Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 102
(1987)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||
Herbeleving en herinterpretatie: recente literatuur over Nederland en de tweede wereldoorlogGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||
veau sterk uiteenlopende publikaties in een zekere samenhang te besprekenGa naar voetnoot3. De literatuurlijst pretendeert geen volledigheid, onder meer omdat in overleg met de redactie is besloten dat een aantal titels afzonderlijke bespreking behoeft. | |||||||||||||||||||||||
II. Optiek‘Om nooit te vergeten...’, is niet alleen de strekking van veel voorwoorden en inleidende hoofdstukken, maar ook de zingeving van een groot deel van de betrokken werken. Auteurs beschouwen het dikwijls als hun vanzelfsprekende taak te helpen voorkomen dat het leven, lijden en sterven in oorlogstijd van de groep die ze beschrijven - bewoners van een stad, joodse medeburgers, leden van een illegale organisatie - door het nageslacht worden vergeten. Herbeleven, ‘nooit vergeten’ wordt in de eerste plaats nagestreefd om redenen van didactische aard. De schrijvers streven naar meer begrip voor de zin van het lijden van toen en naar een groter inzicht in de problemen van vandaag. ‘Om de overwinning mogen we blij zijn en feestvieren. Maar niet feestvieren zonder te weten waarom!’, zo wordt de lezer voorgehoudenGa naar voetnoot4. De vraag, wat men nu precies van het verleden kan leren wordt echter heel uiteenlopend beantwoord. Auteurs die zich bezig houden met militaire onderwerpen waarschuwen tegen pacifisme en verwaarlozing van de defensie. Anderen getuigen juist van hun afschuw van oorlogsgeweld en bepleiten nucleaire ontwapening. Ook wordt dikwijls gewezen op de noodzaak een opkomst van nieuwe anti-democratische en racistische stromingen te verhinderen. Het verbreiden van kennis van het verleden wordt vaak aanbevolen als remedie. De essentie is, dat de lezer wordt gemaand tot geestelijke weerbaarheid en goed staatsburgerschap. Keer op keer wordt de stelling bevestigd, dat de behoefte aan herbeleven van de oorlogsgeschiedenis in belangrijke mate voortkomt uit de wens tot legitimatie van de parlementaire democratie en het maatschappelijk bestelGa naar voetnoot5. In de opnieuw gepubliceerde bundel radiotoespraken van koningin Wilhelmina (De Koningin sprak, onder redactie van J.B.Th. Spaan en M.G. Schenk) vindt men naast het onvergetelijke ‘wie op het juiste ogenblik handelt, slaat de nazi op de kop!’ de diepgewortelde overtuiging terug, dat aan herstel van de fysieke weerbaarheid van de natie geestelijk herstel vooraf moest gaan. Niet voor niets heeft ook L. de Jong de uiteindelijke bedoeling van zijn grote geschiedwerk samengevat naar een motto van de verzetsideoloog H. van Randwijk. De Jong hoopt dat door zijn werk ‘... het aantal verantwoordelijke en bewuste burgers, het aantal sterke burgers in ons land zal toenemen’Ga naar voetnoot6. Een didactisch streven is dus een gemeenschappelijk kenmerk van veel studies over oorlog en bezetting. Alle onderhavige werken hebben bovendien - gewild of niet - met elkaar gemeen, dat ze deel uitmaken van het proces van verwerking van het oorlogs- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||
verleden in Nederland en dat ze de daaraan verbonden emoties opnieuw oproepen. Het streven naar herbeleven heeft daarom tevens een therapeutisch effect: traumatische ervaringen kunnen individueel en collectief het beste worden verwerkt door ernaar te luisteren en ze te bespreken. Het besef dat het lijden ook zin heeft gehad fungeert als troost. De permanente belangstelling voor de oorlogsgeschiedenis komt dus niet alleen voort uit de wens meer kennis en inzicht te verwerven, maar ook uit een behoefte aan reflectie. Van een kentering in het geschiedbeeld, van andere wijzen van benadering, kan daarom pas sprake zijn, wanneer het streven naar herbeleven van het verleden het herinterpreteren niet meer in de weg staat. | |||||||||||||||||||||||
III. ThematiekDe thema's, die telkens weer in de oorlogsgeschiedenis naar voren komen, maken duidelijk op welke wijze de Nederlandse samenleving de tweede wereldoorlog heeft ervaren. Het belangrijkste is de ervaring van ‘grote kwetsbaarheid van burgers en maatschappij’ voor het geweld van de totale oorlog. Tijdens de bezetting bleek, dat staatsorganen en maatschappelijke instellingen niet meer de vertrouwde materiële en rechtsbescherming konden bieden. Ze stonden veelal machteloos of werden machtsmiddelen in handen van de vijand. Oorlogsgeweld, gebrek, politieke onderdrukking en vervolging bedreigden de burgers in steeds sterkere mate. Met het thema van kwetsbaarheid is dat van ‘militaire zwakte’ verbonden. Men was immers op genade en ongenade overgeleverd aan een oppermachtige vijand. Een volgend thema is de ‘vreugde en de kater van de bevrijding’: het opheffen van de dreiging betekende niet vanzelfsprekend dat de paradijselijke voorstellingen van de vrede gerealiseerd konden worden. Een groot aantal werken betreft tenslotte de ‘lokale en regionale oorlogsgeschiedenis’ - een thema, waarin het leven van alledag tijdens de bezetting in ruime mate aan de orde komt. | |||||||||||||||||||||||
IV. Lokale en regionale oorlogsgeschiedenis‘Nooit meer vergeten’ is in veel lokale gedenkboeken een vanzelfsprekend motto. De evenementen, die de oorlogsjaren tot een uitzonderlijke periode in de geschiedenis maakten, worden in kroniekvorm weergegeven: de gevechtshandelingen ter plaatse, het wegvoeren van joodse medeburgers, verzetsactiviteiten, een neergestorte bommenwerper, honger en gebrek, tenslotte de lang verbeide bevrijding. De lezer krijgt een rijkdom aan details voorgeschoteld, die vaak met grote vindingrijkheid zijn verzameld. De buitenstaander kan zich een getrouw beeld vormen van de manier waarop een gemeenschap de oorlogsjaren heeft ervaren. Interpretatie van het verleden staat doorgaans niet op het eerste plan. Deze categorie refereert uiteraard veelvuldig aan het voorbeeld van het geschiedwerk van De Jong. Voor veel lezers krijgen de gebeurtenissen en ervaringen van toen hierin hun definitieve betekenis en worden ze in een nationaal verband geplaatst. De auteurs delen de uitgangspunten van De Jong; hun werken zijn in wezen bedoeld als aanvulling op het grote geschiedwerk en lijken vooral voor plaatsgenoten van belang. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||
De bevrijding is een jaartal geworden door L. Looijenga is een eerste voorbeeld van plaatselijke oorlogsgeschiedschrijving volgens deze benadering. Het boek geeft een boeiend beeld van de oorlogsjaren in Weststellingwerf, een gesloten plattelandsstreek met een heel eigen karakter. J. Hoogeveen heeft de geschiedenis van Heerlen in oorlogstijd geschreven vanuit het perspectief van de toenmalige burgemeester van die stad. De titel Eveneens voor de goede orde verwijst naar het formalisme, waarmee de burgemeester trachtte Duitse eisen te ontwijken. Eenzelfde uitgangspunt heeft J.P. van Vree gekozen in Hengelo in oorlogstijd. Het Dagboek van dr. H. Hartstra is daarentegen een persoonlijk relaas van een medicus over het zware laatste oorlogsjaar in de Twentse steden. J.G. ter Horst heeft met Aalten in oorlogstijd een degelijke kroniek met treffende verhalen geschreven. Bodegraven in oorlogstijd van C. Karssen is weinig verrassend. De evacuatie van de burgerij in de meidagen van 1940 is een belangrijk thema in het boek van J. Hoedeman over Veenendaal. In Swalmen in oorlogstijd door M. Avesaathvan den Broek en Het Maasland in oorlogstijd van de hand van P. Spanjaard zijn artikelen over diverse aspecten van het leven tijdens de bezetting bijeengebracht. F. Janse heeft zijn boek over Tilburg de ondertitel Jaren van verduistering gegeven. Een aaneenschakeling van karakteristieke anekdotes en foto's brengt de bezettingsjaren terug tot het plaatselijk gebeuren. F. Govers heeft in Corridor naar het verleden de wederwaardigheden van Veghel en zijn bewoners beschreven en daarbij evenals Janse de nadruk gelegd op de krijgshandelingen van 1940 en 1944. Worsteling om Walcheren van H. Bollen en J. Kuiper-Abee tenslotte, is een documentaire over het geïsoleerde leven op dit Zeeuwse eiland tijdens de oorlogsjaren. Uitvoerig gaan de schrijvers in op de grootste rampen: de verwoesting van Middelburg in de meidagen van 1940 en het geallieerde bombardement van de Westkapelse zeedijk, voorafgaand aan de bevrijding. Het herbeleven van het oorlogsverleden is de belangrijkste doelstelling van de auteurs van de hierboven genoemde werken. Herbeleven en herinterpreteren behoeven elkaar echter niet uit te sluiten. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het fotoboek De gekleurde werkelijkheid, dat hoogtepunten bevat uit de collectie kleurendia's van de rondreizende fotograaf Alphons Hustinx. De beelden laten het verleden op meeslepende wijze herleven, maar de samenstellers J.G. Constant, P.R.A. van Iddekinge en A. Korthals Altes wijzen er terecht op, dat het werk ook bijdraagt tot herinterpretatie. Zij tonen de gewone besognes van de mensen en het dagelijks leven, dat ondanks alle oorlogshandelingen voor veel mensen nog tamelijk lang doorgang vond. De laatste jaren hebben historici meer oog gekregen voor de relatie tussen burger en maatschappij en voor de normen en waarden, die het menselijk handelen beïnvloeden. Ook op de geschiedschrijving over de tweede wereldoorlog heeft de opkomst van de mentaliteitsgeschiedenis zijn invloed doen gelden. Blom heeft in zijn inaugurele rede onder meer gepleit voor systematische beschrijving en analyse van de stemming onder de bevolking tijdens de bezetting, bijvoorbeeld op lokaal en regionaal niveau. Friese streekhistorici hebben zich afgevraagd, hoe de oproep van Blom ter harte kan worden genomen en hoe het perspectief van de oorlogsgeschiedenis verbreed kan worden. Onder redactie van G. Abma en anderen is een zeer verdienstelijke bundel verschenen onder de titel Tussen goed en fout. Hierin zijn de rede van Blom en een bijdrage van De Jong opgenomen samen met enkele artikelen over de geschiedenis van Friesland in de bezettingstijd, een historiografische studie en een handleiding voor het verrichten van bronnenonderzoek. Ook de Zwolse Historische Vereniging heeft getracht het stedelijk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||
oorlogsverleden met gerichte vragen over de maatschappelijke ontwikkelingen en de stemmingsgeschiedenis te benaderen. Als een strootje in de maalstroom, onder redactie van J. Hagedoorn c.s., bevat onder meer studies over vooroorlogse initiatieven tot geestelijke en morele herbewapening in die stad, over het bibliotheekbezoek in de oorlogsjaren, over de naoorlogse herdenkingen en over de demografische ontwikkelingen. De negen onderzoeksverslagen kenmerken zich vooral door originele vraagstellingen; sommige gaan echter mank aan een gebrek aan bronnenmateriaal. Een handreiking voor onderzoek naar landelijke trends in de demografische ontwikkeling is verschaft door het Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut, dat een rapport heeft vervaardigd over De demografische situatie in Nederland in en rondom de Tweede Wereldoorlog. Een belangrijke conclusie is dat de invloed van de nationaal-socialistische ideologie - afgezien natuurlijk van de deportaties - geen wezenlijke invloed op de demografische ontwikkeling heeft gehad (40). | |||||||||||||||||||||||
V. Militaire zwakte‘Het trauma van de Nederlandse nederlaag’ - Nederland werd niet alleen fysiek, maar ook geestelijk overrompeld door de Duitse invalGa naar voetnoot7 - is in veel studies nog steeds levensgroot aanwezig. Dit is niet verwonderlijk: door militaire zwakte was men immers plotseling geconfronteerd met elementaire weerloosheid. De Nederlanders werden overgeleverd aan de genade van de vijand, met alle gevolgen van dien. De frustratie om de nederlaag is daarom niet alleen die van de klassieke houwdegens, maar ook van gewone civilisten, van wie tienduizenden als dienstplichtige hun hulpeloosheid tegen het oorlogsgeweld moesten ervaren. De les die juist de auteurs over het militaire aspect van de oorlogsgeschiedenis ons willen voorhouden luidt onveranderlijk si vis pacem, para bellum. De visie op het vooroorlogse defensiebeleid stijgt echter in de regel niet uit boven het niveau van het traditionele geschimp op het ‘gebroken geweertje’, kortzichtige zuinigheid en verstard neutralisme. Het is teleurstellend, dat niet méér wordt gerefereerd aan nieuwere inzichten omtrent de benarde positie, waarin Nederland in de jaren dertig verkeerde. Schöffer bepleitte in zijn genoemde artikel reeds verbreding van de bestaande visie, terwijl op een in mei 1984 gehouden congres over maatschappij en krijgsmacht in het interbellum het beeld ingrijpend is genuanceerd. De nadruk is veeleer komen te liggen op het ontbreken van een alternatief voor de neutraliteitspolitiek, op de afwezigheid van het economisch draagvlak voor een sterke defensie en op de te geringe mentale voorbereiding op de komende strijdGa naar voetnoot8. Inmiddels zijn wel steeds meer historici het rijke bronnenmateriaal, dat in de militaire archieven aanwezig is, gaan exploreren. Door aanvulling met lokaal speurwerk kan dit interessante beschrijvingen van het soldatenleven in mobilisatie- en oorlogstijd opleveren, zoals Storm uit het noorden van C.B. Cornelissen en Vijf dolle dagen in mei | |||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||
1940 van E.H.G. Härtel. Het eerste boek geeft de lotgevallen weer van de spaarzame eenheden aan de Twents-Duitse grens. Het tweede is een knappe studie over de meioorlog in Bergen op Zoom. De auteur laat zien hoe burgers en militairen aanvankelijk laconiek reageerden op het nieuws van de inval. Bij nadering van de vijand ontstonden echter al spoedig onrust en paniek, terwijl de capitulatie algemene opluchting bracht. Rotterdam is natuurlijk bij uitstek de stad, waarmee de frustratie over de militaire zwakte, de rampspoed van de oorlog en de capitulatie is verbonden. In Als de dag van gisteren... heeft K. Mallan nauwgezet het naderende onheil beschreven, dat in zijn verhaal onafwendbaar leidt tot de vernietiging van het hart van de stad en tot de nederlaag. Over de toedracht van het bombardement is het laatste woord overigens nog niet geschrevenGa naar voetnoot9. Meer anekdotisch is de toon van twee geïllustreerde werken over de oorlogs- en mobilisatietijd: Mei 1940 - de verdediging van het Nederlandse luchtruim van W. Schoenmaker en T. Postma en Panorama der veldartillerie door J. Klingens. Aspecten van De luchtoorlog boven Nederland 1940-1945 zijn gedocumenteerd door B. van der Klaauw en B.M. Rijnhout. Hoe het de bemanning van een geallieerde bommenwerper, die boven ons land was neergeschoten, verging is tot in de details beschreven door H.E. Jansen in Vlucht 648. Na de onafwendbare nederlaag in mei 1940 kon de regering in ballingschap nog slechts over minieme strijdkrachten beschikken. Dienstplichtige Nederlanders, die Engeland wisten te bereiken, werden als regel ondergebracht in de ‘Brigade Prinses Irene’, die na de invasie in Normandië kon worden ingezet. De brigade had in 1940 een slechte start, zo blijkt uit het relaas van een voormalige onderofficier van de brigade, L.R. van Vliet, die zijn herinneringen heeft geschreven in Om nooit te vergeten... Hij refereert aan een aanvankelijke ‘tendens van gelatenheid’ (88). De Engelandvaarder R. Blatt noemt de Irenebrigade in zijn Rudy, een strijdbare jood zelfs ‘een karikatuur van een leger’ (126). Blatt zocht overal de strijd, om zich in twee opzichten te revancheren: voor de nederlaag en voor de naar zijn mening te passieve houding van veel joodse Nederlanders tegenover de bezetter. Na de catastrofe van het England-Spiel moest de regering in Londen het contact met de verzetsbeweging herstellen. Het Bureau Bijzondere Opdrachten zond daarom geheime agenten naar bezet Nederland. Hierover gaat Zij sprongen bij maanlicht van E. de Roever. Ondanks de vele details is het toch niet het ‘definitieve’ boek over het onderwerp. Het steunt te zeer op de omstreden visies van het toenmalige hoofd van het bureau, de ‘officier en desperado’ (29), K. de Graaf. Bovendien gaat de schrijver nauwelijks in op het politieke aspect van het werk van het Bureau, namelijk het streven naar bundeling van het verzet. P. Kamphuis verschaft in Het drama bij de Wassenaarse Slag klaarheid over een tot nu toe onbekende actie van Franse commando's, die moesten onderzoeken of agenten per schip aan de kust konden worden afgezet. Ook in het voormalige Nederlands-Indië heeft de frustratie over de militaire zwakte een belangrijke rol gespeeld. H.T. Bussemaker heeft zich in De Militaire Spectator afgezet tegen de gangbare opinie, dat de snelle ineenstorting aldaar in hoofdzaak moet worden toegeschreven aan onvoldoende uitrusting en bewapening. Hij komt tot de conclusie, dat leger en vloot de strijd zijn ingegaan met een vals gevoel van veiligheid: men ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||
trouwde te zeer op de kracht van de bondgenoten en overschatte de mogelijkheid om door middel van bommenwerpers de Japanse vloot een halt toe te roepen. Tegelijkertijd werd de kracht van Japan deerlijk onderschatGa naar voetnoot10. De strijdkrachten in Nederlands-Indië vielen bij de capitulatie vrijwel geheel in Japanse handen. De militaire vliegscholen waren echter tijdig geëvacueerd, waarna de opleiding werd voortgezet in de Verenigde Staten. De luchtmachthistoricus O.G. Ward en twee van zijn collega's hebben in The Royal Netherlands Military Flying School, 1942-1944 de geschiedenis van de opleiding geschreven. Het boek geeft de stemming op de school weer en de resultaten - per cursist! J.J. Nortier heeft in Acties in de Archipel de operaties van de voormalige NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service) beschreven. Deze hadden als doel het zenden van geheim agenten naar bezet Nederlands-Indië - een taak die nog veel moeilijker bleek dan soortgelijke activiteiten vanuit Engeland naar bezet Nederland. Enkele oud-medewerkers van de dienst hebben het initiatief genomen tot het schrijven van dit boek. Zij werkten mee aan het onderzoek, dat in belangrijke mate ook een onderzoek is naar de oorzaken van het aanvankelijk falen van de NEFIS. Indertijd hebben dezelfde medewerkers zich al sterk gemaakt voor een reorganisatie van de dienst. ‘Zuinigheid, een pacifistisch-neutralistische instelling en een sterk gevoel voor wat wel of niet “passend” is hadden in de vooroorlogse jaren het organiseren van een geheime inlichtingendienst’ in de weg gestaan, zo vat de auteur enigszins gechargeerd de hoofdoorzaken van de problemen met de NEFIS samen (59). Factoren van minstens even grote betekenis waren, zo blijkt in het boek, de grote onbekendheid met de situatie in bezet gebied en vooral de volstrekt verkeerde beoordeling van de mogelijkheden en de mate van bereidheid van de inheemse bevolking om de agenten steun te verlenen. Agenten kregen zodoende veel te hooggegrepen en soms onzinnige opdrachten mee; ze werden opgeofferd aan bij voorbaat kansloze acties (101). | |||||||||||||||||||||||
VI. Kwetsbaarheid van burgers en maatschappijHet verhaal over de kwetsbaarheid van burgers en maatschappij moet beginnen met een uiteenzetting over de positie van de Nederlandse ambtenaren tijdens de bezetting. In de woorden van minister-president P.S. Gerbrandy - gepubliceerd onder de titel Landgenoten! - moest het ambtenarenapparaat fungeren als ‘een schild voor de bevolking’. Dat bleek buitengewoon moeilijk; de Duitsers slaagden er gaandeweg in de Nederlandse gezagsdragers tot uitvoering van hun politiek te dwingen. Een aantal recente studies geeft er blijk van, dat deze problemen tegenwoordig niet meer uitsluitend in het perspectief van de absolute tegenstelling tussen ‘collaboratie’ en ‘verzet’ worden benaderd. In opdracht van het ministerie van binnenlandse zaken heeft R. Vermaas een impressie geschreven van de gang van zaken op het departement in oorlogstijd, dat door de bezetter werd gebruikt om het binnenlands bestuur zijn politiek te laten uitvoeren. De bedoeling van Ministerie zonder minister is de huidige ambtenaren inzicht te geven in de dilemma's van hun collega's van toen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||
J.H. Sikkes oefent in ...In geval van een vijandelijken inval kritiek uit op de bekende regeringsaan wij zingen voor ambtenaren uit 1937. Zijn uitgangspunt is de vraag, welke eisen de overheid in beginsel aan haar personeel mag stellen. Sikkes concludeert, dat de ‘Aanwijzingen’ ten onrechte veronderstelden, dat een eventuele vijand zich aan het bezettingsrecht zou houden. Wanneer dat niet het geval zou zijn, dan moesten de ambtenaren volgens de instructies ieder voor zich naar eer en geweten afwegen, wanneer het moment was gekomen om ontslag te nemen. Dit was volgens Sikkes erg veel gevraagd, omdat deze keuze grote principiële en praktische problemen met zich meebracht. Nieuwe Aanwijzingen uit 1962 - inmiddels eveneens ingetrokken - bevatten juist deze beide elementen opnieuw. De auteur gaat overigens voorbij aan het in bezet gebied opgestelde en door de regering gesanctioneerde Commentaar op de Aanwijzingen, waarin prominente juristen trachtten de ambtenaren een meer concrete leidraad te geven. De politie is altijd verweten bij uitstek een instrument in handen van de vijand te zijn gewordenGa naar voetnoot11. Politierapport 1940-1945 is een zeer gedetailleerde, persoonlijke kroniek van het politiekorps in een provinciestadje. De toenmalige korpschef te Harderwijk, H. Kraaijenbrink, beschrijft de routine van alledag en de steeds geringere speelruimte voor de korpsleiding als gevolg van provocaties van NSB-ers en van de eisen van de Aussenstelleleiter van de Sicherheitspolizei. De auteur hanteert een ironisch-afstandelijke stijl, die wel eens ruimte voor vragen openlaat. A. Vernooij heeft in Grenzen aan de gehoorzaamheid de houding en het gedrag van de Utrechtse politie tijdens de bezetting bestudeerd. Toen de korpsleiding eenmaal ‘fout’ was, trachtte zij een snelle nazificatie door te voeren. Na een herderlijke brief van de bisschoppen weigerden in februari 1943 180 ambtenaren nog langer mee te werken aan de arrestatie van joodse burgers. Na intimidatie bleven er nog 15 over; ze moesten onmiddellijk onderduiken. Vemooij besluit met de problematiek van de naoorlogse zuivering. Degenen, die tijdens de bezetting het scherpst ervoeren, hoe kwetsbaar hun positie was en hoe de maatschappij hun zelfs de meest elementaire bescherming niet meer kon bieden, waren degenen, die op last van de vijand gevangengenomen of gedeporteerd werden. Hun lot, in de eerste plaats dat van de joden onder hen, heeft de oorlogservaringen van de Nederlanders een bijzondere dimensie gegeven: die van diep gevoelde machteloosheid en schaamte. C. van Dam heeft met behulp van de archieven van de joodse gemeente ter plaatse het lot van de joodse bevolking van de stad Utrecht beschreven. Met deze knappe studie geeft hij meer inzicht in de manier, waarop deze groep maatschappelijk werd geïsoleerd. Dit geschiedde al spoedig nadat de bezetting een feit was geworden, ondanks het vooroorlogse streven tot assimilatie. De schrijver is kritisch over het beleid van de joodse gemeente. Deze voerde een ‘aanpassingsbeleid’, waartegen alleen de afdeling van de Nederlandse Zionistenbond in het geweer kwam. Het lot van de mensen, waarover dit boek gaat, is bekend. Des te wranger is het slothoofdstuk, dat getuigt van de aanvankelijke vreugde en vervolgens van de desillusie van de weinigen die terugkeerden. Verzamelen op het Transvaalplein van A. Caransa geeft op een andere wijze eenzelfde beeld te zien. Het is een ontroerend boek over de hechte joodse gemeenschap in Amsterdam-Oost. Voor de oorlog leefde men er verbonden door socialistische overtuiging en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||
buurtleven; na mei 1940 ging de angst overheersen en viel de onderlinge solidariteit geleidelijk weg. De Transvaalbuurt werd ‘verzamelplaats’ voor deportaties en de meeste bewoners wachtten hun lot in gelatenheid af. Caransa meent, dat de geschiedenis van het plein representatief is voor wat het joodse proletariaat in Nederland meemaakte: welhaast binnen het bestek van één generatie maakte men een assimilatieproces door om vervolgens te moeten ervaren, dat dit geen bescherming bood tegen de misdadige bedoelingen van de bezetter. A. Tjepkema en J. Walvis maakten voor de NOS-televisie een serie portretten over mensen die in de oorlog moesten onderduiken en over degenen die hen daarbij behulpzaam waren. De vraaggesprekken zijn in het boek Ondergedoken gepubliceerd en geven een beeld van soms verrassende, sterk uiteenlopende ervaringen. ‘Naar mijn mening ben ik helemaal niet gelukkig’ schreef de ondergedoken zestienjarige jongen Mozes Flinker in zijn Dagboek, dat in de jaren zestig al eerder werd gepubliceerd, maar toen nauwelijks aandacht kreeg. Het dagboek is minder toegankelijk dan dat van Anne Frank of Etty Hillesum vanwege de zwaarmoedige en diep-religieuze kijk op de wereld. Flinker is bovenal bekommerd om het lot van zijn volk en komt evenals Hillesum tot de conclusie, dat zijn plaats daar is, waar het lijden het grootst is. Daarom besluit hij wanneer het moment zal komen zich niet meer tegen deportatie te verzetten. Veel schrijvers die de concentratie- en vernietigingskampen hebben meegemaakt zagen de zin van het eigen overleven mede in het licht van de noodzaak verslag te doen van de verschrikkingen die zij en hun lotgenoten hadden doorgemaakt. De verzetsman L. van der Tas heeft met evenveel betrokkenheid als gevoel voor distantie geschreven over zijn ervaringen als Nacht und Nebel-gevangene in Overleven in Dachau. Zo was het in Mauthausen van L. van Eek slaat daarentegen geheel naar de sensationele kant door. Het Dagboek van J.G. Sutherland bevat persoonlijke waarnemingen van een Nederlands officier in krijgsgevangenschap. Ook over Indische kampervaringen is inmiddels veel gepubliceerd, nadat de repatrianten uit het Verre Oosten lange tijd hadden ervaren, dat voor hun verhaal in het naoorlogse Nederland weinig belangstelling bestond. Fukuoka 9 - Arts in krijgsgevangenschap bevat de herinneringen van M. Hilfman, die als militair arts en kampoudste in het betreffende kamp een dubbele verantwoordelijkheid had en dus een zeer moeilijke positie innam. Het dagboek is van belang, omdat blijkt, hoezeer de schrijver te kampen had met ondervoeding en epidemieën onder de aan zijn zorg toevertrouwde gevangenen en daarenboven met de desinteresse, willekeur en wreedheid van de Japanse autoriteiten. Het leven in een vrouwenkamp herleeft in Een dal in Ambarawa van H. Helfferich-Koch. Het geeft veel inzicht in de ontwikkeling van de stemming onder de geïnterneerde vrouwen. Beknopter is het verhaal van J. Pisuisse in Dubbelbeeld. De meest weerbare reactie op de kwetsbaarheid tijdens de bezetting was het verzet. Vlak na de oorlog werd in talloze boeken en films weergegeven wat de verzetsmensen had bewogen en wat in het verborgene was gebeurd. Een aantal bekende ‘oorlogsfoto's’ over het verzet is nota bene afkomstig van zulke films. In deze sfeer van herbeleven passen Verzetsgroep Zwaantje van W. Veening, De Kraak van A.J. Wijnsma over de overval op het Leeuwardense Huis van Bewaring en Zij konden niet anders door L. Huizing over de onderduikershulp in de woonplaats van Johannes Post, Nieuwlande. Van meer belang voor de bestudering van het verzet zijn de volgende titels. R. Roegholt en J. Zwaan hebben onder de titel Het verzet 1940-1945 een aantal bijdragen gebundeld, waarin zowel het verzet uit levensovertuiging als specifieke vormen van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||
verzet worden besproken. Roegholts inleiding over het belang van het verzet voor de verdieping van het nationaal bewustzijn zou de lezer van 1946 als de enige juiste toon hebben getroffen en getuigt bij uitstek van de nationale en didactische optiek. J. Zwaan had meer ruimte verdiend voor het relaas over bundeling van het verzet in 1944-1945, om inzicht te verschaffen over de in vergelijking met andere landen relatief grote terughoudendheid, die het verzet in de naoorlogse politiek heeft betracht. De illegaliteit in Twente van A.H. Bornebroek blinkt uit door zijn doelgerichte vraagstelling en bondige stijl. De auteur wijst op een aantal kenmerken van het verzet in die streek: de sterke, in de vooroorlogse periode gesmede gemeenschapszin en het verschijnsel dat de sociale scheidslijnen in het verzet vervaagden, terwijl de ideologische zich juist aanscherpten. Verzet in Groningen onder redactie van J.A. Niemeijer en A.A.J. Mulder benadrukt niet heldendom, maar het feit dat het verzet werd gedragen door gewone mensen, die uit plichtsbesef handelden toen het erop aan kwam. Het boek bevat verdienstelijke pogingen tot kwantificatie per gemeente van aantallen onderduikers, deelname aan illegaal werk en omgekomen verzetslieden. Kunst en cultuur waren onderdelen van het dagelijks leven, die tijdens de bezetting vrijwel onmiddellijk onder nationaal-socialistische druk kwamen te staan. H. van Setten heeft in Opvoeding in volkse geest onderzocht, hoe de pogingen tot nazificatie van het onderwijs zijn verlopen. Het boek geeft een nieuw inzicht in het denken en doen van degenen, die trachtten ‘de nieuwe tijd’ op de scholen te realiseren. Daarin zijn zij niet geslaagd: Van Setten toont aan, dat er maar ruim twee jaar sprake kon zijn van een waarlijk nationaal-socialistisch onderwijsbeleid (28). Ook het amusement behoorde tot het domein van de cultuurpolitiek van de nazi's. Door de nacht klinkt een lied van H. van Gelder en J. Klöters is een heel mooi boek over de Nederlandse amusementswereld in oorlogstijd. Zonder zwaarwichtigheid bespreken zij de dilemma's van het artiestenleven in oorlogstijd. Afleiding en ontspanning behoorden tot de eerste levensbehoeften en leidden tot een proces van innere Emigration. Bovendien was de sociale positie van artiesten zo zwak, dat ze zich ook steeds zorgen moesten maken om broodwinning, gezin en carrière, aldus de samenstellers (169). Aanpassing en bedekte toespelingen waren regel, nazi-invloed - enkele met smaak beschreven gevallen daargelaten - bleef uitzondering. In de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag was in het jubileumjaar 1985 een tentoonstelling gewijd aan de letterkunde van de ‘Nieuwe Orde’ in Nederland, terwijl in het Goudse Stedelijk Museum juist de Vrije kunst in een onvrije tijd werd gepresenteerd. De catalogi van beide tentoonstellingen zijn van inleidingen voorzien, die inzicht geven in de Kultur en tegencultuur van toen, in subsidies en protectie enerzijds, in gebrek en persoonlijke risico's anderzijdsGa naar voetnoot12. Een belangrijke wetenschappelijke studie is het al genoemde proefschrift van Trienekens. Het toont hoe de kwetsbaarheid van de samenleving op het gebied van één der eerste levensbehoeften, de voedselvoorziening, voortdurend groter werd en hoe het Nederlandse ambtenarenapparaat, in casu het Rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd, er lange tijd met redelijk succes in is geslaagd de voeding van de bevolking op een aanvaardbaar peil te houden. Trienekens is tijdens zijn onderzoek op een ongerijmdheid gestuit: het feit, dat uit de statistieken omtrent de volksgezondheid kan worden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||
afgeleid, dat de voedselvoorziening tot de winter van 1944-1945 voldoende moet zijn geweest, terwijl de produktie- en consumptiestatistieken juist op het tegendeel wijzen. Op grond van uitvoerig statistisch onderzoek komt de onderzoeker tot de conclusie, dat de laatste cijfers onbetrouwbaar moeten zijn geweest. Dit wijt hij niet alleen aan de zwarte handel, maar ook aan bewust gegoochel met cijfers, om de autoriteiten in Berlijn te misleiden. De onbetwiste held van het boek is ir. S.L. Louwes, de directeur van het Rijksbureau. Trienekens beschrijft, hoe deze de voedselvoorziening zo heeft georganiseerd, dat zij voor de bevolking en tegelijkertijd ook voor de Duitse instanties in Nederland tot het onder omstandigheden best haalbare resultaat heeft geleid. De Duitse machthebbers in Den Haag hadden er immers met het oog op de openbare orde belang bij de voedselvoorziening hier zo veel mogelijk op peil te houden. Trienekens beschrijft de onderhandelingen tussen Louwes en diens tegenspelers uitvoerig. Hij neemt aan, dat de directeur op grond van zijn onbetwistbaar grote deskundigheid erin slaagde de Duitsers naar zijn hand te zetten of een rad voor ogen te draaien. De vraag blijft echter, of Louwes' gesprekspartners het spel van loven en bieden niet even deskundig meespeelden. Een systematische vergelijking met de onderhandelingspraktijk bij de andere Rijksbureaus zou hierover opheldering kunnen verschaffen. De kritiek, die indertijd tegen Louwes is ingebracht, niet alleen van verzetswege, maar bijvoorbeeld ook van zijn directe superieur, dr. H.M. Hirschfeld, had in dit boek meer aandacht verdiend, terwijl het bovendien jammer is, dat de auteur weigert in discussie te gaan met De Jong, wiens visie hij weinig overtuigend vindt (5). Als de auteur wat meer distantie ten aanzien van zijn hoofdpersoon had betracht, dan waren de nieuwe inzichten omtrent de betekenis van het werk van Louwes en het Rijksbureau waarschijnlijk overtuigender geweest, ook voor degenen, die zich vooral de honger van de laatste oorlogswinter herinneren. Hun armoe en hun grauwe gezicht van B.H. Laurens bevat de herinneringen van een man, die als jongen die hongerwinter in Rotterdam meemaakte. Tot dat moment was de voeding, zo schrijft hij, ‘niet overdadig, maar wel toereikend’, terwijl de distributie tot dan toe goed functioneerde (33-34). Het verhaal bevat boeiende sfeerbeschrijvingen van het leven in de zo goed als dode stad. Voor de uitgehongerde en uitgeputte bewoners van West-Nederland betekenden de voedseldroppings van april 1945 een voorbode van de bevrijding. De euforie van toen is terug te vinden in Operatie Manna van H. Onderwater. | |||||||||||||||||||||||
VII. Vreugde en kater van de bevrijdingHossende menigten en triomferende geallieerde militairen: het zijn de beelden, die de meeste Nederlanders zich herinneren of voorstellen bij de bevrijding. Ze zijn met een keur aan persoonlijke herinneringen bijeengebracht in het fotoboek De onvergetelijke uren. Voor de bevrijding kon worden gevierd moest in Zuid- en Oost-Nederland nog enkele maanden verbitterd worden gevochten. Een aantal lokale studies bericht van de geallieerde opmars, de gevechten en de overgangsperiode rond de bevrijding. Voor het offensief naar Nederland werd ingezet, kregen de troepen gelegenheid op adem te komen, zo kunnen we lezen in de levendige bijdrage ‘De Canadezen en de bevrijding van België’ van J.R. Pauwels. Hij verhaalt van de soms vermakelijke kennismaking tussen de Canadese militairen en de bevolking van westelijk Vlaanderen maar ook van de wreed- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||
heden, die bij schermutselingen met de Duitsers over en weer plaatsvonden. Na deze adempauze werden de Canadezen onder meer ingezet in de buitengewoon harde Strijd om de Schelde, die door W.D. en S. Whitaker in reportagevorm is beschreven. Een meer sensationeel getinte stijl kenmerkt Nuts van M. Géoris, dat handelt over het Duitse Ardennenoffensief. Na het mislukken van de luchtlanding bij Arnhem vervloog de hoop op een snelle bevrijding van geheel Nederland. Terwijl operatie-Market-Garden vastliep speelde zich tussen Peel en Maas, bij Overloon, een aantal zware gevechten af als gevolg van een Britse onderschatting van de Duitse veerkracht. A. Korthals Altes en N.K.C.A. in 't Veld hebben deze beschreven in Slag in de schaduw, een werk, dat inmiddels een voorbeeld voor vele andere auteurs is geworden. De schrijvers tonen door middel van gevarieerd bronnenonderzoek, hoe soldaten en burgers zo'n pandemonium van geweld en misverstanden hebben beleefd. Ontmoeting met de bevrijding van P. Baghus is een met grote kennis van zaken geschreven verhaal over de bevrijding van Limburg. Niet alleen de militaire operaties maar ook het maatschappelijk leven in die roerige dagen krijgen de volle aandacht. Naar aanleiding van de herdenking van de bevrijding van Tilburg is een aantal belangwekkende studies rond het thema ‘lokaal bestuur in overgangstijd’ verschenen in het Jaarboek De Lindeboom. Deze geven een goed beeld van de problemen, waarmee een gemeentebestuur en vertegenwoordigers van het Militair Gezag in het bevrijde Zuiden hadden te kampen. Van uitsluitend plaatselijk belang zijn de bundel artikelen over de strijd in de Roerstreek, De laatste loodjes wogen zwaar...! van S. Vintcent over Reuver en Beesel, de artikelen in het tijdschrift Flehite over de bevrijding van Amersfoort en Ommen bevrijd! door C. van Rossum. De Bevrijdingsatlas Veluwe van E. van de Weerd c.s. is een geïllustreerde geschiedenis van de bevrijding van de Veluwe en omgeving, waarin de lezer de bevrijders leert kennen en hen op de voet kan volgen door Oost-Nederland. Feestvieren, dat was enige tijd de essentie van het begrip ‘bevrijding’. Wie zich aan de vreugde overgaf wist eigenlijk, dat na deze psychisch noodzakelijke uitbarsting van energie de werkkracht voor de volle honderd procent in beslag zou worden genomen door de naoorlogse wederopbouw. Niet alleen in materieel, maar ook in geestelijk opzicht moest men de gevolgen van de oorlog te boven komen. Eén van de prioriteiten in het bevrijde Nederland was de bevrijding van Nederlands-Indië, waarmee men de basis hoopte te leggen voor naoorlogse welvaart. Het liep allemaal anders dan velen hadden verwacht en de Indonesische kwestie zorgde voor de waarschijnlijk zwaarste kater van de bevrijding. De auteur W. Homman heeft de ervaringen van Nederlandse militairen in de Oost weergegeven in zijn roman De hele hap. De schrijver is geen Arthur Miller, maar hij vertolkt wel frustraties van veel militairen. Ons Indië voor de Indonesiërs was een televisiedokumentaire van J. Bosdriesz en G. Soeteman over de oorlog, bezetting en dekolonisatie overzee. C. van Heekeren heeft er een boek op gebaseerd, dat niet in de eerste plaats feitelijkheden onderzoekt, maar vooral de sfeer beschrijft, waarin deze zich afspeelden. Inmiddels worstelde Nederland ook nog met de problematische afrekening met landverraad. Ik neem aan’ zei een rechter in 1945 tot een jongeman, die hiervoor terecht stond, ‘dat u niets tot uw verdediging kunt of wilt aanvoeren’. De betrokkene, P. Berserk, probeerde het toen maar niet meer. Later heeft hij zijn ellendige herinneringen als ‘NSB-kind’ echter op papier gezet. De inleider, professor J. Bastiaans, noemt het levensverhaal ‘een noodzakelijk catharsisch ventilatieproces’. De toon is rancuneus en de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||
inhoud is bepaald niet opwekkend. Toch moeten we bedenken, dat de schrijver niet alleen voor zichzelf spreekt en dat dit geluid hoe dan ook authentiek is. Niet alleen de ‘foute Nederlanders’, maar ook veel verzetslieden zijn na de oorlog zeer teleurgesteld geweest. De idealen waarvoor zij hadden gestreden bleken veel moeilijker te realiseren dan ze hadden gedacht en loutering van de samenleving bleef grotendeels een illusie. Wel bood onderling hulpbetoon voldoening. Een voorbeeld hiervan geeft P.J.M. Dolfsma in een studie over de Stichting Onderlinge Studenten Steun in Amsterdam, een initiatief uit het studentenverzet in die stad met het doel studenten financieel in staat te stellen hun studie te voltooien nadat zij zich tijdens de studie aan het verzet hadden gewijd. Woord gehouden is het gedenkboek van veertig jaar Stichting '40-'45, samengesteld door F. Boucher en anderen. Het vertelt van het door oud-verzetslieden zelf gedragen sociale werk ten behoeve van voormalige illegalen en hun familieleden. We krijgen inzicht in de problemen van deze groep terwijl we zien aan welke stemmingen zij na de oorlog onderhevig is geweest en hoe de mentaliteit ten aanzien van deze vorm van sociale zorg in de loop van de tijd is verschoven. Zo heeft men lang professionalisering en overheidsbemoeienis afgewezen: het ging immers om een ereplicht, waarbij men liever geen inmenging zag van ‘het burgerdom, dat tijdens de bezetting had toegekeken’. Het is een interessant boek, dat voor een belangrijk deel is gebaseerd op nog niet ontgonnen archieven. Daarom is het jammer dat annotatie achterwege is gebleven. | |||||||||||||||||||||||
VIII. Besluit‘Elk serieus boek over een oorlog dient een aanklacht te zijn, een waarschuwing en een herinnering’Ga naar voetnoot13. Lang is deze didactische doelstelling samen met wat P.B.M. Blaas heeft genoemd ‘een nationale, finalistische zienswijze’Ga naar voetnoot14 gehuldigd als uitgangspunt in de geschiedschrijving over Nederland en de tweede wereldoorlog - langer waarschijnlijk dan op enig ander terrein. Dit is in belangrijke mate een gevolg van het feit, dat de Nederlanders - en hun historici! - zo nadrukkelijk geconfronteerd zijn met de ongekende kwetsbaarheid van burgers en maatschappij in de oorlogsjaren. De auteur W.F. Hermans heeft op een analogie gewezen: de Nederlandse letterkunde rond het thema ‘Wereldoorlog II’ is in de allereerste plaats ‘slachtofferliteratuur’Ga naar voetnoot15. Deze optiek heeft gestalte gekregen in de op ‘herbeleven’ gerichte studies; op het eerste gezicht voert zij nog steeds de boventoon. Toch is in het voorafgaande gebleken, dat het aan de verzetsideologie ontleende perspectief van loutering en legitimatie steeds vaker wordt verdrongen door nieuwe benaderingen. Wanneer dit expliciet aan de orde werd gesteld, zoals in de rede van Blom over oorlogsgeschiedschrijving ‘in de ban van goed en fout’, ging het met de nodige discussie gepaard. Soms bleef het programmatisch debat ook achterwege en werd stilzwijgend voor een andere invalshoek gekozen. In de hier besproken studies over de ambtenaren, inclusief het boek van Trienekens, is de tegenstelling tussen ‘goed en fout’ niet langer bepalend voor de vraagstelling en de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||
wijze van benaderen. In de lokale studies over Zwolle, Friesland, Bergen op Zoom en Tilburg is een analytische aanpak een vruchtbaar alternatief gebleken voor de traditioneelverhalende. Caransa en Van Dam hebben in hun studies over de jodenvervolging de vraag opgeworpen, in hoeverre het vooroorlogse streven naar assimilatie tijdens de bezetting bescherming bood. Het boek over de Transvaalwijk is een geslaagde buurtreconstructie, die evenals de werken over onderduiken of een aantal lokale studies mede is gebaseerd op vakkundige ‘oral history’. In het werk van Van Setten worden aspecten van een nieuwe ‘schoolstrijd’ beschreven, terwijl het boek van Klöters en Van Gelder eveneens een bijdrage tot de stemmingsgeschiedenis is. Een voorbeeld van vernieuwing in de krijgsgeschiedenis tenslotte is Slag in de schaduw, waarin de menselijke ervaring van de strijd wordt benadrukt. Aan het slot van deze bespreking kan met recht worden geconcludeerd, dat zich inderdaad een kentering in de oorlogsgeschiedschrijving aan het voltrekken is. Er wordt gezocht naar andere benaderingswijzen en een nieuwe optiek, maar er zou meer kunnen gebeuren. In de hier besproken titels ontbreekt bijvoorbeeld het internationaal-comparatieve element. Toch zijn er thema's, die hiervoor in aanmerking komen, bijvoorbeeld de positie van de bureaucratie in oorlogstijd, aspecten van de jodenvervolging, de rol van kerken en van het maatschappelijk organisatieleven als ‘schuilplaats’ of de rol van het voormalig verzet in de naoorlogse samenlevingGa naar voetnoot16. Er moeten twee faktoren worden genoemd, die mogelijk bijdragen aan de verschuiving van het perspectief. In de eerste plaats wordt wel gerefereerd aan een generatiewisseling: er zou langzamerhand een generatie geschiedschrijvers zijn opgestaan, die de oorlog nog maar in zeer beperkte mate heeft ervaren. Daardoor zouden zij in staat zijn er met meer distantie over te schrijven. Hier is tegen in te brengen dat er voorbeelden genoeg zijn van prominente historici, die tot de ‘oorlogsgeneraties’ behoren, maar die altijd al met een grote mate van distantie over deze periode hebben geschreven. ‘Jongeren’ kunnen bovendien welbewust het vertrouwde perspectief als uitgangspunt nemen. Toch moet dit generatieaspect wel een rol spelen, maar misschien eerder in de relatie tussen geschiedschrijving en samenleving. Het publiek staat immers steeds verder af van de oorlog en het verhaal, dat het verwacht, wordt steeds minder duidelijk omlijnd. Zo ontstaat er meer ruimte voor een nieuwe interpretatie. Een tweede faktor, die waarschijnlijk van meer directe betekenis is, is die van voortgaande professionalisering. Op verschillende wijzen dringt de professionele geschiedwetenschap door op dit vakgebied, dat in belangrijke mate aan vele ter zake kundige ‘liefhebbers’ toebehoorde - men denke bijvoorbeeld aan de ‘Documentatiegroep '40-'45’, die in het jubileumjaar zelf al ruim 20 jaar bestond. Steeds meer vakhistorici - met of zonder baan - richten zich op dit vakgebied en ontdekken, dat er nog een overvloed aan zeer uiteenlopend bronnenmateriaal voorhanden is. Op deze wijze kunnen nieuwe inzichten en benaderingen uit de wetenschappelijke geschiedschrijving zich verspreiden, zoals in dit recensieartikel is gesignaleerd. Het zou mogelijk zijn aan te tonen, dat ‘de spiegel van het oorlogsverleden’ een vergruisd beeld te zien geeft. Dat zou echter te zeer een statistische weergave zijn van een ontwikkeling die toch een interessante dynamiek te zien geeft. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie van de publikaties, naar aanleiding waarvan dit artikel werd geschreven
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||
|
|