Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 102
(1987)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Cosimo de' Medici's reis naar de Republiek in een nieuw perspectief
| |
[pagina 45]
| |
Bloks twijfels zou zijn tweedeling van Cosimo's persoon voortaan een eigen leven gaan leiden. Daartoe heeft Hoogewerffs uitgave van de reisjournaals voor het Historisch Genootschap in 1919 het nodige bijgedragen. Hoewel Hoogewerff blijk gaf van het besef dat de bestaande literatuur een te zwart beeld van Cosimo gegeven hadGa naar voetnoot5, kon hij zich net zo min als Blok van dat traditionele beeld losmaken. Zelfs verwijdde hij de kloof tussen prins en groothertog nog verder en ontdeed Bloks tweedeling van haar hypothetisch karakter: als prins was Cosimo begaafd, ontwikkeld, intelligent en stijlvol geweestGa naar voetnoot6, als groothertog ‘stijfhoofdig, kleinzielig, haatdragend, somber’ en ‘slecht regerend, met willekeur en hardvochtigheid’Ga naar voetnoot7. De splitsing van Cosimo door Blok en Hoogewerff maakte het voor historici na hen moeilijker om diens reis naar de Republiek in het perspectief van diens latere regering te plaatsen. De mogelijke betekenis van de reis voor de ontwikkeling van Toscane en daarmee de mogelijke ‘impact’ van de Nederlandse beschaving in de zeventiende eeuw op het domein van de Medici, zijn ook nooit tot onderwerp van studie geworden. De journaals werden hoogstens gelezen als aardige aanvullende bron voor de kennis van de Republiek in de periode van vlak na de Tweede Engelse Zeeoorlog. Daarin kan nu verandering komen, want in de stapsgewijze rehabilitatie van de Medici-groothertogen ten opzichte van hun verwanten uit de ‘gouden tijd’ van de Florentijnse renaissance, is zeer onlangs een aarzelend begin gemaakt met het eerherstel van Cosimo III. De notie waar Hoogewerff al blijk van gaf is nu eindelijk doorgedrongen, namelijk dat het beeld dat ons van hem is overgeleverd nogal tendentieus is. Het werd ontworpen op instigatie van de leden van het huis Lotharingen die als vreemde dynastie in 1737 de Medici in Toscane opvolgden. Zij hoopten door verguizing van hun directe voorgangers de eigen reputatie van verlichte heersers te bevorderen. Het eigenlijke karwei werd geklaard door hun ‘hofhistoricus’ Riguccio Galuzzi. Deze schilderde in zijn Istoria del Granducato di Toscana sotto il governo della Casa Medici (Florence, 1781) het Medici-regime in waarlijk schrille kleuren en steeds schriller naarmate de verlossing door de Lotharingers naderbij kwam. De negatieve aspecten aan Cosimo's zeer langdurige heerschappij (1670-1723)Ga naar voetnoot8 werden door hem uitgebuit om zo een beeld van absolute ontreddering op te roepen waarin de Lotharingers vervolgens als reddende engelen konden optreden. Later, tijdens de Risorgimento en de periode daarna herkenden liberale en anticlerikale historici tot overmaat van ramp in Galluzzi's schildering van Cosimo exact het type vorst waartegen zij zich konden afzetten: de reactionaire, parasitaire, ultraroomse tyran, het soort bij uitstek dat Italië's eenwording en emancipatie altijd in de weg had gestaanGa naar voetnoot9. En zo werd de toon van de Cosimo-verguizing gezetGa naar voetnoot10 en het zal | |
[pagina 46]
| |
nog wel geruime tijd duren eer er echt goed zicht komt op de historische gestalte van deze Medici-vorst. Het begin is er echter duidelijk en met een aantal van de ergste vooroordelen wordt op het ogenblik korte metten gemaakt. Dat is te danken aan recente archiefstudie die vanuit de verschillende historische subdisciplines wordt ondernomen. Het waren de kunsthistorici die ontdekten dat Cosimo een belangrijk sponsor is geweest van de Italiaanse baroksculptuur met meesters als Foggini en Soldani Benzi. Hij stichtte zelfs een speciale kunstacademie in Rome om verzekerd te zijn van een constante stroom van hoogwaardige kunstenaarsGa naar voetnoot11. De ontdekking kwam als een schok voor hen die gewend waren aan een Cosimo die alleen maar bidprentjes kon waarderen. Bij de kunsthistorici voegden zich de sociaal-economisch historici die uitvonden dat er onder Cosimo's regime in Toscane werkelijk spectaculaire vorderingen zijn gemaakt op het gebied van de waterbeheersing en de ontwikkeling van de landbouwgrond, verbeteringen waar de Lotharingers direct op konden voortbouwenGa naar voetnoot12. Het is dan ook typerend dat Galluzzi dit aspect van Cosimo's regering helemaal verzwijgt. Zeer onlangs zijn historici van de Toscaanse staatsinstellingen en bureaucratie tot de conclusie gekomen dat onder Cosimo zeer serieuze pogingen zijn gedaan om het staatsapparaat te rationaliseren, pogingen waaraan geen van zijn als zoveel ‘verlichter’ te boek staande voorgangers zich ooit had gewaagd. Cosimo stelde daartoe een speciale commissie in waarin de meest competente experts zitting hadden, de zogenaamde Deputazione per la Riforma dei MagistratiGa naar voetnoot13. De financieel historici tenslotte komen op het ogenblik tot de conclusie dat het regime van Cosimo lang niet dat diepe financiële dal te zien geeft dat uit de oudere literatuur naar voren komtGa naar voetnoot14. Misschien wordt in al dit recente onderzoek als reactie op de eeuwenlange verguizing, wel iets teveel het ‘moderne’ in Cosimo benadrukt, maar het beeld | |
[pagina 47]
| |
dringt zich toch onvermijdelijk op van een vorst die allerlei pragmatische hervormingen voorstond en die in die zin meer leek op zijn overgrootvader Ferdinando I dan op zijn vader Ferdinando II of zijn grootvader Cosimo II. Het is niet meer dan logisch dat Cosimo als vorst in spé met die instelling zijn aandacht richtte op het technologisch en economisch meest geavanceerde stukje van Europa: de Republiek. Dat had zijn overgrootvader ook al gedaan toen hij het groothertogdom aan het begin van de eeuw een eigen koloniale handel wilde bezorgen. Ferdinando I moest echter zeer omzichtig te werk gaan omdat Spanje zijn toenadering tot de Republiek met argusogen volgdeGa naar voetnoot15. Cosimo had het wat dat betreft gemakkelijker en kon zich zonder verdere plichtplegingen op de Republiek richten. Het Hollandse ‘model’ drong zich des te sterker aan hem op vanwege de intensieve berichtgeving die hem vanuit dat gebied bereikte, veel intensiever dan ten tijde van Ferdinando I of daarna ooit het geval was geweestGa naar voetnoot16. Die berichtgeving werd verzorgd door één enkele persoon die wat meer aandacht verdient in deze context: Francesco Feroni. Als zoon van een wolverver uit Empoli bij Florence was Feroni bij het bankiershuis Buonaccorsi in Livorno gaan werken en in 1640 naar Amsterdam gegaan om zijn fortuin te zoeken. Zijn eerste rijkdom vergaarde hij zich met de handel op Italië en de Levant, maar al gauw richtte hij zijn aandacht op West-Indië. Van 1662 tot 1669 trad hij als tussenpersoon op tussen de te Madrid opererende Genuese kooplieden Lomellini en Grillo als houders van het slavenasiento van de Spaanse koning enerzijds, en de West-Indische Compagnie anderzijdsGa naar voetnoot17. Hij liet de directie van de Compagnie bij zich aan huis vergaderen en kon haar tot op zekere hoogte zijn voorwaarden opleggen. Onnodig te zeggen dat hij deze cruciale positie gebruikte om zich zelf op onvoorstelbare manier te verrijken. Deze opmerkelijke Toscaanse koopman werd in 1652 door Ferdinando II aangezocht om in Den Haag de positie te gaan verdedigen die deze laatste had ingenomen in het fameuze conflict tussen de Hollanders en de Engelsen in de haven van LivornoGa naar voetnoot18. Feroni kweet zich bijzonder goed van deze delicate taak en kreeg daarop de aanstelling van Toscaans agent in Amsterdam, de allereerste wanneer men het korte correspondentschap dat Abraham de Wicqueforts broer Joachim in 1648/1649 vervulde niet meeteltGa naar voetnoot19. | |
[pagina 48]
| |
Feroni pakte zoals gezegd zijn agentschap grondig aan en overstelpte het Medicihof met duizenden en nog eens duizenden missives die elk denkbaar aspect van de toen net op zijn hoogtepunt verkerende Republiek belichtten. Deze indringende rapportage alsmede het spectaculaire zakelijke succes van Feroni moeten Cosimo een meer vastomlijnd idee gegeven hebben op wat voor manier het Groothertogdom een voorbeeld zou kunnen nemen aan de Republiek. Om zich een nog betere indruk te kunnen vormen besloot hij er zelf te gaan kijken. Het motief voor de eerste reis moet mijns inziens dus niet uitsluitend worden gezocht in het slechte huwelijk van Cosimo, zoals tot vervelens toe gedaan is. Het moet nog maar eens gezegd dat het expliciete en enige doel van zijn reis de Republiek wasGa naar voetnoot20 en dat hij dus niet zomaar een doelloze zwerftocht door het buitenland ging maken om even uit de buurt van zijn vrouw te zijn. Verder bereidde hij zich langdurig en speciaal op zijn excursie voor, onder meer door van de boekhandelaar/uitgever Pieter Blaeu uit Amsterdam alle boeken te laten komen die maar betrekking hadden op de handel met Oost- en West-IndiëGa naar voetnoot21. Was het voor een kroonprins uit die tijd al ongebruikelijk om een toeristische trip door het buitenland te maken, een doelgerichte excursie zoals die van Cosimo, was ronduit uniek en dat is te weinig beklemtoond in de literatuur. In zekere zin wijst zijn bezoek aan de Republiek vooruit naar een bezoek als dat van tsaar Peter, zij het ook dat Cosimo met een groter gevolg en in luxueuzere omstandigheden reisde. De reisverslagen tonen aan dat hij niet minder dan later de Russische vorst het innovatieve van de Nederlandse samenleving in zich opnam en dit op zijn bruikbaarheid beoordeelde. Cosimo blijkt hier dus niet minder dan een ‘trendsetter’ te zijn geweestGa naar voetnoot22. Niet toevallig nam hij in de Republiek zijn intrek bij Francesco Feroni die hem ongetwijfeld nog eens goed de oorzaken van het economisch succes van de Republiek heeft uitgelegd. Van zijn beide andere cicerones, Pieter Blaeu en Nicolaas Heinsius, kreeg hij een grondig werkprogramma voorgeschoteld dat hem, met de voorkennis die hij al bezat, tot een waar specialist op het stuk van de Republiek gemaakt moet hebben. Dit procédé werd bovendien nog eens dunnetjes overgedaan toen Cosimo in de zomer van 1669 terugkeerde voor een tweede bezoek, dit keer in het kader van een algemenere Noord-Europese rondreis. Ook al was zijn Nederlandse excursie dan niet direct bedoeld als de voltooiing van zijn opleiding voor de taak van groothertog, in de praktijk bleek zij wel de laatste | |
[pagina 49]
| |
fase in die voorbereiding te zijn. Niet lang nadat hij teruggekeerd was in Florence stierf zijn vader Ferdinando II en volgde Cosimo hem op. Zijn voornemen om Toscane in een aantal opzichten van de Republiek te laten profiteren had dus nog niets aan kracht ingeboet toen hij de troon besteeg. Dit wordt onder meer geïllustreerd aan de pogingen om Francesco Feroni na meer dan 30 jaar verblijf in Amsterdam naar Florence terug te krijgenGa naar voetnoot23. Cosimo was erop gespitst om niet alleen Feroni's gigantische vermogen binnen de Toscaanse grenzen te halen, maar meer nog om Feroni's Hollandse expertise te kunnen inzetten voor de Toscaanse zaak. In 1672 had zijn aandrang succes en verliet Feroni, als een dief in de nacht, AmsterdamGa naar voetnoot24. In Florence bracht hij het al snel tot senator en depositario generale, het hoogste financiële ambt in het Groothertogdom. Hij werd tevens lid gemaakt van de genoemde Deputazione per la Riforma dei Magistrati. Op die manier deed Cosimo in algemene zin een beroep op Feroni's grote economische kennis en ‘Hollandse’ efficiëntie. Hij zou echter Feroni ook direct betrekken bij een poging tot meer rechtstreekse imitatie van het Hollandse economische ‘model’. Cosimo wilde een Toscaanse Oost-Indische Compagnie oprichten op Hollandse leest geschoeid en probeerde via Feroni aanvulling te krijgen op de expertise die hij zelf al in de Republiek had opgedaanGa naar voetnoot25. Net voor zijn vertrek uit Amsterdam had Feroni, op 30 september 1672, nog een document naar Florence gestuurd getiteld Proposition faicte par quelques marchantz et adressée à monseigneur le grand duc de Toscane pour obtenir pasport et permission de naviger aux Indes OrientallesGa naar voetnoot26, en eenmaal in Florence heeft hij ongetwijfeld meegeholpen aan de uitwerking van Cosimo's ideeën in deze richting. Feroni kreeg ook een cruciale rol in het ambitieuze plan van Cosimo om van Livorno het Amsterdam van de Middellandse Zee te makenGa naar voetnoot27; een plan dat ook zijn overgrootvader Ferdinando I gekoesterd had, wanneer het tenminste waar is dat zijn spectaculaire uitbreiding van de Toscaanse haven rond 1600 haar voorbeeld heeft gevonden in de gelijktijdig plaatsvindende eerste Amsterdamse stadsuitlegGa naar voetnoot28. In 1676 gaf Cosimo Livorno voor het eerst officieel de status van porto franco om vervolgens een hele nieuwe wijk bij te laten bouwen met huizen en pakhuizen speciaal voor kooplieden, net zoals hij dat in Amsterdam had gezien. Feroni gaf hij de opdracht om toe te zien op allerlei hervormingen en herstelwerkzaamheden die in de haven werden doorgevoerd en de Amsterdamse Toscaner wierp zich met zoveel energie op deze taak dat de opleving die Livorno aan het einde van de eeuw doormaakte, onverbrekelijk met zijn naam verbonden isGa naar voetnoot29. | |
[pagina 50]
| |
Om Toscane optimaal van de Republiek te kunnen laten profiteren, had Cosimo aan één enkele agent niet langer genoeg, ook al zou die net zo intensief rapporteren als Feroni had gedaan. En zo kwam er voor het eerst in de geschiedenis een compleet netwerk van Toscaanse contacten in de Republiek tot stand. Cosimo schakelde hiervoor de hele Florentijnse koopmanskolonie in die zich sinds de jaren zestig in Amsterdam had gevormd, en waarmee hij kennis had gemaakt ten tijde van zijn verblijf in Amsterdam. Daarnaast werd voor berichtgeving en dienstverlening ook een uitgebreid beroep gedaan op Nederlanders. Nicolaas Heinsius rapporteerde in enige honderden fraaie Latijnse brieven over allerlei politieke en culturele zaken. Pieter Blaeu verleende zijn diensten, net als Jacob van Dam, Jacob van Wassenaer Obdam jr. en Abraham de Wicquefort. Zelfs gezanten van derde landen, zoals de Engelsman William Temple en de Spanjaard Manuel Belmonte, werd gevraagd te rapporteren. De gigantische stroom van informatie die deze groep genereerde, werd nog gecompleteerd door de rapporten van reizende gezanten als Lorenzo Magalotti en Carlo Rinuccini, en door de brieven van de technische specialisten die Cosimo regelmatig naar de Republiek zondGa naar voetnoot30. Hoe profiteerde Toscane nu precies van dit uitgebreide informatie- en dienstencircuit? Om hierop precies een antwoord te kunnen geven, zou men al die duizenden brieven moeten doornemen, vooralsnog een onbegonnen werk. Globaal kunnen echter nu al wel enkele punten aangegeven wordenGa naar voetnoot31. Via het netwerk kwam technische know-how op allerlei gebied van de Republiek naar Toscane. Nederlandse wolwevers introduceerden nieuwe weeftechnieken, scheepstimmerlieden en ankersmeden moesten de scheepsbouw in Livorno op Amsterdams peil brengen. Vanuit het drukkersparadijs dat de Republiek was, werden complete drukkerijen in Toscane geïnstalleerd. De agenten zorgden er verder voor dat natuurhistorische kabinetten en wetenschappelijke apparatuur naar Toscane kwamen, waar Cosimo deze voor onderzoeksdoeleinden aan geleerden ter beschikking stelde. Want ook al moest Cosimo - zoals uitentreuren geschreven is - weinig hebben van de speculatieve natuurwetenschap zoals die in de Accademia del Cimento door de erfgenamen van Galilei werd bedreven, hij was wel degelijk een bevorderaar van toegepaste vormen van wetenschap, zoals de medicijnen, anatomie en botanie. Zoals hij zelf tijdens zijn verblijf had kunnen constateren, kenden juist deze toegepaste vormen van wetenschap hier een grote bloei en hij aarzelde niet om het Toscaanse wetenschapsbedrijf daarvan te laten profiteren. Vooral de botanie had daarbij zijn aandacht. Zo probeerde hij in Toscane de studie en de teelt van exotische gewassen, zoals die in de Republiek werd beoefend van de grond te krijgen. Daartoe stuurde hij op verschillende tijdstippen Toscaanse botanici speciaal naar Amsterdam. De jonge kunst- en plantenliefhebber Jacopo Niccolò Guiducci arriveerde in 1714 vanuit Düsseldorp in Amsterdam en verkreeg daar van de botanicus Gaspar Commelin niet | |
[pagina 51]
| |
alleen exotische gewassen maar ook uitgebreide instructies hoe deze in het Toscaanse klimaat het best verbouwd konden worden. Zijn brieven aan Cosimo vanuit de Republiek geven een fascinerend beeld van de kunst- en naturaliaverzamelingen aldaarGa naar voetnoot32. In 1714 reisde een zekere Antonio Morini namens Cosimo naar Amsterdam, Haarlem en Leiden en verzamelde daar meer dan 150 soorten planten. De even onbekende Angiolo Gianetti was nog later in Amsterdam voor een dergelijke plantaardige missie. Voor de verscheping van al deze gewassen die Cosimo zo voor en na uit de Republiek liet halen, droeg de in Amsterdam residerende Lucchese bankier Cesare Sardi zorg, Cosimo's laatste agent alhier. Ontegenzeggelijk is de Republiek voor Cosimo een bron van inspiratie geweest bij de aanpak van de waterproblemen in zijn land. Uit de dagboeken blijkt dat hij tijdens zijn bezoek al een open oog had gehad voor de waterbeheersing daar en voordat zijn meest grootscheepse campagnes in Toscane van start gingen stuurde hij een jong waterbouwkundig ingenieur, Pietro Guerrini, naar het noorden om de Nederlandse oplossingen op dit terrein tot in detail te bestuderen. Tijdens de campagnes maakte Cosimo verder gebruik van de diensten van de Amsterdamse ingenieur Cornelis Meijer, die zijn kennis op Toscaanse collega's zoals de bekende Viviani moest overdragen. Zelfs wat de godsdienst betreft schijnt Nederland in zekere zin exemplarisch te zijn geweest voor Cosimo. Al uit de reisjournaals blijkt dat hij onder de indruk was van de ernst en de toewijding van de Nederlandse katholieken. De religiositeit van iemand als Neercassel sprak hem duidelijk veel meer aan dan de routinematige, laxistische devotie van de officiële kerk in Rome. Later zou hij zich een pleitbezorger van de Nederlandse katholieken betonen toen dezen steeds meer moeilijkheden kregen met het Roomse gezag. Zijn gevoel van verbondenheid met de Nederlandse katholieken laat zien dat Cosimo ten onrechte is doorgegaan en voor velen nog steeds doorgaat voor een fanatiek jezuïtenvriend. En ook al was hij nu ook weer geen jansenist, veelzeggend is het wel dat hij, zoals Cochrane schrijft appointed as state theologian none other than Enrico Noris, whose Augustinian sympathies were anathema to the society (i.e. of Jesus). And he permitted his more learned subjects to go on discussing all the authors - from Paolo Sarpi to Cornelius Jansenius - who had been included in his uncle Leopoldo's heterogeneous reading listGa naar voetnoot33. Cochrane liet het bij deze relativering van Cosimo's vermeende liefde voor de jezuïten en noch hijzelf noch iemand anders is dieper ingegaan op de ware aard van Cosimo's religieuze preferenties. Mocht dit ooit gebeuren dan is het duidelijk dat diens bemoeienissen met de Nederlandse katholieken nadrukkelijk in de beschouwing zullen moeten worden betrokken. Zoals zo vaak kan ook in dit geval | |
[pagina 52]
| |
Cosimo's fascinatie met de Republiek in stelling worden gebracht tegen hen die hem hebben afgedaan als reactionaire, bigotte obscurantist, en kan zij worden gebruikt om hem juister te typeren, namelijk als een fascinerende overgangsfiguur tussen de late barok en de vroege Verlichting. Het laatste en meest sensationele voorbeeld van Cosimo's fixatie op de Republiek was het feit dat hij Toscane na zijn dood wilde doen veranderen in een republiek naar Nederlands en door een Nederlander ontworpen model. Zo dacht hij het gevaar te kunnen bezweren dat het groothertogdom in vreemde handen zou vallen. Dit risico zat erin omdat na Cosimo het geslacht der Medici dreigde uit te sterven. In dat geval zou vooral de keizer een duidelijke claim op het gebied kunnen leggen. Bij zijn verwoede pogingen om de Toscaanse onafhankelijkheid voor de toekomst te garanderen, verliet Cosimo zich vrijwel geheel op de Republiek. Via zijn gezant Carlo Rinuccini vroeg hij raadpensionaris Anthonie Heinsius om een blauwdruk te maken voor het herstel van de oude Florentijnse republiek, geïnspireerd op de Hollandse. Tegelijkertijd probeerde hij om bij de Hollanders gedaan te krijgen dat zij deze nieuwe creatie bij gelegenheid militair zouden beschermen. Dit alles mag ons nu nogal fantastisch in de oren klinken, Heinsius was wel degelijk enthousiast voor het plan en maakte inderdaad een ontwerp voor een Florentijnse republiek op Nederlandse leest geschoeid. Uiteindelijk bleef het natuurlijk bij een blauwdruk want Nederland was al bij lange na niet meer in staat om een gebied dat zo ver weg lag, militaire garanties te gevenGa naar voetnoot34. Maar ook al is er niets van terecht gekomen, de episode geeft fraai aan hoe ver Cosimo ging bij zijn oriëntatie op de Republiek. Die oriëntatie kende zoals we zagen verschillende facetten, die alle wel op de een of andere manier terug te voeren zijn op zijn verblijf in de Republiek. Dat verblijf krijgt daarmee een ander karakter dan men het tot nu toe heeft toegedicht. Het kwam voort uit de concrete verwachting dat de Republiek iets wezenlijks voor Toscane zou kunnen betekenen en het had tot gevolg dat die verwachting deels ook werd ingelost. Geen enkel ander Italiaans vorst is zo ontvankelijk geweest voor de beschaving van de Republiek in de zeventiende eeuw als deze Cosimo. |
|