Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 100
(1985)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |
Homo mercator in Holland. Elie Luzac en het achttiende-eeuwse debat over de koophandel
| |
[pagina 428]
| |
kooplieden in de samenleving en de gevolgen van de maatschappelijke arbeidsdeling aan de orde komen. Tevens zal enige aandacht worden besteed aan zijn geschiedopvatting, die nauw was verbonden met zijn denkbeelden over de handel. Teneinde de context van Luzacs uitlatingen te verhelderen dienen echter eerst enkele inleidende opmerkingen over het belang van de commercie in het achttiende-eeuwse politieke vocabulair te worden gemaakt. | |
I‘C'est l'esprit de commerce qui domine aujourd'hui’, schreef Montesquieu, toen hij trachtte het ‘génie particulier’ van zijn tijd te definiërenGa naar voetnoot5.. De commerciële geest of ideologie waar hij op doelde werd echter zeker niet door iedereen in de achttiende eeuw aanvaard. De tegenstanders waren voornamelijk te vinden onder de erfgenamen van het republikeinse humanisme zoals dat door J.G.A. Pocock is geanalyseerd. Pocock beschrijft het ontstaan van een sterk door de klassieken geïnspireerde republikeinse taal in de Italiaanse renaissance en traceert de ontwikkeling van deze taal tot in de late achttiende eeuw. Uitgangspunt van dit republikanisme was het Aristotelische denkbeeld van de mens als zoon politikon. Alleen als onafhankelijke en de politieke deugd toegedane burger kon de mens zijn hoogste en ware vervulling vinden. Het door Pocock beschreven ideeëncomplex was, dankzij een sterke gerichtheid op het aardse politieke bestaan, belangrijk bij het ontstaan van een ‘sociologie van de vrijheid’, dat wil zeggen een geseculariseerde historische analyse van de voorwaarden voor een deugdzaam burgerschap. Dat burgerschap zelf echter, of het nu geassocieerd werd met het dragen van wapens (Machiavelli) of de eigendom van grond (Harrington), bleef toch, ondanks de historische perspectieven die het opende, een min of meer statisch ideaal. Zoals elk teleologisch gericht stelsel had dit klassieke republikanisme in al zijn verschijningsvormen slechts een beperkt vermogen om maatschappelijke veranderingen in de analyse te integreren. Alle ontwikkelingen die van de norm afweken werden als corruptie veroordeeldGa naar voetnoot6.. Het was vooral in de achttiende eeuw, een periode van snelle maatschappelijke verandering, onstuimige groei van de commercie en het financieringswezen en voortschrijdende economische specialisatie, dat de beperkingen van deze denkwijze duidelijk werden. In Groot-Brittannië, waar het monarchale stelsel rond 1700 een ingrijpende modernisering onderging, articuleerde de oppositie tegen deze ontwikkeling zich in een krachtig klassiek republikeins vocabulair. De Old | |
[pagina 429]
| |
Whig en Tory, Commonwealth and Country-ideologen zagen hun ideaal van de ongespecialiseerde, landbezittende en deugdzame burger bedreigd door de snelle opkomst van een kapitalistische economie. Het ongrijpbare en mobiele karakter van papiergeld, aandelen en speculatie maakte iedere vorm van solide patriottisme onmogelijk, meenden zij. De uitvoerende macht kon zich met behulp van een modern bankwezen, een hoge staatsschuld en de steun van de ‘monied interests’ ontwikkelen tot een Leviathan, die alle vrijheid op den duur zou verpletteren. De burgers, door voortschrijdende specialisatie gereduceerd tot schimmen van hun vroegere volle menselijkheid, zouden dit alles na verloop van tijd passief ondergaan. De groeiende weelde tastte immers de martiale geest aan en maakte de mensen tot afhankelijke, slaafs gehoorzamende hedonisten. Elementen van deze sombere visie vindt men bij zo uiteenlopende figuren als Bolingbroke, Trenchard, Gordon en Fletcher. Op het continent droeg het werk van Rousseau er sporen van. Maar het was bovenal aan het eind van de eeuw, in de jonge Amerikaanse republiek, dat dit spookbeeld de geesten zou bezighoudenGa naar voetnoot7.. De achttiende-eeuwse modernen konden niet of nauwelijks op oude en beproefde redenaties terugvallen. Zij zagen zich voor de taak gesteld een originele verdediging van de ‘homo mercator’ te ontwerpen en deden dat op talloze manieren, die moeilijk onder een noemer te brengen zijn. Verenigd waren zij alleen in hun aanval op het klassiek republikeinse paradigma. In de woorden van Pocock: The whole debate revolved around the paradigm of virtue, its overwhelming importance to most minds, and the great difficulty of finding an acceptable replacement for it. Those like Montesquieu, Gibbon, or Hamilton, who think a replacement has been found, can be heard saying so; those like Mandeville and Hume, who negate the value of the original ideal, can be heard negating itGa naar voetnoot8.. Sommigen, zoals Voltaire, beperkten zich in hun eloge van de moderne economie voornamelijk tot een aanval op de onproduktieve en maatschappelijk nutteloze adelGa naar voetnoot9.. De meest subtiele pleitbezorgers van de commerciële samenleving zochten echter hun steun bij de psychologie of de geschiedenis. Een van deze psychologiserende benaderingen ging er van uit dat de mens door zijn passies werd beheerst en dat de rede daar een onvoldoende tegenwicht tegen bood. Niet alle passies waren echter even grillig en onberekenbaar. Een van de kalmste, bestendigste en onschuldigste was de zucht tot materieel gewin. Deze moest dus gunstig gewaardeerd, zelfs gecultiveerd worden. De voor een moderne | |
[pagina 430]
| |
economie kenmerkende gerichtheid op materieel eigenbelang kon zo als een vooruitgang worden gezien. Dr. Johnson vatte deze visie kort samen in zijn opmerking ‘There are few ways in which a man can be more innocently employed than in getting money’Ga naar voetnoot10.. Het was ook mogelijk de economische expansie te legitimeren door de nadruk te leggen op de adaptieve vermogens van de menselijke geest. Naarmate de mens aan meer zintuiglijke indrukken werd blootgesteld, werd zijn bestaan rijker. De materiële verscheidenheid, de grote variëteit aan vormen van sociale interactie en de culturele verfijning die het moderne economische leven met zich mee bracht, maakten een steeds vollere menselijke persoonlijkheid mogelijk. Een dergelijke zienswijze vormde de basis voor de Addisoniaanse ideologie van ‘politeness’, zoals die thans door ondermeer N. Phillipson en L. Klein wordt bestudeerdGa naar voetnoot11.. In de historische sfeer beriepen de modernen zich op de leer van de vier economische stadia. Deze theorie, voornamelijk in Frankrijk en Schotland tot ontwikkeling gebracht, hield in dat elke samenleving een normale of natuurlijke progressie doormaakte. De mensen begonnen met de jacht, werden vervolgens herders en boeren, om uiteindelijk als handelaren te eindigen. De wijze van bestaan was telkens bepalend voor de zeden, gewoonten, wetten en regeringsvorm. Deze opeenvolging van stadia was niet alleen natuurlijk, maar ook wenselijk. De ontwikkeling liep van ‘rude’ naar ‘polite’, een terminologie die duidelijk een gunstig waardeoordeel suggereerdeGa naar voetnoot12.. Het hier geschetste beeld zou de indruk kunnen wekken dat de achttiende-eeuwse verdedigers van de commercie zich aan een ongekwalificeerd optimisme overgaven. Niets was echter minder waar. De theoretische verwerking van de snelle veranderingen was een moeizaam proces. Hume, een in tal van opzichten uiterst modern denker, was geobsedeerd door het probleem van de staatsschuldGa naar voetnoot13.. Smith, vaak voorgesteld als de apostel van het ‘laissez-faire’ beginsel, zag de grote nadelen van economische specialisatie scherp in. Zijn be- | |
[pagina 431]
| |
schrijving van de verwording van de mens in een stelsel van verregaande arbeidsdeling is onthullend in dit opzichtGa naar voetnoot14.. Weelde werd door vele modernen tot op zekere hoogte als noodzakelijk aanvaard, maar niet ongelimiteerdGa naar voetnoot15.. Montesquieu schreef weliswaar dat de handel de zeden verbeterde, maar hij voegde daar meteen aan toe: ‘Le commerce corrompt les moeurs pures’. De grootste bewondering bleef hij zijn leven lang voor de klassieke, deugdzame republieken houdenGa naar voetnoot16.. Deze voorbeelden tonen hoe zwaar het zelfs de vindingrijkste denkers viel ondubbelzinnig voor de moderne wereld te kiezen. Voor velen bleef het zuivere, klassieke republikanisme op de achtergrond aanwezig, al was het alleen maar als een stem van het geweten. | |
IIElie Luzac woonde in een land dat bij de opkomst van de wetenschap der politieke economie een doorslaggevende rol had gespeeld en waar reeds in de zeventiende eeuw door ondermeer Pieter de la Court de handel hoog was geprezenGa naar voetnoot17.. Ingewikkelde financiële transacties waren er al ver voor de achttiende eeuw aan de orde van de dag. Kooplieden vormden de toonaangevende bevolkingsgroep. Luzac was zich van dit alles bewust en presenteerde in zijn internationaal georiënteerde beschouwingen de Republiek als het voorbeeld bij uitstek van een hoogontwikkelde handelsstaat. De essentie van zijn betoog was de legitimering en verheerlijking van de moderne commerciële samenleving zoals die zich in de Lage Landen had ontplooid. Over de koophandel bestonden de merkwaardigste opvattingen, meende Luzac. Zo kon men talloze geleerden horen beweren dat de oorsprong van dit verschijnsel in het bederf der menselijke zeden moest worden gezocht. Groter misvatting was nauwelijks denkbaar. Over de vroegste menselijke geschiedenis was weinig bekend, maar het was mogelijk op grond van ‘de natuurlijke loop der menschelij- | |
[pagina 432]
| |
ke poogingen’ bepaalde ‘conjectures’ op te stellenGa naar voetnoot18.. Een terminologie die - het zij hier in het voorbijgaan opgemerkt - parallellen suggereert met de ‘conjectural’ of ‘theoretical history’ die Luzacs Schotse tijdgenoten trachtten te schrijven. Omdat zij over uiteenlopende talenten en vermogens beschikten hielden de eerste bewoners van de aarde zich op onderling verschillende manieren in leven. Allemaal hadden zij echter de behoefte dat leven zo aangenaam mogelijk te maken. Zij begeerden ‘une vie commode, aisée et satisfaisante’. Spoedig ontdekten zij dat de beste manier om dit doel te bereiken samenwerking met anderen was. Wie iets te veel had ruilde het tegen de overtollige bezittingen van zijn buurman en beiden werden er beter van. ‘De-là naît une communication continuelle de dons réciproques que l'on nomme commerce ou négoce’. De handel was geboren. Met een corrumpering van de zeden had deze wederzijdse dienstverlening vanzelfsprekend niets te maken. Het was een natuurlijk en normaal gegeven; de mens kwam praktisch als handelaar ter wereldGa naar voetnoot19.. De natuurlijke basis van de handel lag dus in de menselijke behoefte zo aangenaam mogelijk te leven. Daarmee was echter nog nauwelijks iets gezegd over de historische ontwikkeling. De handel kende immers een eindeloze hoeveelheid verschijningsvormen, van de meest eenvoudige transactie in natura, tot de uiterst gecompliceerde ‘commerce d'économie’, de internationale doorvoerhandel. Vanuit het aangegeven bescheiden begin had de koophandel zich ‘graduellement et d'une manière imperceptible’ ontwikkeld, waarbij de bevolkingsgroei een van de voornaamste stimuli was geweestGa naar voetnoot20.. Een echte vier-stadia leer vinden wij bij Luzac niet. De verschillende manieren van bestaan kwamen naast elkaar en tegelijkertijd voor. De geschiedenis toonde geen staten die volstrekt zonder binnenlandse of buitenlandse handel bestonden, maar ook weinig staten die helemaal van de commercie afhankelijk waren. De handel was echter wel de hoogste en meest edele vorm die de menselijke inspanning kon aannemen. Zo vanzelfsprekend was dit voor Luzac, dat hij veelal zonder nadere toelichting over ‘eenen beschaafden en handeldrijvenden burgerstaat’ sprak, in de veronderstelling dat het verband een ieder duidelijk zou zijnGa naar voetnoot21.. Verschillende omstandigheden konden de ontwikkeling van de koophandel bevorderen. Naast bevolkingsgroei noemde Luzac ondermeer het nationaal karakter en de natuur. De inwoners van een staat met rijke mogelijkheden voor de landbouw zouden minder snel geneigd zijn de handel tot bloei te brengen dan de bewoners van een armzalig gebied. De noodzaak prikkelde tot handel en dat was | |
[pagina 433]
| |
welbeschouwd het grote voordeel van de Republiek geweest. Wien het aan niets mangelt, ziet naar niets om. Die niets heeft, geen hulp ziet, is op alles uit. De nooddruft is ook de eerste grondslag van Hollands Rijkdom. Gelukkig waren de Lage Landen ook reeds sinds de vroegste tijden door een buitengewoon ijverige bevolking bewoond geweestGa naar voetnoot22.. Een maatschappelijke progressie door bevolkingsgroei of de dwang van de natuurlijke omstandigheden waren echter bij lange na niet de meest bepalende factoren bij de totstandkoming van een geavanceerde handel. Het doorslaggevende vereiste was uiteindelijk een gematigd en vrij politiek bestel. Niemant is meer dan ik overtuigd, dat de koophandel zonder Vrijheid niet bestaan kan, de Vryheid is de ziel van alle koopmanschap: ik beken 'tGa naar voetnoot23.. Wat bedoelde Luzac met deze onmisbare vrijheid? Op tal van plaatsen en met een rijkdom aan verwijzingen naar gezaghebbende commentatoren van het Romeinse en het natuurrecht definieerde hij de term als ‘independentia ab alterius voluntate’, een omschrijving die twee dingen inhieldGa naar voetnoot24.. Ten eerste bestuur bij de wet. In een land waar de burgers voortdurend waren onderworpen aan de arbitraire besluiten van een machthebber en zij niet zeker waren in het bezit van hun eigendommen of de geldigheid van hun overeenkomsten, was handel onbestaanbaarGa naar voetnoot25.. De tweede betekenis van de term was veiligheid, of de bescherming van land en inwoners tegen buitenlandse bedreigingen en geweld. In essentie kwam dit neer op een sterke krijgsmacht. Zonder adequate steun van de staat in gevallen van geweldpleging zouden koophandel en scheepvaart van een land nergens worden gerespecteerdGa naar voetnoot26.. De vrijheid hield echter nog meer in. De handel was gebaseerd op het principe van de vrije concurrentie, het ongestoorde spel van vraag en aanbod. De prijs van een goed werd bepaald door ‘un concours de désirs de toutes les nations’Ga naar voetnoot27.. Wanneer een koopman door overheidsingrijpen verhinderd werd zich daarnaar te richten, werd zijn bestaansmogelijkheid vernietigd. Dit betekende dat de politiek zich terughoudend moest opstellen. Te hoge lasten bijvoorbeeld konden de handel fnuiken, zoals de Republiek in de achttiende eeuw toonde. In het algemeen kon men zeggen ‘dat dwangmiddelen strijdig zijn tegen den aart des koophan- | |
[pagina 434]
| |
dels’Ga naar voetnoot28.. De ideale commerciële staat beschermde zijn burgers met een feilloze en ordelijke rechtsgang in het binnenland, een sterke krijgsmacht in het buitenland, en liet ze verder vrij in hun activiteiten, voorzover die niet met het algemeen belang streden. De handel - en daarmee het heil van de gemeenschap - stond of viel met een gezond en vrij politiek bestel. Na aldus de voorwaarden voor de historische groei van de handel te hebben besproken zette Luzac zijn betoog voort met een analyse van de voordelen van een commerciële levenswijze. Allereerst was de koophandel de zekerste weg naar een aangenaam leven voor de ingezetenen. Het was ‘de kunst om de behoeften des leevens te vervullen, en de menschen voorwerpen aan te bieden, welken hunne begeerte kunnen voldoen’. De wisselende smaak van de bevolking kon zich verlustigen en bevredigen aan de bonte variëteit van objecten. Kooplieden waren in wezen niet meer dan ‘dienaars... van het Publiek’Ga naar voetnoot29.. Zij waren dat overigens vaak eerder door de werking van het systeem dan door hun eigen goede bedoelingen. De koophandel oefende zijn zegenrijke werking ongeacht de motivatie van de participanten uit. Een goed voorbeeld was de in Holland veelvuldig voorkomende speculatie in granen. Dit moreel verwerpelijke verschijnsel bracht namelijk met zich mee dat het land altijd over een voldoende hoeveelheid voedsel kon beschikken. ‘Dus verschaft deze daad, welke, zedelijk beschouwde zijnde, en te verre gebragt, gelaakt zoude kunnen worden, aan onzen Staat... een zonderling voordeel’Ga naar voetnoot30.. De koophandel, eenmaal op gang gekomen, vertoonde een eigen dynamiek, waardoor een land tot steeds grotere welvaart werd gebracht. Niet alleen breidde hij zich in steeds meer takken uit, maar ook profiteerden toeleveringsbedrijven, fabrieken en manufacturen van deze groeiGa naar voetnoot31.. De aldus ontstane rijkdom en weelde, waar veel moralisten over klaagden, was in werkelijkheid een verrukking. Zoo lange de menschen zintuigen en smaak zullen bezitten, en zij niet, gelijk de wilden, bijna tot den staat van redelooze dieren vervallen zullen weezen, zullen zij tot pracht en overdaad geneigd zijnGa naar voetnoot32.. Wat kon er tegen zijn om het leven zo fraai en aangenaam mogelijk te maken? Kwade maatschappelijke gevolgen waren alleen te verwachten van een immoreel | |
[pagina 435]
| |
gebruik van de overvloed, of van de onproduktieve opeenhoping van de rijkdom, dat wil zeggen het permanent aan de circulatie onttrekken van geld of goederen. ‘Le désir des richesses n'est donc pas un vice, ni le soin d'en acquérir un acte blamable: le luxe ne l'est pas davantage’Ga naar voetnoot33.. Handel bood niet alleen de inwoners van een land de mogelijkheid tot een prettig en beschaafd bestaan, maar verbeterde ook ten zeerste de betrekkingen tussen de verschillende landen. Het was een vreedzaam bedrijf, dat een ‘onafgebroken gemeenschap tusschen de volkeren’ onderhield. Geweld was onverenigbaar met handel, want ‘dezelve zoekt altijd de stilte en kalmte, en kan geen verblijf houden daar geweld gepleegd wordt’. Oorlogen verstoorden het rustige verkeer tussen de naties. Het was daarom een welbegrepen eigenbelang van handeldrijvende landen om de vrede te handhaven. ‘De oorlogen, welke altijd verderflijk zijn voor eenen Burgerstaat, zijn het nog meer voor een handeldrijvend Gemeenebest’Ga naar voetnoot34.. Het leven in een commerciële staat was waarlijk een geneugte. De handel deed echter nog meer dan de rijkdommen vermeerderen en de kans op vrede verhogen. De hele menselijke persoonlijkheid werd er door veranderd. ‘De koophandel maakt de menschen gezelliger, of zo men wil, minder woest, naarstiger, werkzamer’Ga naar voetnoot35.. Om te begrijpen hoe dat kwam dienen wij te beseffen dat Luzac de mens zag voortgestuwd door krachtige passies, die lang niet altijd door de rede konden worden ingetoomd. Zij konden echter wel door een bepaalde vorm van maatschappelijke organisatie worden gestuurd. Een van die passies was de neiging om andere individuen te willen overtreffen. In militaire staten, waar de hoogste roem kon worden behaald door te excelleren in de ‘vertus militaires’, was bevrediging van deze passie alleen mogelijk ‘par le feu, le fer et la désolation des pays’, kortom ten koste van andermans geluk. Commerciële staten daarentegen boden hun inwoners een onschuldige en zelfs produktieve manier om zich naar hartelust met elkaar te meten: Les Négociants font une espèce de guerre d'industrie l'un contre l'autre: c'est à celui, qui aura mis le plus de prévoyance, de pénétration, d'activité, d'assiduité et d'adresse dans ce combat, que le palme reviendra. Zo kanaliseerde en transformeerde de handel de passies tot een zegen voor de mensheidGa naar voetnoot36.. | |
[pagina 436]
| |
De Republiek was een in praktisch alle opzichten volmaakte commerciële staat. Met haar gematigde en vrije bestel, haar nijvere bevolking en vreedzame buitenlandse politiek moest zij iedere toeschouwer in vervoering brengen. De Republiek was een uit het niets opgetrokken kunstwerk van koophandel, een wereldwonder, ‘le tableau le plus attrayant, que l'on puisse exposer à la vue du Sage’. Deze staat had een voorbeeldfunctie van het hoogste belang vervuld door er voor te zorgen dat de koophandel in Europa tot de dominante wijze van bestaan was geworden. De commerciële vermogens van de Nederlanden hadden namelijk vanaf de zeventiende eeuw een zo overweldigende indruk gemaakt op de nabuurlanden, dat deze zich hadden beijverd hen te evenaren, ‘de façon que c'est aujourd'hui le plus ou moins de commerce, qui décide de la puissance d'une Nation’Ga naar voetnoot37.. Misschien dat na deze beschouwingen nu ook de laatste misvatting over de koophandel zou verdwijnen, namelijk het waandenkbeeld dat commerciële staten geen lang leven beschoren zou zijn. Montesquieu had in zijn Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence met veel aplomb opgemerkt: ‘Les puissances établies par le commerce peuvent subsister longtemps dans leur médiocrité; mais leur grandeur est de peu de durée’. Rousseau leek zijn mening te delenGa naar voetnoot38.. Luzac bestreed de eerste bladzijden lang, om te concluderen dat er geen enkele intrinsieke reden was waarom een handelsstaat een kort maar intens leven zou hebben. Nimmer was een staat aan de handel ten onder gegaanGa naar voetnoot39.. | |
IIILuzacs grenzeloze bewondering voor de koophandel als stelsel ging merkwaardig genoeg niet samen met een hoge achting voor de individuele beoefenaren van de commercie. Het was een opvallende paradox in zijn denken. Een bespreking van zijn visie op het koopmansgedrag en op de plaats van de koopman in de samenleving kan hier misschien enig licht brengen. Objectief gezien was de koopman de held van de moderne tijd. Wanneer men zijn beroep beoordeelde ‘selon l'utilité et le bien que la société en retire’, dan was er nauwelijks een verhevener functie denkbaar. De handel was een interessante bezigheid, waar grote deskundigheid voor nodig was. Gezeten in zijn comptoir, moest de koopman kunnen beschikken over kennis van de geografie en van de | |
[pagina 437]
| |
neigingen van verschillende volken. Hij diende goed op de hoogte te zijn van de soorten produkten, hun schaarste of overvloed en de prijs die zij moesten opbrengen. Al deze gegevens moest hij combineren teneinde tot de juiste beslissingen te komen. Il lui faut du génie, et un esprit toujours attentif et actif par rapport aux objets; il lui faut qu'il sache calculer les circonstances et y appliquer les principes sur lesquels il doit régler ses opérations. De koopman ontlastte mensen van produkten die zij niet nodig hadden en bracht deze naar begerige kopers, desnoods aan het andere eind van de wereld. Hij zorgde, kortom, voor ‘l'aisance dans la circulation’ en veraangenaamde zo het bestaan van alle naties. Een ieder die de koopman zo beschouwde moest overtuigd zijn van zijn nut en noodzaakGa naar voetnoot40.. Tot zover de gunstige beoordeling van de koopman. Zijn verdiensten vloeiden rechtstreeks voort uit de zegeningen van de handel zelf. Hij was een onmisbaar onderdeel in het mechanisme van de commercie. Maar deze maatschappelijke rol beperkte hem tegelijkertijd ten zeerste in zijn mogelijkheden. Een koopman was de slaaf van de grillige behoeften van de consument. De markt beheerste zijn leven, hij moest zich schikken naar de verkiezing zijner kooperen, naar den trek welk'er in de waaren is, en naar de commissien, welken hij krijgt, of denkt te zullen krijgenGa naar voetnoot41.. Uit de aard van zijn beroep was de koopman gericht op winst. ‘L'appât du profit est incontestablement l'aiguillon qui met le négociant en activité’Ga naar voetnoot42.. Het streven naar winst vormde de persoonlijke motivatie van de koopman, maar was ook absoluut noodzakelijk voor zijn voortbestaan. Zonder winst geen negotieGa naar voetnoot43.. Dit waren de levenswetten van de kooplieden. Op straffe van ondergang waren zij gedwongen zich ernaar te richten. Deze systeemdwang had verschillende implicaties voor het optreden van de koopman als burger. Ten eerste zou hij, als dat voor de winst noodzakelijk was, niet schromen de burgerlijke wetten te overtredenGa naar voetnoot44.. Zijn kennis beperkte zich bovendien tot hetgeen voor de handel onontbeerlijk was. | |
[pagina 438]
| |
Deeze Luiden, eenige zeer weinige uitgezonderd, zijn alleronkundigst in Staatszaken en in Historien. Zij bemoeien zich weinig als met het geen onmiddellijk hun bijzonder beroep betreft, en zijn ook daarom onvatbaar voor algemeene overdenkingen en bespiegelingenGa naar voetnoot45.. De kern van de zaak was eigenlijk, dat de koopman door structurele oorzaken niet in staat was om bewust het algemeen belang na te streven. Heeft men ‘er somwijl een gevonden, die zich in eenige onderneemingen uit liefde voor het Vaderland begaf, hij mag onder de witte raaven geteld worden. In den gewoonen loop zoekt de koopman alleen winst, en daarop regelt hij zijne verkoopen, inkoopen en onderneemingen. Dit belang is het juist, wat den koophandel al deszelfs werkzaamheid geeftGa naar voetnoot46.. Men kon net zo goed een bouwmeester vragen om zijn structuren in drijfzand te funderen, als een koopman om zich als patriot te gedragenGa naar voetnoot47.. Nu was dit alles, verrassend genoeg, niet rampzalig. De achttiende eeuw was een periode waarin het inzicht terrein won dat een maatschappelijk stelsel uitstekend kon werken zonder dat elk individu zich bewust voor het algemeen belang inzette of beschikte over een smetteloze moraal. Adam Ferguson, bijvoorbeeld, had in 1767 de volgende interessante beschouwing over de koopman ten beste gegeven: Every craft may ingross the whole of a man's attention, and has a mystery which must be studied or learned by a regular apprenticeship. Nations of tradesmen come to consist of members who, beyond their own particular trade, are ignorant of all human affairs, and who may contribute to the preservation and enlargement of their commonwealth, without making its interests an object of their regard or attentionGa naar voetnoot48.. Een aanzet tot soortgelijke inzichten en theorievorming kon men bij Luzac vinden. Hij meende dat een commerciële samenleving werd gekenmerkt door een hoge mate van specialisatie. Kwalijke gevolgen hoefde dit niet te hebben, zoals het voorbeeld van de defensie liet zien. In de tijd van de Batavieren was ‘ieder ingezetene een krijgsman’Ga naar voetnoot49.. De koophandel, eenmaal tot dominante wijze van bestaan geworden, had de mensen echter ‘minder moedig’, in zekere zin beperkter en minder genegen zich voor de gemeenschap op te offeren gemaaktGa naar voetnoot50.. Een probleem leverde dat niet op, want de door de handel rijkelijk binnenstromende deviezen stelden een commerciële natie in staat om permanent een staand leger en een vloot te onderhouden. Het was tegenwoordig eenvoudig zo, ‘dat de Mo- | |
[pagina 439]
| |
gendheid, wier schatkist het eerst uitgeput is, ook het eerste den vrede moet zoeken’ . De verdediging was tot een specialisme geworden dat met goede resultaten aan getrainde experts kon worden overgelatenGa naar voetnoot51.. De verschillende specialisten in een commerciële samenleving streefden, of het nu kooplieden, militairen of fabrikanten waren, allen deelbelangen na. Met deze activiteiten droegen zij, ongeacht hun persoonlijke motivatie, bij tot het maatschappelijk welzijnGa naar voetnoot52.. Maar Luzac geloofde uiteindelijk toch niet dat het algemeen belang als vanzelf voortkwam uit de optelsom van al deze deelbelangen. Een uitgewerkte theorie over een Onzichtbare Hand of de List der Rede had hij niet tot zijn beschikking. De behartiging van het algemeen belang resulteerde uit een bewuste menselijke inspanning: het was de taak van de politiek. Maar juist omdat het blikveld van de burgers in een handelsstaal tot een deelgebied van de menselijke activiteit verengd was, moest die politiek in een soort vacuum werken. Luzacs gedachtengang leidde met andere woorden tot een combinatie van politiek quietisme bij de burgers met extreem hoge eisen aan de bestuurders. Een andere oplossing was niet mogelijk, maar ook niet wenselijk. Het zou een chaos worden lorsque les individus... sortent de leur sphère, s'emancipent à donner leurs vues, leurs idées et leurs jugements comme règles de la conduite à tenir dans le gouvernement publicGa naar voetnoot53.. Het overgrote deel van de bevolking in een handelsstaal diende zich te concentreren op zijn beroep en zich te houden aan de meest algemene geboden van de deugd. Persoonlijke vervulling werden de inwoners geacht te zoeken in apolitieke bezigheden als het verwerven van goederen, het cultiveren van de geest en een plezierig sociaal leven. De met sympathie beschreven fictieve karakters in Vryaarts Brieven, bijvoorbeeld, waren veelal hard werkende, economisch succesvolle burgers, volmaakt tevreden met hun positie in de samenleving. Zij verheugden zich in het rustige, particuliere geluk van gezinsleven, conversatie en materiële welstand. De bewuste behartiging van het algemeen belang, waartoe zij onbekwaam waren, lieten zij gaarne aan de staatslieden over. Laat ons nu, na deze uitweiding over de consequenties van de maatschappelijke arbeidsdeling, terugkeren naar de typologie van de koopman. Het hierboven beschreven gedrag van de koopman was, met alle structurele beperkingen die er aan waren gesteld, van groot nut voor de samenleving. Bedenkelijk werd de situatie volgens Luzac pas, wanneer de koopman zich op een aan zijn vak wezensvreemde manier ging gedragen. Een dergelijke degeneratie van de ware koopmansgeest | |
[pagina 440]
| |
kon in de achttiende-eeuwse Republiek worden waargenomen en diende een halt te worden toegeroepen. Allereerst vertoonden de kooplieden in toenemende mate de neiging om hun winst niet langer in degelijke transacties met reële goederen te zoeken. Zij probeerden tegenwoordig zonder moeite en werk tot grote rijkdom te komen door middel van onzekere speculaties. Autant que le véritable commerce est respectable, utile et nécessaire, autant celui, qui ce fait en actions et qui est, proprement dit, une gageure, est-il méprisable, odieux et nuisibleGa naar voetnoot54.. Dit verschijnsel was echter niet meer dan een symptoom van een dieperliggend euvel, de onvrede van de kooplieden met hun positie. Zij begonnen hun inkomsten te beschouwen als een middel om hun beroep te kunnen verlaten en een hogere maatschappelijke status te bereiken. Dit streven naar opwaartse sociale mobiliteit was rampzalig. Een koopman moet geene andere uitzigten hebben, dan die, om elk oogenblik zijn vermogen te vergrooten, en daar door zijnen handel meer en meer uit te breidenGa naar voetnoot55.. Anders raakte namelijk de ‘geschakelde orde... van verschillende staten’, waarin een ieder zich moest inspannen ‘suivant la condition et la position dans lesquelles il se trouve’, op een noodlottige wijze in het ongeredeGa naar voetnoot56.. De concurrentiezucht, die in de handel een heilzame uitlaatklep had gevonden, werd nu verdrongen door ‘eenen naarijver, om elkanderen in staat te boven te gaan’Ga naar voetnoot57.. Het ergste was misschien wel dat deze misplaatste pretenties van de kooplieden blijvende gevolgen konden hebben. Lieden met dergelijke ambities voedden hun kinderen namelijk niet meer op in de ‘natuurlijke hollandsche eenvoudigheid’, maar brachten ze een verachting voor de koophandel bij. Al de kinderen zijn gemeenlijk aapjes, die alles na willen doen: zien zij hunne Ouders arbeiden, zij krijgen er ook trek toe: en het arbeiden wordt ongevoelig vermaak: zien zij hunne Ouders rijden, rossen en brassen, zij willen 't mede doen; en verbeelden zich, dat het werken hun niet voegt...Ga naar voetnoot58.. Als deze groei van een post-commerciële mentaliteit niet werd bestreden en er geen terugkeer naar het oude Hollandse arbeidsethos plaatsvond, zou de toekomst van de commerciële Republiek er somber uitzien. | |
[pagina 441]
| |
IVLuzac behoorde zonder voorbehoud tot de modernen in het achttiende-eeuwse debat over de koophandel. Hij maakte dat ondermeer duidelijk door veelvuldig de tegenstelling tussen militaire en commerciële staten in zijn analyses te gebruiken. Zij diende om het weldadige en beschavende karakter van de handel meer reliëf te geven. Niets verfoeide hij meer dan staten die door expansie en agressie in bestaan probeerden te blijven. Zo was de verering voor Sparta onbegrijpelijk. Schrijvers die in deze oorlogszuchtige republiek een lichtend voorbeeld zagen hadden een wel uiterst zonderlinge voorstelling van het menselijk geluk. Est-ce donc dans les horreurs du carnage & de la désolation, qu'il faut chercher le bonheur de la vie sociale, & celui des membres qui la composentGa naar voetnoot59.? Hendrik IV, die iedere Fransman een kip in de pan wilde geven, was een oneindig veel groter vorst dan Lodewijk XIV, die, door ‘grimmigheid, verbolgenheid en hoogmoed’ gedreven, zijn land in een serie oorlogen stortteGa naar voetnoot60.. Wie de zinloze slachtingen van de militairen naast de ‘voies douces’ van de koophandel stelde kon er toch niet lang aan twijfelen wat werkelijke beschaving was. Maar juist omdat handel en beschaving hand in hand gingen, was de weg naar de commerciële wereld lang en moeizaam. ‘La guerre est l'impulsion, le commerce est le calcul’, zou Benjamin Constant in het begin van de negentiende eeuw schrijvenGa naar voetnoot61.. Luzacs pleidooi voor de commerciële samenleving bracht hem er toe de grote bewondering die veel van zijn tijdgenoten voor de oudheid - en daarmee vaak impliciet voor het klassieke republikanisme - koesterden te verwerpen. De klassieke economische en politieke wereld verschilde fundamenteel van de moderne. ‘Men haalt ons telkens die oude republieken tot voorbeelden aan, zonder te denken, dat zij met ons niets gemeen hebben dan de naamGa naar voetnoot62.. De veelvuldig geprezen bloeitijd van Griekenland was in werkelijkheid een aaneenschakeling van grove geweldplegingen geweestGa naar voetnoot63.. Het voornaamste doel van de Romeinen was zich met alle mogelijke middelen ten koste van hun buren te verrijken. ‘Je ne vois point quel avantage il y a de nous donner éternellement les Romains pour modèle’Ga naar voetnoot64.. De verheerlijking van de klassieke oudheid was niet alleen verkeerd, maar zelfs schadelijk. | |
[pagina 442]
| |
De liefhebbers der latijnsche en grieksche taalkunde, oudheden, historien, en die, verlokt door de lekkernij, welke zij bij de oude Schrijvers aantreffen, zich, met ter zijde stelling van andere Weetenschappen, geheel aan dien tak der letteroefeningen overgeeven, en geene geleerdheid of kunde achten of erkennen, dan uit die bron, daar zij uit scheppen, gehaald worden, belgen zich niet, dat ik deeze voorkeur of verkiezing meede aanzie voor eene oorzaak van 't verval onzes Vaderlands, en inzonderheid van dat der scheepvaart en des koophandelsGa naar voetnoot65.. De geschiedschrijving vormde het terrein bij uitstek van deze achttiende-eeuwse ‘querelle des anciens et modernes’. Veel van de voornoemde vooroordelen hadden er vrij spel, meende Luzac. Bijna alle bestaande historiografie, klassiek in inspiratie, putte zich uit in de beschrijving van politieke evenementen en vooral van krijgsverrichtingen, onder verwaarlozing van de werkelijke bronnen van welvaart en geluk. Wie dergelijke werken las, moest tot de conclusie komen dat veldslagen de voornaamste bezigheid van de mens waren. ‘Mais les vertus militaires sont-elles les seules qui méritent notre attention & notre estime?... En lisant les ouvrages historiques, on le croirait’Ga naar voetnoot66.. In de Republiek was het Jan Wagenaar die met zijn Vaderlandsche Historie jammerlijk in gebreke was gebleven. Luzac kritiseerde dit enorm populaire werk op talloze gronden, maar de kern van zijn bezwaren was Wagenaars gebrek aan aandacht voor de wezenlijke bestanddelen van de geschiedenisGa naar voetnoot67.. De geschiedschrijving zou beter haar aandacht aan de ware grondslagen van de menselijke samenleving kunnen geven. De aanwas van de bevolking, de gevarieerde activiteiten in de nijverheid, de groei van de menselijke kennis en niet te vergeten de koophandel: dat waren de onderwerpen voor een waardige en nuttige historiografieGa naar voetnoot68.. Gelukkig begon dit inzicht nu geleidelijk terrein te winnen, getuige bijvoorbeeld het werk van de ‘voortreffelijke historieschrijver Robertson’Ga naar voetnoot69.. Hoe groot Luzacs bewondering voor een dergelijke verlichte en moderne geschiedschrijving was moge blijken uit het volgende lange citaat: Sedert eenige jaaren... heeft men begonnen de historiekunde op eenen anderen voet te behandelen, en te denken, dat het niet beneden de waardigheid van 't menschelijk vernuft was eenigermaate te weten, hoe de landen zijn bevolkt geraakt, de burgerstaaten opgekomen, en tot eene zekere grootheid geklommen. In die beschouwing heeft men opgemerkt, dat men het welweezen van eenen Burgerstaat meer aan den ijver, de vlijt en de naarstigheid, in 't oeffenen van kunsten, koophandel en vaart te danken heeft, dan aan de vernielende oorlogskunde; en dat, deeze nodig zijnde ter bescherming van land en volk, het andere alleen in staat is om de landzaaten een gelukkig en genoeglijk leeven te doen genietenGa naar voetnoot70.. | |
[pagina 443]
| |
Alleen uit een geschiedschrijving die de wezenlijke aspecten van het menselijk bestaan omvatte kon men de juiste lessen leren. Lessen die inhielden dat een land zijn ware bloei beleefde in periodes van kalme nijverheid en ongestoorde handelGa naar voetnoot71.. Zo maakte Luzac zijn kritiek op de traditionele geschiedschrijving tot een couplet van zijn lofzang op de koophandel. | |
VWanneer wij nu pogen Luzacs beschouwingen over de politieke economie te relateren aan het eerder weergegeven internationale achttiende-eeuwse debat, dan is het evident dat het paradigma van de deugd niet de geringste aantrekkingskracht voor hem had. Luzac verwierp een op de politieke deugd van de burgers gebaseerd bestel expliciet als onrealistischGa naar voetnoot72.. Sterker, hij meende zelfs dat het nastreven van een dergelijk ideaal slechts averechtse gevolgen kon hebben: ‘... vouloir inciter les citoyens à la pratique de la vertu, c'est les inciter au vice’Ga naar voetnoot73.. Zijn werk laat zich in veel opzichten lezen als een voortdurende, zij het niet altijd even systematische kritiek op de taaie Aristotelische traditie. Wellicht interessanter dan deze constatering is echter de beantwoording van de vraag op welke wijze Luzacs werk zich laat invoegen in de moderne verdediging van de commercie. Zowel de psychologische als de historische argumenten uit het internationale debat speelden een rol in Luzacs betoog. De koophandel verfraaide en verrijkte het menselijk bestaan, verscheen in een historische analyse als bevorderaar van vrede en beschaving, en functioneerde op psychologisch niveau als temmer van de passies. De theoretische inspiratie voor deze opvattingen was voor een belangrijk deel van Franse en Britse auteurs afkomstig. Luzacs eigen bijdrage was echter niet alleen het eclectisch samenvoegen van deze opinies, maar ook het elimineren van ieder spoor van ambivalentie ten opzichte van de moderne handelseconomie. Van bezwaren tegen de weelde, een verschijnsel dat zelfs door achttiende-eeuwse modernen vaak nog met enige argwaan werd beschouwd, was bij Luzac geen sprake meer. Verregaande specialisatie, voor Adam Smith een groot probleem, was voor Luzac volkomen aanvaardbaar. De historische kwetsbaarheid en korte levensduur van handelsstaten, door Montesquieu benadrukt, werd door Luzac in alle toonaarden ontkend. De specifieke context waarin Luzac schreef kan ons helpen deze radicale stellingname te begrijpen. Veel voor buitenlandse schrijvers relatief recente verschijnselen waren in de Republiek sedert lang als normaal aanvaard. De overgang van een agrarische naar een handelsstaal of van landbezit naar mobiel bezit kon daarom voor Luzac niet zo centraal staan | |
[pagina 444]
| |
als voor menig auteur buiten de RepubliekGa naar voetnoot74.. De commercie en de ideaaltypisch gedefinieerde commerciële staat waren bij Luzac al tot welhaast vanzelfsprekende normatieve uitgangspunten geworden. Het achttiende-eeuwse verval van de Republiek was niet toe te schrijven aan de handel op zich, maar aan politieke factoren als te hoge belastingen en culturele factoren als de toenemende Franse invloed. Luzacs theorieën over de commerciële samenleving ondersteunden, het zij hier tot slot opgemerkt, zijn politieke opvattingen op originele wijze. In een nonparticipatoire handelsstaal als de Republiek, waar het beperkte particuliere belang in het gedrag van de ingezetenen noodzakelijkerwijs de boventoon voerde, kon de behartiging van het algemeen belang door een Eminent Hoofd niet worden gemist. Op deze wijze slaagde Luzac erin om de modernste politiek-economische opvattingen te integreren in zijn politieke conservatisme, dat ook op andere manieren, waar hier niet op kan worden ingegaan, het traditionele Orangisme ingrijpend wijzigdeGa naar voetnoot75.. |
|