Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 100
(1985)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 663]
| |
De exemplarische Droogstoppel. Een eeuw buitenlandse stemmen over het Nederlandse koloniale beleid
| |
[pagina 664]
| |
op zulke publikaties of op de bijstand en informatie van Nederlandse bestuursambtenaren, archivarissen en geleerdenGa naar voetnoot3.. Die afhankelijkheid, hoe groot ook, sloot echter over het algemeen een zekere distantie en vooral een door eigen achtergronden gekleurde oordeelsvorming en waardering niet uit. Daarop zal in het volgende de nadruk vallenGa naar voetnoot4.. | |
IKort na de Mutiny van 1857 reisde de Brits-Indische advocaat J.W.B. Money naar Java. Hij trof er een samenleving aan, waar het goed toeven was: Prosperity and contentment among the people, and good will between European and Native, united with a large revenue and surplus income for the state, were so exactly the requirements of India, that I anxiously inquired as to the means by which such ends were achieved. I was told that they were due to the culture system, to the government of the Natives through their old aristocracy, to the absence of competition between European and Native, to the distinctive privileges of the high Natives, and to the exalted prestige of the EuropeanGa naar voetnoot5.. In Java, or, How to Manage a Colony (1861) toonde Money zich een enthousiast adept van Van den BoschGa naar voetnoot6.. De Encyclopaedia BritannicaGa naar voetnoot7. mocht dan dicteren dat het cultuurstelsel door het eisen van gedwongen arbeid ten bate van nieuwe geïntroduceerde cultures schadelijk voor de algemene welvaart en dus voor de belastingheffing was, Money wist wel beter. In werkelijkheid had dat stelsel | |
[pagina 665]
| |
multiplied and increased that private wealth which is the source of public income. It quadrupled the revenue, while easing the burdens on the people. And it converted the Native peasant's poverty into prosperity, and his habit of crime and laziness into industry and orderGa naar voetnoot8.. Elders voegde hij er nog aan toe dat tussen Javanen en Hollanders gevoelens van ‘friendliness and mutual regard’ bestondenGa naar voetnoot9.. Volgens Money stemde het cultuurstelsel, omdat het zowel voordelig als rechtvaardig was, alle partijen tevreden. Anderen hadden met het dwangmatig karakter van het stelsel nog minder moeite. De Duitser Fr. von Hellwald erkende ronduit dat het op monopolie, gedwongen arbeid, patriarchaal despotisme en uitbuiting berustte. Hij verklaarde echter ongegeneerd sociaal Darwinistisch dat hogere culturen lagere met zulke methoden stap voor stap tot ontwikkeling moeten dwingen en daar ondertussen zelf ook beter van mogen wordenGa naar voetnoot10.. Dit waren opvattingen die in het imperialistisch Europa van die dagen door velen in meerdere of mindere mate werden gedeeld. (Het laatste hiervoor gegeven citaat van Money wijst uit dat ook hem die gedachtengang niet vreemd was.) Boeken als van Money, de lofzang van A.R. Wallace op The Land of the Orang-Utan and the Bird of ParadiseGa naar voetnoot11. inspireerden avonturiers en empirebuilders van allerlei slag en standingGa naar voetnoot12.. Droogstoppel werd om zijn florerende handel in koloniale waren zwaar benijd! | |
IIDe aantrekkelijkheid van het Nederlandse koloniale model verdween niet toen het cultuurstelsel werd opgeheven. De afschaffing van de overheidsdwang, de grotere zorg voor de bevolking en ruimere ontplooiingskansen voor het individu vergrootten die eerder. Alom werd met bewondering naar het Hollandse koloniale bezit gekeken. Java leek immers een paradijselijke idylle. Dertig miljoen Javanen leefden en werkten er vreedzaam en tevreden, vergenoegd met het optreden van de koloniale heerser die de eenvoudigen beschermde en de aanzienlijken deel aan het bestuur gunde. De verbouw van tropische produkten voor de wereld- | |
[pagina 666]
| |
markt maakte het tot een zeer aantrekkelijk bezit. Het was uniek wat een handjevol Nederlanders op 4000 mijl afstand van hun kleine, armelijke Nederland presteerde, meende de Fransman Chailley-BertGa naar voetnoot13.. Zijn landgenoot Cabaton deed niet in bewondering voor hem onder. Nederlands-Indië was niet slechts door de natuur rijk begiftigd, Nederlands bezittingen boden ‘un rare exemple d'intelligence politique à la fois tenace et sagace’Ga naar voetnoot14.. Het Nederlands-Indische bestuursstelsel vormde een voorbeeld waar de andere Europese kolonisatoren veel van zouden kunnen leren. De kern van die voorbeeldfunctie was natuurlijk gelegen in het relatieve gemak waarmee een zo rijk bezit werd beheerd. De bestuurlijke competentie van de Hollanders sprak vooral uit het feit, dat zij - anders dan bijvoorbeeld de Iberische kolonisatorenGa naar voetnoot15. - in de grond van de zaak niet geïnteresseerd waren in het opleggen van hun eigen mentaliteit, cultuur en godsdienst; de inheemse bestuursvormen lieten zij in tact, zolang tenminste van geen verzet tegen hun heerschappij sprake was. Het kon niet ontkend worden, aldus Cabaton, dat de Hollanders zich in voorgaande tijden wel eens hadden laten meeslepen door hun handelsgeest en winzucht. Behalve de VOC leverde vooral ook het cultuurstelsel daarvan een schrijnend voorbeeld. In blinde hebzucht had men zich toen overgegeven aan ‘la plus gigantesque et immorale spoliation’ en een miljoenenwinst gerealiseerd ‘à coups d'injustice, de légales exactions et de vies humaines’Ga naar voetnoot16.. Maar die tijd was voorbij en sindsdien betoonde de Nederlands-Indische regering een algemene, haast moederlijk te noemen zorg voor de inheemse bevolkingGa naar voetnoot17.. In essentie was dat ook het oordeel van de Amerikaan Clive Day in diens The Policy and Administration of the Dutch in Java (1904)Ga naar voetnoot18., decennia lang een gezaghebbend standaardwerk (voor de Leidse indologiestudenten was het verplichte lectuurGa naar voetnoot19.). Day's studie vormde een afrekening met het cultuurstelsel. Zijn oordeel daarover luidde kort en krachtig: ‘The spirit of greed ruled the Dutch Government as it had ruled the East India Company’Ga naar voetnoot20.. Het stelsel ging van de fundamenteel onjuiste gedachte uit, dat de overheid het economisch welzijn van het individu beter kent dan het individu zelf; het zag voorbij aan de reeds door Adam Smith verwoorde wijsheid dat de functies van koopman en koning incom- | |
[pagina 667]
| |
patibel zijnGa naar voetnoot21.. Day's verwerping van het cultuurstelsel was echter niet alleen op doctrinair liberalisme gebaseerd; een scherpzinnige analyse van de werking en effecten ervan bracht hem er ook toe. Hij beschouwde het cultuurstelsel als een voortzetting van het compagniesstelsel. Hij was bereid toe te geven dat de VOC ‘greedy rather than cruel’ was; ‘it did not oppress the natives by design’Ga naar voetnoot22.. Zo welwillend stond hij niet tegenover Van den Bosch en het cultuurstelsel: Van den Bosch sprak wel over de gunstige effecten van het stelsel voor de inheemse bevolking maar mag daarin niet serieus genomen worden. Winst maken, een batig saldo opbouwen waren het doel, en wie niet op de theorie maar de praktijk van het stelsel let, ziet hoe dat werd bereikt: er werd meer arbeid van de Javaan gevraagd dan nominaal was bepaald, de ene cultuur drukte zwaarder dan de andere, tal van (mislukte) teeltproeven kwamen ten laste van de Javaan, evenals de vervoerskosten van de cultuurprodukten; niet zelden werd ook nog eens landrente geheven. Als belastingstelsel was het cultuurstelsel onrechtvaardig, want het drukte niet overal even zwaar; als economisch stelsel werkte het averechts, want het fnuikte de arbeidslust van de Javanen en nekte de ontwikkeling van een particuliere ondernemersklasse; als sociaal systeem was het reactionair want het versterkte de positie van de aristocratieGa naar voetnoot23.. Het cultuurstelsel was dus au fond niets anders dan een ‘system of forced labor’Ga naar voetnoot24., dat de Nederlandse schatkist miljoenen opleverde en de Javaanse samenleving verarmde. Het spreekt vanzelf dat Day het liberale beleid van zijn dagen heel wat hoger waardeerde: If the Dutch government deserves so much confidence to-day, it is because it has given up the kind of functions that the culture system thrust upon it, and has confined itself to what a government can properly doGa naar voetnoot25.. Zijn uiteenzetting daarvan moet het Nederlands-Indische bestuur met redelijke dankbaarheid vervuld hebben. Day concludeerde dat van een redelijke bestuurszorg, van sociale en economische ontwikkeling gesproken mocht worden: ‘measured by the Oriental Standard, or measured by their own past history, the Javanese are now comparatively well-to-do’Ga naar voetnoot26. - en dat ondanks een geweldige bevolkingsgroei. Dat een en ander nauw samenhing met de eerbiediging en inschakeling van inheemse instellingen en gebruiken, stond daarbij voor Day ontwijfelbaar vastGa naar voetnoot27.. | |
[pagina 668]
| |
IIIIn de twintigste eeuw hield de buitenlandse waardering voor het Nederlandse koloniale model veelszins aan. In het bijzonder de economische ontwikkeling, die Nederlands-Indië tot ‘un pays producteur de premier importance’Ga naar voetnoot28. had doen worden, maakte indruk. Door iemand als Angoulvant, ‘Gouverneur général honoraire des Colonies, Député de l'Inde Française’, werden honderden bladzijden aan de beschrijving van dat economische wonderwerk gewijd. De bijdrage van het gouvernement daaraan werd niet vergeten: irrigatieprojecten, proefstations, in het bijzonder de plantentuin te Buitenzorg, werden enthousiast en vol bewondering beschrevenGa naar voetnoot29.. Veel belangstelling, in het bijzonder van Franse zijde, bestond er ook voor de bestuursinrichting, blijkens gedetailleerde overzichten van de Nederlands-Indische staatsinrichting, van opleiding, taken en werkwijze van het corps binnenlands bestuur (BB)Ga naar voetnoot30.. Cabaton, Chailley-Bert (in de ‘Introduction’ tot de vierde druk van zijn Java uit 1914), Angoulvant, BousquetGa naar voetnoot31. - ze waren allen vol lof over de kwaliteit, toewijding en ijver van de Nederlands-Indische bestuursambtenaar. Een ijver die Bousquet zelfs wat te ver ging - hij bemoeide zich overal mee, tot in details en liet de Indonesiërs geen eigen verantwoordelijkheid. Het BB treedt op als de baboe van de bevolking, zo haalde hij Furnivall aanGa naar voetnoot32.. Tot dezelfde conclusie kwamen ook de Amerikanen Vandenbosch (1934)Ga naar voetnoot33. en Emerson (1937)Ga naar voetnoot34.. Emerson, een Harvard assistant professor of government, vergeleek het Britse bestuur over Maleisië met het Nederlandse in Indonesië. Zijn uitgangspunt was dat | |
[pagina 669]
| |
in the present age the rationalism and universalism of the eighteenth century had given away to a disturbing consciousness of the original and constituting diversity of manGa naar voetnoot35.. Hij prees de Nederlanders voor hun inzicht, ‘that government should be built on institutions native to the soil’Ga naar voetnoot36.. Tegenover de ‘to its fullest potentialities’ doorgevoerde ‘indirect rule’ in Nederlands-Indië stond hij echter ambivalentGa naar voetnoot37.. Enerzijds liet het de lokale culturen en tradities in hun waarde, beschermde ze tegen ‘the onrush of westernizing improvements’Ga naar voetnoot38.. Anderzijds veroordeelde het de inheemse bestuurderen tot vegeteren ‘in expensive idleness’Ga naar voetnoot39.. Want meer dan de naam had het Nederlands-Indische bestuursstelsel niet met indirect rule of dualisme gemeen: de zogenaamd zelfbesturende gebieden waren geen ‘real native States governed by native authorities under European guidance and supervision’ - het waren slechts ‘variant forms of European colonial administration in which European officials make greater or less use of native instrumentalities’Ga naar voetnoot40.. Het was de vraag natuurlijk in hoeverre dat echt betreurenswaardig was. Wat betekende het koloniale bestuur voor de modernisering en emancipatie van Indonesië? Na enig optellen en aftrekken kwam Emerson tot de conclusie dat het kolonialisme een noodzakelijke fase in de ontwikkeling van de betrokken volken was, een brugfunctie vervulde bij de overgang van ‘Malaysian medievalism to the modern world’Ga naar voetnoot41.. Met die stelling verklaarde hij niet alleen de koloniale verhouding tenminste tijdelijk aanvaardbaar, ze diende hem ook als maatstaf om het actuele beleid van de koloniale heerser te meten. Naar de mate waarin deze zichzelf overbodig maakte, mocht hij geprezen worden. Op het krediet van de Nederlanders in Indonesië stond een groot aantal posten (economische en sociale modernisering, sociale wetgeving, verzwakking van de aristocratie en stimulering van de inheemse maatschappij, onderwijs) - al maakte Emerson daarbij de kanttekening dat langzamerhand ieder beseft ‘that the contented cow produces more and better milk’Ga naar voetnoot42.. Daar stond echter de fundamentele fout tegenover dat de koloniale regering de logische consequenties verwierp van de ontwikkelingen die ze zelf mee bevorderd had: de nationalistische beweging werd tegengewerkt en onderdruktGa naar voetnoot43.. | |
[pagina 670]
| |
Dat er een ontwikkeling moest plaatsvinden waardoor de Indonesiërs - op grond van toegenomen ontwikkeling door Westerse educatie - meer verantwoordelijkheden zouden te dragen krijgen, werd, in ieder geval na 1901, door niemand meer betwist. De vraag was alleen in welk tempo en langs welke wegen die ontwikkeling zich moest voltrekken, en wat het einddoel ervan zou zijn. Voor Emerson was dat laatste een vrij en onafhankelijk IndonesiëGa naar voetnoot44.. Waarschijnlijk bedoelde Vandenbosch met indonesianisatie hetzelfde. Hij legde echter de volle nadruk op de onhaalbaarheid daarvan in de overzienbare toekomst. Belangrijke voorwaarden als een maatschappelijke middenklasse, voldoende intellectueel geschoolden en bovenal nationale eenheid ontbraken immersGa naar voetnoot45.. Vandenbosch twijfelde er ook aan, of een unitarische staat moest worden nagestreefd. De dreiging van een Javaanse suprematie daarin zou stellig heftige reacties in de buitenge westen oproepenGa naar voetnoot46.. Uitgesproken voorstanders van een gedecentraliseerde politieke ontwikkeling waren de Fransen Angoulvant en Bousquet. Naar hun mening was de instelling van de Volksraad veel te vroeg geschied. Eerst had men de politieke inschakeling van de bevolking op lokaal en regionaal niveau wortel moeten laten schieten en dan pas de kroon op het bouwwerk moeten plaatsen. Nu centraliseert de Volksraad de nationalistische tegenstander, aldus BousquetGa naar voetnoot47.. Beiden toonden zich voorstanders van een associatiepolitiek die het moederland en een gemoderniseerde, door geneerlandiseerde Indonesiërs geleide kolonie blijvend zou bijeenhouden. Dat de Nederlanders daar zo weinig aan deden, verbaasde hen sterk; Bousquet toonde zich in dat verband haast geschokt door het feit dat de Nederlanders de betekenis van het Nederlands als lingua franca niet inzagenGa naar voetnoot48.. Hij meende trouwens ook dat de Nederlanders een grote vergissing maakten door de modernistische stromingen in de islam te favoriseren: orthodox of modernistisch, de moslim is anti-Westers en nationalistisch, stelde hijGa naar voetnoot49.. | |
IVVormden de studies van Vandenbosch, Emerson en ook Bousquet belangwekkende analyses van vooral de politieke kant van de koloniale samenleving, de in Birma werkzame Brit J.S. Furnivall richtte zich meer op de economisch-sociale | |
[pagina 671]
| |
grondslagen daarvan. Het voorwoord van zijn befaamd geworden Netherlands India. A Study of Plural Economy (1939) gaf zijn interesse en stellingname nauwkeurig aan: This work attempts a study of the economic and social developments of Netherlands India, with especial reference to its Character as a Plural Society - a society in which distinct social orders live side by side, but separately, within the same political unitGa naar voetnoot50.. Om het karakter en de werking van die Plural Society te beschrijven, greep Furnivall terug op haar ontstaansgeschiedenis. Hij kwam in dat verband tot opmerkelijke conclusies. Anders dan Raffles, die de Hollanders verweten had een spoor van vernieling en verwoesting nagelaten te hebben, constateerde hij dat het Compagniesbeleid van gedwongen leveranties en contingentering althans op het achttiende-eeuwse Java tot economische vooruitgang en bevolkingsgroei had geleidGa naar voetnoot51.. Hetzelfde gold zijns inziens voor tenminste de eerste fase van het cultuurstelsel (tot 1840). Anders ook dan de liberale visie wilde doen geloven moest erkend worden, aldus Furnivall, dat ‘the Culture System did in fact diffuse prosperity’; ‘it brought millions more than before into the hands of the people’Ga naar voetnoot52.. Die materiële groei had echter ontwrichtend gewerkt op de sociale structuur. Door op de inheemse aristocratie te leunen, was deze onevenwichtig machtig geworden; de eenzijdige nadruk op de agrarische sector en het opleggen van gedwongen arbeid had de normale werking van de economie gefrustreerd en de bevolking economisch apathisch doen worden. Met verloop van tijd verwerd het cultuurstelsel dus van een stimulans tot een rem op de ontwikkelingGa naar voetnoot53.. De opvatting van de koloniale heersers over de Javanen sloot daarbij aan: Van den Bosch ‘treated them like children, but like children that were mentally defective and would never grow up’Ga naar voetnoot54.. Het liberale beleid van vrij, individueel ondernemerschap had tegen de verwachtingen van de voorstanders in de Javaan echter ook niet economisch weerbaar gemaakt. In Netherlands India, en later nog eens in een tweede boek, Colonial Policy and Practice (1948), somde Furnivall de redenen daarvan opGa naar voetnoot55.. Ze kwamen er kortweg op neer, dat de wetmatigheden die een economische ontwikkeling kunnen veroorzaken in een koloniale context desastreuze sociale gevolgen heb- | |
[pagina 672]
| |
ben. Of men nu de inheemse bevolking zelf tot produktie voor de wereldmarkt stimuleert, dan wel ruim baan geeft aan Westerse ondernemingen die van goedkope inheemse arbeid gebruik maken, in beide gevallen is het resultaat het openbreken van de inheemse samenleving. Aanvankelijk moge de welvaart toenemen doordat zekere aan de inheemse maatschappij inherente nadelen worden opgeheven, weldra wordt die winst overtroffen door de maatschappelijke schade die de economische krachten aanrichten. Terwijl de behoefte aan geld voor de aanschaf van Westerse goederen groeit, heeft het marktmechanisme lage lonen en werkloosheid tot gevolg; waar de recrutering van arbeid via inheemse hoofden geschiedt komt daar nog eens bij dat zij hun traditionele machtsbasis verliezen en in plaats daarvan van de koloniale heerser afhankelijk worden. Het resultaat van een en ander is de Plural Society. Deze kenmerkt zich door het dualisme van twee verschillende economische systemen, namelijk de stagnerende traditionele inheemse en daar overheen de Westers kapitalistische. Hand in hand hiermee gaat een maatschappelijk pluralisme, min of meer langs raciale lijnen; hoewel binnen eenzelfde staatsverband gesitueerd, leven de verschillende segmenten naast elkaar, elk met een eigen taal, cultuur, godsdienst en levenswijze. Elk der segmenten is economisch eenzijdig en sociaal onvolledig: de Europeaan is een passerende ondernemer, de inlander een landbouwer. Hun ontmoetingsplaats is de markt, economische mechanismen beheersen het geheel. Verbreking van dit wankele en ongezonde evenwicht zal maatschappelijke anarchie ten gevolge hebben - alleen een strikt doorgevoerd modern koloniaal beleid van ontwikkeling van de inheemsen kan tot langzame sociale reïntegratie en maatschappelijke gezondmaking leiden. Furnivalls structurele ontleding van de anatomie van de koloniale samenleving vormde hoogte- en eindpunt van de vooroorlogse buitenlandse belangstelling voor het Nederlandse koloniale model tegelijk. Het vatte op het niveau van de gedistantieerde wetenschapsbeoefening allerlei daarin levende trends samen: de gebruikmaking van door Nederlanders aangedragen materiaal en modellen (in dit geval Boekes dualisme-these), het aanwijzen van de door (vroeger) Nederlands optreden veroorzaakte typisch koloniale scheefgroei, het geclausuleerd positieve eindoordeel, in het bijzonder over het Nederlands-Indische federalisme. Furnivall schreef zeker geen ode op het Nederlandse koloniale model. Zijn comparatistische aanpak en algemeen theoretische benadering, zijn beklemtonen van de onvermijdelijkheid van pijnlijke sociale begeleidingsverschijnselen van een onontkoombare economische modernisering, zijn benadrukken van het lang termijnkarakter van structurele verbeteringen en relatieve waardering voor aspecten van het recente Nederlandse beleid resulteerden echter in een eindoordeel waaraan een positief-waarderende tendens niet ontbrak. | |
[pagina 673]
| |
VDe tweede wereldoorlog en de daarop onder conflictueus geweld gevolgde dekolonisatie van Indonesië hebben de historiografie in allerlei opzicht diepgaand beïnvloedGa naar voetnoot56.. Het had in de eerste plaats een toename van de internationale belangstelling tot gevolg. Terwijl in Nederland de koloniale geschiedschrijving vrijwel tot stilstand kwam, ontwikkelde ze zich elders, in het bijzonder in de Verenigde Staten, tot een zeer florerend bedrijf. Tegelijkertijd werd ze methodisch en inhoudelijk vernieuwd. Het einde van het Da Gama-tijdvakGa naar voetnoot57. en aanbreken van wat de eeuw van Azië leek te worden, leidde tot verandering van concepties en optiek. De Indonesiërs en hun geschiedenis kwamen centraal te staan; de koloniale periode leek slechts interessant als prehistorie van het contemporaine Indonesië. In principe afkeurenswaardig, in praktijk verschrikkelijk, was het koloniale tijdvak en beleid nog slechts interessant als negatieve stimulans voor de ontwikkeling van het Indonesisch nationalisme. Sterke invloeden uit politicologie, sociologie en antropologie veranderden zowel de methoden en concepten als de aandachtsvelden van deze nieuwere geschiedschrijving. Daar kwam nog bij een zekere standpuntkeuze, door Nederlanders wel als ‘parti-pris’ ervaren, soms gepaard met niet geheel toereikende kennis van Nederlandstalig bronnenmateriaal. Al met al kleurde dit de buitenlandse stemmen over het Nederlandse koloniale beleid, in recente maar ook in vroegere perioden, weinig positief. Aanvankelijk was de aandacht vanzelfsprekend geconcentreerd op het Nederlands-Indonesisch conflict van de jaren 1945-1949. Dit gaf aanleiding tot zowel een reeks publikaties van bij dat conflict betrokkenen, als van voor informatieve doeleinden bestemde historische overzichten van wat vooraf ging. Bespreking van het eerste soort geschriften kan vanwege hun al te subjectieve karakter achterwege blijven; voor het tweede genre geldt iets soortgelijks, al varieerde de kwaliteit daarvan sterk en mag de invloed ervan niet onderschat worden. Over het algemeen was de internationale reactie op Nederlands opstelling in de Indonesische kwestie negatief. Onbegrip voor de loop der geschiedenis, koloniaal eigenbelang en een onbegrijpelijke koppigheid waren standaardverwijten aan Nederlands adres. Die klonken ook door in de eerste, gedeeltelijk uit participerende observatie voortgekomen, belangrijke internationale analyse van de Indonesische revolutie, haar voorgeschiedenis en betekenis, Kahins Nationalism and Revoluti- | |
[pagina 674]
| |
on in Indonesia (1952)Ga naar voetnoot58.. Hij schetste een in haar gevolgen voor de Indonesische samenleving nogal negatief beeld van de koloniale periode: de VOC-politiek had de Javaanse middenklasse laten verdwijnen, het feodaal despotisme versterkt en de boeren verarmd en tot landarbeiders in Hollandse dienst gereduceerd. Ten tijde van het cultuurstelsel waren die tendensen alleen maar versterkt en daarna kon niet van een werkelijke verandering van de situatie gesproken worden. Het stelsel van Indirect Rule bevestigde het koloniaal gezag, het plurale karakter van de samenleving vormde een rem op de ontplooiing van het nationalisme. Dat was op zich de natuurlijke toevlucht van de maatschappelijk gefrustreerde, Westers geschoolde inheemse elite. De zeer beperkte mogelijkheden die het repressieve koloniale bewind hen liet, had voor 1942 een effectief samengaan van deze en andere anti-koloniale krachten (de islam, het platteland) in een sterke landswijde nationalistische beweging verhinderd. De Japanse bezetting bood die kans wel. De federalistische beweging, zoals die in Van Mooks deelstatenpolitiek vorm kreeg, had enig echt altruïstisch paternalisme en veel koloniaal eigenbelang als achtergrond. Het vervangen van de in 1949 overeengekomen federatieve staatsstructuur door een unitarische staat was ‘natural and healthy. Indeed Indonesia would be politically and socially sick if this development had not taken place’Ga naar voetnoot59.; de federale structuur was een laatste restant Nederlands koloniaal dictaat dat de wil van de bevolking en de dynamiek van de revolutie ontkende. Afschaffing daarvan was voorwaarde voor de verdere opbouw in vrijheid en zelfstandigheid van de nieuwe, in vergelijking met de koloniale periode diepgaand gewijzigde Indonesische maatschappij. Kahin was een trendsetter (ook letterlijk, vanwege zijn betrokkenheid bij het Cornell Modern Indonesia Project, bakermat van een reeks belangwekkende studies). Zijn werk was consistent en logisch; het verbond verleden en heden, sociologie, politicologie en geschiedenis. Het bevatte bovendien een verklaring voor de in vergelijking met voor 1942 grote kracht van de nationale beweging daarna en toonde, met meer kracht en vooral meer nadruk op het politieke aspect dan Furnivall had gedaan, de voosheid van de vooroorlogse koloniale samenleving aan. De door Kahin uitgezette hoofdlijnen werden in de daarop volgende jaren nader ingevuld in een reeks van publikaties. Smail (1964) en Anderson (1972) beschreven gedetailleerd en nauwkeurig de beginperiode van de revolutie. Hun aandacht | |
[pagina 675]
| |
ging daarbij speciaal uit naar de vrijheidsstrijd als sociale revolutieGa naar voetnoot60.. Andersons Java in a Time of Revolution is in het bijzonder bekend geworden. Het geeft een boeiende analyse van het verschijnsel pemuda en de rol van deze jongeren in de revolutie en van hun uitschakeling door politiek en sociaal gematigder krachten. In The Crescent and the Rising Sun (1958)Ga naar voetnoot61. beschreef Benda de rol van de islam als voertuig van het nationalisme niet alleen ten tijde van de Japanse bezetting, maar ook in de koloniale periode. Hij wees het koloniaal bewind aan als verantwoordelijk voor de groei van de santribeschaving: de inschakeling van de priyayi in het koloniale bestuursstelsel maakte hen tot handlangers van de christenen en vergrootte de kloof die hen scheidde van het volk: ‘To peasants burdened with forced deliveries of produce, corvée labor and taxation, the man of God served as the only refuge and source of consolation’Ga naar voetnoot62.. Vanuit deze ontleding van de driehoeksverhouding koloniaal bewind, priyayi en ulama kwam hij tot een nieuwe waardering van de ethische politiek en in het bijzonder de opvattingen van Snouck Hurgronje. Uitgesproken negatief was Benda's oordeel over de indertijd veelal zo bewonderde Nederlandse eerbied voor het adatrecht. Hadden de ethici aanvankelijk tenminste nog een positieve doelstelling, na 1927 kwam daar een ‘colorless, negative and defensive cours’ voor in de plaats. ‘Rust en Orde... were to guide policymakers in the closing years of Dutch rule’Ga naar voetnoot63.. De Leidse adatrechtschool leverde daar met zijn beklemtoning van de eigen aard van de Oosterse maatschappij en de noodzaak van geleidelijke, organische ontwikkeling een wetenschappelijke fundering voor. In de inleiding tot een bronnenuitgave betreffende de communistische opstanden van 1926-1927 werd die klacht herhaaldGa naar voetnoot64.. Ruth McVey leverde met The Rise of Indonesian Communism (1965)Ga naar voetnoot65. een verdere bijdrage, in de eerste plaats uiteraard tot de geschiedenis van de ontwikkeling van de nationalistische beweging, maar ook tot die van de koloniale politiek. Ze toonde aan dat de gebeurtenissen in 1926-1927 de houding van de koloniale overheid tegenover het nationalisme aanzienlijk verstrakten. De ethici en hun tolerantie tegenover de nationalistische beweging waren als het ware door de feiten gedesavoueerd. Ingleson, in zijn be- | |
[pagina 676]
| |
schrijving van het ontstaan van de nieuwe nationalistische beweging daarna, heeft daar eveneens op gewezenGa naar voetnoot66.. Enerzijds resulteerde de repressie in interne factiestrijd en fragmentering van de tot de stedelijke intellectuele elite beperkte moderne nationalistische beweging, anderzijds in een sterke radicalisering daarvan. Zo ontstond een soort vicieuze spiraal. De machteloosheid van de nationalistische beweging in de jaren dertig verleidde de Nederlands-Indische regering te denken dat zij slechts een kleine, niet representatieve en machteloze groep vormde, aan wier verlangens men dus niet hoefde toe te geven. Dat deed de nationalisten weer wanhopen aan de concessiebereidheid van de Hollanders en radicaliseerde hen nog verder. Hun enige hoop was tenslotte een Pacific oorlogGa naar voetnoot67.. | |
VIDe in deze en andere studiesGa naar voetnoot68. verwoorde kritiek op het vooroorlogse koloniale beleid en op de naoorlogse reactie op de Indonesische revolutie heeft zeer bevruchtend gewerkt, de kennis verruimd, nieuwe visies en benaderingswijzen ingang doen vinden. De kritiek was echter soms wat fors getoonzet, hield niet altijd rekening met de omstandigheden, vertoonde wel eens enig ongeduld met de intenties van personen en maatregelen en ontkwam niet altijd aan op kennis van de afloop gebaseerde betweterigheidGa naar voetnoot69.. Een enigszins ideologisch gekleurd antikoloniaal en sociaal sentiment bracht auteurs als bijvoorbeeld Kahin, Anderson en McVey tot stellingen en analyses waaraan een zekere eenzijdigheid niet ontzegd kan worden. Distantie in tijd, het beschikbaar komen van archiefmateriaal | |
[pagina 677]
| |
missen sindsdien hun effect echter niet. Recente werken als Cheongs Van Mookbiografie, de monografieën van George en McMahon over de houding van Australië, respectievelijk de Verenigde Staten in het Nederlands-Indonesisch conflict, staan kritisch ook tegenover historiografische tradities en vertonen een genuanceerd, evenwichtig beeld; van een aantal overzichtswerken kan hetzelfde gezegd wordenGa naar voetnoot70.. Die trend was trouwens reeds in 1960 ingezet met Van Niels boek over The Emergence of the Modern Indonesian Elite. Daarin werd bijvoorbeeld een lange verhandeling over de ethische politiek afgesloten met de zin: ‘It was a sincere, honorably conceived vision of a great cultural and civilizing task’. Die constatering werd direct in perspectief gebracht door de toevoeging: ‘In less than a decade the dream had dissolved’Ga naar voetnoot71.. Ook de omstreeks 1925 ingevoerde nieuwe kolonìale politiek die sterk leunde op de ideeën van Van Vollenhoven (adatrecht) en Boeke (dualistische economie) was naar Van Niels mening een naar zijn tijd en omstandigheden te beoordelen serieuze en allerminst conservatieve poging een antwoord te vinden op de moeilijke vraag hoe een koloniale samenleving te ontwikkelen. Ze weerspiegelde de toegenomen betekenis van de buitengewesten en wilde een uitweg bieden voor de door de ethici niet opgeloste problemen van de radicalisering van de inheemse beweging en de onvoldoende toegenomen levensstandaard. Dat de depressie na 1930 doorvoering ervan verhinderde, geeft nog niet het recht haar uitgangspunt als reactionair te typerenGa naar voetnoot72.. Overigens is de aandacht de laatste tijd minder gericht op het koloniaal beleid, als wel op het feitelijk functioneren van de koloniale staat en de Nederlandse en Indonesische bestuursambtenaren daarinGa naar voetnoot73.. | |
VIIVan Niel behoort ook tot de leidende revisionisten van de geschiedenis van het cultuurstelsel, waarvoor in de jaren zeventig nieuwe belangstelling ontstond, na- | |
[pagina 678]
| |
dat iets eerder reeds enkele studies aan de voor een goed begrip van het stelsel belangrijke periode-Raffles waren gewijdGa naar voetnoot74.. Enigszins in het spoor van Furnivall is men over de oude, doctrinaire, moralistische en polemische visie (van Clive Day in het bijzonder dus) teruggekeerd naar de bronnenGa naar voetnoot75.. Alleen die maken het mogelijk uit te vinden hoe het stelsel werkelijk functioneerde, welke sociaal-economische effecten het op de Javaanse maatschappij had. Tot nog toe is het niet mogelijk daarop met stelligheid te antwoorden - al geeft een citaat van Bastin en Benda misschien de trend aan. Zij vermelden achtereenvolgens de oude liberale veroordeling en Gerretsons boude stelling van het cultuurstelsel als Neerlands grootste geschenk aan Java en vervolgen dan: There is probably much to be said for this latter view. At a time of rapid population growth in Java the Culture System undoubtedly placed large amounts of money in the hands of the people thereby enabling them to enjoy a higher Standard of living than would otherwise have been possibleGa naar voetnoot76.. Langzamerhand is wel duidelijk dat de term cultuurstelsel een veelheid aan zeer verschillende feitelijke situaties en effecten bemantelt. De druk van het stelsel op de bevolking was haast op geen twee plaatsen gelijk, niet elke misstand of hongersnood was eraan te wijten, het pastte veel minder bij de Javaanse traditie dan wel is beweerd, veroorzaakte maatschappelijke verschuivingen (zowel in de positie van de boer en de elite als in de functie van de desa), schakelde Java inderdaad in de wereldmarkteconomie in maar meer tot voordeel van de Europeanen dan de Javanen en valt, nogmaals, in dat alles niet als totaliteit te beschrijven. De vernieuwde bestudering van het cultuurstelsel kan ook gezien worden als een | |
[pagina 679]
| |
reactie op de bekende involutietheorie van C. GeertzGa naar voetnoot77.. Volgens Geertz was de periode 1830-1870 immers de beslissende, klassiek-koloniale fase waarin een autochtone landbouwmodernisering definitief gefrustreerd, de Javaan geproletariseerd en onherroepelijk op het spoor van een uitzichtloos agrarisch involutieproces gezet werdGa naar voetnoot78.. Geertz's indrukwekkende these wordt langzamerhand door steeds meer vraagtekens omgevenGa naar voetnoot79.. Dat opname in het koloniale verband ook anders uit kon werken heeft Fox in zijn Harvest of the Palm laten zienGa naar voetnoot80.. | |
VIIIIn reactie op de tamelijk eenzijdige belangstelling van de naoorlogse geschiedschrijving voor de twintigste-eeuwse politieke ontwikkelingen, en wel op Java in het bijzonder, is, tenslotte, voor nog een tweetal velden van onderzoek hernieuwde belangstelling ontstaan. De aandacht richtte zich hierbij enerzijds op de buitengewesten, anderzijds op de VOC-periode. Ook deze regionale geschiedbeoefening is vernieuwd - gedekoloniseerd, zou men kunnen zeggen. De Indonesische samenleving staat in werk als van Fox, Andaya, Pelzer en anderen centraalGa naar voetnoot81.. Ook in de meer politiek-diplomatieke regionaal-historische studies is de Indonesiër partij in eigen waarde geworden. Niet langer is hij object van een Europacentrische, koloniale benaderingswijze. Werd voorheen dit soort geschiedenis als het ware vanuit de Europese departementen van koloniën, vanuit koloniale hoofdsteden en de kapiteinshut van de kanonneerboot geschreven, auteurs als Irwin, Reid en anderen hebben de regio zelf als waarnemingspost gekozenGa naar voetnoot82.. De interactie van Indonesische en Europese krachten, de effecten van de kolonisatie | |
[pagina 680]
| |
op de Indonesische samenleving krijgen de hoofdaandacht. Zulke studies zijn dus in de eerste plaats een bijdrage tot de geschiedenis van de betrokken regio, daarnaast geven ze ook een beter zicht op de feitelijke werking van de expansieen koloniale politiek. | |
IXSoortgelijke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in de met hernieuwde aandacht bestudeerde geschiedenis van de VOC. Lange tijd werd de Compagnie sterk Indonesië-centrisch beschouwd: als voorfase van het cultuurstelsel. Dat had het zicht op de feitelijke aard van de maatschappij als Aziatische onderneming verloren doen gaan. Haar functioneren was bovendien te modern-imperialistisch geïnterpreteerd. Nederlandse studies uit de jaren dertig als van Mansvelt en Van Leur vormden een aanzet tot herinterpretatieGa naar voetnoot83.. Pas na een intermezzo van enige decennia werd die draad echter weer opgenomen. Baanbrekend werk verrichte K. Glamann met de publikatie van Dutch-Asiatic Trade 1620-1740 (1958)Ga naar voetnoot84.. Deze rijk gedocumenteerde economische geschiedenis van wat in zijn tijd het belangrijkste handelslichaam ter wereld was verschafte in de eerste plaats inzicht in de bedrijfsorganisatie en de handelspolitiek van de VOC. Het analyseerde de handelsstromen in Azië, de ruil van Aziatische waren tegen goud en zilver uit Europa. Glamann vernietigde het oude beeld van de VOC als een nearly historyless, evergreen pagoda-tree, whose golden fruits the Court of Directors had a monopoly of shaking into its turban at suitable intervals, from which it was only finally prevented by fraudulent, lazy, and incompetent officialsGa naar voetnoot85.. De Compagnie was in werkelijkheid daarentegen een redelijk goed geleid, hard werkende handelsfirma die scherp had te concurreren met Europese en Aziatische concurrenten op een steeds veranderende markt. Ze had geen monopolie en wel een ontwikkelingsgeschiedenis. | |
[pagina 681]
| |
De stelling dat de Compagnie geen grote revolutie in de Aziatische handel veroorzaakte, laat staan die beheerste of naar de hand zette, maar zich aan de daar heersende tradities en mogelijkheden veelszins aanpaste - oorspronkelijk opgeworpen door Van Leur, later uitgewerkt en gemoderniseerd door Meilink-Roelofsz - is vervolgens in een reeks van studies uitgewerkt, verfijnd en aangepastGa naar voetnoot86.. Steensgaard, zich concentrerend op de zeventiende eeuw, verklaarde het succes van de VOC (en andere Europese compagnieën) in de handel tussen Europa en Azië ten kostte van de overlandhandel en die der Portugezen uit hun institutioneel vernieuwende karakterGa naar voetnoot87.. Door de omvang van hun kapitaal, vloot en handelsvolume konden de compagnieën de protection costs beter in de hand houden. Dit betekende in feite dat de VOC zich kon verzekeren van een geregelde aanvoer van goederen tegen tamelijk stabiele prijzen; dit veroorzaakte weer een versterking van de oligopolistische markt- en prijsbeheersing in Europa. Tot de geschiedenis van het functioneren van de VOC in Azië, de rivaliteit ook met Portugese, Engelse en andere concurrenten, hebben vooral ook C.R. Boxer en H. Furber belangrijke bijdragen geleverdGa naar voetnoot88.. Boxer - meester op vele wapens - vroeg ook hernieuwde aandacht voor de sociale geschiedenis van de VOC: het leven van de compagniesdienaren op haar schepen en factorijen. In Jan Compagnie in JapanGa naar voetnoot89. en andere studies wees hij op de intellectuele en culturele interactie tussen VOC-dienaren en hun Aziatische omgeving. Boxers studie van de factorij op Decima bevestigde voorts de flexibiliteit van de VOC, haar aanpassingsvermogen aan de lokale omstandigheden. Daarop is ook gewezen in een reeks van studies over handel en wandel van de VOC in diverse delen van Azië. Voor een belangrijk deel zijn die studies geschreven door lokale geschiedschrijvers, met gebruikmaking van inheemse zowel als VOC-bronnen. Hoe uiteenlopend het werk van Raychaudhuri, Das Gupta, Prakash, Wills, Smith en anderenGa naar voetnoot90. ook moge zijn, zij allen wijzen op het aanpas- | |
[pagina 682]
| |
singsvermogen van de Compagnie, op haar vermogen zich te voegen naar ter plaatse vigerende economische, politieke en sociale structuren. Wat Smith voor de VOC in Thailand constateerde, ging ook elders op: het succes van de Hollanders was gevolg van het feit dat ‘they had learned to live ‘within’ the Tai system’Ga naar voetnoot91.. Op het grootste deel van zijn werkterrein vertoonde Jan Compagnie dus een enigszins ander gedragspatroon dan op de Molukken, Java en CeylonGa naar voetnoot92., waar politieke hegemonie ten bate van economisch gewin ingeschakeld kon worden. Dat ook daar in allerlei opzichten van wederzijdse beïnvloeding sprake was, wordt echter steeds duidelijker. | |
XHet totaal van de buitenlandse stemmen over het Nederlandse koloniale beleid in de laatste eeuw grofweg resumerend mag, dunkt me, worden vastgesteld dat wat aanvankelijk een kakofonie leek, bij nader inzien zich onder de noemer van enkele themata en trends laat samenvatten. De belangstelling was aanvankelijk vooral gericht op het thema der koloniale exploitatie. Men schreef voor of tegen het cultuurstelsel, over de indrukwekkende ontplooiing van de Nederlands-Indische bijdrage aan de wereldhandel sindsdien. In de laatste decennia van het koloniale tijdperk lag de nadruk meer op de sociaal-politieke aspecten daarvan. Nationalisme, kolonialisme en dekolonisatie vormden het centrale thema uit de jaren na 1945; pas in het laatste anderhalve decennium vindt een spreiding van de belangstelling naar diverse historische fasen - waaronder die van de VOC - en problematieken plaats. Men kan het voorgaande ook weergeven door erop te wijzen dat in de eerste drie perioden achtereenvolgens de thesen van Clive Day, Furnivall, Kahin en Geertz in de historiografische traditie centraal stonden. Leken tweede wereldoorlog en dekolonisatie aanvankelijk waterscheidingen in de koloniale historiografie, recentelijk blijkt toch dat meer van continuïteit en aansluiting bij oudere tradities en aandachtsvelden gesproken moet worden. Het betreft echter nadrukkelijk een continuïteit in verandering. Deze tak van geschiedbeoefening is sinds 1945 onmiskenbaar ingrijpend gewijzigd. Er heeft, om te beginnen, een sterke internationalisering van haar beoefening plaats gevonden. De aanwending van sociologische, antropologische en sociaal-economische modellen en technieken heeft methodische vernieuwing en aandacht voor andere vel- | |
[pagina 683]
| |
den van onderzoek gebracht. De optiek is gewijzigd: de niet-Westerse samenleving is centraal komen te staan. Hedendaagse problematieken als (onder)ontwikkeling en de Noord-Zuidverhouding hebben de belangstelling gericht op de bedrijfsvoering van de VOC, de werking van cultuurstelsel en twintigste-eeuws koloniaal beheer, op hun economische, sociale en demografische effecten voor de Aziatische samenleving. Het zal niet verbazen dat het beeld van de Hollandse koloniaal met deze ontwikkelingen mee veranderde. Money's gelukkige planterGa naar voetnoot93. - een gentleman-farmer en vader voor zijn tevreden Javaanse werkvolk in een paradijselijke omgeving - werd met verloop van tijd een energieke ondernemer die een benijdenswaardige economische ontwikkeling tot stand had gebracht, en vooral een degelijke, kundige, toegewijde en zorgzame bestuursambtenaar. Er waren natuurlijk ook anderen die klaagden over ‘das schwache, arme, unterjochte Land, das so herrlich ist’Ga naar voetnoot94.. Zij zagen in die ondernemer een dikbuikige, cultuur- en gevoelloze exploitant van geminachte goedkope Javaanse arbeidskrachten, een bittertjes drinkende, op zijn geld pochende bezoeker van de soos, een vloekende koeliedrijver die, dronken of niet, geen inlandse vrouw met rust liet. De bestuursambtenaar was voor hen op zijn best een pietepeuterige, bemoeizieke vertegenwoordiger van een kortzichtige, aan theoretiseren en plannenmaken overgegeven koloniale regering - het autoritaire werktuig van een behoudzuchtig, niet wezenlijk in de emancipatie der inheemse bevolking geïnteresseerd koloniaal bewind. Algemener ingang vond echter de terminologie zoals een Australisch journalist die in 1933 hanteerde. Hij schreef over de Indonesiërs als obedient, tractable, little brown men leading a happy life in a fortunate world made for them by Nature, assisted ably by the methodical and omniscient Dutch Administration which provided a firm but benevolent ruleGa naar voetnoot95.. Na 1945 is zulke taal ondenkbaar, al wordt er nu weer genuanceerder geschreven dan in de jaren der dekolonisatie, toen de koppige, sluwe, tegendraadse, mooi pratende maar heel anders handelende Hollandse koloniaal zonder enige terughouding en op schrille toon 350 jaar koloniale uitbuiting en onderdrukking werd verweten. Hoe men Droogstoppel dus in de loop der jaren ook portretteerde, steeds vertoonde zijn uiterlijk typisch stereotype kenmerken. De Fransman mocht de Hollandse koloniaal gebrek aan cultureel zendingsbewustzijn verwijten, de Amerikaan een teveel aan koloniale ideologie, de Brit zijn nooit geheel verstouw- | |
[pagina 684]
| |
de vroeg-zeventiende-eeuwse nederlaag om de hegemonie in de Indonesische archipel (‘Theis buterboxes are groanne soe insolent’Ga naar voetnoot96.) camoufleren met hooghartig vertoon van superioriteit - in feite ontliepen hun opvattingen elkaar niet veel, want omdat het Hollandse koloniale model, in zijn bloei zowel als in zijn ondergang, voorwerp van intense buitenlandse belangstelling vormde, stond Droogstoppel hoe dan ook immer exemplarisch voor de eigentijdse visies van de buitenlandse waarnemers op het kolonialisme. |
|