellen. Lieven de Beaufort is door zijn participatie in de Tholense vriendschap herhaaldelijk het slachtoffer geworden van een dergelijke eenzijdige benaderingGa naar voetnoot4. Geyl verweet hem ‘onbeschaamde schijnheiligheid’ en nog recentelijk werd de Verhandeling op grond van dezelfde beoordelingscriteria en geïsoleerde citaten ‘weinig verheffend’ genoemdGa naar voetnoot5. Als het werkelijk zo eenvoudig was om een auteur terzijde te schuiven, dan zouden wij menige grote naam uit de canon van het westerse politieke denken moeten schrappen. Wellicht gevaarlijker, want serieuzer te nemen, is de in het prosopografisch geïnspireerde onderzoek naar de ‘hoge politiek’ welhaast inherente tendens om het politieke vertoog tot een factor van geringe betekenis te reduceren. Laat ons ook dit aan de hand van een voorbeeld illustreren. In een onlangs verschenen mooie studie over de elite van Gouda in de achttiende eeuw merkt de auteur niet alleen op dat hij de ideologische en religieuze denkbeelden van de door hem bestudeerde groep grotendeels buiten beschouwing zal laten, maar ook dat die denkbeelden niet van direct belang zijn bij de beantwoording van de vraag hoe de elite zich handhaafdeGa naar voetnoot6. Het wordt met andere woorden al van tevoren onwaarschijnlijk geacht dat het politieke vertoog van de elite een belangrijk middel bij het creëren of continueren van een hegemoniale positie was. Een dergelijk apriorisme zal velen tegenwoordig, gezien onze toegenomen gevoeligheid voor linguïstische vormen van dominantie, niet meer als plausibel voorkomenGa naar voetnoot7. Het meest fundamentele bezwaar echter dat men tegen de thans beschikbare historiografie over het politieke denken in de eerste helft van onze achttiende eeuw moet maken is dat zij de neiging vertoont om de reikwijdte van de ideologische geschillen uit die periode te onderschatten en om de overgebleven tegenstellingen vervolgens op grond van een voor het nageslacht evident geachte futiliteit of een vermeend gebrek aan realisme te bagatelliseren. De these van bijvoorbeeld I.L. Leeb is dat het | |||||||||
[pagina 478]
| |||||||||
politieke debat zich tot diep in de achttiende eeuw voornamelijk in termen van vaderlandse geschiedenis en staatsrecht afspeelde en bovendien slechts oppervlakkige ideologische verschillen toondeGa naar voetnoot8. Het eerste gedeelte van deze in brede kring aanvaarde stelling lijkt gebaseerd op een selectieve lectuur van het bronnenmateriaal, het tweede gedeelte heeft alleen retrospectief misschien enige waarschijnlijkheid en is dus voor de historicus van het politieke denken minder relevant. De historische actoren die het land met pamfletten overspoelden zouden zeker vreemd hebben opgekeken bij de mededeling dat zij zich in feite om niets druk maakten. Het lijkt nu tijd om het aan de voorgaande opmerkingen ten grondslag liggende uitgangspunt te expliciteren. Dit is de overtuiging dat het bijzonder waardevol zou zijn als wij, in het methodologische voetspoor van de buitenlandse beoefenaren van de nieuwe geschiedenis van het politieke denken, aan het politieke vertoog uit de eerste helft van onze achttiende eeuw een autonoom belang zouden toekennenGa naar voetnoot9. Niet het moralistische oordeel, het aprioristische verklaringsmodel of de retrospectieve vaststelling van een ideologische consensus, maar de intensieve bestudering van het contemporaine vocabulair lijkt ons begrip voor dat tijdvak, dat toch echt geen culturele woestenij was, te kunnen vergroten. Aan dit programmatisch verlangen kan in kort bestek natuurlijk geen volledige inhoudelijke uitvoering worden gegeven. In het navolgende hoop ik dan ook slechts twee dingen aannemelijk te maken. Ten eerste, dat er in de jaren dertig van de achttiende eeuw een levendig politiek debat plaatsvond, een debat dat niet beperkt bleef tot de vaderlandse geschiedenis en het vaderlandse staatsrecht, maar dat zich kenmerkte door een grote diversiteit aan argumenten die serieuze aandacht verdienen. Ten tweede, dat de ideologische twistpunten die tussen republikeinen en prinsgezinden bestonden niet futiel maar fundamenteel van aard waren. | |||||||||
IIZelfgenoegzaamheid en zelfverzekerdheid zijn termen die regelmatig worden gebruikt in beschrijvingen van Lieven de Beauforts Verhandeling van de Vryheit in den BurgerstaetGa naar voetnoot10. Er zijn echter weinig minder gepaste karakteriseringen denkbaar, | |||||||||
[pagina 479]
| |||||||||
want een diep bewustzijn van de interne en externe fragiliteit van de republikeinse vrijheid doorademt dit hele geschrift. De ontwikkelingsgang van de recente Europese geschiedenis overziend kan De Beaufort slechts constateren dat er weinig reden tot optimisme bestaat. Van door representatieve vergaderingen en door de wet beperkte vorstendommen hebben de meeste staten zich in de laatste eeuwen tot absolute monarchieën ontwikkeld. De gedaante van Europa is daardoor, aldus De Beaufort, ingrijpend gewijzigd. Immers, het gedrag van deze nieuwe heersers wordt gekenmerkt door zucht naar roem, agressiviteit en onbetrouwbaarheid. Ten behoeve van hun enorme staande legers en de overdadige pracht van hun hoven hebben zij hun onderdanen ondraaglijke lasten opgelegd, wat resulteerde in een sterk afnemende economische bedrijvigheid en uiteindelijk in massale ontvolking. Een ruwe schatting leert dat Europa tegenwoordig nog slechts een derde van haar vroegere bevolking telt. Dat deze ontwikkeling ook de Nederlandse Republiek in gevaar brengt, spreekt vanzelfGa naar voetnoot11. Het is tegen deze achtergrond dat De Beaufort zijn betoog over de interne aspecten van de republikeinse vrijheid houdt, een betoog dat weliswaar impliciet voortdurend naar onze eigen Republiek verwijst, maar expliciet wordt gepresenteerd als een boven de partijstrijd uitstijgende algemene uiteenzetting, waarin de geschiedenis van de Romeinse republiek de belangrijkste plaats inneemtGa naar voetnoot12. De inhoud van dit betoog nu past in hoofdlijnen in de denkwereld van het klassieke republikanisme. Teneinde duidelijk te maken in welke betekenis dit begrip hier wordt gebruikt is een kort excurs noodzakelijk. In de discussie over het vroeg-moderne klassieke republikanisme, die vooral sinds de verschijning van J.G.A. Pococks Machiavellian Moment in 1975 sterk op gang is gekomen, werd tot voor kort het klassieke republikanisme volkomen vereenzelvigd met een positief vrijheidsidee, terwijl daarentegen het negatieve vrijheidsidee voornamelijk zou worden aangetroffen in juridisch georiënteerde theorieënGa naar voetnoot13. Deze tendens werd nog versterkt toen Pocock zelf een model voor de geschiedenis van het vroeg-moderne politieke denken presenteerde waarin werd benadrukt dat de vocabulairen van deugd en recht uiteindelijk onderling onverenigbaar warenGa naar voetnoot14. Een toetsing van dit model aan het Nederlandse republikanisme leidde echter tot de conclusie dat het hier te lande niet ongebruikelijk was om beide vocabulairen in één tekst aan te treffenGa naar voetnoot15. Kenmerkte het politieke denken van | |||||||||
[pagina 480]
| |||||||||
onze voorvaderen zich dan door een jammerlijke verwardheid en een inconsistent eclecticisme? Dat moet toch worden betwijfeld. In een aantal recente publikaties heeft Q. Skinner namelijk onze voorstelling van het klassieke republikanisme op een belangrijk punt genuanceerd. Skinner toont overtuigend aan dat in het denken van Machiavelli, die de centrale figuur in het hele debat blijft, de twee vrijheidsconcepties onderling verbonden waren. Het cruciale verschil tussen het door Machiavelli en zijn navolgers uitgedragen klassiek republikeinse vrijheidsbegrip en de vooral in de zeventiende eeuw sterk terrein winnende juridische vrijheidsconceptie was niet dat bij Machiavelli de negatieve vrijheid werd verwaarloosd, maar diens idee dat zij alleen verwerkelijkt kon worden wanneer de burgers een leven van deugd en publieke dienst in een zelfbesturende politieke gemeenschap leidden. Publieke vrijheid was met andere woorden instrumenteel noodzakelijk ter handhaving van ieders persoonlijke vrijheid om zijn eigen doelen na te streven. Het was juist deze verbinding die de vertegenwoordigers van een zuiver negatief en juridisch vrijheidsidee negeerden of als arbitrair probeerden voor te stellenGa naar voetnoot16. En het is precies deze zelfde verbinding die een grondgedachte vormt van De Beauforts VerhandelingGa naar voetnoot17. Na ons te hebben medegedeeld dat er in de Verenigde Provinciën met uitzondering van Schelius' Libertas Publica eigenlijk nooit iets fatsoenlijks over de vrijheid is verschenen, definieert De Beaufort dit begrip als de macht om te doen wat men wil binnen de grenzen van wet en redeGa naar voetnoot18. Dit is echter niet precies genoeg en dient nader te worden gespecificeerd. De vrijheid bestaat namelijk uit twee onderling verbonden bestanddelen, waarvan het ene betrekking heeft op de bijzondere individuen, het andere op de politieke gemeenschap als geheel. Voor de afzonderlijke burgers betekent de vrijheid dat sy onder de bescherming der wetten gerust mogen leeven, dat sy haer leeven, vryheit en goederen in alle eigendom en onafhankelyk van alle andere menschen bezitten, en dat sy daer van niet berooft mogen worden, dan door haer eige misbedryf, en by vonnis van haer daegelyksen ofte wettigen RechterGa naar voetnoot19. Teneinde deze individuele vrijheid te waarborgen dient echter te worden voorkomen | |||||||||
[pagina 481]
| |||||||||
dat de oppermacht in de staat de kans krijgt de onafhankelijkheid van de bijzondere individuen aan te tasten. Daarom kent de ware vrijheid nog een tweede onderdeel: ... in een Vrye Regeering, te weeten, soodaenige, daer een volle Vryheit is ... daer is de Burgerstaet, het Lichaem van het Volk, soo wel Vry als de bysondere Onderdaenen, en dat niet alleen, maer het heeft syn deel tot de Regeering; jae selfs de Hooge Regeering, en de Oppermacht van het Land, bestaet in het lichaem van het Volk, ofte de gene die het verbeeldenGa naar voetnoot20. Ter verduidelijking voegt de schrijver op dit punt een lofzang op de Romeinse republiek in, waar iedere burger niet alleen rechtszekerheid genoot maar bovendien als een groot heer zijn vrije stem in alle regeringszaken gaf. Beide aspecten van de vrijheid zouden onder het keizerrijk verdwijnenGa naar voetnoot21. Deze volle vrijheid wordt natuurlijk volstrekt niet gevonden in absolute koninkrijken, maar al evenmin in beperkte monarchieën, in pure aristocratieën of in zuivere volksregeringen, in welke laatste vorm - een veelhoofdig gedrocht - de ongebonden vrijheid van het gemeen onvermijdelijk eindigt in gewelddadigheidGa naar voetnoot22. Ook de door onder meer Polybius hooggeprezen gemengde regeringsvorm wenst De Beaufort echter niet zonder modificatie op twee punten over te nemen. Allereerst is het monarchale element, dat naar hij meent ook in de Romeinse republiek niet echt aanwezig was, overbodig. Fundamenteler is echter dat er niet gestreefd moet worden naar een evenwicht tussen de overgebleven twee vormen, omdat een dergelijke balans altijd onstabiel blijft en tot conflicten leidt. Een synthese van aristocratie en democratie tot iets nieuws moet het doel zijn. De allerbeste regeringsvorm bestaat ‘niet in een vermenging van verscheide te saemen, maar in een voorsigtige gemaetigtheit, ofte temperament en middeling, tussen de Aristocratie en Democratie’. Dit nu is ook precies de harmonieuze aard van de unieke staatsgewijze regering van de Nederlandse Republiek, een bestel in principe gebouwd op vriendschap, rede, onderlinge toegevendheid en overredingGa naar voetnoot23. Om een en ander aannemelijk te maken neemt de schrijver de vergadering van de Staten van Holland en West-Friesland tot voorbeeld. In die vergadering is geen zuivere aristocratie te vinden, want de Hollandse edelen hebben er niet uit kracht van hun geboorte zitting en bovendien stemt geen enkel lid uit eigen naam. Maar zij is ook geen democratie, want het volk heeft er niets te zeggen. Desondanks kan men zeggen dat het volk soeverein is. De Statenvergadering verbeeldt immers het vok, ‘waer door de Oppermacht eigentlyk in den boesem van het Volk berust, en is soo wel daer aen eigen, als eertyts aan het Roomse Volk’. De schakel tussen verbeelders en burgers is het niet erfelijke karakter van de vroedschappen, zodat ieder bekwaam en deugdzaam burger in principe tot de regering kan doordringen, dit in tegenstelling tot de situatie in bijvoorbeeld Genua en VenetiëGa naar voetnoot24. Deze potentiële toegankelijkheid | |||||||||
[pagina 482]
| |||||||||
van regeringsambten was absoluut centraal in de Nederlandse republikeinse retoriek, op zijn minst vanaf De Witts Deductie van 1654Ga naar voetnoot25. Los van de vraag of deze topos enig waarheidsgehalte had of niet, vervulde hij een groot aantal functies. In de eerste helft van de achttiende eeuw diende hij enerzijds om de politieke heerschappij van de regenten voor te stellen als de volmaakte belichaming van de positieve vrijheid, waardoor aansluiting bij het klassieke republikanisme mogelijk werd. Anderzijds fungeerde hij als een rijke bron van anti-adellijk en anti-stadhouderlijk sentiment. De in haar volheid genoten republikeinse vrijheid brengt een enorme scala van voordelen met zich mee. Zij maakt de mensen dapper en stimuleert geestelijke werkzaamheid; zij brengt de economische bedrijvigheid tot ongekende hoogten en draagt tenslotte bij tot de algemene welvaart door voor een sterke bevolkingsgroei te zorgen. De Beauforts ideale republiek is kortom geen bar Spartaans legerkamp, maar een commercieel en cultureel florerende staatGa naar voetnoot26. De schrijver heeft nu dus kort gedefinieerd wat de vrijheid is, in welke regeringsvormen zij wordt gevonden en aangegeven, wat haar heerlijke vruchten zijn. Daarmee staan wij echter nog slechts aan het begin van de Verhandeling. De Beauforts interesse gaat namelijk niet in de eerste plaats uit naar de exacte definiëring van de vrijheid. Het zijn wat wij misschien anachronistisch de sociologische en psychologische randvoorwaarden voor het voortbestaan van de positieve en negatieve vrijheid mogen noemen die hem fascineren, een preoccupatie die wonderwel past in de denkwereld van het klassieke republikanisme. Daar is meer dan tweederde van het boek aan gewijd; het is op dit terrein dat de auteur zijn grote kennis van de klassieke schrijvers te pas brengt. De toon is die van een pessimistische, Catonische nadruk op de voortdurend bedreigde vrijheid, slechts hier en daar getemperd door een vleugje Ciceroniaanse prudentiaGa naar voetnoot27. Het model dat deze beschouwingen beheerst, is de ondergang van de Romeinse republiek. Honderden bladzijden lang zet De Beaufort uiteen wat een tere plant de vrijheid is. Alleen de meest edelmoedige volkeren en mannen van een verheven geest, verstand en deugd, mannen als Demosthenes, Cicero, Marcus Brutus en vooral Cato Uticensis, zijn werkelijk bereid om alles voor de vrijheid op te offerenGa naar voetnoot28. In het algemeen gesproken moet helaas echter worden geconstateerd dat de mensheid geneigd is haar eigenbelang uit het oog te verliezen door de vrijheid, net als de gezondheid, te verwaarlozen, met dezelfde vreselijke en onomkeerbare gevolgenGa naar voetnoot29. Alsof dit nog niet genoeg is, wordt de vrijheid bovendien aanhoudend bedreigd door anti-republikeinse | |||||||||
[pagina 483]
| |||||||||
propaganda en de meest perverse listen en lagen, waaronder misbruik van het woord zelf. Zo proberen hoofse staatkundigen ons telkens opnieuw te doen geloven dat een door grondwetten beperkt vorst de voorkeur verdient boven een onvermijdelijk door tweedracht gekenmerkte veelhoofdige regering, terwijl de geschiedenis toch zonneklaar bewijst dat de wet tegen een gewapend vorst niet meer bescherming biedt dan een papieren harnasGa naar voetnoot30. Van het sluwe en onoprechte gebruik van de naam vrijheid is zonder twijfel de opkomst van Augustus het beste voorbeeld. Uitgebreid beschrijft De Beaufort hoe Augustus, zonder nog formeel soeverein te zijn en zonder oude namen en instellingen openlijk te veranderen, langzamerhand alle macht aan zich trok en op geraffineerde wijze het Romeinse volk de weg van de slavernij op voerdeGa naar voetnoot31. De parallel met het optreden van de stadhouders zal de contemporaine lezer niet ontgaan zijnGa naar voetnoot32. De meest fundamentele oorzaken van het verlies van de vrijheid zijn de al door Polybius benadrukte kwaden luxus en ambitioGa naar voetnoot33. De weelde was, zoals bekend, een van de meest gebruikte categorieën van sociale analyse in de achttiende eeuw. Het was een veelomvattend concept, dat veel meer aanduidde dan alleen maar een overdadige materiële levensstijlGa naar voetnoot34. De weelde was, ook voor De Beaufort, een slopende ziekte, een ernstige aantasting van de gezondheid van het politieke en sociale lichaam. Pracht en overdaad, het bijna onontkoombare resultaat van overvloed en rijkdom in een land, vormen ‘de bronader, waer uyt alle ongeregeltheden, die de Vryheit eindelyk te gronde doen gaen, voortkomen’Ga naar voetnoot35. De weelde creëert allereerst een geld- en roofzucht die de mensen zover brengt dat zij op het laatst, gelijk de burgers van Rome, zelfs bereid zijn hun vrijheid en daarmee hun republiek te verkopen. De weelde brengt ambtsdragers tot corruptie, stort de oude en voorname geslachten van een land in de afgrond en ondermijnt het huwelijk, de basis van de samenleving. Ook de koophandel gaat te gronde, want de mensen worden lui en vadsig en werpen hun geld weg aan nutteloze buitenlandse prullaria. De weelde transformeert zelfs het hele menselijke karakter. Hoogmoed en hovaardij, onverenigbaar met de in een vrije regering vereiste gelijkheid en burgerlijkheid, gaan de boventoon voeren, gevoelens van eer en deugd maken plaats voor een wellustige lafhartigheid en de slavernij staat zodoende voor de deurGa naar voetnoot36. Zo mogelijk nog verschrikkelijker echter is de ambitio of staatzucht, een concept dat ook bij Machiavelli een belangrijke rol speeldeGa naar voetnoot37. De staatzucht namelijk | |||||||||
[pagina 484]
| |||||||||
vernietigt de evengelykheit, vertreet de Wetten, en verheft sig eigentlyk boven syn Medeburgeren, boven de Wetten, en boven syn Vaederland, waer uyt de allergrootste ongeregeltheden, twist, tweedragt, en eindelyk openbaer geweld ontstaen, en waer door in 't vervolg de Vryheit wort verloren, ofte door de waepenen verkragtGa naar voetnoot38. De staatzucht is als een kanker in de boezem van een vrije staat. Zij verblindt de mensen en maakt hen tot alles bereid, zolang het maar hun eigen verheffing en grootheid dient. Van de twee te onderscheiden hoofdtypes staatzuchtigen maken sommigen, gelijk Julius Caesar, gebruik van openlijke wetsverkrachting en wapengeweld. Anderen gaan, gelijk Pompejus, met list, bedrog, en heimelijke kuiperijen te werk. Tot elke prijs dient te worden voorkomen dat iemand zich, bijvoorbeeld door een combinatie van hoge geboorte, belangrijke ambten en het permanente opperbevel in het leger, zo hoog boven zijn medeburgers verheft dat aan zijn staatzucht geen halt meer kan worden toegeroepen. Dat is, aldus De Beaufort, een van Machiavelli's wijste lessenGa naar voetnoot39. De weelde als een welhaast onvermijdelijk gevolg van rijkdom en overvloed en de staatzucht als een voortdurend aanwezige dreiging: het is een weinig opwekkend beeld dat hier geschetst wordt. Als men bedenkt hoeveel republieken aan deze euvels ten onder zijn gegaan, zou men haast wanhopig wordenGa naar voetnoot40. Wat te doen om de vrijheid van de Nederlandse republiek veilig te stellen? Anders dan de gebroeders De la Court toont De Beaufort weinig vertrouwen in institutionele mechanismenGa naar voetnoot41. Anders dan Machiavelli ziet hij al evenmin veel in wettenGa naar voetnoot42. Tegenover weelde en staatzucht zijn wetten niet meer dan spinnewebben, die met een opgeheven hand verbroken kunnen wordenGa naar voetnoot43. Het enige dat de vrijheid uiteindelijk kan waarborgen is de politieke deugd van de regenten, maar ook deze constatering is niet zonder problemen, want de mensheid is zwak. Net als de samenleving als geheel kunnen de regenten in drie groepen worden ingedeeld. Tussen de twee extreme polen van waarlijk deugdzamen en verdorven staatzuchtigen bevindt zich een brede middengroep van eerlijke lieden van goede wil, doch zonder de moed om alles voor het vaderland op te offeren. In principe zou deze middengroep moeten beseffen dat het haar plicht en belang is om met de echte | |||||||||
[pagina 485]
| |||||||||
helden van deugd samen te werken. In de praktijk echter blijkt zij zich toch vaak uit traagheid, uit domheid of simpelweg uit angst afzijdig te houden bij conflicten tussen deugdzame en staatzuchtige regenten. Werd Cato in zijn strijd tegen Caesar en Pompejus niet door zijn mederegenten in de steek gelaten? De deugdzame regent moet dus een uiterst moeilijk gevecht leveren om de middengroep voor de goede zaak te winnenGa naar voetnoot44. Het loon van zijn inspanning is de ondankbaarheid van de bevolking, die de sobere boodschap dat strenge naleving van de wet en inspanning voor het algemeen belang in republieken een noodzaak zijn, niet graag hoortGa naar voetnoot45. Werkelijk, als men nu siet, dat sulke voortreffelyke mannen door het Volk selfs, wiens recht sy voorstaen, worden verlaeten, dat sy in ballingschap worden versonden, met geweld ter dood gedoemt, jae selfs door het gemeene volk in stukken worden gescheurt, zal ieder een alsdan van de voorstand van het Vaederland en van de Vryheit niet afgeschrikt wordenGa naar voetnoot46? Moet de eerlijke regent niet, gelijk Sallustius, tot de conclusie komen dat het beter is om het landsbestuur de rug toe te kerenGa naar voetnoot47? Uiteindelijk toch niet. Want hoe moeilijk de positie van de deugdzame regent ook is te midden van een wispelturig volk en lafhartige of staatzuchtige collega's, hij dient desondanks zijn plicht te vervullen en de geschiedenis zal hem daarvoor belonen. Het is immers niet Antonius, maar Cicero die in het geheugen van de mensheid tot in de laatste eeuwen zal levenGa naar voetnoot48. Aldus gebruikt De Beaufort het hele classicistische arsenaal om de fragiliteit van de republikeinse vrijheid aan te tonen. Zo somber is zijn analyse, dat het een wonder moet heten dat de Nederlandse Republiek in stand blijft. En dat is het ook inderdaad, want in het allerlaatste hoofdstuk blijkt enig optimisme alleen te kunnen worden gerechtvaardigd door ons land tot een door de Goddelijke Voorzienigheid geschapen en instandgehouden bolwerk van de vrijheid te makenGa naar voetnoot49. Alleen deze frappante wending van het klassieke republikanisme naar het idioom van Neerlands Israël stelt De Beaufort in staat zich triomfantelijk terug te trekken uit het door hemzelf geconstrueerde labyrint van bijkans onontkoombaar republikeins vervalsoGa naar voetnoot50. | |||||||||
IIIMet de in 1738 verschenen en op twijfelachtige gronden aan Van Bynkershoek | |||||||||
[pagina 486]
| |||||||||
toegeschreven Vrymoedige Bedenkingen over de Vryheid verlaten wij de wereld van het klassieke republikanisme voor die van de republikeinse theologie en contractsleerGa naar voetnoot51. In een abstracte redenering, waarin de Nederlandse Republiek pas tegen het einde aan bod komt, benadrukt de schrijver dat vrijheid opgevat als een volkomen gebrek aan beperkingen en een volstrekte onafhankelijkheid niets te maken kan hebben met de vrijheid van de mens om als redelijk schepsel Gods naar bepaalde in de schepping verankerde doelen te strevenGa naar voetnoot52. Vrijheid en godsdienst kunnen, zo suggereert hij, onmogelijk zonder elkaar bestaan. Door goddeloosheid immers verandert vrijheid in ongebondenheid en door slavernij verandert godsdienst in bijgeloofGa naar voetnoot53. Het betoog van de Vrijmoedige Bedenker valt in drie delen uiteen. Allereerst onderzoekt hij wat de vrijheid voor de mens oorspronkelijk en in het algemeen inhoudt. Vervolgens constateert hij dat de mensheid deze algemene, natuurlijke vrijheid niet langer geniet en geeft hij de weg aan om haar terug te winnen. Tenslotte toetst hij de situatie in zijn vaderland aan de in het voorgaande ontwikkelde theorie. De vrijheid is, aldus de Bedenker, bijzonder moeilijk te definiëren omdat het begrip eerder op de afwezigheid van iets duidt dan op iets positiefs. In het algemeen echter kan onder vrijheid het best worden verstaan het vermogen van het individu om, ongehinderd door dwang, zijn handelen af te stemmen op de door God gecreëerde natuurlijke scheppingsverbanden. Alleen binnen de grenzen van de Goddelijke orde heeft het begrip zin, daarbuiten heeft het geen oriëntatiepuntGa naar voetnoot54. Ziet de mens als redelijk schepsel dit eenmaal in, dan zal hij zijn vrijheid ten opzichte van God opvatten als het nastreven van het doel van de schepping, te weten de vereniging met God in liefde, en ten opzichte van zijn medemens als het nastreven van harmonieuze en onbaatzuchtige samenwerkingGa naar voetnoot55. De grootste bedreiging voor de aldus opgevatte vrijheid vormen wat de schrijver telkens aanduidt als ‘de geweldige aanvallen van de quaade begeerlijkheeden en vooroordelen’, die de mens tot slaaf van zichzelf of van anderen makenGa naar voetnoot56. Die kwade begeerten blijken dan ook de belangrijkste reden te zijn waarom de schrijver de vraag of de mens thans nog in zijn oorspronkelijke vrijheid leeft negatief moet beantwoorden. Iedereen die om zich heen kijkt, kan zien hoe de mensen als woeste tijgers alle banden van liefde verscheurd hebben en als geketende slaven der zonde leven. Gedreven door kortzichtige en slechte passies hebben zij, met verschrikkelijke gevolgen, zichzelf in plaats van God centraal gesteldGa naar voetnoot57. Omdat het redelijke menselijke inzicht in de natuurlijke verbanden van de scheppingsorde niet toereikend | |||||||||
[pagina 487]
| |||||||||
is gebleken om de oorspronkelijke vrijheid te behouden, zal God de mensheid op een andere manier tot de vrijheid moeten terugleiden. Die manier nu is de vereniging met Jezus Christus. De grondslag van ons herstel in onze oorspronkelijke vrijheid is dat wy een eygendom van Christus worden, die ons het beginzel van onze Vryheid, het welk een beginzel van de Liefde Gods is, schenkt; zo dat wy vry worden, naar maate dat het Geloof sterk wordGa naar voetnoot58. Pas na de dood zullen wij, in een volkomen vereniging met God in liefde, volledig in onze oorspronkelijke vrijheid worden hersteld, en die zelfs overtreffen. Tot die tijd bevordert alles wat ons op aarde tot die vereniging opleidt de vrijheid. En niets leidt ons meer tot die vereniging op dan de wet van liefde tot God en de naasteGa naar voetnoot59. Uit dit alles volgt dat het zaak is om een samenlevingsvorm te vinden waarin die liefde tot God en de naaste zo goed mogelijk gerealiseerd wordt en waarin de op aarde altijd aanwezige kwade menselijke begeerten zoveel mogelijk worden ingedamd, een samenlevingsvorm kortom die vrij kan worden genoemd. Een dergelijke samenleving moet, aldus de Bedenker, aan drie eisen voldoen. Ten eerste mag de overheid niets anders voor ogen hebben dan het algemeen welzijn, dat door liefde, heiligheid en rechtvaardigheid dient te worden nagestreefd. Om dit te garanderen is er op aarde een macht nodig die toeziet op de overheid, want de sancties van de eeuwig heid zijn ontoereikendGa naar voetnoot60. Die macht tenslotte - het is hier dat de Bedenker zijn contractsleer opvoert - kan geen andere zijn dan die van het volk of zijn verbeelders. Omdat de ene mens van nature geen recht tot heerschappij over de andere heeft, is de relatie tussen overheid en onderdanen gebaseerd op een contract. De gekozen overheid verplicht zich het algemeen welzijn te handhaven, terwijl de verkiezers of onderdanen zich verplichten tot gehoorzaamheid en eerbied. Wanneer de overheid echter in gebreke blijft, kunnen de onderdanen haar eenvoudigweg vervangenGa naar voetnoot61. Ik besef dat dit een teer en gevaarlijk punt is, roept de schrijver uit, maar deze simpele theorie is de doodsteek voor de onbepaalde macht en daarom volstrekt onmisbaarGa naar voetnoot62. In welke regeringsvorm worden de drie genoemde vereisten voor de vrijheid het best gerealiseerd? De monarchie komt niet eens ter sprake. De erfelijke aristocratie wordt verworpen omdat daar, zowel buiten als binnen de regering, iedere beperkende macht ontbreekt. Maar ook de zuivere volksregering is ongeschikt, want de driften van het gemeen doen vrijheid binnen de kortste tijd in losbandigheid verkeren. | |||||||||
[pagina 488]
| |||||||||
Evenals De Beaufort noemt de Bedenker de zuivere democratie een gedrocht met veel hoofdenGa naar voetnoot63. De beste oplossing lijkt een gematigde democratie, zodanig een Democratia ... daar niet eenige weynigen, maar een talryke vergaadering van de beste, gegoedste en deugdzaamste Onderdaanen, het geheele Lichaam van den Onderdaan verbeeld; dewelke een recht hebben, om niet alleen de Overheeden te verkiezen, maar ook om haar tot het onderhouden der Wetten, en gemeen welzyn te verplichtenGa naar voetnoot64. De schrijver moet natuurlijk nog uitleggen op grond waarvan die grote vergadering de onderdanen mag verbeelden of representeren. Waar De Beaufort in zijn klassieke republiek de carrière open voor talent als waarborg voor participatie en adequate representatie had benadrukt, kiest de Bedenker geheel in de lijn van zijn eerdere redenering voor een formeel-juridische overdracht van rechten. Slechts een oorspronkelijke vrije verkiezing door de gemeente namelijk kan de grote vergadering haar bevoegdheid tot representatie verlenenGa naar voetnoot65. De organisatie van de Nederlandse Republiek kan dit alles verduidelijken. De steden vormen daar de basis van het staatsbestel en zij worden bestuurd door middel van een democratie in de vorm van de vroedschap. De schrijver neemt Amsterdam als voorbeeld en anticipeert de kritiek door zelf de vraag op te werpen of de raad van die stad geen oligarchie genoemd moet worden. Zij wordt toch immers door coöptatie aangevuld? Zeker, maar daarom is er nog geen sprake van een oligarchie. Want de burgers van Amsterdam hebben, vanwege de onrust die herhaalde verkiezingen met zich meebrachten, besloten om hun verkiezingsrecht aan de vroedschap over te dragen, ‘waarom den Raad als door de Burgery verkooren, moet aangemerkt worden, door dien de aankomende verkooren word, uyt kracht van die overgift der Burgery aan den Raad’. De vrijheid en democratie zouden alleen werkelijk ondergraven worden door het erfelijk maken van de vroedschapsposten. Daarmee zouden namelijk overwegingen van bekwaamheid en deugd als criteria verdwijnen en zou, erger nog, het door de onderdanen aan de raad afgestane verkiezingsrecht vernietigd wordenGa naar voetnoot66. Dat het erfelijkheidsbeginsel onze hele vrije constitutie zou vernietigen toont de auteur vervolgens ook voor de regeringsniveaus van provincie en unie aan, niveaus die uiteindelijk van de stedelijke democratie afhankelijk blijvenGa naar voetnoot67. De Bedenker, die ons in razend tempo van de Goddelijke bedoelingen met de mensheid naar de stedelijke raadskamers heeft geleid, stelt vervolgens vast dat het erfstadhouderschap niet tot de vrije constitutie van de Republiek kan behoren, omdat het uit zijn aard met de vrijheid strijdig isGa naar voetnoot68. Niemand kan immers garanderen dat | |||||||||
[pagina 489]
| |||||||||
een erfelijke post altijd door bekwame personen zal worden bezet. En zelfs al zou een stadhouder uitmuntende capaciteiten hebben, dan nog zal hij door het karakter van zijn positie altijd omringd worden door ‘vlyers, kaale Edellieden, en bastaarden van Grooten’, die hem zijn macht zullen doen misbruiken. Die politieke en militaire macht, tenslotte, is zo groot dat er nauwelijks een halt aan kan worden toegeroepenGa naar voetnoot69. Natuurlijk kunnen ook in een stadhouderloos bestel misbruiken voorkomen, maar de gevolgen daarvan blijven veel beperkter en zijn niet onomkeerbaar. Ten eerste heeft niemand macht genoeg om zich met geweld te handhaven. Daarnaast worden veel belangrijke kwesties met eenparigheid van stemmen besloten, waardoor de kans klein is dat enkele regeerders alle anderen kunnen corrumperen. Tenslotte betekent de onderlinge gelijkheid in aanzien en rang, een gelijkheid die door een eminent hoofd doorbroken zou worden, dat niemand geneigd is om zomaar een collega te gehoorzamenGa naar voetnoot70. Het is allemaal glashelder, zo meent de Bedenker, maar toch verlaat hij ons met een pessimistisch geluid. Het gedrag van de moderne Hollanders geeft hem namelijk weinig reden om te veronderstellen dat zij zijn republikeinse lessen ter harte zullen nemen. Door de verkwisting en buitensporige levenswijze die de sobere levensstijl van onze voorouders hebben verdrongen, zijn velen aan de rand van een materieel en geestelijk bankroet gebracht. Dergelijke lieden nu krijgen, omdat zij van de deugd hebben leren walgen, een afkeer van de vrijheid. Teneinde aan hun zucht tot een lui en wellustig leven te voldoen, kunnen zij nog slechts om een stadhouder of zelfs om een soeverein vorst met een prachtig hof en vele bedienden roepenGa naar voetnoot71. Zo blijkt de weelde niet alleen voor het klassieke, maar ook voor het theologisch-juridische republikanisme een dodelijke bedreiging te vormen. | |||||||||
IVHet prinsgezinde verweer tegen deze republikeinse beschouwingen bestond, aldus Geyl, uit ‘niets dan juridische, constitutionele, historische redekavelingen’Ga naar voetnoot72. Het is ontegenzeglijk juist dat dit soort zaken een prominente rol speelt in de Schuite- en Jagt-praatjes. Telkens opnieuw treft men daar gedetailleerde juridische beschouwingen aan over het markizaat van Veere en Vlissingen of over Willem Karel Hendrik Friso's recht op een generaalspost of een plaats in de Raad van StateGa naar voetnoot73. Telkens opnieuw ook hoort men benadrukken dat het stadhouderschap een onmisbare en in | |||||||||
[pagina 490]
| |||||||||
de Unie van Utrecht vastgelegde eenheidsbrengende rol in ons bestel vervult. Zonder dit ambt zal de harmonie tussen de provincies een hersenschim blijvenGa naar voetnoot74. Telkens opnieuw tenslotte wordt de loopbaan van vroegere stadhouders besproken, met smalende verwijzingen naar de recent verschenen levens van Willem I en Frederik Hendrik. Deze historische beschouwingen dienen natuurlijk om te bewijzen dat de stadhouders niet de blinde machtswellustelingen uit de door een schaamteloze ondankbaarheid gekenmerkte republikeinse voorstelling waren en dat zij nimmer naar de soevereiniteit hebben gestreefdGa naar voetnoot75. Maar achter dit oppervlakkige gekibbel kan men toch ook iets diepers ontdekken. Op het meest fundamentele niveau ontkennen de prinsgezinden namelijk enerzijds de relevantie van de republikeinse benadering, terwijl zij anderzijds een alternatief argumentatiemodel naar voren schuiven. Het eerste doen zij op twee manieren. Allereerst verwerpen zij het republikeinse gebruik van de historie. De Beauforts humanistisch-classicistische betoogtrant, waarin de similitudo temporum impliciet een belangrijke rol speelt, stuit op volslagen onbegrip bij de Orangisten. Ik weet waarlijk niet [aldus de Jagt-prater] wat rasernye de menschen van deese tyt besit, dat sy de oude en nieuwe Geschiedenissen ... so die van de grootste Mannen syn beschreeven, door gesogte uitleggingen soeken te verwarren, alsof sulks eenig meerder gesag en aansien aan hun Staatsgewyse Regeeringe gafGa naar voetnoot76. Die eindeloze analogieën en die meestal irrelevante buitenlandse voorbeelden dragen helemaal niets bij tot een beter begrip van onze eigen vrijheidGa naar voetnoot77. Maar, en hier komen wij bij het tweede verwijt, ook de abstracte betogen over de aard van de vrijheid waar de republikeinen zo dol op zijn, moeten als pedant en zinloos worden beschouwd. Het schijnt of een Republicains Schryver geen nette kennis van de Historie der Republiek behoeft te hebben en dat daar toe nu maar vereischt wort een fleem, om wat discoursen over het woord Vryheit te maakenGa naar voetnoot78. Tegenover de historische parallel en de abstracte politiek-theoretische verhandeling | |||||||||
[pagina 491]
| |||||||||
stellen de prinsgezinden met andere woorden op principiële gronden het vaderlandse historische en staatsrechtelijke precedent. Zozeer zijn zij van het belang daarvan overtuigd, dat zij de republikeinen zelfs beschuldigingen van het voeren van een systematische campagne om het vaderlands verleden onbekend te houden. De gehuurde pennen van de republikeinse auteurs verduisteren in een eindeloze stroom geschriften de historische waarheid, terwijl de republikeinse regenten de relevante historische materialen zorgvuldig in hun kluizen verborgen houden, of, liever nog, door de mot laten verterenGa naar voetnoot79. Het verval van de nationale historische en staatsrechtelijke kennis is een constant thema in de Schuite- en Jagt-praatjes en Hubers aansporing om het nationale staatsrecht te bestuderen wordt veelvuldig herhaaldGa naar voetnoot80. Deze prinsgezinde opwinding over het precedent wordt begrijpelijk wanneer wij haar bezien tegen de achtergrond van het kernstuk van de Orangistische politieke leer in deze pennestrijd. Dit kernstuk kan het best omschreven worden als een variant van het met name uit de Engelse historiografie bekende ‘ancient constitutionalism’Ga naar voetnoot81. De essentie van deze denktrant is het benadrukken van de wenselijkheid van continuïteit en de overtuiging dat iedere afwijking van de oorspronkelijke constitutie van een land de eerste stap op weg naar de volledige ondergang van het politieke lichaam is. Voor de prinsgezinden, dat behoeft hier nauwelijks te worden herhaald, was het stadhouderschap natuurlijk een integraal onderdeel van onze oude constitutieGa naar voetnoot82. Vrijheid wensen zij gedefinieerd te zien als de heerschappij van de wet, waarbij onder wet de oorspronkelijke constitutie moet worden verstaan. De regenten hebben volstrekt niet de bevoegdheid om daar ook maar het minste aan te wijzigenGa naar voetnoot83. Wordt er toch iets veranderd, dan is de ellende niet meer te overzien, want het is zeker dat de Koninkryken of Staten na hun ondergang hellen, die van de vaste gronden, waar op sy gebout syn, afwyken, en sig op waggelende en onvaste fundamenten betrouwen, die de ervarenheit self geleert heeft, dat het geheele edifice konden doen instorten en in een puin-hoop veranderenGa naar voetnoot84. | |||||||||
[pagina 492]
| |||||||||
Het voorbeeld van de Engelse burgeroorlog toont dit duidelijk aan. Een met republikeinse dwepers gevuld parlement schafte in dat land de monarchie en het Hogerhuis af, vernietigde daarmee de oude constitutie en zette zodoende een serie gebeurtenissen in gang die onvermijdelijk eindigde in Cromwells militaire terreurbewindGa naar voetnoot85. Het scenario is altijd hetzelfde. Handig gebruikmakend van libertaire retoriek beginnen enkele ambitieuze lieden, in feite alleen uit op hun eigen verheffing, te suggereren dat ‘de voorregten van een huys of lid van Regeering te groot syn voor een vry volk, en dat die moeten worden vermindert of geheel uitgeroeid’. Zij brengen daarmee het volk in beweging en grijpen vervolgens zelf, met behulp van de gewapende gemeente en het leger, alle macht. Zodra zij die stevig in handen hebben, weigeren zij om verder nog iets te veranderen, al hun beloftes ten spijt. Slechts het vasthouden aan de oude regeringsgesteldheid en het handhaven van iedere persoon, groep of stand in zijn oorspronkelijke rechten en privileges kan dergelijke excessen voorkomenGa naar voetnoot86. Het contrast tussen de republikeinse en prinsgezinde benadering kunnen wij misschien het best verhelderen door een korte blik te werpen op de rol die Engeland in de discussie speelt. In het algemeen is het trouwens opmerkelijk hoe frequent beide partijen naar de Engelse cultuur verwijzen. Over het Engelse politieke model ontstaat een echte gedachtenwisseling, omdat ook de Orangisten bereid zijn dit voorbeeld als relevant te erkennen. De aanzet tot die discussie is een prinsgezinde lofzang op de Britse gemengde monarchie, in antwoord op De Beauforts uitlatingen over de overbodigheid van het monarchale element in vrije regeringen. De Engelsen hebben, aldus de Jagt-prater, alle reden om hun constitutie voor de natuurlijkste en de volmaaktste te houden. By de Konink als het hooft is alleen de glans en luister van de Oppermagt, versterkt met al het Gesag, waardoor hy syn volk in het generaal kan beschermen, en yder in het particulier syn Koninklyke gunsten doen gevoelen; syn groote Raad, waar meede hy over het opleggen van schattingen en andere gewigtige saaken syn Ryk betreffende delibereert, is gecomponeert uit alle deelen van het geheele ligchaam van Staat, | |||||||||
[pagina 493]
| |||||||||
de Voornaamste van het volk, de grote Adel verschynen daar in behoorlyke luister beneffens de Geestelyken; de gemeene Adel, de Notabelen ten platten lande, de Burgers, Geleerden, en met een woort alle communiteiten, die een wel gereguleerde Staat uitmaken, syn leeden van het Parlement, die op een vrye wyse haar belangen tot nut van het gemeen voordragenGa naar voetnoot87. In dit kostelijke regnum mixtum kan de koning niemands recht verkrachten. Ook zal hij niet door slechte raadgevers worden omringd, want zijn ministers kunnen voor de rechter worden gebracht. En het resultaat van dit alles? Een ongekende toename van Engelands macht en koophandel en een bloeiend cultureel levenGa naar voetnoot88. Engeland is voor de prinsgezinden echter meer dan een buitengewoon succesvol voorbeeld van een gemengde staatsvorm met een sterk monarchaal element. Het Britse model is vooral zo aantrekkelijk omdat het op volmaakte wijze de leer belichaamt dat de oude constitutie niet veranderd mag worden. Engelands grootheid is gebaseerd op het vasthouden aan de oorspronkelijke constitutie. Die constitutionele continuïteit zorgt ervoor dat de rechten en vrijheden van alle maatschappelijke groepen in dat land beter en met meer kennis worden verdedigd dan waar ook in Europa. Iedereen is immers van de relevante historische en staatsrechtelijke precedenten op de hoogte. Terwijl in andere landen - de Jagt-prater refereert hier natuurlijk onder meer aan zijn stadhouderloze vaderland - de grondwetten voortdurend worden veranderd door de toevallig bovenliggende partij en men voor het bekleden van een politiek ambt geen kennis maar alleen de gunst van de hoofden der cabalen nodig heeft, is in Engeland ‘een Parlements-Heer, die onkundig is in de Historie, wetten, oude herkomens en costuimen van syn Land ... een stom, kragteloos en veragtelyk lid van die vergaderinge’Ga naar voetnoot89. Wat hebben de republikeinen nu voor antwoord op dit Engelandbeeld? In het algemeen gesproken vinden zij de prinsgezinde gelijkstelling van oud en goed eigenlijk maar dwaas. ‘Wat weleer is geschied, doet ter zake niet; daar zijn meer zaken geschied, die men met reden anders zou wensen’, merkt de Vrijmoedige Bedenker geërgerd op wanneer hij voor de zoveelste maal met een precedent wordt geconfronteerdGa naar voetnoot90. De Beaufort refereert kort aan Engeland in zijn bespreking van wat hij de bepaalde eenhoofdige regering noemt. Dat is in theorie geen slechte vorm, zo meent hij, en men kan er een aanzienlijke rechtszekerheid aantreffen. Het grote probleem is echter dat in de praktijk het evenwicht tussen de soevereiniteit van de kroon en de rechten en vrijheden van het volk bijzonder moeilijk te handhaven is en meestal naar de kant van de vorst doorslaat. Vorsten kunnen namelijk, vooral in het moderne Europa, over een grote gewapende macht beschikken en schromen niet om daar gebruik van te maken, zoals de opkomst van het absolutisme aantoontGa naar voetnoot91. De Vrijmoedige Bedenker is specifieker. Hij benadrukt de verschillen tussen Engeland en | |||||||||
[pagina 494]
| |||||||||
onze Republiek en constateert dat het Engelse voorbeeld bepaald geen navolging verdient. Zeker, de macht van de Britse vorst is niet onbeperkt zoals die van de koningen van Frankrijk of Denemarken. De koning is slechts een onderdeel van de wetgevende macht en bovendien financieel van het parlement afhankelijk. Desalniettemin vormt hij een bedreiging voor de vrijheid. Allereerst kan hij zonder toestemming van het parlement oorlog, vrede en verbintenissen maken en daarmee het land aanzienlijke schade berokkenenGa naar voetnoot92. Maar bovendien, en hier horen wij een echo van de contemporaine Engelse oppositie, ligt het in zijn macht om door middel van kuiperijen bij de verkiezingen en de vergeving van ambten en pensioenen het parlement te corrumperen en naar zijn hand te zetten, ‘dewyl' er altoos laffe zielen gevonden worden, die gereet zyn om de Vryheid, voor het beminde goud te verraaden’Ga naar voetnoot93. Dan is er ook nog het Hogerhuis, dat uit erfelijke adel en uit bisschoppen is samengesteld en niet gezegd kan worden het volk te representeren. Een dergelijke instelling is vanzelfsprekend met de ware republikeinse vrijheid onverenigbaarGa naar voetnoot94. Reden genoeg, kortom, om te constateren ‘dat de Vryheid veel bestaanbaarder met de Constitutie van onze Regering is, als in Engeland’Ga naar voetnoot95. Zo komen dan veel van de reeds eerder gesignaleerde diepgaande meningsverschillen tussen republikeinen en prinsgezinden in de gedachtenwisseling over Engeland duidelijk tot hun recht. | |||||||||
VMet de hier besproken verhandelingen uit de tweede helft van de jaren dertig was de republikeinse energie nog lang niet uitgeput. In 1741, een jaar nadat in Den Haag de Anti-Machiavel was verschenen, zag onder de titel Machiavel Republicain een uiterst curieus en ten onrechte aan De Beaufort toegeschreven traktaat het lichtGa naar voetnoot96. Dit werk, dat zwaar steunt op J.F. Christs in 1731 gepubliceerde De Nicolao Machiavello Libri Tres, bestaat grotendeels uit kritiek op de manier waarop commentatoren vanaf Gentillet tot en met Frederik de Grote en Voltaire de geschriften van Machiavelli hebben geïnterpreteerdGa naar voetnoot97. De schrijver houdt ons de ware, republi- | |||||||||
[pagina 495]
| |||||||||
keinse Machiavelli als een lichtend voorbeeld voor ogen en levert scherpe kritiek op de pedanterie van de politica zoals die aan de vaderlandse universiteiten wordt bedreven en op het gebrek aan goede boeken op dat gebied, ‘zynde de meeste dier Boeken met Regtsvraegen uit het Burgerlyke, Roomsche of Natuurlyk Regt opgestapelt en opgehoopt’Ga naar voetnoot98. In 1742 werd een poging ondernomen om aansluiting te vinden bij het oudere principiële republikanisme van eigen bodem door middel van de publikatie van een geheel nieuwe vertaling van Schelius' Libertas PublicaGa naar voetnoot99. Zo bleef men de republikeinse principes uitdragen, hoewel het pessimisme in de vroege jaren veertig mogelijk nog sterker werd. De schrijver van het in 1743 verschenen pamflet De Deugdelyke Burger merkt somber op: De onbaatzugtige Deugd is niet meer in de mode. Daar's een meer dan menselyke Moed voor noodig, om zig, met voorbedagten Raade, voor 't Welzyn en ten Voordeele zyn's Vaderlands op te offeren. Wy laaten deeze Eer aan de Oude Romeinen ... De Geest welke die Helden bezielde, is met hen gesturven: of, zo ze in eenig Oird des Weerelds herleefd ... 't is niet by Volkeren verslaafd aan Ledigheid en WellustGa naar voetnoot100. Ondanks alle twijfel aan de levensvatbaarheid van hun eigen idealen moet echter toch worden opgemerkt dat de republikeinen er in de door ons besproken pennestrijd in slaagden om een rijk classicistisch en theologisch-juridisch vocabulair met hun zaak te verbinden. Zo monopoliseerden zij op succesvolle wijze twee van de krachtigste vroeg-moderne politieke talen. Het prinsgezinde antwoord, een combinatie van het simpelweg van de hand wijzen van het vocabulair van de tegenpartij met het verheerlijken van de oude constitutie, was tactisch gezien misschien minder gelukkig. Immers, die voor het prinsgezinde argument zo cruciale oude constitutie was juist in de Nederlandse Republiek tamelijk jong en muntte bovendien uit door een opmerkelijke vaagheid. De Orangisten waren gedwongen om zich op nieuwe benaderingen te bezinnen en deden dat ook inderdaad. Reeds in 1741 verleende Willem van Haren een nieuwe dimensie aan hun vertoog door in zijn Friso de ‘patriot king’ op te voerenGa naar voetnoot101. En in de jaren vijftig zou Elie Luzac met zijn door het natuurrecht geïnspireerde argumentatie duidelijk tonen dat de Orangisten voortaan ook de expliciete politiek-theoretische abstractie niet meer schuwden. Maar daarmee komen wij in een geheel nieuwe fase van het zo complexe politieke debat in onze vaderlandse achttiende eeuw. | |||||||||
[pagina 496]
| |||||||||
Lijst van de belangrijkste geschriften, in chronologische volgorde
| |||||||||
[pagina 497]
| |||||||||
|
|