Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 94
(1979)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |||||||
Het Kaas- en Broodspel
| |||||||
[pagina 190]
| |||||||
volk’Ga naar voetnoot9.. Dit verschilt in zoverre van de andere, dat Hugenholtz niet zozeer in bronnen - hij gebruikt voornamelijk Cornelis Aurelius en Velius - geïnteresseerd is als wel in een analyse van de opstand, of liever van het ‘volk’, de opstandelingen. De artikelen van Wortel en van Hugenholtz hebben mij tot een nieuwe bestudering van de opstand gebracht. Dat van Wortel, omdat er blijkbaar nog belangrijke ongebruikte bronnen waren. Dat van Hugenholtz, omdat mijns inziens een analyse moet stoelen op een zo groot mogelijke kennis van de opstand en omdat deze analyse niet alleen het ‘volk’, maar de hele opstand, het hele ‘spel’ moet omvattenGa naar voetnoot10..
In de opstand zijn drie fasen te onderscheiden. De eerste culmineert in de plundering van het huis van Claes Corff in april 1491. De tweede is een overgangsfase, waarin de opstandigheid langzaam toeneemt. De derde kent als hoogtepunt de tocht naar Haarlem en Leiden in mei 1492. Bij de behandeling van de verschillende fasen ben ik uitgegaan van de twee belangrijkste varianten in de literaire bronnen: de ‘variant - Cornelis Aurelius’, die door de meeste geschiedschrijvers van de zeventiende en achttiende eeuw gevolgd is, en de ‘variant - Molinet’Ga naar voetnoot11.. In het begin van het jaar 1491 was het in politiek opzicht vrij rustig in het graafschap Holland; slechts de restanten van de Vlaamse opstand onder leiding van Philips van Kleef aangevuld met in voorgaande jaren uit Holland verdreven Hoeken verstoorden af en toe de rust. Zo gingen er in maart van dat jaar boden door het hele gebied van Holland, Zeeland en West-Friesland om te waarschuwen voor ‘die van Sluis’ en om een boycot tegen hen te bevelenGa naar voetnoot12.. Op 10 april echter, zo vermeldt Cornelis AureliusGa naar voetnoot13., begaf de stadhouder van Holland, Jan van Egmond, zich met een aantal soldaten naar Noord-Holland om de onwillige boeren tot de betaling van het ‘ruitergeld’ te dwingen. Het betrof hier de naheffing op het platteland van de omslag voor de reductie van Woerden, | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
Montfoort en RotterdamGa naar voetnoot14.. De boeren volhardden en in het treffen dat daarop volgde werden twee boeren gedood en werd er één gevangen genomen. De boeren trokken Alkmaar binnen en gingen naar het huis van Claes Corff. Aangezien Corff zelf afwezig was, volstond men met het stukslaan van zijn huisraad en het doden van zijn dienaar. De stad Haarlem besloot, nog steeds volgens Cornelis Aurelius, bemiddelend op te treden. Er werden gedeputeerden naar Alkmaar gezonden, die beloofden de zaak van de boeren in de volgende dagvaart aan de orde te stellen en een goed woordje voor hen te doen. Tegelijkertijd kreeg men Jan van Egmond zo ver dat hij de gevangen boer vrijliet. Hiermee trad er een zekere rust in. De enige aanvulling van Velius hierop is dat men ook uit de omgeving van Hoorn binnen deze stad samenstroomde, hoewel het daar bij woorden bleefGa naar voetnoot15.. Maar Molinet geeft een heel andere versieGa naar voetnoot16.. Volgens hem begaf Corff zich op verzoek van raad en rekenkamer van Holland rond kerstmis naar Den Haag, beklaagde zich daar over de onwil van de boeren om te betalen en kreeg een mandement en ‘huissiers d'armes’ mee om druk uit te oefenen. Dit had echter geen succes. De soldaten werden door de boeren op de vlucht gedreven. Korte tijd later zouden dan, aldus Molinet, een troep ‘malvais garchons paysans’ onder leiding van ‘Anthonis Willemsz.... Wallin de Brederode... et France’ de actie tegen Corff en zijn huis ondernomen hebben. Sinds Blok zijn de twee versies meestal gecombineerd. Inderdaad kunnen de acties van Jan van Egmond en die van Corff beide mogelijk zijn. Het kwam namelijk herhaaldelijk voor dat Jan van Egmond zelf of de een of andere kapitein met een legertje naar Noord-Holland trok om bij de inning van het ruitergeld te assisteren. In de voorgaande jaren was dat in ieder geval gebeurd in maart 1488, maart 1489, juni 1489, augustus 1489, juli 1490, september 1490, oktober 1490 en maart 1491Ga naar voetnoot17.. Uit het feit, dat op 20 maart een exploiteur van de raad voor de rentmeester van de domeinen in West-Friesland uit Den Haag vertrok om te trecken overal in den dorpen ende plaetsen in Vrieslant... ende hemluyden in gebreke van betalinge te ghyselen in den Hage uptie voorpoorte aldaerGa naar voetnoot18.. blijkt trouwens, dat ook de inning van pachten en tienden in de grafelijke domeinen problemen gaf. | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
De 30e maart reisde Jan van Egmond naar West-Friesland en op 11 april bevond hij zich daar nog steedsGa naar voetnoot19.. Ten aanzien van dit punt kan Cornelis Aurelius dus gelijk hebben. Merkwaardiger is echter een post in de rekening van Claes Corff: die voirs. rentmeester rekent noch betaelt te hebben van sekere schipvracht omme den knechten van Herman de Goeye te voeren tot Scagen als die executie gheboirde dair die rebellicheyt uuyt reseGa naar voetnoot20.. Deze Herman de Goeye was een kapitein die in de afgelopen jaren meermalen bij de inning van de omslag geassisteerd had. Dat uit de executie in Schagen de commocie ontstaan zou zijn, wordt ondersteund door een fragment uit de ‘Historia vel chronica Johannis Gerbrandi carmelita Haerlemensis’: ‘Anno 1491 Schagenses cum frisonibus occidentalibus venerunt Alcmariam die 11 aprilis ad occidendum Nicolaum Theoderici Corff’Ga naar voetnoot21.. Mijns inziens heeft de eerste fase het volgende verloop gehad. Toen de Westfriese boeren bleven weigeren het ruitergeld te betalen en het steeds strenger optreden van regeringszijde weinig effect bleek te hebben, kwam Jan van Egmond zelf in actie, waarschijnlijk tegelijk met Jan Oom van Wyngerden, de griffier van de raad van HollandGa naar voetnoot22.. In de gespannen situatie die daardoor ontstond vormde het harde optreden van Herman de Goeye in Schagen aanleiding voor de boeren om in opstand te komen. Uit Schagen, en onder meer uit Hoogwoude en Spanbroek, trok men naar Alkmaar en voerde de actie tegen het huis van Corff uit. Tegelijkertijd werd op de Nieuwburg Herman de Goeye met zijn soldaten belegerdGa naar voetnoot23.. Ook in Hoorn kwam men in opstand: de soldaten werden verjaagd en ‘een zeker slot’, waarschijnlijk het blochuys, werd ingenomenGa naar voetnoot24.. Over de door Cornelis Aurelius genoemde bemiddelingspoging van Haarlem heb ik in het archiefmateriaal niets gevonden. Er zijn wel andere gegevens. Op 13 april werd een bode gezonden ‘an alle den dorpen van Vrieslant inhoudende dat zy haer waerscippen in den Hage seynden soude’Ga naar voetnoot25.. Op 15 april werd door Jan van Egmond, blijkbaar voor een fait accompli gesteld, aan Hoorn toegestaan de | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
bezetting naar Den Haag te laten trekken omdat de poorters er bezwaar tegen hadden gemaakt tegelijk ermee de wacht te bezettenGa naar voetnoot26.. En op 30 april ging Jan van Egmond met Philips Ruychrok van den Werve (raad van Holland) naar Egmond ‘ende daer omtrent omme conversacie ende sprake te houden mitten waerscippen van Westvrieslant roerende die rebellicheyt van den zelven Vriesen’Ga naar voetnoot27.. Bovendien reisde op dezelfde dag een bode naar de ontvangers van de omslag in Noord-Holland om hen aan te raden voorzichtig te zijn met de inningGa naar voetnoot28.. Uit deze gegevens blijkt in ieder geval wèl dat er met de rebellen onderhandeld werd en dat de regering tijdens deze onderhandelingen zich inschikkelijk opstelde.
Deze fase van de opstand wekt de indruk van een spontaan belastingoproer. De opstandelingen kwamen voornamelijk van het Westfriese platteland. Daar moest dan ook in de voorgaande jaren de meeste assistentie bij de inning van de omslag verleend worden. Ook in de literaire bronnen wordt gesproken van lantluyden (Cornelis Aurelius) en vilains paysans (Molinet). Slechts van Wouter Baertsz is bekend, dat hij uit Alkmaar kwam. Er lijkt ook, zeker in het begin, nauwelijks sprake van enige organisatie te zijn. Het verzet tegen Jan Oom van Wyngerden en tegen Jan van Egmond beperkte zich tot collectief protest en plaatselijke opstootjes. Het enige dat voor de boeren vaststond was dat zij het ruitergeld niet wilden betalen. Dit werd met de vergadering in Alkmaar enigszins anders: als de griffier de kapitein en de soldaten gedood werden zouden de boeren voortaan geen ruitergeld meer hoeven te betalenGa naar voetnoot29.. Daarom ook wilden zij Claes Corff gevangen nemen: als de inner van de belastingen in hun handen was, waren zij van de belasting zelf af. Daarmee werden ook de methoden radicaler: men plunderde het huis van Corff, men belegerde burchten, kortom, men ging in de aanval.
Volgens Cornelis AureliusGa naar voetnoot30. werd hierna, in ieder geval nog voor de zomer, een algemene vergadering gehouden van alle steden en dorpen van Kennemerland in Hoorn. Daar werd besloten ‘dat sy om den lesten man te verliesen geen ruytergelt noch schattingen meer geven en wouden’. En op 12 juni trok Jan van Naaldwijk vanuit Sluis naar Holland. In Sluis immers hadden zich de laatste Hoekse edelen aangesloten bij de Vlaamse opstand onder leiding van Philips van Kleef. Na de | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
mislukte poging om in Rotterdam onder jonker Frans van Brederode vaste voet in het graafschap te krijgen, waren zij op zoek naar nieuwe steunpunten. Na raids op Zandvoort en Wijk aan Zee wist Jan van Naaldwijk zich in het Marsdiep te vestigen. In de zomer voerden de nog steeds in Hoorn liggende Kennemers wederom actie tegen het blochuys. Uiteindelijk hadden zij succes: het werd met de grond gelijk gemaakt. Later in het jaar verzamelden zich in Alkmaar steeds meer ‘schamele ghesellen die niet en hadden te verliesen’, die bij de rijkere burgers naar binnen gingen en eten en drinken eisten, hetgeen volgens Velius ook in Hoorn gebeurdeGa naar voetnoot31.. In de literatuur bestaat verschil van mening over deze periode. WortelGa naar voetnoot32. beschrijft hem als een continuering van de opstand. BlokGa naar voetnoot33. vermeldt slechts een dagvaart in Den Haag, waarin de verlangens van de West-Friezen niet ingewilligd werden en gaat vervolgens verder met de derde fase. Hugenholtz pleit zelfs voor een scheiding van de gebeurtenissen van voorjaar 1491 en die van 1492: immers, Cornelis Aurelius en Velius spreken pas in 1492 van het Kaas- en Broodvolk en in de continuatie van de Egmondse abtenkroniek van Johannes à Leidis wordt slechts de opstand van 1492 behandeldGa naar voetnoot34.. Dit laatste lijkt mij overigens een onjuist argument: Johannes à Leidis plaatst namelijk, evenals Molinet, alle gebeurtenissen - dus ook die van 1491 - in 1492 en dit onderstreept juist hun onderlinge verbondenheid. Zeker is, dat in deze fase de rust niet is weergekeerd. Al vanaf mei komen er weer tekenen van onrust en van een afnemende inschikkelijkheid van de kant van de regering. Rond 6 mei gingen er boden door heel Kennemerland en West-Friesland met het bevel om hard op te treden tegen ‘trawanten en speckhaelders’Ga naar voetnoot35.. Van 2 tot 18 juni reisde een exploiteur van de raad van Holland weer als vanouds met Claes van Assendelft, rentmeester van de domeinen in West-Friesland, overal in den steden ende dorpen in die voirs. quartier van Vrieslant aenden persoenen verclaert in een quoyer gehecht an een mandement van den hove van hollant ende die selve persoenen die in gebreke ware van betaling te executeren navolgende den voirs. mandement van executorie...Ga naar voetnoot36.. Eind juli werd een groep spekhalers uit Krommenie en omgeving veroordeeldGa naar voetnoot37. en | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
in dezelfde tijd (bij verstek) Wouter Baertsz., een leider van de opstand in AlkmaarGa naar voetnoot38.. In die zomer ook namen opstandelingen onder leiding van Vrederik Han van Opmeer het blochuys inGa naar voetnoot39.. Dat het onrustig bleef, blijkt het duidelijkst uit een bericht waarmee een bode op 31 juli naar Mechelen ging: van eenige murmuracien onder tgemenen volck inde lande van Hollant ende Vrieslant ende noch meer gescapen was te coemene indien dair inne niet weselick voorsien en worde mits dat zy neeringeloes stille zittende zyn sonder huer broet te winnene ende coepmanscepe te doene waer omme die voirs gemeenten begeeren pays te makene mit heren Philips van CleveGa naar voetnoot40.. Dit uitgebreide citaat toont aan, dat er in deze fase een ontwikkeling in de eisen van de opstandelingen plaatsvond: de belastingen waren zo hoog vanwege de oorlog, die tevens de werkloosheid bevorderde. Wanneer de vrede gesloten zou worden, zou men van beide problemen verlost zijn. Ook de samenstelling van de opstandelingen lijkt zich te wijzigen en daarmee de toegepaste methoden. Nog steeds weigerde een aantal boeren de belastingen te betalen. Ook in deze fase werd het blochuys in Hoorn bezet, hoewel nu geëist werd, dat het afgebroken zou worden. De belangrijkste verandering vormen echter de spekhalers. Over hun status heb ik geen bijzonderheden kunnen vinden. In het algemeen werden met deze term landlopers aangeduid. Het is echter ook mogelijk het spekhalen zogezegd als een agressieve variant van ‘broodbidden’ (bedelen) te beschouwen. Dit lijkt des te waarschijnlijker, omdat het ook in de steden voorkwam: Reyer Claesz, die zich in Alkmaar op deze wijze misdroeg, was een inwoner van die stadGa naar voetnoot41.. Bij Cornelis Aurelius wordt dan ook in dit verband meer in het algemeen van ‘schamele gesellen’ gesproken. Tenslotte werden de acties in deze fase ook op een meer gevarieerde groep tegenstanders gericht. De actie in Hoorn richtte zich tegen het daar door de grafelijke regering gevestigde blochuys, maar tegelijk werden de plaatselijke regenten bedreigd. Verder waren vooral de rijke burgers het slachtoffer van het spekhalen, maar het is de vraag of dit kwam omdat er nu eenmaal bij hen meer te halen viel of omdat men protesteerde tegen een te uiteenlopende vermogensverdeling. Het grootse eetfestijn waarmee in Haarlem in deze tijd het Augustijnenklooster ingewijd werdGa naar voetnoot42. geeft de mogelijkheid beide te veronderstellen. | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
Het laatste deel van de opstand is waarschijnlijk in zijn algemeenheid het meest bekend, maar het bevat het grootste aantal onzekerheden wat detailpunten betreft. Dit geldt met name voor de periode tot de tocht naar Haarlem op 3 mei. Het gangbare verhaal verloopt als volgt. Vanaf de winter van 1491 nam in Alkmaar dagelijks het aantal toe van hen, die in de stad rondhingen en voor hun onderhoud de rijkere burgers lastig vielen. Velius vermeldt dat de regering van Hoorn erin slaagde om een dergelijke groep in deze stad ervan te overtuigen ook naar Alkmaar te trekken. Onderweg nam deze groep de kastelen Nieuwburg en Middelburg in. Maar op een gegeven moment schijnt de overredingskracht van de Alkmaarse regering succes te hebben gehad: de opstandelingen werden tevreden gesteld en verlieten Alkmaar. Helemaal rustig schijnt het toch niet te zijn geworden, want sommige, waarschijnlijk regeringsgetrouwe, Alkmaarders vroegen de stadhouder orde op zaken te komen stellen. Evenals het vorige jaar had ook deze tocht van de stadhouder weinig succes: de poorters van Alkmaar kwamen op de hoogte en legden een hinderlaag zodat hij onverrichterzake terug moest keren. Dit is de versie van Cornelis Aurelius en zijn historische volgelingenGa naar voetnoot43.. Maar ook hier geeft Molinet een andere versie van het gebeuren. Die komt op het volgende neerGa naar voetnoot44.. Na de actie tegen Corff - bij Molinet in 1492 - besloot Haarlem om vertegenwoordigers uit de steden en grote dorpen van het opstandige gebied uit te nodigen voor overleg. Tijdens deze vergadering kwam Anthonis Willemsz. - bij Molinet een van de leiders van de opstand - met een groepje rebellen op het stadhuis en informeerde of men, als het hele boerenleger voor de poorten van Haarlem verscheen, hen binnen zou laten. Dit weigerde de regering van Haarlem. Een dag na dit incident stuurde men vertegenwoordigers van de steden en dorpen van het gebied naar Den Haag en de volgende dag pleegde men overleg met de stadhouder en de raad van Holland, die niet al te veel haast bleken te hebben: de kwestie zou een week later besproken worden. Tenslotte werd besloten dat de opstandelingen gratie zouden krijgen, dat men de inning van de resten van de omslag in dit gebied niet meer zou voortzetten en dat men Haarlems' bijdrage in de oorlogskosten later zou bezien. Dit besluit werd genomen ‘au commencement du karesme’. Dit kan derhalve niet in 1491 geweest zijn, omdat bij het begin van de vasten (medio februari) de oploop in Alkmaar en de vernieling van Corffs inboedel nog niet plaatsgevonden had. Het moet dus in 1492 zijn en aangezien de vasten in dat jaar op 7 maart beginnen, moet de bemiddelingspoging van Haarlem eind februari of eventueel begin maart van dat jaar hebben plaatsgehad. Na het besluit van de raad werd het rustiger in Alkmaar: de boeren keerden terug | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
naar hun dorpen en de gevluchte Alkmaarse burgers durfden zich weer in de stad te vertonen. Maar in de week voor Pasen (15-22 april) besloten Jan van Egmond, de raad en de staten van Holland om heimelijk tweehonderd soldaten te ontbieden, waarmee de stadhouder op 26 april naar zijn kasteel te Egmond vertrok. In overleg met regeringsgezinden uit Alkmaar, Hoorn en andere steden werd besloten dat hij de volgende dag voor Alkmaar zou verschijnen, waarna voor hem de poorten geopend zouden worden. Maar een priester stelde de leiders van de opstand op de hoogte van de plannen, waarna zij in allerijl boeren uit de omgeving en inwoners van Alkmaar mobiliseerden. Toen de stadhouder de volgende dag voor de poort verscheen, bleef deze dan ook dicht en liep hij gevaar door een uitval vanuit Alkmaar zelfs ingesloten te worden. Hij trok met verlies van het zwaar geschut via Egmond naar Den Haag terug, waar hij direct Albrecht van Saksen, de stadhouder-generaal, op de hoogte stelde. In de literatuur heeft men meestal het relaas van Cornelis Aurelius aangevuld met bijzonderheden van Molinet zonder zich van de verschillende datering veel aan te trekkenGa naar voetnoot45.. Met behulp van de archivalia zijn de ontwikkelingen echter vrij nauwkeurig te volgen. In het begin van 1492 nam de onrust beduidend toe. Het belangrijkste gegeven is in dit verband een bevel aan de heer van Schagen en de baljuwen van Kennemerland, Rijnland en Noordwijk om geen propaganda voor de Westfriese opstand te dulden en hard op te treden tegen inwoners van hun ambtsgebied, die naar Westfriese vergaderingen wilden trekkenGa naar voetnoot46.. Op 3 maart werd dan ook in de staten van Holland besloten Albrecht van Saksen, de stadhouder-generaal, te hulp te roepen, maar tegelijkertijd werd Haarlem opgedragen onderhandelingen met de rebellen te beginnenGa naar voetnoot47.. Hier begint mijns inziens de bemiddelingspoging van Haarlem waarvan bij Molinet sprake is. In dat geval zou Haarlem op 4 maart de steden en dorpen van West-Friesland uitgenodigd hebben om naar Haarlem te komen. Tussen de 5e en de 7e maart werd dan overleg gepleegd, vond de actie van Anthonis Willemsz. plaats en werden afgevaardigden naar Den Haag gestuurd, waar inmiddels de stadhouder en de raad van Holland voor de 7e maart de gedeputeerden van Leiden en Delft ontboden haddenGa naar voetnoot48.. Op die dag werd besloten dat de kwestie te belangrijk was; daarvoor moesten de staten van Holland bijeenkomen. Dus werd | |||||||
[pagina 198]
| |||||||
de beslissing een week uitgesteld. De volgende dag (8 maart) ging een bode naar Leiden, Amsterdam, Haarlem, Edam en Monnikendam met het bevel hun gedeputeerden naar Den Haag te zenden voor een vergadering op woensdag 14 maart. Inmiddels werd door de rebellen een actie ondernomen, hetzij omdat men vond dat het te lang ging duren, hetzij om hun onderhandelingspositie sterker te maken; men nam de twee dwangburchten bij Alkmaar, Nieuwburg en Middelburg in. Waarschijnlijk gebeurde dit op de 8e maart, want de volgende dag werd bij het versturen van de rest van de uitnodigingen dit nieuws voor het eerst vermeldGa naar voetnoot49.. Ook Albrecht van Saksen werd ervan op de hoogte gesteld en verzocht om te komen, zij het zonder leger. De situatie was blijkbaar wel kritiek, maar er moest toch heel wat gebeuren wilde men de beruchte legers van de stadhoudergeneraal in huis halen. Op 14 maart vond het overleg tussen de stadhouder, de raad en de staten van Holland en de vertegenwoordigers van steden en dorpen van West-Friesland plaats. Het is mogelijk, dat men hier tot een compromis à la Molinet gekomen is. Er werd namelijk de volgende dag aan Albrecht van Saksen bericht dat de in Alkmaar verzamelde rebellen zich verspreid hadden en dat hij dus wel in Mechelen kon blijvenGa naar voetnoot50.. Anderzijds is misschien dit bericht alleen maar gestuurd om niet het risico te lopen dat Albrecht toch met een leger naar Holland zou komen. Op basis van de volgende gebeurtenissen lijkt het in ieder geval niet waarschijnlijk, dat er op 14 maart overeenstemming is bereikt tussen regering en rebellen. Al vanaf 18 maart wordt namelijk weer overleg gevoerd over een nieuwe belasting, een haardstedegeld van twee andriesguldens per huisGa naar voetnoot51.. Ook de weergekeerde rust schijnt niet al te letterlijk opgevat te moeten worden. Bekend is een gebeurtenis in Alkmaar, waar flink gevochten is tussen de schout, Willem van Poelenburg, en een aantal rebellenleiders, waaronder een zekere Franciscus Joncker, die mijns inziens te identificeren is als de ‘France’ uit MolinetGa naar voetnoot52.. Dit voorval is weliswaar ongedateerd, maar vanaf 15 april doet de procureur-generaal van Holland zijn best ene Frans en anderen ‘die de schoudt van Alckmaer ter doot gequetst hadden’ te vangenGa naar voetnoot53.. Het is derhalve waarschijnlijk dat het gevecht kort voor 15 april heeft plaatsgevonden. Verder is uit het vonnis van Walich Dirckszn. bekend, dat hij tijdens de vasten uitnodigingen voor dagvaarten en vergaderingen | |||||||
[pagina 199]
| |||||||
rondgebracht heeftGa naar voetnoot54.. Een van deze vergaderingen heeft, blijkens het vonnis van Vrederick Han, in Nieuwe Niedorp plaatsgevonden waar de onderlinge solidariteit werd benadruktGa naar voetnoot55.. Een dergelijke vergadering is door Cornelis Aurelius in Hoorn vermeld, maar dan in de voorzomer van 1491 (N.B. wèl na de bemiddelingspoging van Haarlem). Deze vergadering moet dan ook tussen 14 en 27 april 1492 gedateerd worden. En hoewel in het vonnis van Walich Dirckszn. sprake is van vergaderingen en dus een vergadering in Hoorn best mogelijk is, heeft in ieder geval de belangrijkste vergadering in Nieuwe Niedorp plaatsgevonden. Ook in de rekening van de exploiten is namelijk sprake van ‘enighe fugityven ende uytlandeghe luyden die voorlopers zyn tot nierop inder commocie ende rebellicheyt vanden vriesen ende kermers ...’ en over andere plaatsen wordt hier niet gesprokenGa naar voetnoot56.. Hoewel het op zichzelf mogelijk was, dat Jan van Egmond met een gewapend optreden gewacht heeft tot de rebellen verspreid waren, blijkt mijns inziens uit het voorgaande dat de situatie wel degelijk kritiek was. Vanaf 20 april trof hij dan ook heimelijk voorbereidingen voor het innemen van AlkmaarGa naar voetnoot57.. Zoals bekend had deze poging weinig succes. Vanaf de aftocht van Jan van Egmond lopen de bronnen nauwelijks meer uiteen, zodat ik de rest van het verloop van de opstand zal behandelen zonder met de varianten veel rekening te houdenGa naar voetnoot58.. Na de verdediging tegen Jan van Egmond stroomden uit Noord-Holland de boeren toe. Tijdens de volgende dagen werd het boerenleger georganiseerd en werd beraadslaagd over de te voeren acties. Het leger trok via Beverwijk, Velzen en Santpoort naar Haarlem, waar het tegen de avond van de derde mei voor de gesloten Kruispoort verscheen. Onderhandelingen met de schout van Haarlem hadden geen succes: de poort bleef dicht. Een deel van de opstandelingen wilde al weer naar Alkmaar terugkeren, toen een aantal inwoners van Haarlem, volgens Molinet uit de wijk Bakenes, erin slaagde de poorten van binnenuit te openen. De rebellen trokken regelrecht naar | |||||||
[pagina 200]
| |||||||
de markt en belegerden het stadhuis, waarin de belangrijkste Haarlemmers zich teruggetrokken hadden. Volgens Cornelis Aurelius werd toen door de belegerden vrijgeleide gevraagd en verkregen, waarna zij het stadhuis openden. Molinet daarentegen vermeldt dat het stadhuis stormenderhand werd ingenomen. Dit laatste sluit ook aan bij de bekentenis van Walich Dirksz. Binnen werden de schout, Claes van Ruiven, en twee schepenen gedood. De rest van de avond en de nacht werden het stadhuis en huizen van particulieren grondig geplunderd. De volgende dag stelde men orde op zaken. Tegelijkertijd verzamelde men binnen Haarlem vele boeren uit de omtrek. Bovendien ging er een brief naar Hoorn, waarin de passieve houding van deze stad gelaakt werd en men erop aandrong onmiddellijk versterkingen naar Haarlem te sturenGa naar voetnoot59.. In de volgende dagen werd het sterk uitgebreide leger georganiseerd en een aantal aanvoerders door loting gekozen. Volgens Molinet telde het leger inmiddels 6.000 man, 2.500 uit Haarlem en 3.500 uit Alkmaar en van het platteland, wat een te hoge schatting lijkt. Men besloot om naar Leiden op te trekken. Jan van Egmond had inmiddels ook niet stilgezeten. Al op 4 mei was hij met de procureur-generaal naar Leiden vertrokken om de verdediging te organiserenGa naar voetnoot60.. De 5e mei vertrok een bode van stadhouder en raad van Holland naar Albrecht van Saksen in Gorinchem om hem te vragen met zijn legermacht de verdediging te komen leidenGa naar voetnoot61.. Op dezelfde en de volgende dag werd in allerijl Den Haag in staat van verdediging gebracht. En op 6 mei ontbood Albrecht van Saksen vanuit Gorinchem alvast uit alle dorpen en steden in Noord- en Zuid-Holland ‘den vierden man up den woensdag doe naestcommende mit alrehande wapen daer hy syn lyf mede verweeren zoude willen’ en gebood bij die gelegenheid de steden en dorpen ten strengste dat zij ‘voirtain der stede van Harlem ende huere adherenten geen bystant en doen noch oick geen vitaill daer in en brengen souden’Ga naar voetnoot62.. Toen het Kaas- en Broodvolk op 10 mei voor Leiden verscheen, vond het dan ook een goed op de aanval voorbereide en sterk verstevigde stad. Het bolwerk, dat in allerijl door de verdediging buiten de Rijnsburgerpoort was opgericht, werd nog wel stormenderhand ingenomen, maar de aanval op poort en muren had geen succes. Misschien door een misverstand onder de boeren, maar waarschijnlijker na een uitval vanuit de stad, sloeg het Kaas- en Broodvolk op de vlucht, nagezeten door Jan van Egmond en een hulptroep uit het kasteel Teylin- | |||||||
[pagina 201]
| |||||||
gen onder leiding van Cornelis CruesinckGa naar voetnoot63.. De restanten druppelden die nacht en de volgende dag Haarlem binnen, terwijl een aantal boeren gelijk naar hun woonplaats terugkeerde. Dezelfde dag nog besloot de Haarlemse regering om in Gelre troepen te huren, maar van de 1.200 man die op weg gegaan waren, kwamen er maar 200 aan. Inmiddels trad Albrecht van Saksen handelend op. De 11e mei stuurde hij Wilwolt van Schaumburg met troepen per schip naar Noordwijk. De volgende dag vertrok hij zelf naar Den HaagGa naar voetnoot64.. De troepen van Wilwolt vergezeld van enkele Hollandse kapiteins en troepen en de procureur-generaal, trokken via Zandvoort en Wijk aan Zee naar BeverwijkGa naar voetnoot65., dat haastig in staat van verdediging was gebracht, maar na een onoverzichtelijke slag ingenomen werd en vervolgens grondig geplunderd. Na deze nederlaag probeerden de rebellen in allerijl weer een leger op de been te brengen. Vanuit Haarlem en Alkmaar werden boden naar het platteland gestuurd om boeren te recruteren. Op reorganisatie van het Kaas- en Broodvolk wijzen ook twee berichten van Albrecht van Saksen. Het eerste, gericht aan Gouda, Leiden, Amsterdam, Purmerend en omstreken, benadrukte nog eens zijn bevel tot boycot van de rebellen en wees hen erop, dat ‘zekere huere poorteren ende inwoonenden’ zich hier niet aan hieldenGa naar voetnoot66.. Het tweede, aan Leiden en Amsterdam gericht, beval hen ‘dat zij wel toezien souden of daer eenige knechten passeerden om tot Haerlem te trecken’Ga naar voetnoot67.. Het Kaas- en Broodvolk verzamelde zich bij Heemskerk, maar werd daar door de troepen van Wilwolt van Schaumburg op de 15e mei verslagen, mede omdat een afdeling knechten uit Haarlem onder leiding van Pieter van Leeuwenwerf de slag met de Duitsers niet aandurfde en terugkeerde en omdat een hulpleger uit West-Friesland te laat kwamGa naar voetnoot68.. Na het bericht van deze nederlaag gaf Haarlem zich over en op diens voorbeeld ook Alkmaar en de rest van Noord-Holland. Het spel was uit. Een aantal dagen later trok Albrecht van Saksen, vergezeld door Jan van Egmond en de raad van Holland Haarlem binnen. De opstandige steden en dorpen werden gestraft, enkele leiders van de opstand terechtgesteld. De 9e juni bevond | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
Albrecht van Saksen zich alweer in Zeeland, bezig met de voorbereidingen voor het beleg van SluisGa naar voetnoot69.. Een deel van het Kaas- en Broodvolk schijnt trouwens de opstand nog een tijdlang voortgezet te hebbenGa naar voetnoot70.. Op 16 juni werd Dirk van Zwieten met een aantal soldaten naar de Westfriese dijk gestuurd. En op 22 juni moesten Leiden en Delft snel hun gedeputeerden naar Den Haag zenden vanwege een bericht dat Hoorn door Gelderse troepen en de restanten van het rebellenleger was ingenomen, hetgeen overigens maar een gerucht bleek te zijn. Maar ook in juni en juli werd de steden aan de Zuiderzee aangeraden op hun hoede te zijn, aangezien de ‘ballingen ende ander quaetwillende uptwater waren ende in wille ende meningen waren enige vande zelven steden inne te nemen’. In augustus werd Albrecht van Saksen ervan op de hoogte gesteld dat zij zich in Staveren reorganiseerden. Maar ook in Holland zelf was de rust nog verre van weergekeerd. Op 5 juli werd aan Pieter Hanneman en Pieter van Teylingen, aan wie de verkoping van de in beslaggenomen pachten van domeinen was opgedragen, bevolen om hierbij geen enkele oppositie te tolereren. En op 19 juli ging een bode naar de schout van Hoorn met de waarschuwing dat er in West-Friesland weer vergaderingen gehouden werden. En nog in oktober, toen Albrecht van Saksen na de overgave van Philips van Kleef zijn troepen naar Holland wilde sturen, werd hij daarvoor gewaarschuwd ‘wantet geschapen ware indient gebuerde een geheel commocie ende beroerte int selve lant te maicken ...’. Maar het zou tot een opstand als die van het Kaas- en Broodvolk niet meer komen.
De derde fase vormt het hoogtepunt van de opstand en de analyse ervan is dan ook nog belangrijker dan die van de vorige fasen. Het is niet helemaal duidelijk, hoe de samenstelling van de rebellen was toen er in februari weer vergaderingen werden georganiseerd: er wordt slechts over ‘Vriesen’ gesproken. Wel trachtten zij blijkbaar andere streken van het graafschap bij de opstand te betrekken. Op 3 maart was men in Den Haag inmiddels beter op de hoogte: op de dagvaart werd overlegd over de ‘rebellicheyt van de Vriesen ende bysonders eenige van de gemeente der stede van Alcmair mit eenige vande eedelen ende andere steden’Ga naar voetnoot71.. Toch duidt het feit dat een van de belangrijkste vergaderingen in Nieuwe Niedorp werd gehouden erop, dat het aandeel van het platteland in de opstand nog groot was. Bovendien blijkt uit het voortduren van het spekhalen, dat ook de ‘schamele gesellen’ nog meededen: hun optreden vormde | |||||||
[pagina 203]
| |||||||
voor Jan van Egmond de belangrijkste reden om naar Alkmaar te komenGa naar voetnoot72.. Het wekt wel de indruk dat na de aftocht van Jan van Egmond Alkmaar de leiding van de opstand in handen genomen heeft: naar deze stad werden tussen 27 april en 3 mei de dorpen van Kennemerland en West-Friesland uitgenodigd voor deelname en overlegGa naar voetnoot73.. Het Kaas- en Broodspel was toen de opstand geworden van ‘die van Alcmair, Vriesen ende andere rebellen’Ga naar voetnoot74.. Toen de opstandelingen voor Haarlem kwamen, werd de poort van binnenuit geopend, waarschijnlijk door de bewoners van de wijk Bakenes. Deze wijk bevond zich - vanuit het centrum gezien aan de overkant van het Spaarne en volgens Molinet woonden hier meest brouwersGa naar voetnoot75.. In ieder geval telde de wijk een groot aantal huizen van weinig waarde en een aanzienlijk percentage ‘broodbidders’Ga naar voetnoot76.. Na de inname van het stadhuis werd Haarlem geplunderd door West-Friezen, Alkmaarders, Kennemers en Haarlemmers. Van deze laatste groep staat in ieder geval vast dat er zich een aantal vollers onder bevondGa naar voetnoot77.. De volgende dag werden de boeren uit de omgeving van Haarlem verzameld en Haarlemse afdelingen aan het Kaas- en Broodvolk toegevoegd. En met dit leger, waarin kwantitatief de inbreng van het platteland nog steeds het grootst was, maar het stedelijk element gaandeweg groeide, trok men naar Leiden. Vanaf het terugslaan van het Kaas- en Broodvolk voor Leiden wordt in de bronnen de meeste aandacht geschonken aan de houding van HaarlemGa naar voetnoot78.. Alkmaar en het platteland waren in ieder geval ondanks deze tegenslag bereid de strijd voort te zetten, maar de houding van Haarlem lijkt tegenstrijdig. Al direct na de nederlaag bij Leiden trokken de opstandelingen Haarlem binnen en bleven daar ‘want sy uuter stede niet en wouden verduchtende dat sy niet weder binnencomen en souden’. Wèl heeft Haarlem in deze tijd troepen in Gelre geronseld en een deel hiervan is in ieder geval betaaldGa naar voetnoot79.. De verdediging van Beverwijk echter moest slechts met behulp van Velzen georganiseerd en gevoerd worden, omdat de beloofde Haarlemse versterkingen uitbleven. Ook de slag bij Heemskerk moest zonder de Haarlemse afdeling van Pieter van Leeuwenwerf geleverd worden, | |||||||
[pagina 204]
| |||||||
waar Alkmaar nog bereid was alles of niets te spelen. Na de nederlaag trok Haarlem zich definitief terug. De onderhandelingen met Albrecht van Saksen, die al vóór de 15e begonnen waren, werden voortgezet. De rebellen die nog in de stad waren werden verdreven en troepen uit Gelre en Kleef die rond de stad lagen ‘ende geerne binnen geweest hadden om soudye te winnen’ werden niet binnengelaten. Bij gebrek aan voldoende gegevens is het onmogelijk met zekerheid de sociale samenstelling van de opstandelingen vast te stellen. Op basis van vonnissen, aantekeningen van Alkmaarse tijdgenoten en de passage van Molinet was het mogelijk een lijst op te stellen van 73 met name bekende rebellen - gezien de aard van de bronnen voornamelijk stedelingenGa naar voetnoot80.. Van een deel hiervan was ook de maatschappelijke functie gegeven. Onder hen zijn een aantal bezitslozen en landlopers, ‘vreemde gesellen’ (10), een aantal mannen uit in deze tijd slecht lopende economische sectoren (9, voornamelijk uit de brouwerij en de textiel: vollers en wevers), een groep met beroepen die meestal door ‘varende luiden’ werden vervuld (7, namelijk koperslagers, ketelboeters, zeefmakers en dergelijke) en een aantal moeilijk onder één noemer te brengen beroepen (een barbier, twee schoenmakers, twee chirurgijnen, een herbergier etcetera). Van het platteland kwamen zeker negen rebellen, allen uit de omgeving van Nieuwe Niedorp, waaronder één bezitsloze; de anderen bezaten in het algemeen een bed, een tresoor (voorraadkist), hooguit drie koeien, wat klein huisraad en soms een tafel, een varken of een kip. Van de hogere sociale groepen worden twee schouten genoemd, een rijke koopman en twee burgemeesters. Vier van dezen echter worden slechts bij Molinet genoemd en dat geeft problemen bij de identificatie. De rijke koopman bijvoorbeeld, Jacob de Walle of Waele, was in 1494 informant voor Haarlem bij de Enqueste: dit maakt zijn deelname aan de opstand mijns inziens twijfelachtig. Onder de geïdentificeerde rebellen bevond zich tenslotte één priester, hetgeen Molinet's verhaal over de aanval van Jan van Egmond op Alkmaar althans minder ongeloofwaardig maakt. De in de tweede fase geschetste variatie van tegenstanders handhaafde zich in de derde. De actie van Anthonis Willemsz. toont aan dat Corff nog steeds een van de mikpunten was van de rebellen. Maar daarbij werden nu meer in het algemeen de magistraten verantwoordelijk gesteld voor het uitzuigen van het landGa naar voetnoot81.. De inname van twee dwangburchten in de buurt van Alkmaar en met name het verzet tegen Jan van Egmond duiden erop dat in deze tijd de hoogste gezagsdragers in | |||||||
[pagina 205]
| |||||||
het graafschap op zijn minst aan ontzag ingeboet hadden. Na het mislukte optreden van Jan van Egmond voor Alkmaar, richtten de acties van het Kaas- en Broodvolk zich tegen de grote steden en dan vooral tegen de magistraat in die steden. Het eerste object betrof Haarlem en nadat men binnengekomen was, werden op het stadhuis de schout Claes van Ruyven en twee schepenen ter dood gebracht en ‘sommighe van den selven Gerechte... uyt die stede verjaeght’Ga naar voetnoot82.. Tijdens de plunderingen van 3 op 4 mei moesten de rijke burgers het weer ontgelden. Hierbij blijkt een lichte voorkeur voor belastinginners te hebben bestaan. Claes van Ruyven was rentmeester van de domeinen in Kennemerland, Waterland en Gooiland en pachter van het schoutambt in Haarlem. Bovendien was hij inner van de omslag in West-Friesland geweestGa naar voetnoot83.. Gerrit van Berkenrode, wiens bezit het in de volgende nacht moest ontgelden, was ook rentmeester van de domeinen geweest en bezat in ieder geval in 1491 het schoutambt van KoedijkGa naar voetnoot84.; ook hij had zich ingezet voor de inning van de omslagGa naar voetnoot85.. Na de inname van Haarlem was het de bedoeling om nog meer steden van het graafschap in te nemenGa naar voetnoot86.. Daarom trok men naar Leiden. Daarom ook werd in Den Haag ijlings de versterking van het hof georganiseerd. Wat de doeleinden betreft: in de tweede fase van de opstand namen zowel de diepte als de breedte toe. Uit de actie van Anthonis Willemsz. in Haarlem blijkt dat er toen al een dreigende belangstelling voor deze stad bestond. Ter verdediging van de opstand voerde hij bovendien aan dat het tijd werd om Corff en andere ‘gouverneurs’ eens de les te lezen. Dat zou iedereen ten goede komen, aangezien zij al lange tijd het land uitzogen. De uitnodiging voor de vergadering in Alkmaar eind april bevatte ook het argument ‘que ce se faisait pour parvenir au bien de paix, pour reduire les mengeurs et pour garder leur pain et leur fromage’Ga naar voetnoot87.. Op die vergadering werd de te volgen tactiek vastgesteldGa naar voetnoot88.: het hele graafschap zou veroverd moeten worden en in de steden moest het grootste deel van de zittende magistraat verdreven worden. Dezen hadden de oorlog met Frankrijk weer doen uitbreken en boycotten de vrede met Philips van Kleef. Hun verwijdering | |||||||
[pagina 206]
| |||||||
was een conditio sine qua non voor de vrede. En vechten voor vrede betekende vechten voor kaas en brood, voor welvaart. Het is dan ook pas na de actie van Jan van Egmond dat de kazen en broden op de banieren verschijnen. In het opstandig denken zit een mijns inziens niet te loochenen lijn. In de eerste fase richtte men zich tegen de belasting en tegen de persoon van de belastinginner; toen de grafelijke regering de belastinginner steunde, werd ook deze aangevallen. In de overgangsperiode kwamen naast dit ‘fiscale’ twee andere elementen. Het ene was een politiek element: men wilde dat vrede met Philips van Kleef gesloten werd. Daarnaast kwam een sociaal element: het bidden om brood maakte plaats voor het eisen van brood. In deze fase staan deze drie elementen nog vrij los van elkaar; hoogstens is de relatie tussen vrede en belasting gelegd, maar eerder lijkt de werkloosheid aan de basis van het verlangen naar vrede te liggen. In de laatste fase van de opstand werden deze elementen wèl met elkaar in verband gebracht, temeer daar in alle drie kwesties éénzelfde groep het antagonisme der rebellen wekte. Dezen verzetten zich tegen het systeem van belastinginning (blijkens het verscheuren en ontkrachten van officiële stukken) waarbij de stedelijke elite een belangrijke rol speelde, tegen het uitzuigen van het land door de stedelijke elite, wat behalve op de belastingen ook op hun economische positie betrekking kan hebben, en tegen de grafelijke politiek, waarin dezelfde stedelijke elite (via de staten van Holland) aan de besluitvorming deelnam. Daarom ligt het voor de hand dat besloten werd de acties tegen deze groep te richten. Evenzeer ligt voor de hand dat dit om redenen van propaganda, bijvoorbeeld naar de ‘schamele gesellen’ toe, vereenvoudigd werd tot vechten voor vrede, voor kaas en brood. | |||||||
Een Hoekse opstand?Hugenholtz heeft in zijn opstel ervoor gepleit het Kaas- en Broodspel meer dan tot nu toe is gebeurd in verband te brengen met de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Hij voert daarvoor de volgende overwegingen aan:
| |||||||
[pagina 207]
| |||||||
Voordat ik enige opmerkingen over de relatie tussen de Hoeken en het Kaas- en Broodspel zal maken wil ik eerst de aangevoerde overwegingen bespreken. Wat het rookgordijn van de kroniekschrijvers betreft: het moet mijns inziens bevreemding wekken dat kroniekschrijvers die tot kort voor de opstand haast automatisch de politieke ontwikkelingen in Holland beschrijven in het licht van de partijtwisten, deze opstand niet meer in dit kader zien. Aan de door hen genoemde factoren dient serieus aandacht te worden geschonken aangezien de Enqueste van 1494 hun litanie lijkt te bevestigenGa naar voetnoot89.. In de Enqueste werd namelijk bij een verandering in de economische situatie vergeleken met 1477 gevraagd naar de redenen voor deze verandering. Als verreweg de meest voorkomende reden voor de recessie werden de oorlogen en de daarmee samenhangende belasting genoemdGa naar voetnoot90.. Sinds 1477 kunnen onder meer de volgende militaire activiteiten genoteerd worden: 1478-1483 oorlog met Utrecht, herleving van de Hoekse en Kabeljauwse twisten (met name 1479-1483), opstand in Vlaanderen (met name 1488-1492), de oorlog(en) met Frankrijk (1477-1482 en 1486-1489) en de Jonker Fransenoorlog (1488-1490). De meest drukkende belasting die in Holland geheven werd was het ruiter- of maandgeld, met andere woorden de omslag voor de reductie van Woerden, Montfoort en Rotterdam. Deze was weliswaar in 1489 in het algemeen afgesloten, maar van 1489 tot 1491 volgde nog een naheffing over het platteland en van 1492 tot 1495 de inning van de resten van de omslag. | |||||||
[pagina 208]
| |||||||
Als een tweede argument werd vaak de ‘diere tyt’ genoemd: de prijzen van met name levensmiddelen stegen aanzienlijk. Een gevolg van de hoge prijs van het graanGa naar voetnoot91. was de opkomst van een primitieve vorm van akkerbouw, de slootwalakkerbouw. Zo werd in 1492 de rentmeester van de domeinen van West-Friesland bevolen erop toe te zien dat myns genadichen heeren recht hebbent worde int coren datter gesayt wort opter wallen ende canten vanden slootten in den baggairt die de landluyden aldaer up halen ende mit coren besayenGa naar voetnoot92.. Door de duurte waren de boeren ook gedwongen hun vee te slachten en zij waren financieel niet in staat de veestapel weer aan te vullen. Even vaak komen klachten voor over de kapitaalvlucht uit de dorpen. Dit gebeurde deels doordat vele dorpelingen (met name de rijksten worden ervan beschuldigd) wegtrokken en zich in een stad vestigden, hetzij omdat men zich - niet onredelijk in een onrustige tijd als deze - daar veiliger voelde, hetzij om aan de drukkende belastingen te ontkomen. Tegelijkertijd echter schijnt juist veel land in bezit van stedelingen gekomen te zijn. Wij moeten hier niet zozeer denken aan een in de rest van Europa vaak voorkomende imitatie van de adel (als grootgrondbezitter behoorde men tot een hogere sociale groep). Veeleer was dit een manier om de stedelijke economie te ondersteunen (brouwerijen, steenbakkerijen) of van afzetgebied te voorzien. Bovendien fungeerde het door middel van verpachting (meest op korte termijn) als een tamelijk waardevaste investering met name ten tijde van een stagnerende handel. Om deze reden bestaat er dan ook bij de stedelingen weinig interesse in slecht of onbetrouwbaar land, zodat in Waterland en Rijnland veel minder sprake is van landaankoop door burgers dan in bijvoorbeeld West-FrieslandGa naar voetnoot93.. De kapitaalvlucht impliceerde echter wel een grotere druk op de dorpen: de beden bijvoorbeeld werden niet over de inwoners maar over de dorpen omgeslagen, zodat de achterblijvers meer moesten gaan betalen. Als vierde reden voor recessie wordt de wateroverlast van de laatste jaren genoemd. In de eerste plaats schijnen een aantal jaren lang natte zomers de - toch al niet uitgebreide - oogst tenietgedaan en de weilanden ‘metten water bedooft ende versmacht’ te hebben. Maar bovendien wordt er hier en daar melding gemaakt van overstroming. Het aangeslibde buitendijkse land was natuurlijk de eerste en gemakkelijkste prooi, maar ook elders (Assendelft, Oostzanen, en der- | |||||||
[pagina 209]
| |||||||
gelijke) blijken grote stukken land weggeslagen te zijnGa naar voetnoot94.. De dijkkosten die hiermee verband hielden werden door veel dorpen als drukkend ervaren. De verzilting of in ieder geval de verzomping van de weilanden is funest geweest voor de veestapel, hoewel aan de opgegeven aantallen niet te zekere conclusies verbonden mogen worden: in het algemeen zullen slechts de meest saillante bijzonderheden vermeld zijn. Tenslotte wordt de malaise in handel en visserij vermeld als een reden voor de achteruitgang. Deze wordt weliswaar slechts in de steden en een klein aantal dorpen genoemd, maar heel Noord-Holland was ervan afhankelijk vanwege de bevoorrading en vanwege het grote aantal boeren dat via huurvaart bij deze sector betrokken was. In dit verband treft een opmerking (die overigens slechts éénmaal voorkomt) dat men nu ter tyt niet meer en geeft van loon van enen huerlinck ter zee dan 7 of 8 R.gld., dat men by tyden Hertoge Karel plach te geven 12 of 13 R.gld.Ga naar voetnoot95.. Meer in het algemeen was er sprake van een groeiende werkloosheid. Ik wil wel toegeven dat de economische recessie niet de enige reden is voor het ontstaan van de opstand. Zo kunnen ook structurele factoren genoemd worden: de relatief grote onafhankelijkheid van de Noordhollandse boeren, deels vanwege eigen bestuurlijke organen, deels vanwege het grote percentage grond in eigen bezit; en de geringere binding aan de grond, omdat de boeren door de lage marginale opbrengst genoodzaakt waren nevenfuncties, met name in de scheepvaart te zoeken. Er waren ook escalatiefactoren, zoals de voortdurende onzekerheid over de munt (vergelijk de ordonnanties van 1489 en van 1 april 1492), de geruchten over nieuwe belastingen (het haardstedegeld van twee Andriesguldens per huis) etcetera. Maar de ongunstige economische conjunctuur kan toch moeilijk afgedaan worden met een verwijzing naar de relatief gunstige situatie van de boeren in de tweede wereldoorlog, zoals Hugenholtz doet, noch met de door hem gemaakte opmerking dat er blijkbaar kazen en broden waren om in natura mee te nemen. Dit laatste feit wordt pas bij Velius vermeld, maar zelfs als het heeft plaatsgevonden is de, wèl door Velius onderkende, symbolische waarde moeilijk te onderschatten. Tegen Hugenholtz' tweede argument lijkt minder in te brengen. Inderdaad waren in de afgelopen jaren een aantal ongeregeldheden voorgevallen, die als een herleving van de Hoekse en Kabeljauwse twisten gepresenteerd worden. Hoorn is echter niet zo'n goed voorbeeld, omdat juist deze stad in de laatste fase van de | |||||||
[pagina 210]
| |||||||
opstand een koele houding verweten werd. Afgezien daarvan lijkt het overigens de vraag of Hoekse opstanden zwaarder gestraft werden dan volksopstanden. Wat Jan van Naaldwijk betreft: kort nà de eerste fase van de opstand verscheen hij in Noord-Holland, waar hij zich na plundertochten in Zandvoort en Wijk aan Zee verschanste in het Marsdiep. Het ligt dus meer voor de hand te veronderstellen dat hij contact met de rebellen zocht in plaats van het omgekeerde. In dat geval was zijn entrée - raids op twee dorpen in de periferie van het opstandig gebied - op zijn minst tactisch onverstandig. Ook is het vreemd dat niemand uit Sluis voorzover wij weten naar Noord-Holland kwam toen de opstand voor hen pas werkelijk interessant werd. Tenslotte het laatste argument. De derde fase van de opstand verschilt inderdaad aanzienlijk van de eerste. Van een scheiding kan evenwel op grond van het voorgaande geen sprake zijn: er is een te duidelijk te volgen ontwikkeling. Ook de belegering van Leiden past geheel in de hierboven uiteengezette tactiek en ideologie. In dit verband is dan ook nauwelijks van belang, dat er in Leiden wel degelijk een sfeer van onrust heerste. Deze wordt niet alleen bij Molinet vermeld: al in mei 1491 stemde de Leidse vroedschap tegen een voorstel om een vermogensbelasting in te voeren omdat men bezorgd was voor ‘die grote inconveniente die dair in comen mogen van opstalle, commociën ende rebellicheyt’Ga naar voetnoot96.. Ook al kunnen derhalve de door Hugenholtz aangevoerde overwegingen niet overtuigen, er zijn wèl enkele andere gegevens die zijn vermoeden schijnen te bevestigen. Zo lijkt het geen toeval dat er pas in de zomer door de rebellen op vrede met Philips van Kleef werd aangedrongen, terwijl op dat moment Jan van Naaldwijk met schepen in het Marsdiep lag. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de visie van de opstandelingen in positieve zin (door Jan's propaganda) beïnvloed werd. Zijn aanwezigheid kan ook negatief (vanwege zijn doeltreffende blokkade van de handelswegen) gewerkt hebben. Een tweede aanwijzing ligt in de naam van een van de leiders van de opstand - althans bij Molinet - namelijk ‘France’, als deze inderdaad, naar ik vermoed, dezelfde is als de Frans Jonker die in de eerste helft van april 1492 mede verantwoordelijk is voor de dood van de schout van Alkmaar. Deze wordt namelijk op meerdere plaatsen in de bronnen vermeld als ‘(enen genoemt in de wandelinge) joncheere frans’Ga naar voetnoot97.. Desondanks zijn mijns inziens voor een kwalificatie van het Kaas- en Broodspel als Hoekse opstand te weinig bewijzen. Bij een beoordeling van dit probleem | |||||||
[pagina 211]
| |||||||
moeten bovendien twee aspecten zeer goed in het oog gehouden worden. Ten eerste gaan de Hoekse en Kabeljauwse twisten in deze tijd steeds meer hun oorspronkelijke karakter verliezen en, met name na de onomwonden hulp van Maximiliaan van Oostenrijk aan de Kabeljauwen, veranderen in een strijd voor of tegen Bourgondië. Ten tweede spelen steeds vaker sociale aspecten een rolGa naar voetnoot98.. De twisten maken dus eigenlijk plaats voor twee andere vormen van opstandigheid. Daarom is voor een opstand van boeren, die zich verenigen met het agrarische en stedelijke proletariaat en hun acties met name richten tegen de stedelijke elite, de tegenstelling Hoeks-Kabeljauws een onbruikbare, verouderde kapstok. |
|