Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 100
(1985)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 700]
| |
Die onbekende Vlaamse kwestie. Het aandeel van buitenlandse historici in de geschiedschrijving van de Vlaamse beweging
| |
[pagina 701]
| |
geschiedschrijving over de Vlaamse beweging, maar het lijkt toch nuttig om, alvorens het buitenlandse aandeel te belichten, enige algemene lijnen te schetsen. Vanzelfsprekend zijn de meeste historici, die als auteurs van standaardwerken over de Vlaamse kwestie dienen te worden vermeld, Belgen. Dat dit niet altijd opgaat, blijkt uit het werk van de Nederlander A.W. Willemsen. Het mag in een overzicht van de fundamentele werken niet ontbreken en wij zullen het opnieuw noemen bij de eigenlijke behandeling van het buitenlandse aandeel in de historiografie van de Vlaamse beweging. De wetenschappelijke geschiedschrijving van de Vlaamse beweging heeft vooral sinds de tweede helft van de jaren vijftig een grote vooruitgang geboekt. Vanaf die tijd begonnen L. Wils en M. de Vroede in een groot aantal studies aspecten van de ontwikkeling van de Vlaamse beweging in de negentiende eeuw te onderzoeken, en werd dit fenomeen als onderzoeksterrein aangeboord in dissertaties, scripties en seminaries aan de universiteiten van Gent, Brussel en vooral LeuvenGa naar voetnoot2.. Voor de feitenkennis van de negentiende eeuw bleef evenwel tot in de jaren zeventig het liberaal-geëngageerde werk van P. Fredericq uit de jaren 1906-1909 onmisbaar. In de eerste helft van de jaren zestig bracht H.J. Elias een standaardwerk in vier delen over de geschiedenis van de Vlaamse gedachte. Het was gebaseerd op een breed onderzoek van gedrukte bronnen en literatuur en het was opgezet als ideeëngeschiedenis. Op basis van alle tot dan toe beschikbare literatuur publiceerde A.W. Willemsen in 1974 een nieuwe synthese over de periode tot 1914, waarin hij over de doorslaggevende rol van de liberale flaminganten in de negentiende eeuw aansloot bij de ideeën van FredericqGa naar voetnoot3.. In een groot aantal publikaties en in een nieuwe synthese van de geschiedenis van de Vlaamse beweging in de negentiende eeuw, die in 1977 verscheen, werd deze visie bestreden door L. Wils, voor wie de Vlaamse beweging vóór 1914 voornamelijk een katholieke beweging was. Uit een andere hoek werd die stelling door H. van Velthoven bestreden, die in zijn in 1982 gepubliceerde dissertatie de | |
[pagina 702]
| |
rol van de socialisten in de Vlaamse beweging van die periode beklemtoondeGa naar voetnoot4.. Dit interpretatiedebat werd enige tijd geleden door de Franstalige Brusselse historica E. Gubin getypeerd als le vaste mouvement récuperateur au profit des différentes families politiques. Dans la mesure ou le communautaire gagne tous les domaines, l'histoire du mouvement flamand est passée au crible des nouvelles exigences: chacun révendique sa part dans la défense du problème linguistiqueGa naar voetnoot5.. Hoewel de historici de Vlaamse beweging van tussen de beide wereldoorlogen pas op het einde van de jaren zestig echt ‘ontdekten’, was er één degelijke voorloper, namelijk A.W. Willemsen. Reeds in 1958 publiceerde hij een diepgaande studie over het Vlaams nationalisme van de jaren 1914-1950, die meer dan een decennium lang het enige wetenschappelijke werk terzake bleef, een bewerkte en uitgebreide editie kende in 1969 en in 1974 als uitgangspunt diende voor een breder opgezette algemene geschiedenis van de Vlaamse beweging tijdens het interbellum. Wij komen er later op terugGa naar voetnoot6.. H.J. Elias waagde zich in 1969 aan een geschiedenis van de Vlaamse beweging tijdens het interbellum, een periode waarin hijzelf ook een actieve rol had gespeeld. Dit boek werd minder een standaardwerk dan zijn Vlaamse gedachte. Het was ook minder synthetisch dan dat van Willemsen, maar bevatte veel feitelijke gegevens en interessante typeringen. Ook L. Wils verlegde de grenzen van zijn onderzoek naar de twintigste eeuw en publiceerde in 1974 een ophefmakend werk waarin nieuw licht werd geworpen op activisme en Flamenpolitik. Van dezelfde auteur verscheen onlangs een synthese over de periode 1914-1936, gebaseerd op nieuw bronnenonderzoek, waarin speciale aandacht wordt besteed aan de katholieke cultuurvereniging DavidsfondsGa naar voetnoot7.. Voor de geschiedenis van de Vlaamse beweging tijdens de tweede wereldoorlog en erna is nog geen synthese beschikbaar en zijn wij aangewezen op een tot nu toe vijfdelige kroniek van de hand van H. Todts, en op deel 6 van de 15-delige reeks Twintig eeuwen Vlaanderen, dat bijdragen van verschillende auteurs bevatGa naar voetnoot8.. | |
[pagina 703]
| |
Brede overzichten over bepaalde aspecten, typeringen van verenigingen, tijdschriften en vlaamsgezinden (in zeer brede zin) treft men voorts aan in de tweedelige Encyclopedie van de Vlaamse beweging, verschenen in 1973 en 1975, waarin door een groot aantal specialisten, soms op nieuw onderzoek gebaseerde, gegevens bijeen werden gebracht, al zijn - zoals bij dergelijke projecten gebruikelijk is - de bijdragen van ongelijke waarde. Dit is de enige publikatie die de hele Vlaamse beweging, vanaf haar ontstaan tot aan het begin van de jaren zeventig, tot onderwerp heeftGa naar voetnoot9.. Bibliografieën en historiografische overzichten van de Vlaamse beweging zijn eveneens voorhanden. Een eerste, nog steeds zeer lezenswaardige, status quaestionis, van de hand van M. de Vroede, verscheen in 1959. In tegenstelling tot de conclusie die men uit de chronologische afbakening in de titel - 1830-1860 - zou kunnen trekken, is de geboden informatie veel ruimer, en bestrijkt ook - voor wat betreft de literatuur - latere perioden. Dit overzicht kan worden aangevuld met een ander dat dezelfde auteur als inleiding opnam in zijn een jaar later verschenen dissertatie over de Vlaamse beweging in 1855-1856. In 1968 schreef A.W. Willemsen een nieuwe status quaestionis over de geschiedschrijving van de Vlaamse beweging na het verschijnen van Elias' standaardwerkGa naar voetnoot10.. In de Encyclopedie van de Vlaamse beweging (1973/1975) kan men sub verbo ‘Historiografie van de Vlaamse beweging’ een uitvoerige stand van zaken vinden, bijgewerkt tot het begin van de jaren zeventig en geschreven door J. de Deurwaarder en A.W. Willemsen, respectievelijk voor de periode tot en vanaf 1914. In deze uitgave vindt men ook biobibliografische notities bij de namen van een aantal historici, die schreven over de Vlaamse beweging. De twee Franstalige overzichten van E. Gubin uit 1980 en 1981 zijn niet zo systematisch en handelen hoofdzakelijk over recente werken maar zijn een goede aanvulling op de gegevens in de EncyclopedieGa naar voetnoot11.. Verder kan voor de naoorlogse periode een door het Dosfelinstituut uitgegeven en tot nu toe drie delen tellende bibliografie nuttige diensten bewijzen. De geïnteresseerde lezer kan overigens ook terecht in de bibliografieën van de hierboven aangehaalde standaardwerken. Tenslotte dient nog te worden gesignaleerd dat het reeds lang bestaande tijdschrift Wetenschappelijke Tijdingen | |
[pagina 704]
| |
sinds 1981 (de 41ste jaargang) uitsluitend wetenschappelijke bijdragen over de geschiedenis van de Vlaamse beweging publiceertGa naar voetnoot12.. Bezien wij de tot nu toe genoemde werken dan constateren wij dat bijna alle geciteerde titels Nederlandstalig zijn. Betekent dit dat Franstalige Belgen zich helemaal niet met de geschiedenis van de Vlaamse beweging hebben beziggehouden? Het is onmogelijk om retrospectief na te gaan welke Franstalige publikaties door Vlamingen en welke door Walen zijn geschreven, aangezien de Belgische Bibliografie daarover geen gegevens bevat en de sub-nationaliteit, die België thans zo duidelijk verdeelt, pas in de twintigste eeuw in al zijn scherpte een realiteit is geworden. Wij weten wel dat de enige algemene studie over de geschiedenis van de Vlaamse beweging, die door een Franstalige Belg is geschreven, en die trouwens lange tijd de enige Franstalige publikatie van betekenis bleef, het werk is van P. Hamélius, een studie die aan het einde van de negentiende eeuw verscheen en in de jaren twintig werd herdrukt. Hamélius was een leerling van de Luikse hoogleraar G. Kurth en werd later hoogleraar Engelse literatuur aan de Luikse universiteitGa naar voetnoot13.. Na Hamélius hebben slechts enkele Franstalige Belgische historici zich met de geschiedenis van de Vlaamse beweging als hoofdonderwerp beziggehouden. De eerste was J. Gotovitch, verbonden aan de Université Libre de Bruxelles en aan het Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de tweede wereldoorlog. In 1967 publiceerde hij, op grond van archiefonderzoek in de dossiers van het Auswärtiges Amt, een uitvoerige beschrijving van de houding van de Duitse diplomaten in Brussel tegenover de Vlaamse beweging vóór de eerste wereldoorlog. In het boek over België in 1940, dat hij in 1971 samen met J. Gérard-Libois uitgaf, kwam tevens de Vlaamse beweging aan bod en in 1976 schreef hij een synthetisch overzicht over het uit elkaar groeien van Vlamingen en WalenGa naar voetnoot14.. Daarnaast publiceerden enkele hoogleraren (H. Haag, J. Stengers en J. Willequet) ook zijdelings over de Vlaamse kwestie, terwijl zij meer in het algemeen Belgische politieke stromingen in het verleden schetstenGa naar voetnoot15.. Expliciet en ex- | |
[pagina 705]
| |
clusief over de Vlaamse beweging werd van Franstalige zijde naast Gotovitch alleen origineel onderzoek verricht door twee leerlingen van professor J. Stengers. Eliane Gubin schreef, behalve verscheidene artikelen, ook een dissertatie over het democratisch flamingantisme in Brussel in de negentiende eeuw. Zij is als hoofdmedewerker verbonden aan het seminarie voor nieuwste geschiedenis van de Université Libre de Bruxelles, en is de enige Franstalige ‘specialist’ betreffende de geschiedenis van de Vlaamse bewegingGa naar voetnoot16.. P. Lefèvre schreef bij Stengers een scriptie over het liberale flamingantisme te Brugge, dat inmiddels - tot artikel verwerkt - is gepubliceerdGa naar voetnoot17.. Een tweedelig boek van Ch.F. Becquet uit 1972 en 1977, dat een kroniek wil zijn van Le différend wallo-flamand vóór 1914, is weinig wetenschappelijk en staat vol foutenGa naar voetnoot18.. Door de schaarste aan geschriften over de Vlaamse beweging aan Franstalig-Belgische zijde blijft die beweging voor het Franstalig Belgisch publiek een onbekend verschijnsel. Vooral omdat de overvloedige Nederlandstalige literatuur over dit onderwerp volgens E. Gubin blijft: ‘sans écho parmi le public francophone qui, la plupart du temps, n'en a même pas connaissance’. De taalgrens vormt hier dus ook een intellectuele barrière. Immers: cette abondante historiographie, essentiellement en néerlandais, ne pénètre pas (ou peu, et selectivement) en Wallonie. Or, comme rien ne compense ces travaux du côté francophone, la question flamande demeure l'une des plus mal connues et des moins bien comprisesGa naar voetnoot19.. Laten wij ons nu, na dit algemene overzicht, buigen over het eigenlijke onderwerp van dit artikel: de bijdrage van buitenlandse historici aan de geschiedschrijving van de Vlaamse beweging. Wij hebben ons bij de selectie gehouden aan drie criteria. Het moeten wetenschappelijke bijdragen zijn, belangrijk voor de geschiedenis van de beweging en geschreven door niet-Belgen. Wij zien ‘de Lage Landen’ dus niet als ‘binnenland’ en wel om twee redenen. De aard van het onderwerp is in feite alleen ‘nationaal’ voor Belgische historici. Bovendien was de ingehaalde oogst van niet-Nederlandse buitenlanders zo schaars, dat wij het ons konden permitteren het Nederlandse aandeel wat in de verf te zetten. Politieke geschriften zijn in principe buiten beschouwing gebleven, al is soms het onderscheid tussen wetenschappelijke en politieke geschriften niet zo duidelijk. Ook | |
[pagina 706]
| |
geschriften, die alleen als bron nuttig waren, lieten wij achterwege. Behalve in de hiervoor genoemde werken vonden wij ook titels door de (algemene) Belgische Bibliografie, die van 1875 tot 1975 ook de in het buitenland verschenen werken over België opnam (tot 1958 met de aanduiding welke werken door niet-Belgen werden geschreven) systematisch te depouilleren, evenals de (wetenschappelijke) lopende ‘Bibliografie van de geschiedenis van België’, die sinds 1953 verschijnt in het Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis. De Nederlandse taalgenoten ten noorden van de Belgische landsgrens hebben meer belangstelling getoond voor de Vlaamse beweging dan de Belgische landgenoten ten zuiden van de taalgrens. Belangstelling voor de Vlaamse beweging ontstond vanuit een culturele toenadering en gevoelens van stamverwantschap, die vóór 1914 in de hand werden gewerkt door initiatieven als de Nederlandse Congressen en later het Algemeen Nederlands Verbond, al bleef de publieke belangstelling toen nog beperktGa naar voetnoot20.. Ze werd groter tijdens de eerste wereldoorlog, toen de eerste Grootnederlandse brochures verschenen, geschreven door Domela Nieuwenhuis Nyegaard en toen de Duitse propagandamachine zowel in Vlaanderen als in Nederland erg actief was. Ze kende een hoogtepunt maar was tegelijkertijd duidelijk politiek van karakter tijdens het interbellum toen de Dietse beweging van de grond kwam en ondermeer via de actie tegen het Belgisch-Nederlands verdrag halverwege de jaren twintig het bredere Nederlandse publiek kon bereiken. Het aantal en de frequentie van door Nederlanders geschreven brochures over de Vlaamse en Grootnederlandse beweging illustreren dit. Van 1900 tot 1913 signaleerde de Belgische Bibliografie vier titels (vóór 1900 geen enkele), van 1914 tot 1918 elf, van 1919 tot 1943 tweeëndertig en daarna geen enkele meer. De talrijke brochures van uitgeweken activisten zijn daar niet bij inbegrepen. Op dit totale aantal van zevenenveertig zelfstandige publikaties zijn er maar twee, allebei dissertaties, die wij wetenschappelijk kunnen noemen: de studie van F.A. Vercammen over J.A. Alberdingk Thijm en Vlaanderen (1932), en die van Catharina ter Haar over de houding van de Nederlanders tegenover het Vlaamse vraagstuk in de eerste vier decennia na de Belgische onafhankelijkheid (1933)Ga naar voetnoot21.. Over het karakter, de oriëntering en betekenis van de Dietse beweging tijdens het | |
[pagina 707]
| |
interbellum raadplege men de studies van Willemsen, Wils, Van Hees en ondergetekendeGa naar voetnoot22.. De oorlog betekende het einde voor deze Dietse beweging, en maakte de weg vrij voor een meer wetenschappelijke benadering van de Vlaamse beweging. De Noord-Zuid toenadering tussen de Nederlandse en Belgische taalgenoten werd niet meer vertroebeld door gespannen politieke verhoudingen tussen beide landen of door een extreem nationalistische bewogenheid. Het was vooral de Utrechtse hoogleraar P. Geyl die na de oorlog jongere historici voor de geschiedenis van de Vlaamse beweging wist te interesseren. Geyl had zich voor de oorlog, vooral in de jaren twintig toen hij als hoogleraar in Londen verbleef, gemengd in de Vlaamse en Grootnederlandse beweging, maar zijn publikaties handelen niet over de geschiedenis ervan. Wel over de geschiedenis van de Lage Landen van vóór de Franse revolutie. Wat hij over de Vlaamse en Grootnederlandse beweging schreef, had voor de oorlog de bedoeling de beweging te oriënteren in Grootnederlandse zin, en bleef na de oorlog beperkt tot mémoireachtige beschouwingen. De geschiedenis van de beweging liet hij over aan zijn leerlingenGa naar voetnoot23.. Eén van hen was de reeds genoemde A.W. Willemsen, die op dat terrein baanbrekend werk verrichtte. In 1954 schreef hij een doctoraalscriptie over het Vlaams nationalisme in de jaren twintig, en in hetzelfde jaar verschenen van zijn hand al twee beknopte overzichten van de geschiedenis van de Vlaamse beweging. Vier jaar later promoveerde hij bij Geyl op het Vlaams-nationalisme 1914-1940. Die promotie kwam kort nadat in Vlaanderen Wils en De Vroede over de negentiende-eeuwse Vlaamse beweging begonnen te publiceren, zodat zijn werk het hunne mooi aanvulde. Aan de Belgische universiteiten waren toen scripties en dissertaties over onderwerpen van na de eerste wereldoorlog nog niet gebruikelijk, en ook in die zin was Willemsens werk baanbrekend. Hij werd in de jaren zestig - daardoor? - in allerlei Vlaamse strijdliteratuur, die verder de wetenschappelijke publikaties over de vorige eeuw onvermeld liet, herhaaldelijk geciteerd. Toen in 1969 de tweede (bewerkte en uitgebreide) editie van zijn boek verscheen, werd Willemsen algemeen erkend als dé specialist van de geschiedenis van de Vlaamse beweging tijdens het interbellum. Hij heeft die erkenning ook waargemaakt door zijn supervisie (samen met H.J. Elias) van de Encyclopedie van de Vlaamse beweging, en zijn latere publikaties, in het bijzonder de twee boekdelen van Twintig eeuwen Vlaanderen, waarin hij nieuwe synthesen bracht | |
[pagina 708]
| |
van de geschiedenis van de Vlaamse beweging tot 1914 en tijdens het interbellum. Dit laatste boekdeel was breder opgezet dan zijn dissertatie, waarin immers alleen het Vlaams-nationalisme onder de loupe was genomen, en grondiger dan zijn synthese over de negentiende eeuw, omdat het niet alleen op literatuur maar ook op bronnen gebaseerd wasGa naar voetnoot24.. Intussen was een tweede Utrechtse historicus zich gaan bezighouden met de Vlaamse beweging. P. van Hees studeerde in 1963 bij professor Geyl te Utrecht af, met een scriptie over de strijd om de vernederlandsing van de Gentse universiteit in de laatste twee decennia vóór de eerste wereldoorlog. In 1973-1975 verzorgde hij samen met A.W. Willemsen een tekstuitgave van brieven en notities uit het archief van professor Geyl, onder de titel Geyl en Vlaanderen. Daarna gaf hij samen met G. Puchinger de vijf delen tellende correspondentie Gerretson-Geyl uitGa naar voetnoot25.. Willemsen en Van Hees publiceerden ook nog een aantal artikelen over de rol van Geyl en Gerretson in de Grootnederlandse en Vlaamse beweging, waarbij zij de pen opnamen tegen de visies van L. Wils en ondergetekende, een debat waarin ook anderen - Nederlanders en Vlamingen - zich mengdenGa naar voetnoot26.. Al- | |
[pagina 709]
| |
leen al door het werk van deze twee Utrechtse historici kan gesteld worden dat onze kennis van de geschiedenis van de Vlaamse beweging aanzienlijk verrijkt werd van de Nederlandse zijde. Zij staan overigens niet alleen. Twee jaar vóór Willemsens promotie, was er al de dissertatie van I. Schöffer over het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden, waarin de Vlaams-Duitse, de Vlaams-Nederlandse en de Nederlands-Duitse relaties uitvoerig aan bod komen. Zijdeling kwam ook de Vlaamse en Grootnederlandse beweging ter sprake in dissertaties over Belgisch-Nederlandse betrekkingen (C.A. van der Klaauw, 1953 en R.L. Schuursma, 1975) en over de nieuwe orde (L.M.H. Joosten, 1964 en A.A. de Jonge, 1968), terwijl de betrekkingen tussen Duitse nationalisten en vlaamsgezinden in het tweede kwart van de negentiende eeuw uitvoerig belicht werden in de dissertatie van H.W. von der Dunk (1966)Ga naar voetnoot27.. Een aparte vermelding verdient voorts L. Buning, die sinds de jaren zestig vanuit het Groningse Winschoten zeer regelmatig artikelen publiceerde over de Vlaamse beweging. Zij handelen over allerlei figuren en aspecten van de Grootnederlandse beweging, de contacten tussen Duitse nationalisten en flaminganten, en over het activisme. In 1976 verscheen zijn biografie van J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, die hij noemde: ‘een Vlaming door keuze’Ga naar voetnoot28.. | |
[pagina 710]
| |
Tenslotte dienen nog twee Nederlandse auteurs te worden vermeld, die ertoe hebben bijgedragen dat informatie over de Vlaamse beweging ook in de Angelsaksische wereld doordrong. De eerste is de historicus E.H. Kossmann, die in één boek, dat in gewijzigde vorm in 1978 ook in het Engels verscheen, de geschiedenis van Nederland en België in de jaren 1870-1940 behandelde, en daarin uiteraard ook aandacht besteedde aan de Vlaamse beweging. De tweede is de politicoloog A. Lijphart, die eveneens door een comparatieve benadering ‘conflict and coexistence’ in het communautair verdeelde België onder de aandacht brachtGa naar voetnoot29..
Nergens in het buitenland was de belangstelling voor de Vlaamse beweging zo politiek gekleurd als in Duitsland, althans tot aan het einde van de tweede wereldoorlog. Dat maakt het moeilijk en enigszins arbitrair de zogenaamde ‘waardevolle’ titels eruit te ziften omdat bij de publikatie bijna altijd een propagandistische bedoeling meespeelde. Zuiver wetenschappelijke studies van vóór 1944 zijn daardoor nauwelijks te vinden. De pangermanistische acitiveiten van het in de jaren negentig van de vorige eeuw opgerichte Alldeutscher Verband vormden vaak de achtergrond voor allerlei contacten met vlaamsgezinden. Die achtergrond werd in de recente Leuvense scriptie van B. de Corte over het tijdschrift Germania (1898-1905) grondig geanalyseerd. In het Grootduitse netwerk opereerden mensen als H. Graevell, F. Bley, M.R. Gerstenbauer, E. Hasse en vooral T. Reismann-Grone, die door De Corte - met een verwijzing naar het bekende verzamelwerk van R.P. Oszwald uit 1937 - ‘de dirigent van de Duits-Vlaamse symfonie’ werd genoemd. De acties van het Alldeutscher Verband | |
[pagina 711]
| |
pasten op hun beurt weer in een bredere Duitse geopolitiek, die slechts ten dele door de Duitse regering werd bepaald, en voor een ander deel - zo bleek uit de perscampagnes - door propagandisten voor een Duitse Rijnmonding, door verdedigers van de vlootbouw en door transportdeskundigen van Openbare Werken en Verkeerswezen. De perscampagnes maakten duidelijk [aldus De Corte] dat er in het keizerrijk een ingewikkeld spel om de macht bezig was. Het ‘Primat der Innenpolitik’ maakte een voorzichtige buitenlandse politiek onmogelijk. In deze complexe situatie wonnen tussenfiguren aan belang: Reismann-Grone, Keim en niet het minst Tirpitz, bleken zware stukken te zijn op het machtspolitieke schaakbord. De Vlaamse beweging vormde in dit geheel maar een kleine pion, die evenwel in bepaalde combinaties heel interessant kon worden. Diezelfde krachten speelden een rol in de Flamenpolitik tijdens de eerste wereldoorlog, en ook nog daarna, onder de Weimarrepubliek en in de NS-tijd. Het ging daarbij overigens minder om een politiek tegenover Vlaanderen of België alleen, dan tegenover de Nederlanden, want, zoals Reismann-Grone al in een rapport van 1897 over de Vlaamse beweging had geschreven, een Duits Vlaanderen zou Nederland tot een nauwere binding met het Duitse Rijk dwingen. ‘De Flamenpolitik vormde een goede hefboom voor de latere constructie van een Grootnederlandse satelliet’Ga naar voetnoot30.. Reismann-Grone droeg er toe bij dat er tijdens het interbellum een samenwerking tot stand kwam tussen het opkomende nationaal-socialisme en de grootindustrie, en zorgde ook voor de financiering van de Deutsch-V1ämische Arbeitsgemeinschaft. Over dit alles - in het bijzonder over de periode van het interbellum - moet nog veel onderzoek plaatsvinden. Pas wanneer het complete Duitse netwerk zal zijn blootgelegd, zullen auteurs van bepaalde brochures en boeken op hun juiste merites kunnen worden beoordeeld, en zal een definitieve schifting kunnen worden gemaakt tussen overwegend politieke en meer wetenschappelijke geschriften. Hoewel het dus intussen veiliger zou zijn de vooroorlogse Duitse publikaties helemaal niet te behandelen, willen wij er hier toch enkele signaleren, die getuigen van een meer serieuze aanpak. De oudste zijn die van F. Oetker, die als nationaalliberaal journalist in de jaren vijftig van de vorige eeuw werd ontslagen en van 1854 tot 1859 in België verbleef. Zijn belangstelling voor de Vlaamse beweging | |
[pagina 712]
| |
resulteerde toen in een in het Nederlands en Frans vertaald boek (1856 en 1858), en later nog, toen hij in de Duitse rijksdag zetelde, in enkele al meer politiek gekleurde artikelen (1875 en 1876)Ga naar voetnoot31.. Wij gaan voorbij aan de propagandistische geschriften van F. Bley en H.A. Graevell, en eveneens aan de talrijke artikelen die tijdens de eerste wereldoorlog in verscheidene tijdschriften aan België en de Vlaamse kwestie werden gewijdGa naar voetnoot32.. Wij noemen alleen F. Jostes, buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Akademie, die in 1915 een ‘Kriegvortrag’ aan de universiteit van Munster, gewijd aan de Vlaamse beweging in boekvorm uitgaf. Het boek kende in 1916 al een bewerkte en uitgebreide tweede editie. In 1917 wijdde hij nog brochures aan de Vlaamse literatuur en Gezelle, en aan ConscienceGa naar voetnoot33.. Verder P. Rhenanus, die eerdere brochures van 1916 en 1917 in 1918 omwerkte en uitbreidde tot een boek over de Vlamingen, waarin over verfransing en Vlaamse beweging werd geschrevenGa naar voetnoot34.. Tenslotte F. Fromme, een literator die in 1913 via persoonlijke contacten met Vlamingen kennis had gemaakt met de Vlaamse beweging, tijdens de oorlog daarover in diverse bladen en tijdschriften publiceerde, en een deel van die artikelen in 1917 bundelde tot een boek. Later - in 1937 - schreef hij een uitvoerige bijdrage voor het hierna te vermelden boek Deutsch-Niederälndische Symphonie, en in 1942 bundelde hij herinneringen aan ontmoetingen met enkele VlamingenGa naar voetnoot35.. De belangrijkste publicist uit deze periode was de historicus R.P. Oszwald, zoon van een hoogleraar geschiedenis in Leipzig, sinds 1912 assistent aan die universi- | |
[pagina 713]
| |
teit, gehuwd met een Friezin, die al in mei 1914 - dus voor het uitbreken van de oorlog -, een artikel schreef over de ‘nationaliteitenstrijd’ tussen Vlamingen en WalenGa naar voetnoot36.. Hij schreef in 1915 - hij zat toen nog in Leipzig - een boek over België, dat vrij vlug een tweede en derde druk kende, werd vervolgens verbonden aan het Generalgouvernement in België en gaf ook zijn artikel van een jaar eerder in brochurevorm uit. Op het einde van de oorlog verscheen van hem nog - onder pseudoniem - een overzicht van de Vlaamse beweging tijdens de oorlog. Hij zorgde voor het transport van de archieven van de Raad van Vlaanderen naar de universiteit te Leipzig, waar hij zijn plaats weer innam als assistent, tot hij in 1920 benoemd werd bij het Rijksarchief Potsdam. Toen in 1926 E.W. Bredt de Flamenpolitik als instrument van het Duitse imperialisme afschilderde, kwam Oszwald daartegen in het geweer, en onderstreepte dat de Flamenpolitik alleen de toepassing van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, en dus Vlaanderens zelfstandigheid beoogde (1927)Ga naar voetnoot37.. Naar eigen zeggen was Oszwald in het begin van de jaren dertig de initiatiefnemer tot de oprichting van het Niederländische Institut en de inrichting van een Nederlandse bibliotheek in 1931 aan de universiteit van Keulen, waaromheen - zoals I. Schöffer heeft uiteengezet - ‘een actieve kring van wetenschapsbeoefenaars zich ging bezighouden met de Nederlandse geschiedenis, taal, letterkunde en geografie’. Die activiteit werd vanaf 1933 sterker ‘al stond daarbij de wetenschappelijk-culturele belangstelling vooraan en was de politieke bedoeling nog ongevormd en weinig geaccentueerd’Ga naar voetnoot38.. Vanuit Keulen | |
[pagina 714]
| |
ook zou de in 1935 opgerichte Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft worden gaande gehouden, ondermeer door F. Petri, die vanaf 1936 directeur was van het instituut. In 1937 verscheen onder redactie van Oszwald een verzamelwerk over de geschiedenis van de culturele contacten tussen Duitsland en de Nederlanden, in het bijzonder Vlaanderen. Het boek bracht veel nieuw feitenmateriaal maar werd ook gekenmerkt door een uitgesproken nationaalsocialistische tendens, zodat Schöffer het typeert als ‘de ‘Fundgrube’, het handboek voor de nationaalsocialistische geschiedbeoefening’. Deze Deutsch-Niederländische Symphonie, inspireerde heel wat andere publicisten uit de bezettingstijd en kende in 1944 een - vooral qua voetnoten - uitgebreide tweede drukGa naar voetnoot39.. Oszwald werkte tijdens de oorlog bij de rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied (A. Seyss-Inquart), en was ook betrokken bij pogingen om een Vlaams-nationaalsocialistische beweging van de grond te krijgen. Naast de publikaties van Oszwald verschenen er in de jaren dertig en tijdens de tweede wereldoorlog nog enkele boeken die wegens hun omvang of opzet kunnen worden gesignaleerd: die van K. Bährens over Vlaanderens strijd om eigen economische ontplooiing (1930) en over de Vlaamse beweging 1830-1935 als Europees probleem (1935); H. Otto over de Vlaamse en Nederlandse nationalistische bewegingen sinds 1918 (1936); V. Hoven over de groei van het Vlaamse streven naar zelfstandigheid (1937); H. Schütt over de Aldietse beweging (1938-1939); H. Zeek over de strijd van het ‘Germaanse’ Vlaamse volk voor zijn bestaan (1938) en over Engeland en Frankrijk als erfvijanden van de Lage Landen (1940)Ga naar voetnoot40.. Enkele Duitstalige auteurs bogen zich - ook al in de negentiende eeuw - over taalwetgeving en taaltoestanden in België: A. Fischof in 1885, K. Braemer twee jaar later, H. Gmelin tijdens de eerste wereldoorlog met een uitvoerig artikel, dat | |
[pagina 715]
| |
als basis diende voor U. Scheuner (1929) en H. Rueling (1939). Verder nog W. Reusch in 1935 en F. Scheuermann in 1942Ga naar voetnoot41.. Met het einde van de tweede wereldoorlog werd een bladzijde omgeslagen in de Duitse historiografie. Net zoals het zuiver wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van de Vlaamse beweging in de Nederlanden pas halverwege de jaren vijftig startte, was dat in Duitsland eveneens het geval met de studie van de pangermanistische beweging en het Duitse militarisme van voor de eerste wereldoorlog. De Duitse schuld aan de tweede wereldoorlog werd vanaf 1945 onmiddellijk door de Duitse historici erkend, maar tegelijk bleef vooralsnog de - door decennia lange propaganda gevoede - opvatting leven, dat die schuld er voor de eerste wereldoorlog niet was, maar dat Duitsland in 1914 door de omsingeling van andere grote mogendheden tot oorlog was gedwongen. Door de ideologische dienstbaarheid van de DDR-historiografie werd een werk als dat van J. Kuczynski, die al in 1948-1950 publiceerde over het Duitse imperialisme van vóór 1914, in het westen niet serieus genomen, al vestigde hij de aandacht op de rol van drukkingsgroepen zoals het Alldeutscher Verband. Vandaar dat de in 1954 verschenen geschiedenis van het Alldeutscher Verband van A. Kruck zwaar beklemtoonde dat het imperialisme alleen een zaak was van enkele pangermanisten en dat de regering of andere weldenkers daar niets mee te maken hadden. Ook dat werk had dus nog een apologetische ondertoon: het wilde de schuld voor de eerste wereldoorlog niet in Duitse schoenen schuivenGa naar voetnoot42.. Vanaf het einde van de jaren vijftig begon F. Fischer dit beeld te vergruizelen in diverse publikaties, vooral in zijn beroemd werk Griff nach der Weltmacht van 1961. Hij toonde aan dat in het keizerrijk niet alleen de Alldeutschers expansieplannen ontwierpen, maar ook de regering, en dat deze politiek door brede lagen van de bevolking werd gesteund. Het doel was Duitsland een militair, politiek en economisch overwicht te bezorgen in midden-Europa. Van ‘omsingeling’ was geen sprake geweest. Duitsland had bewust een oorlog uitgelokt om zo de vroegere annexatieplannen te kunnen realiseren. Fischer maakte school en ondanks de afwijzende reacties uit het brede publiek en uit de historische wereld, kwamen er onder leiding van deze Hamburgse hoogleraar meer dan honderd proefschriften | |
[pagina 716]
| |
tot standGa naar voetnoot43.. In zekere zin nam Fischer de draad van E.W. Bredt uit 1926 weer op. De plaats van het Alldeutscher Verband in de Duitse buitenlandse politiek, zo bleek uit het proefschrift van E. Hartwig uit 1966, waarin voor het eerst systematisch het archief van deze vereniging werd doorgeplozen, was veel centraler dan op grond van Krucks geschiedenis kon worden verondersteld. Dat was natuurlijk van belang voor een goed begrip van de Flamenpolitik. F. Petri onderstreepte in een artikel van 1965 dat die Flamenpolitik pas was ontstaan als antwoord op de wensen van Vlaamse zijde, en dat er een onderscheid gemaakt diende te worden tussen de Kriegszielpolitik van de regering, vooral van kanselier Bethmann-Hollweg, en van de legerleiding. In 1967 maakte P.H. Nelde een status quaestionis van de standpunten aansluitend bij dit artikel van Petri en bij de eerder geciteerde studie van J. GotovitchGa naar voetnoot44.. De discussie werd voortgezet in 1969 met het boek van F. Wende over de Duitse politiek ten aanzien van België tijdens de eerste wereldoorlog en in 1972 met twee werken over de periode van vóór 1914: Stegman toonde de centrale rol aan van de Alldeutschers in de frontvorming van de Duitse conservatieve krachten, en H. Lademacher plaatste de negentiende-eeuwse Belgische neutraliteit in een Europees politiek kader. Wat Fischer met zijn boek op grote schaal aan protest had veroorzaakt in Duitsland, veroorzaakte op kleine schaal het boek van L. Wils over de Duitse Flamenpolitik en het activisme bij de Vlaams-nationalisten, die de activisten van hun voetstuk zagen vallen. Op het in 1974 te Leuven gehouden colloquium over de Vlaamse beweging tijdens de eerste wereldoorlog maakte F. Wende enkele kanttekeningen bij Wils’ stelling dat het activisme geheel terugging op Duits initiatief, maar stemde uitdrukkelijk in met de typering van de Raad van | |
[pagina 717]
| |
Vlaanderen als een marionettenregering. Hoewel B. de Corte met opzet zijn onderzoek los wil koppelen van die Flamenpolitik, blijkt uit zijn scriptie toch dat de rol van een aantal Alldeutschers in Vlaanderen èn de plaats van het tijdschrift Germania, veel belangrijker is geweest dan tot nog toe door de historici van de Vlaamse beweging werd aangenomenGa naar voetnoot45.. Er ligt dus rond de vraag van de Duitse invloeden in de Vlaamse beweging in het bijzonder tijdens het interbellum nog een heel onderzoeksveld braak. Los van deze problematiek zijn nog een paar andere publikaties te signaleren. P.H. Nelde, die in Münster en Freiburg-im Breisgau studeerde, promoveerde aan deze laatste universiteit op een proefschrift over Hoffmann von Fallersleben en Vlaanderen. Het boek verscheen in 1967 bij een Vlaamse uitgeverij en kende een jaar later al een tweede uitgave. Tegenwoordig is Nelde hoogleraar aan de Universitaire Faculteiten St. Aloysius te Brussel, maar hij heeft zich intussen gespecialiseerd in de sociolinguïstiek. Uit 1971 dateert nog een artikel van hem waarin hij op basis van een toen pas verschenen biografie over Lodewijk Dosfel de geestelijke invloed van Verschaeve op deze figuur schetste. Een jaar eerder had A. Mirgeler in een ietwat hagiografische stijl en zonder notenapparaat een portret getekend van Verschaeves persoonlijkheidGa naar voetnoot46.. Ondanks de hier aangehaalde titels blijft de naoorlogse wetenschappelijke Duitse historiografie toch tamelijk beperkt in zijn belangstelling voor de Vlaamse beweging. Het gaat haar blijkbaar niet zozeer om de Vlaamse beweging zelf, dan wel om een onderzoek naar de mechanismen en verantwoordelijken voor de imperialistische politiek vóór en tijdens de eerste wereldoorlog, waarbij de Vlaamse beweging zijdelings ter sprake komt.
Voor het binnenhalen van de Engelstalige oogst van historische geschriften over de Vlaamse beweging beschikken we over een recente bibliografische lijst, in de acta van het bij het begin van dit artikel genoemde symposium in Berkeley. Deze acta werden uitgegeven onder redactie van de Nederlandse politicoloog Arend | |
[pagina 718]
| |
Lijphart. Het was al opvallend dat alle referaathouders - op één na, namelijk J. Polasky, die sprak over ‘Liberalism and Biculturalism’ - Belgen waren. Wat éénrichtingverkeer dus. Die indruk van vooral consumerende belangstelling wordt bevestigd door de bibliografie, die - volgens de editor - de bedoeling had ‘to cover as thoroughly and completely as possible the English-language works on... conflict and coexistence in culturally divided Belgium’. Er staan 141 titels vermeld van boeken en artikelen, waarvan er tenminste 61 geschreven zijn door auteurs uit de Lage Landen. Het merendeel van de andere aangehaalde publikaties bekijkt het probleem niet in historisch perspectief, maar vanuit een politicologische (‘the consociational democracy’) of sociologische hoek (‘cultural-linguistic and other divisions’), waarbij ook de sociolinguïstische benadering aansluit (‘bilingualism’). Een aantal andere titels gaat over economische en constitutionele aspecten. Er zijn blijkbaar maar een paar Engelstaligen te signaleren die expliciete historische bijdragen schreven over de Vlaamse kwestieGa naar voetnoot47.. De meest bekende daarvan is S.B. Clough, die studeerde aan de Columbia University, en na een bewogen verblijf in België op het einde van de jaren twintig, waarbij hij zelfs wegens contacten met de Vlaams-nationalisten en met veroordeelde en in Nederland verblijvende activisten korte tijd in de gevangenis belandde, in 1930 een boek publiceerde over de geschiedenis van de Vlaamse beweging. Het was de eerste beknopte synthese over de hele beweging vanaf haar ontstaan tot het einde van de jaren twintig. Nog in 1960 vond De Vroede het boek - na dat van Fredericq - het beste over dat onderwerp, al was de periode voor 1870 nogal zwak uitgewerkt en was het voor een aantal onderdelen te oppervlakkig. Het was ook Clough die in 1945 het hoofdstuk over de Vlaamse beweging verzorgde in een verzamelwerk over België dat onder redactie van J.A. Goris verscheen. In 1968 kende zijn boek van 1930 nog een heruitgaveGa naar voetnoot48.. Andere hier te vermelden Amerikaanse auteurs zijn sociologen of politicologen. Een overzicht van de Amerikaanse politicologische belangstelling voor België, met als meest bekende namen V. Lorwin, J. Obler, D.W. Urwin en A.R. Zolberg kan men vinden in een artikel van L. Huyse uit 1975Ga naar voetnoot49.. Publikaties die de nadruk leggen op de historische ontwikkeling uit deze hoek zijn L.B. Hills (1973) en P. Dabin (1980), die een algemene benadering geven, F. Nielsen (1980), die een analyse maakt van | |
[pagina 719]
| |
de naoorlogse Vlaamse beweging, en vooral A.R. Zolberg, die op basis van een herberekening van een aantal demografische en economische cijfers en ook met gebruikmaking van kwalitatieve informatie, in een uitvoerig historisch artikel een schets geeft van ‘the making of the Flemings and Walloons’ vóór de eerste wereldoorlog (1974)Ga naar voetnoot50.. Tenslotte moeten wij de op nieuw bronnenonderzoek gebaseerde studie vermelden van de Anglo-Ierse studente M. Bittlestone, die na een studieverblijf in Gent, aan het Institute of European Studies van de universiteit van Huil (Groot-Brittannië) een scriptie voorlegde over de vernederlandste Gentse universiteit 1916-1918. De resultaten van dat onderzoek werden in het Nederlands gepubliceerd in 1983Ga naar voetnoot51.. Wat wij hier opsomden is niet alles wat er in het Engels over de Vlaamse beweging verscheen. Ongetwijfeld staan er in de diverse publikaties die een algemene introductie van ‘Belgium’ bieden ook stukken over de Vlaamse beweging. Verder is er een uitgebreide politicologische literatuur, die ook gebruik maakt van historische gegevens, en vooral is er een redelijk aantal publikaties van de hand van Belgen, met het doel de ‘buitenwereld’ voor te lichten over de Vlaamse kwestie. Voor de historiografie van de Vlaamse beweging bieden deze geschriften weinig nieuws. De algemene werken en voorlichtingsboeken zijn informatief. De politicologische literatuur is minder geïnteresseerd in de Vlaamse beweging ‘an sich’ dan in het uitwerken van concepten die politieke processen in het algemeen inzichtelijk moeten maken. Voor een overzicht zij verwezen naar de literatuurlijst in de acta van het Berkeley-colloquium.
Behalve de tot nog toe gesignaleerde titels die de Nederlandse, Duitse en Angelsaksische bijdragen vormen tot de geschiedschrijving van de Vlaamse beweging, zijn er nog enkele publikaties die wij in deze voorlaatste alinea noemen, al komen ze uit verschillende landen. Een Tsjechisch boek uit 1927 (met samenvattingen in het Frans en het Duits) van O. Fischer geeft een synthetisch overzicht van de Vlaams-Duitse betrekkingen. De Fransman R. Gillouin schreef in 1930 een boek over ‘le mysticisme linguistique’, waarvan een groot deel aan de Vlaamse beweging is gewijd. In 1946 verscheen in Stockholm een boek van C.H. Höjer over | |
[pagina 720]
| |
het Belgische parlementaire systeem tussen de twee wereldoorlogen, waarin ook veel aandacht wordt besteed aan de taalkwestieGa naar voetnoot52.. Behalve een klein artikeltje uit 1958 waarin werd stilgestaan bij de houding van Frankrijk in het tweede kwart van de negentiende eeuw tegenover de toen pas beginnende Vlaamse beweging, viel er voor Frankrijk weinig te signaleren tot in de jaren zestig. Pas toen werd - onder druk van de actualiteit - de Vlaamse kwestie in Parijs ontdekt. Daar verscheen in 1965 een verzamelwerk onder leiding van J. Meynaud over het naoorlogse Belgische politieke bestel, in 1968 het oppervlakkige boek van A. Duroy en een comparatieve studie van G. Heraud, hoogleraar in Pau. In de jaren zestig en zeventig kreeg ook de Vlaamse actie voor Frans-Vlaanderen opnieuw vormGa naar voetnoot53.. Verder zijn er nog artikelen te noemen van A. Cocatre-Zilgien en H. Buch (beide 1969), M.E. Dardenne (1977), J. Remy en L. Voyé (1979) en tenslotte G. Carpinelli (1980)Ga naar voetnoot54.. De laatste jaren is er in het kader van onderzoek naar bilinguïsme ook belangstelling ontstaan voor de Belgische taalsituatie aan de universiteit van Laval in Canada, maar dat leverde geen echte historische studies op.
Als wij de balans opmaken van de buitenlandse bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse beweging, kan die alleen voor Nederland substantieel genoemd worden. De omvangrijke Duitse publicistiek van de periode 1914-1945 stond nagenoeg geheel ten dienste van politieke doeleinden, en na de tweede wereldoorlog is er in tegenstelling tot Nederland, geen wetenschappelijk-historische belangstelling voor de Vlaamse beweging tot stand gekomen. Wat er verscheen was - een paar titels uitgezonderd - te kaderen in de zogenaamde ‘Fischer-kontroverse’ over het Duitse imperialisme. De Angelsaksische wereld is vooral geïnteresseerd in de actualiteit van het biculturele België of in de bijzonderheden van de ‘conso- | |
[pagina 721]
| |
ciational democracy’. Aan een beter begrip daarvan levert zij wel een bijdrage, nauwelijks aan het historisch onderzoek. Dat laatste geldt ook voor Frankrijk. De historiografie van de Vlaamse beweging is dus - enkele witte raven uitgezonderd - gedragen door Nederlandstalige historici uit de Lage Landen. Anderen, ook Franstalige Belgen, laten hun blijkbaar graag dit historisch jachtterrein. |
|