| |
| |
| |
Jaarrede Voorzitter Nederlands Historisch Genootschap Utrecht, 27 oktober 1978
Dames en Heren,
Het is mij een voorrecht u van harte welkom te heten op de jaarvergadering van het Nederlands Historisch Genootschap. Zoals u uit de toegezonden stukken hebt kunnen opmerken, wordt dit maal de jaarvergadering niet door een onmiddellijk daarop aansluitend congres gevolgd. Om financiële redenen is het noodzakelijk het gehele congres op één dag te concentreren. Daarvoor is dit jaar de volgende week vrijdag, 3 november, uitgekozen. In de toekomst lijkt het wenselijk het congres in het voorjaar te houden en de jaarvergadering op de gebruikelijke wijze in het laatste deel van de maand oktober. De ontkoppeling van jaarvergadering en congres brengt als een bijkomstig voordeel mee, dat het bestuur vrijer is in de keuze van de beide sprekers. Dit jaar hebben wij als thema gekozen: de prosopografie. We vonden twee specialisten op dit gebied, prof. Roorda en mevr. prof. Witte bereid een voordracht te houden.
Vandaag vinden er twee mutaties in het bestuur plaats: de vice-voorzitter, prof. Boogman, tevens voorzitter van de redactie van de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden en de voorzitter treden af. In het bestuur hebben we op de meest plezierige wijze met prof. Boogman samen gewerkt. Zijn hart ging vooral uit naar het redactiebeleid van de Bijdragen. Hij kan met grote voldoening terug zien op de bereikte resultaten. De Bijdragen zijn het orgaan, waardoor het Nederlands Historisch Genootschap het nauwst contact onderhoudt met zijn leden en het Genootschap het meest kan bijdragen tot verhoging van het wetenschappelijk niveau van de geschiedbeoefening in Nederland.
Het bestuur is prof. Boogman bijzonder erkentelijk, toen hij ondanks een overladen programma, in een zeer moeilijke situatie bereid werd gevonden het voorzitterschap van een commissie ad hoc op zich te nemen voor de organisatie van het congres over het federalisme ter gelegenheid van de viering van de Unie van Utrecht. Alle tekenen wijzen erop, dat dit congres, dat op 8, 9 en 10 mei 1979 te Utrecht zal worden gehouden, onder zijn leiding een succes zal worden. Het voorlopig congresprogramma, dat aan alle leden is toegezonden, ziet er aantrekkelijk uit.
Als scheidend voorzitter wil ik graag de thans zittende bestuursleden en de tijdens mijn voorzitterschap afgetreden bestuursleden, de heren Wels, Philips en Van Deursen bijzonder hartelijk dankzeggen voor de uiterst prettige en harmonieuze wijze van samenwerking. De bestuursvergaderingen waren nooit een last, maar een genoegen, en het zijn maar weinig vergaderingen waarvan dit thans nog gezegd kan worden. Ik heb de bestuurstaak van het Genootschap nooit als bijzonder zwaar ervaren, maar dit kwam door de voortreffelijke wijze, waarop alles door mej. Van der Plaat werd geregeld. Met een vooruitziende blik dacht ze letterlijk aan alles. De telefoongesprekken over het wel en wee van het Genootschap zal ik beslist missen.
In de commissies heeft het afgelopen jaar slechts één wijziging plaatsgevonden. In de con- | |
| |
grescommissie is prof. Weiler afgetreden. Het bestuur zegt hem voor zijn activiteiten in deze commissie dank. Zijn plaats is ingenomen door dr. Bootsma.
Zoals u uit de verslagen van de commissies hebt kunnen zien, heeft het bestuur naast de ad hoc commissie voor het congres ter gelegenheid van de viering van de Unie van Utrecht ook een ad hoc commissie ingesteld voor de industriële archeologie.
Voor de werkzaamheden van de verschillende commissies moge ik verwijzen naar het aan u toegezonden jaarverslag. In het jaarverslag is misschien onvoldoende tot uitdrukking gekomen, de zorgen, die het bestuur zich maakt over de vertragingen, die optreden bij alle vormen van drukwerk. Dit geldt zowel voor de Bijdragen en Mededelingen, als de Acta en eveneens voor de Koopmansgilderol van Deventer. Voor de inmiddels sterk gestegen kosten zou men een snelle en prima verzorging van het drukwerk verwachten. De werkelijkheid is helaas anders. Voor de redacties en het secretariaat vormen de vertragingen een extrabelasting, omdat telkens weer de uitgever moet worden aangepord.
De jaarrede, welke ik het vorig jaar heb gehouden, was ietwat in mineur gesteld. Helaas bestaat er geen aanleiding om thans een optimistischer toon aan te slaan. Het Nederlands Historisch Genootschap staat voor structurele problemen, waarvan er enkele hoofdzakelijk van financiële aard zijn. We hebben hierover enige besprekingen met de Directie geestesen sociale wetenschappen van het ministerie van onderwijs en wetenschappen gevoerd, die bijzonder constructief waren. Er zijn van de zijde van het ministerie plannen ontvouwd betreffende de organisatie van het historisch onderzoek voor zover dit geheel of gedeeltelijk door het Rijk wordt gesubsidieerd. Het bestuur heeft zijn instemming betuigd met de gedachten, die werden ontwikkeld. Het bestuur verkeerde in de verwachting, dat alles nog vóór de opstelling van de begroting voor 1979 gerealiseerd zou kunnen worden. Evenwel, door de vertraging in de vaststelling van het overheidsbeleid, is hiervan nog niets gekomen. De laatste acht maanden zijn een tijd van afwachten geweest.
Inmiddels heeft het bestuur zich genoodzaakt gezien enkele minder prettige maatregelen te treffen. De financiële toestand is van dien aard, dat deze eenvoudig niet uitgesteld konden worden. Over de beperking van het congres tot één dag heb ik u reeds gesproken. Voor de organisatie van het congres ter gelegenheid van de viering van de Unie van Utrecht wordt een afzonderlijke subsidie verleend, zodat dit niet ten laste van het normale budget komt. Het bestuur heeft voorts besloten, dat de uitgave van bronnen geheel bekostigd zal dienen te worden door de bijdragen uit het Harreveldfonds en door eventuele subsidies van het Rijk, die uitdrukkelijk voor dit doel bestemd worden. Dit jaar is niets ontvangen, voor 1979 is een eenmalige toekenning van f 15.000, - voor het uitgeven van bronnen toegezegd. Het Nederlands Historisch Genootschap is in de huidige situatie financieel niet in staat een deel van de kosten van de bronnenuitgaven te dragen, zoals dit tot nu toe geschiedde.
Het bestuur is dit jaar wederom genoodzaakt om aan de leden een voorstel tot contributie-verhoging te doen. Naar mijn oordeel geeft dit slechts een tijdelijke verlichting van de pijn. Wil men werkelijk uit de moeilijkheden komen dan zijn veel rigoureuzere ingrepen noodzakelijk. Ik had gehoopt de nieuwe voorzitter dit onaangename karwei te kunnen besparen doordat nog vóór zijn optreden de minder prettige beslissingen zouden zijn genomen. Door de reeds vermelde vertraging in de overheidsbeslissingen heeft dit niet kunnen gebeuren.
Over ruim twee maanden kunnen we de heugelijke gebeurtenis vieren, dat het Nederlands Historisch Genootschap, opgericht op 1 januari 1969, tien jaar bestaat. Het jaar, voorafgaande aan de stichting, 1968, was zeer roerig geweest. Er woei een revolutionaire wind, er was onvrede op allerlei terrein, het studentenverzet brak los, het geweld culmi- | |
| |
neerde in de Verenigde Staten in de talrijke stedelijke oproeren na de moord op Martin Luther King en in Europa in de barricades in de meidagen in Parijs.
Toch heeft niet een revolutionaire vernieuwingsdrang tot de oprichting van het Nederlands Historisch Genootschap geleid, veeleer was het de financiële nood, die dwong tot fusies van verenigingen en van tijdschriften en tot afstoting van taken, die niet meer behartigd konden worden. Het trieste is, dat deze problemen op het ogenblik nog allerminst zijn opgelost en dat het afstotingsproces nog steeds voortgaat. Mijn persoonlijke indruk is, dat in 1968 een kans is gemist om van het oude Historisch Genootschap, een club van geleerden, een vereniging van alle historici te maken, waarin ook allerlei sociale aspecten behartigd zouden worden, iets in de trant van de American Historical Association. In de jaarrede van het vorig jaar heb ik u geschetst op welke terreinen een dergelijk Nederlands Historisch Genootschap activiteiten zou kunnen ontplooien. Ik wil hier alleen één punt nogmaals onder uw aandacht brengen en wel de dreigende werkloosheid onder de afstuderende historici. Er dienen tijdig projecten te worden opgesteld, waarin werkloze historici een zinvolle taak kunnen vinden. Tevens moet een regeling worden getroffen voor de financiering van de projecten en de begeleiding van de op deze wijze te werk gestelde historici.
Welke veranderingen hebben er de afgelopen tien jaar op het terrein van de historische wetenschap plaatsgevonden? Internationaal en nationaal beschouwd niet zo veel. Een historicus, die in 1970 op het internationaal historisch congres in Moskou in slaap zou zijn gevallen en die in 1980 in Boekarest tijdens het congres wakker wordt, zal vermoedelijk in de mening verkeren, dat hij nog steeds dezelfde lezing bijwoont. Er is weinig sprankelend nieuws, de inventiviteit is zoek. De school van de Annales raakt uitgeput en vermoeid, wat geen verwondering behoeft te wekken bij een groep, die het volgend jaar haar vijftigjarig bestaan kan vieren. Wel veel navolgers van de school, maar de pioniers ontbreken. Naar mijn gevoelen is ook een andere stroming, de New Economic History, over haar hoogtepunt heen, ook zij is al twintig jaar oud. Hoewel, ik geef onmiddellijk toe, dat het zeer moeilijk is te schatten hoe de toekomstige ontwikkeling van de geschiedwetenschap zal zijn. Misschien ben ik door de vele vernieuwingen van de laatste vijftig jaar te verwend en daardoor te veeleisend wat de toekomst betreft.
In de vaderlandse historische wereld werd in de eerste jaren na 1968 heftig gedisputeerd over de vraag of de geschiedwetenschap wel of niet in een crisis verkeerde. Een tot weinig resultaten leidende discussie, die langzamerhand dan ook doodbloedde. Als men de Nederlandse historische productie van de afgelopen tien jaar beschouwt, heeft op mij het grote aantal delen, dat in 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën is verschenen, nog de meeste indruk gemaakt. Ik geloof, dat gerust eens geconstateerd mag worden, dat zowel de Rijkscommissie als het Bureau zonder enige ophef een grootse prestatie hebben geleverd.
De grote veranderingen, waarnaar wij op zoek zijn, hebben zich op een volstrekt ander terrein voltrokken. Het zijn de enorme aantallen studenten, die zich bij de universiteiten en de M.O. opleidingen voor de studie in de geschiedenis hebben aangemeld; het zijn de meer dan 650 historische onderzoekers, die zich voor het Verbond van historische onderzoekers hebben opgegeven; het is de nog steeds aanzwellende stroom van archiefbezoekers, die zich op de archivalia storten; kortom het is de massaliteit, welke als een zondvloed over het gehele historische bedrijf is gekomen.
Dit heeft grote organisatorische problemen opgeroepen, vraagstukken, die om een spoedige oplossing vroegen. Velen van ons hebben zich in de laatste tien jaar bezig moeten houden met de organisatorische opvang van die massaliteit. Over dit probleem zijn talloze rapporten en nota's geproduceerd. De daarin vervatte denkbeelden konden echter slechts in bescheiden mate worden gerealiseerd, omdat de financiële middelen daartoe ontbraken.
| |
| |
De nood was het hoogst gestegen in het archiefwezen, zodat daar naar verhouding, zelfs met een bescheiden vermeerdering van de middelen, het meest bereikt kon worden.
Het Nederlands Historisch Genootschap worstelt met soortgelijke groeicomplicaties. Vóór de fusie waren er nauwelijks duizend leden, nu is dat aantal gestegen tot ongeveer 1650. De secretaris, het secretariaat en de penningmeester zijn voor de verwerking van een dergelijk aantal leden onvoldoende geëquipeerd. Ik behoef hiervoor maar naar het verslag van de kascommissie te verwijzen. Dit spreekt duidelijke taal.
In de universitaire wereld leidt de toevloed van studenten tot schriftelijke tentamens en examens, tot een zee van scripties en werkstukken, waarvoor slechts met de grootste moeite geschikte onderwerpen kunnen worden gevonden. Goed historisch onderwijs vraagt meer dan wat boekenkennis. Nieuwe ideeën, nieuwe thema's zijn schaars. Massaliteit zonder vernieuwing van vraagstelling moet tot een ernstige congestie leiden. Er woedt thans een crisis in de geschiedwetenschap van een geheel andere strekking dan men in het begin van de zeventiger jaren had gedacht.
Naar mijn overtuiging is de enige weg om aan de bedreiging te ontkomen, die van het individuele onderzoek. De wijze van historisch onderzoek en tevens de resultaten worden heel sterk door de persoon van de onderzoeker bepaald. De individualiteit van de onderzoeker mag niet door de massa worden doodgedrukt. Dit klinkt wellicht elitair, maar dan komen we aan het onderwerp van deze dag, de elite-vorming. In de aanwezigheid van de specialisten op dit gebied past het mij bescheiden mijn mond te houden.
| |
| |
| |
Naamlijst van medewerkers/sters
M. Baelde, Doornstraat 332, 8200 Brugge, België |
W. Baeten, Heidepark, Ommegangsdreef 11, 9170 Waasmunster, België |
J.Th.A.M. Bank, Maarten Lutherweg 252, 1185 AW Amstelveen |
G.A.M. Beekelaar, 105 Regester Avenue, Baltimore, MD 21212 USA |
H. Boels, Antaresstraat 7d, 9742 LA Groningen |
Th.S.H. Bos, Dreef 32, 2803 HB Gouda |
D.F.J. Bosscher, Oudendijk 77, 9989 ER Warffum |
C.R. Boxer, Ringshall End, Little Gaddesden, Berkhamstead-Herts., Engeland |
T. Broos, Sorby Hall Endcliff Vale Road, Sheffield, 510 3 ES, Engeland |
J.R. Bruijn, Hofbrouckerlaan 21, 2341 LM Oegstgeest |
G. de Bruin, Heemskerklaan 52, 1412 CK Naarden |
W.Ph. Coolhaas, Gezichtslaan 71, 3723 GC Bilthoven |
P.J. Drooglever, Balistraat 22a, 2585 XT 's-Gravenhage |
J.P. Duyverman, De Laat de Kanterstraat 24, 2313 JV Leiden |
C.R. Emery, Hilltopfarm, Hurworth near Darlington, county Durham D.L.2 2 EG, Engeland |
M.A.M. Franken, Sprengerweg 138, 7314 PL Apeldoorn |
L. de Gou, Wagenweg 65, 2012 NC Haarlem |
P.D. 't Hart, Renesselaan 36, 3454 XX De Meern |
H. van der Hoeven, Purmerendstraat 87, 2547 JB 's-Gravenhage |
P.C.M. Hoppenbrouwers, p/a Middelste Gracht 4, 2312 TW Leiden |
A.H. Huussen jr., Pinksterbloemweg 15, 9753 HC Haren |
K. van Isacker, U.F.S.I.A., Prinsstraat 13, 2000 Antwerpen, België |
J.I. Israel, University College London, Department of History, Gower Street, London WC i E 6 BT |
H.P.H. Jansen, Houtlaan 19, 2334 CJ Leiden |
T.S. Jansma, Raphaelplein 12, 1077 PZ Amsterdam |
O.J. de Jong, Marislaan 10, 3582 HE Utrecht |
P. Kooij, De Sitterstraat 12, 9721 EW Groningen |
C.G. van der Kooij, Winschoterweg 10, 9723 CG Rodehaan Groot Groningen |
J.A. Kossmann-Putto, Thorbeckelaan 180, 9722 NJ Groningen |
A.M. Luyendijk-Elshout, Prins Bernhardlaan 60, 2341 KL Oegstgeest |
N.J. Maarsen, Hazelaarstraat 38, 4131 AC Vianen |
A.F. Mellink, Rijksstraatweg 366, 9752 CR Haren |
A.D.A. Monna, Zeemanlaan 3, 3572 ZC Utrecht |
P. van Peteghem, p/a Blandijnberg 2, 9000 Gent, België |
G.N. van der Plaat, Wingerdpark 102, 2724 RG Zoetermeer |
| |
| |
H.J. Scheffer, Burg. v.d. Boschstraat 53, 3958 CB Amerongen |
G.J. Schutte, Roeltjesweg 10, 1217 TD Hilversum |
B.H. Slicher van Bath, Generaal Foulkesweg 113, 6703 DC Wageningen |
P.R.D. Stokvis, Zeemanlaan 36, 2313 SZ Leiden |
G. Taal, Engelumerstraat 20, 8913 GC Leeuwarden |
W.E. Tissot van Patot, Boomstraat 14 bis, 3582 Utrecht |
Th.J. Veen, Melkweg 20, 1622 BA Hoorn |
C.L. Verkerk, Wanningstraat 11, 1071 LA Amsterdam |
C.W. van Voorst van Beest, Spoorsingel 35, 3033 CG Rotterdam |
H.J. Wedman, Stationsweg 13, 9989 BT Warffum |
C.B. Wels, Reelaan 21, 3735 KK Bosch en Duin |
IJ. P.W. van der Werff, Wilhelminasingel 21, 4818 AC Breda |
E. Witte, Scailquinstraat 37, 1030 Brussel, België |
J.J. Woltjer, Prinses Beatrixlaan 40, 2341 TZ Oegstgeest |
| |
De auteurs
W. Baeten (1954) is bibliothecaris aan het Lemmensinstituut te Leuven.
G. de Bruin (1950) is afgestudeerd in Utrecht en bereidt een dissertatie voor.
J.P. Duyverman (1905) is oud-leraar VHMO en oud-wethouder van Leiden.
P.C.M. Hoppenbrouwers (1954) is tijdelijk onderwijs-assistent bij de vakgroep middeleeuwse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden.
A.H. Huussen jr. (1941) is wetenschappelijk hoofdmedewerker bij het Instituut voor Geschiedenis in Groningen.
J.I. Israel (1946) is lecturer in Early Modern European History, University College Londen.
H.P.H. Jansen (1928) is gewoon hoogleraar in de middeleeuwse geschiedenis en haar hulpwetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Leiden.
T.J. Veen (1943) is wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep rechtsgeschiedenis van de Universiteit van Amsterdam.
|
|