Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 93
(1978)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een Engels kroniekje over de eerste jaren van de Opstand (1572-1574)Ga naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gezegd, maar daarover is toch nog wel wat meer in het midden te brengenGa naar voetnoot3.. De ontmoeting met de jonge Engelse geleerde in het voorjaar van 1972 maakte het welhaast tot zekerheid voor mij, dat in Engeland en Wales geen feiten van betekenis over de auteur, Walter Morgan, te vinden zijn buiten zijn eigen mededelingen en hier en daar een korte vermelding in bronnen en een enkele contemporaine schrijver. Zeer recentelijk is bovendien, in 1977, een Nederlandse vertaling, zowel van Morgan's kroniekje als van Caldecott-Baird's inleiding verschenenGa naar voetnoot4.. De pentekeningen van de auteur zijn hier ook gereproduceerd, maar van aanvullingen van een deskundige Nederlandse bewerker is geen sprake geweest. Deze Nederlandse uitgave is verschenen onder de wel modieuze, maar daarom toch niet minder verwerpelijke titel Huurling in de Lage Landen. Op die kwestie komen wij later nog terug. Rowse heeft in zijn boven aangehaald werk The Elizabethan Age, waarvan deel II de ondertitel ‘The Expansion of Elizabethan England’ draagt, een hoofstuk (iv) gewijd aan ‘War on Land, Military Organisation’ en de schrijver spreekt er over Engelse troepen in de Nederlanden sinds 1572. Hij maakt daarbij vooral gebruik van het bekende boekje van de tijdgenoot, ‘soldier of fortune’ Sir Roger Williams, The Actions of the Low Countries, dat posthuum in 1618 werd gedrukt, dat voor de hier behandelde jaren waardevolle ophelderingen geeftGa naar voetnoot5.. Maar bovendien maakt Rowse melding van a delightful survival, a pleasant piece of flotsam and jetsam, direct from that time, (that) has washed up and come to rest in the library of All SoulsGa naar voetnoot6.. Rowses toelichting hierbij berustte op het artikel van Oman. Wij willen nu aandacht besteden aan de auteur, Walter Morgan bij name. Boven constateerden wij al weinig over hem te hebben kunnen vinden. Ook de Engelse bibliotheken kunnen blijkbaar over onze auteur niets nieuws bieden. Uit het reeds vermelde gesprek, dat ik te Oxford mocht hebben (april 1972) met de heer Caldecott-Baird, volgt, dat zijn pogingen om genealogisch meer over Walter Morgan te weten te komen en die hem tot in Wales hebben gevoerd, geen succes hebben gehad. En sindsdien volgt uit diens editie van het kroniekje dat blijkbaar in Groot-Brittannië heel weinig over de man te vinden is. Alleen een toevallige archivalische vondst kan wellicht in deze situatie verandering brengen. Uiteraard heeft Caldecott-Baird de in aanmerking komende gedrukte bronnen in de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||
plaats verschillende series van de Calendar of State Papers zorgvuldig op de naam Walter Morgan nagespeurd, maar daar blijkt zich al direct een grote moeilijkheid voor te doen: onder de Engelse troepen in dienst van de prins hebben verschillende Morgans gelijktijdig gediend. Onder hen zijn Sir William († 1584) en Sir Thomas († 1595) veel bekenderGa naar voetnoot7., terwijl juist in de korte samenvattingen van de ‘Calendar of State Papers’, maar ook in vele bronnen in extenso, vaak sprake is van ‘Captain Morgan’, waarbij dan meestal niet vast te stellen is, welke Morgan bedoeld wordt. Het flap van de uitgave door Caldecott-Baird zegt wel van hem ‘while much of the primary source material was researched in Holland, a country the author knows well’. Het laatste wil ik graag aanvaarden, maar de bronnen, die hij in Holland kan hebben nagevorst, kunnen dan toch alleen gedrukte, in het Frans of Engels gestelde bronnen geweest zijn. Was hij inderdaad de originele archieven te lijf gegaan (gesteld hij zou zestiende-eeuws Nederlands hebben kunnen lezen), dan zou toch in ieder geval zijn conclusie hebben moeten zijn, dat, althans in het noorden, niets te vinden is. Misschien is dat materiaal er wel geweest, maar het bestaat nu niet meer. Wat weten wij wèl van hem? In de ‘Opdracht’, die als uitgangspunt voor onze kennis van de schrijver moet dienen, vertelt deze, na zich gericht te hebben tot William Cecil, baron Burghley, dat hij zich van jongs af aan heeft toegelegd op de ‘discipline of Martial Affairs’, in de laatste tijd - de opdracht is gedateerd 1574 - heeft hij zijn tijd doorgebracht in de dienst van ‘the excellent, virtuous and prudent lord the prince of Orange among them of the Religion in the Low Country’. Nu, naar Engeland teruggekeerd ‘in the dead of this last winter to my native soil’ (1573/4), blijkbaar uitziend naar een nieuw dienstverband, heeft hij zijn vrije tijd gebruikt om ten gerieve van Lord Burghley een verhaal op te stellen van alle daden, zowel van de hertog van Alva, nieuwbenoemd ‘onderkoning’ van de koning van Spanje, als van de prins van Oranje en zijn helpers ‘van de Godsdienst’, sinds de tijd, dat graaf van der Marck, heer van Lumey, Den Briel nam tot aan de opheffing van het beleg van Alkmaar. Dit kroniekje met zijn illustraties, die hier en daar zelfs stadplans (Haarlem, Alkmaar, Vlissingen) laten zien, moet echt iets naar de aard van Cecil geweest zijn, die ‘the most cartographically minded statesman’ van zijn tijd is genoemdGa naar voetnoot8.. Merkwaardig en belangrijk is verder Morgan's mededeling, dat hij een aantal bladzijden van zijn geschrift blanco heeft gelaten met de bedoeling ‘to finish the prince his acts’, dat wil zeggen om daar, wanneer God hem het leven zou laten, zijn verhaal na terugkeer te voltooien. Die bladzijden, niet na het opgebroken beleg van Alkmaar, maar na de slag op de Schelde bij Reimerswaal (23 januari 1573/4), zijn leeg gebleven. Nu valt nog wel een en ander over Walter Morgan uit andere bronnen op te sporen. Het is bekend, dat de Morgans uit Wales afkomstig zijn: Oman wijst op een groot aantal Welshmen, die de Tudors in het leger hebben gediend. Immers, Hendrik VII, zelf geboortig uit Pembroke, beschouwde ze als landgenoten. In 1485 wist hij door de slag bij Bosworth de kroon te veroveren, na tevoren in Wales te zijn geland. Het is ons helaas niet gebleken, of, en zo ja, in welke graad, verwantschap bestond van Walter met Thomas en Sir William Morgan, al zal men dat ten aanzien van Thomas wel mogen aannemen. Wij moeten aannemen, dat Walter Morgan, van wie voordien nagenoeg niets bekend isGa naar voetnoot9., | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||
naar Zeeland is gekomen met het eerste detachement Engelse troepen, dat aangeworven is na de overgang van Vlissingen naar de zijde van de prins en op 6 juni 1572 onder commando van Thomas Morgan te Vlissingen ontscheept. In juli 1572 volgde een grotere macht, tien vendels sterk, onder bevel van Sir Humphrey Gilbert, eveneens overgebracht naar ZeelandGa naar voetnoot10.. Het is zeer wel mogelijk, dat het gemeente-archief in Middelburg gegevens heeft bewaard over deze Engelse troepen (het rijksarchief in Zeeland kwam daarvoor trouwens ook in aanmerking) en dus misschien ook over Walter Morgan, maar nagenoeg de gehele inhoud van het gemeentearchief en een niet onbelangrijk deel van het rijksarchief is door de ramp van 17 mei 1940 verloren gegaan. Het Vlissingse archief was reeds in 1809 grotendeels verbrand. Het gemeente-archief van Veere, voorzover in de meidagen bewaard gebleven (een deel berustte in het Middelburgse archief) heeft niets opgeleverd. Het eigenaardige van het kroniekje van Walter Morgan is nu, dat hij in de aan de pentekeningen toegevoegde teksten nergens zijn eigen naam noemt of zelfs maar de eerste persoon enkelvoud gebruikt. Die andere Welshman, aan wie wij een beschrijving van de eerste periode van de Tachtigjarige Oorlog danken, Sir Roger Williams, noemt intussen tweemaal zijn naamGa naar voetnoot11.. In de eerste plaats wordt een Captain Morgan vermeld bij een (eerste) beleg van Goes; vervolgens wordt Walter Morgan genoemd bij het gevecht bij Zoutelande: ‘Captain Walter Morgan served very well, who was overthrown with a musket shot in (volgens Davis lees: at) the head of the armed men’. Ook het kroniekje, dat ons hier bezighoudt, vermeldt het beleg van Goes, dat volgens opgaaf van Walter Morgan duurde van 11 september tot 21 oktober 1572, het eind van het beleg kwam door de camisada van Spaanse troepen onder Mondragon door het verdronken land van Saaftinge, als het ware een generale repetitie van één van de vermaardste wapenfeiten van deze fase van de oorlog. Nu is het mogelijk, dat door Williams met de Captain Morgan voor Goes de Captain Walter Morgan bij Zoutelande bedoeld wordt, maar zelfs, wat wellicht waarschijnlijker is, wanneer Thomas Morgan wordt aangeduid, zou daaruit toch kunnen volgen, dat onze auteur wèl bij het beleg van Goes aanwezig is geweest. Er blijft intussen de moeilijkheid, dat Williams dat eerste beleg van Goes vermeldt: dat wordt door Morgan niet genoemd, Mondragons camisada behoort kennelijk bij het tweede beleg van Goes. Als reden voor de mislukking bij Goes geeft Morgan enerzijds de tweespalt tussen de Engelse bevelhebber Sir Humphrey Gilbert en de gouverneur van WalcherenGa naar voetnoot12., jhr. Jerosme 't Seraerts, anderzijds de ongeoefendheid van de te hulp gekomen Nederlandse en Duitse troepen onder Barthold Entens van Mentheda, en evenzeer de kwaliteit van de Spaanse troepen onder Mondragon, die van Bergen-op-Zoom, wadend door het ondiep water van het ‘verdronken land’, Zuid-Beveland bereikten en de belegerden versterkten. Wellicht is Thomas Morgan met een armzalig overblijfsel van Engelse troepen reeds in het laatst van 1573 naar Engeland teruggekeerdGa naar voetnoot13.. Williams bericht, dat bij de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||
voorbereiding van de aanval op Rammekens Poyet met de meeste troepen naar Walcheren kwam, echter zonder het regiment van Thomas Morgan, dat op Strijen (Strinland) bleef, standing on terms for pay and leave to return to England by reason of some discourtesies that fell out betwixt the Prince and the officers of the said regimentGa naar voetnoot14.. Echter verschillende vergezelden ‘gentlemen’ van het regiment Poyet, onder wie captain Walter Morgan. Dit is een duidelijke aanwijzing, dat onze auteur bij de inneming van Rammekens tegenwoordig was (4 augustus 1573). Zoals reeds gezegd, vertelt Walter Morgan zelf in zijn opdracht, dat hij hartje winter 1573/4 naar Engeland is teruggekeerd, Oman neemt aan, dat hij in februari 1574 in Engeland terug was en dat hij in de periode februari-mei 1574 het kroniekje met de pentekeningen heeft samengesteld. Als terminus post quem, althans voor de opdracht, zal men 25 maart 1574 mogen aannemen, omdat deze ‘1574’ gedateerd is. Daar Morgan zich van de Boodschapsstijl bedient, kan 25 maart dus de eerste dag geweest zijn, waarop hij inderdaad het jaartal 1574 kan hebben gebruikt. Het laatste bericht, dat over Walter Morgan bekend is, is door Oman besproken. Volgens een onderschepte anonieme brief d.d. 16 april 1574 afkomstig van een Spaanse spion, zou Bingham, een krypto-katholieke officier in het staatse leger die in geheim contact stond met de Spaanse bevelhebbers, een poging doen om Walter Morgan op zijn hand te krijgen. Aan deze Walter Morgan waren juist 1000 crowns uitbetaald om 500 soldaten naar Holland of Zeeland te brengen: hij zou over ongeveer zes weken vertrekkenGa naar voetnoot15.. Oman houdt er dus rekening mee dat Walter Morgan voor omkoping ten gunste van de Spaanse vijand bereid zou worden gevonden. Mijns inziens zeer terecht heeft Rowse aan deze beweringen niet veel waarde toegekend. Hij gelooft namelijk evenmin aan het krypto-katholiek zijn en het verraad van Bingham: twee Binghams sneuvelden aan staatse zijde, de derde, Richard, onderscheidde zich in Ierland en werd gouverneur van ConnaughtGa naar voetnoot16.. Intussen, ook al acht men de smet op de integriteit van Walter Morgan (en van Bingham) onbewezen, wellicht mag men eerder geloof hechten aan de verdere mededelingen in de anonieme brief: het bedrag uitbetaald aan Walter Morgan, de termijn waarbinnen hij zou vertrekken. Juist het doen van mededelingen, die met de waarheid overeenkomen, konden de geloofwaardigheid van de onbewezen mededelingen van de briefschrijver doen toenemen. Het moet daarom niet onwaarschijnlijk geacht worden dat ca. 6 weken na 16 april 1574, dat is in juni 1574, Walter Morgan opnieuw naar Holland of Zeeland is vertrokken. Sindsdien ontbreekt van hem elk duidelijk spoor. Dit, gevoegd bij het feit, dat het tweede deel van het handschrift blanco is gebleven, kan een aanwijzing zijn, dat Walter Morgan in de Nederlanden gesneuveld is. Wij moeten ons daarbij voorzichtig uitdrukken: ook andere omstandigheden kunnen ertoe hebben geleid, dat hij aan zijn voornemen zijn verhaal voort te zetten, geen gevolg heeft kunnen geven. In de bronnen is na juni 1574 herhaaldelijk sprake van ‘Morgan’, maar wij hebben geen mogelijkheid deze Morgans in verband te brengen speciaal met onze auteur. Ik wil nu van de persoon van de auteur afstappen en in de eerste plaats aandacht besteden aan de tekst van het kroniekje. Het kroniekje, dat hier besproken wordt, is een specimen van geschiedschrijving, dat als primitief kan worden gekenschetst; Romein zou het, had hij het gekend en het waardig geoordeeld om het in zijn Spieghel historiael van de Tachtigjarige Oorlog | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||
op te nemen, waarschijnlijk in zijn ‘eerste faze’ vermeld hebben. ‘Het is de faze der nog ongescheiden en ononderscheiden veeleenheid der werkelijkheid zelf’, ‘het “beeld” van den tijdgenoot’Ga naar voetnoot17.. Daarbij dient opgemerkt, dat het een zuiver militair verhaal is van een vreemde officier, die althans aan enkele gebeurtenissen zelf deel heeft gehad. Het geeft ook geen doorlopend verhaal (hoewel zo nu en dan naar andere eveneens beschreven wapenfeiten verwezen wordt), maar het is een keuze, er wordt een aantal ‘taferelen’ gegeven en herinnert in dat opzicht aan het wat latere geschrift van die andere Welshman, het reeds genoemde geschrift van Roger Williams, The Actions of the Low Countries, voor het eerst in druk verschenen in 1618. Het bijzondere van ons kroniekje is echter, dat aan de tekst pentekeningen zijn toegevoegd. Wellicht zou het zelfs beter zijn te zeggen: aan elke tekening is een verklarende tekst toegevoegd, verschillende malen wordt in de tekst ook naar détails in de bijbehorende tekening verwezen. Daar de tekeningen echter eigen problemen meebrengen, wordt hier eerst aandacht gegeven aan de teksten, terwijl wij onze beschouwingen met de tekeningen willen besluiten. Welke onderwerpen zijn nu behandeld? Na de bij onze bespreking, gewijd aan de auteur, genoemde opdracht aan William Cecil, Lord Burghley, volgt als eerste tekst (met tekening):
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In totaal dus 18 teksten met bijbehorende tekeningen, waarbij wij en passant Oman kunnen corrigeren, die spreekt van ‘25 pages of elaborate pen-and-ink drawings, each of which is faced by a page of text containing an explanation of the drawing opposite’. Wij moeten nu te rade gaan bij de schaarse gegevens, die ons ten aanzien van de auteur ten dienste staan. Hij moet in een zeer vroeg stadium na het geusworden van Vlissingen uit Engeland overgekomen zijn: wij weten over zijn verblijf hier alleen van zijn aanwezigheid op Walcheren en gedurende korte tijd in het najaar van 1572 op Zuid-Beveland. Er zijn geen doorslaggevende bewijzen dat hij van gevechten, buiten dit gebied, ooggetuige kan geweest zijn. Van eigen wetenschap kan sprake zijn bij de volgende teksten met bijbehorende tekeningen: no. 6: beleg van Goes; no. 11: slag op de Schelde bij Rammekens; no. 14: Boisot neemt Rammekens en no. 18: slag bij ReimerswaalGa naar voetnoot18.. Wij zullen op die teksten in het bijzonder ingaan, doch willen hier de vraag stellen: hoe komt Walter Morgan aan zijn wetenschap? Nu is het zeer wel mogelijk, dat hij in directe aanraking is geweest met ooggetuigen van gebeurtenissen elders. Het is zeker, dat er tussen Den Briel en Vlissingen in 1572 contact is geweest: ook naar Den Briel zijn Engelse troepen gekomen, één Engelsman, de dichter George Gascoigne, heeft ons in verzen een voor de veroveraars van Den Briel weinig vleiende beschrijving gegeven van zijn reis naar Holland, dat hij kort na de vermaarde 1e april 1572 bereikte terwijl hij in het gezicht van de haven van Den Briel nog bijna was vergaanGa naar voetnoot19.. Wij mogen aannemen, dat hij de waarheid spreekt in zijn grote gedicht ‘The fruites of warre written upon this theame Dulce bellum inexpertis’, wanneer hij schrijft: ‘I was again in trench before Tergoes’: toen kan hij Walter Morgan hebben ontmoetGa naar voetnoot20.. Daarnaast is het zeker, dat er correspondentie is geweest tussen verschillende plaatsen en dat de prins agenten in allerlei steden had, die inlichtingen konden verstrekken, evengoed als men trouwens hetzelfde moet veronderstellen ten aanzien van een Spaanse inlichtingendienst in het gebied der rebellen. Zo is het typerend hoe Godevaert van Haecht in zijn Kroniek over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders bij allerlei berichten, ook uit Holland en Zeeland, zijn bron | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vermeldtGa naar voetnoot21.. Bovendien valt aan te nemen, dat de drukpersen een stroom van vliegende blaadjes, aviso's, her en der over de gebeurtenissen van de dag hebben verspreidGa naar voetnoot22.. Wat de teneur van de mededelingen van Walter Morgan betreft: men kan de schrijver kenmerken als de beroepsmilitair, die echter niet onverschillig heeft gestaan tegenover de religie en die niet, zoals Sir Roger Williams, aan beide zijden in de oorlog heeft gediend, waarbij hij zich tegen eventuele beschuldigingen van verraad erop beroept, dat toen hij in Spaanse dienst trad (1574-1577), Spanje niet in oorlog met Engeland wasGa naar voetnoot23.. Vandaar, dat ik bezwaar heb gemaakt tegen de titel, die de Nederlandse vertaling van het boek van Caldecott-Baird heeft meegekregen: Huurling in de Lage Landen, 1572-1574. Er wordt daar, gewild of ongewild, ingespeeld op hedendaagse sentimenten, die aan het woord zijn onmiskenbaar pejoratieve betekenis hebben gegeven: een man, die, onverschillig voor welke zaak, zich tegen grof geld beschikbaar stelt om professioneel het oorlogshandwerk uit te oefenen. Zo ligt het in het geval van Walter Morgan bepaald niet. Typerend is zijn gebruik, bijvoorbeeld in de ‘Opdracht’, van ‘them of the Religion’, ‘his assistants of the Religion’. Zoals Oman het heeft uitgedrukt: ‘English, French, Scottish and Netherland Protestants regarded themselves as brethren - “Gentlemen of the Religion” as the phrase rang’Ga naar voetnoot24.. Van ‘grof geld verdienen’ is stellig ook geen sprake geweest. Integendeel, men mag aannemen, dat hij voor zijn diensten in Vlissingen niet of nauwelijks betaling heeft gekregen. Hierop wijzen gegevens uit het archief van de High Court of Admiralty, PRO Londen, gegevens, die Caldecott-Baird blijkbaar niet gekend heeft. Er blijkt, dat op 8 en 9 december 1572 warrants (bevelschriften) zijn uitgeven op verzoek van onder meer Walter Morgan tot inbeslagneming van een som van 6000 karolus guldens, die zich in het bezit bevonden van Ferdinandus Pointz, toebehorende aan regering en burgerij van Vlissingen ter compensatie van achterstallige soldij, verschuldigd - mag men aannemen - niet alleen aan Morgan persoonlijk, maar ook aan de onder hem dienende soldaten. Soortgelijke warrants werden in januari en februari 1573 uitgevaardigd ten behoeve onder meer van Thomas Morgan en ook in december 1572 werd de beslaglegging op Vlissingse schepen bevolen, onder meer ten behoeve van Sir Humphrey GilbertGa naar voetnoot25.. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een reden van ergernis kon het voor Walter Morgan zijn, wanneer steden geen garnizoen wilden binnenlaten, omdat de ‘poor burghers’ meenden het oorlogshandwerk zelf te kunnen opknappen. Daarover een hele tirade in het verhaal (no. 2) over Rotterdam. Boussu trachtte in de steden ten Oosten van Den Briel garnizoenen te leggen in de eerste plaats beginnend met Rotterdam, welke stad zoals alle andere volstrekt geen garnizoen wilde binnenlaten en op geen enkele manier daartoe overgehaald kon worden, omdat de welvaart van deze stad geheel berust op het handelsverkeer van de kooplieden, waarvan de inborst de soldaat minder kan uitstaan dan enig ander ambachtsman ter wereld, immers, zijn naam verraadt dat zijn vermogen niet groot is, aangezien hij zich ermede tevreden stelt dat wat hem het kostbaarste van alle wereldse goederen moest zijn voor acht penningen te verkopen. De aanwezigheid van de soldaat kan voor de koopman, die zijn levensonderhoud geheel uit winst put, alleen maar de last veroorzaken van voortdurend in vrees te moeten leven voor beroving door de hand van de soldaat. Toen de burgers dan ook ontdekten dat deze krijgslieden zo dicht in de buurt van de stad kwamen, bevalen zij de poorten tegen hen te sluiten. Misschien nog typerender spreekt de aversie van de beroepsmilitair van de burgers, ‘das Zivil’, in een passage, die over Zutfen handelt (no. 8). Ook Zutfen had geweigerd, de weinige soldaten, die in Gelderland te krijgen waren op het ogenblik van de aanmars van het Spaanse leger onder don Frederik (bij Morgan: Alva), als garnizoen in dienst te nemen. Op 12 november 1572 verschenen de Spaanse troepen voor Zutfen, artillerie schoot in korte tijd grote bressen in de wallen. Daarna volgde de bestorming: er was weinig tijd nodig, omdat de verdedigers in kundigheid tekortschoten: door kostbare ervaring kwamen de arme burgers erachter, dat er een groot verschil bestaat tussen het leven in een lange tabberd met een pen in de hand en een pot bier, zittend bij een goed vuur, bezig met de becijfering van het aantal verdiende ‘dollars’ (= Thalers) in een koopmansreis, en het staan bij een open bres met één wang gevuld met kogels en de andere mishandeld (boxed) door het ondeskundig hanteren van zijn haakbus (hargabusse), vermoeid door het dagelijks in dekking kruipen, het dragen van zijn meubilair, gepijnigd door voortdurende angst voor zijn vijand, niet ten onrechte: toen het te laat was hadden zij al hun aardse goederen voor soldaten willen geven. Wij willen hier niet verder op de teksten ingaan, waarvan niet kan worden aangenomen dat zij op eigen waarneming berusten, ook al kunnen zij details bevatten, die niet van elders bekend zijn. Bijvoorbeeld in het verhaal over Geertruidenberg (no. 14) de bijzonderheid, dat de Spaanse commandant over de wal ontsnapt en, hoewel in de rug gewond, over het water zwom naar het Karthuizerklooster (in het Engels: ‘to sainte trossen cloyster)Ga naar voetnoot26. en de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||
monniken aldaar waarschuwde zich met hun bezittingen uit de voeten te maken. Na een bepaald anti-papistische passage over het luxe-leven, dat de monniken daar hadden geleid, volgt de zeer exacte opgave, dat de prins van Oranje, die toen in Dordrecht was, op de tijding van de inname van Geertruidenberg zelf om 3 uur in de namiddag naar de stad kwam. Deze details zouden kunnen berusten op mededelingen van de commandant van de troepen, die de overval hebben gedaan, door Morgan Payet of Epayet genoemd (bij Arend, Alg. Gesch. des Vaderlands, II, v (1851) 304: Poyet). Uit het verhaal van Roger Williams blijkt (111), dat Poyet aan het gevecht bij Rammekens heeft deelgenomen, terwijl onder de ook aanwezige officieren Walter Morgan wordt genoemd. Payet en Morgan kunnen elkaar voor Rammekens hebben leren kennen. Uit hetzelfde verhaal over Geertruidenberg zouden wij nog een merkwaardig voorbeeld van grimmige humor willen vermelden, dat wellicht juist voor zulk een tijd van oorlog typerend is en dat men ook in menig geuzenlied aantreft. Het gaat om het relaas betreffende het bezoek van de prins op de dag zelf of daags na de verrassing van de stad. De burgers, zo wordt hier verteld, begroetten de Prins met vreugde, maar aan die ontvangst werd door geen van het oude garnizoen deelgenomen, ‘for they were discharged all before his coming by the passport of Harlem’ zodat zijne excellentie te laat kwam om hen te bedanken voor de goede dienst hem bewezen door het in bezithouden van de stad in zijn afwezigheid. Met ‘ontslagen met het paspoort van Haarlem’ wordt bedoeld: het gehele garnizoen was over de kling gejaagd, zoals dat met het garnizoen van Haarlem was gebeurd na de inname door de Spanjaarden. Nu komen wij tot de gebeurtenissen, waarbij Walter Morgan zeker aanwezig is geweest (Goes -6- en Rammekens -14-), of waarover hij uit de eerste hand inlichtingen heeft kunnen ontvangen (scheepsgevecht onder Rammekens -11- en dito op het verdronken land bij Reimerswaal -18-). Betreffende Goes deelt Walter Morgan mede, dat 't Seeraerts plan had een aanslag te doen op Antwerpen na geheime correspondentie met Antwerpse burgers, doch deze aanslag werd, toen de troepen al onderweg waren en met hun schepen tot 3 mijlenGa naar voetnoot27. van de stad gekomen waren van Antwerpse zijde herroepen; op de terugweg landde men bij Biezelinge en trok vandaar voor Goes. In veel opzichten komen de vermelde feiten bij Williams en Morgan overeen, bijvoorbeeld zoutketen buiten de wallen van Goes die door de Goesenaren in brand werden gestoken om geen dekking te geven aan de belegeraars. Deze aanval gaf een weinig verheffend schouwspel te zien van gebrek aan samenwerking tussen de watergeuzen van 't Seraerts en de Engelsen. Deze laatsten misten hun bevelhebber ‘Syr Humphrey Gilbert beinge in Flooshunge at physicke for hys fever’. Een dergelijke mededeling wijst mijns inziens op ‘inside information’ van de auteur. Het geheel liep mede door de stoutmoedige tocht van Mondragon met Spaanse hulptroepen, die van Bergen op Zoom bij laag water waadden tot Zuid-Beveland, op een fiasco uit. Merkwaardig is, dat terwijl de auteur over het algemeen zich geheel distantieert van gebeurtenissen, waarbij hij tegenwoordig is geweest, hij eindigt met zinnen in de eerste persoon meervoud: nadat wij daar in een kamp gelegen hadden van 11 september tot 21 oktober (1572) hieven wij het beleg op en daar wij niet over voldoende schepen beschikten om ons in te schepen, verloren wij 200 van onze mannen bij de inscheping bij gebrek aan leiding, blootgesteld aan een aanval van de vijand. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een mededeling in deze vorm zou kunnen wijzen, in de eerste plaats op de aanwezigheid van de auteur vóór Goes en in de tweede plaats op zijn persoonlijke betrokkenheid bij de gebeurtenis. In de beschrijving van de inneming van Rammekens treft de technische uiteenzetting van de wijze waarop Boisot, de nieuwe gouverneur van Vlissingen voor de prins, door een schijnaanval op Middelburg de verdedigers van die stad tot een uitval verlokte, waarbij dezen - volgens overeenkomst - hulp ontvingen van de helft van het garnizoen van Rammekens. Toen die helft door Boisot van haar basis was afgesneden, werd de aanval ingezet met ondermijning aan de zijde van Middelburg, waarbij blijkbaar van branders gebruik werd gemaakt, gezien de combinatie van tekst en tekening. Deze laatste - wij komen er nog over te spreken - is in verschillende opzichten één van de opmerkelijkste van de gehele reeks. Toen de uit Middelburg gevraagde hulp uitbleef, capituleerde Rammekens met zijn restant-bezetting van vijftig man tegen vrije aftocht naar Middelburg. In zijn beschouwing over de scheepsstrijd ter hoogte van Rammekens, 3 april 1573 (no. 11), begint de schrijver met een uiteenzetting over de wijze waarop hij, hoewel hijzelf in zoverre partijdig is, omdat hij in dienst van de prins staat, toch de waarheid van beide zijden tracht te vertellen, voorzover hij die kan te weten komen van hen die het meeste geloof verdienen dat zij in die zaken de waarheid vertellen, waarbij hij dag, maand en jaar van de acties in acht neemt. Toch is hij van de chronologische volgorde afgeweken om de daden van Alva te vervolgen: daarom gaat de beschrijving hoe Alva (lees: don Frederik) het meesterschap over het Haarlemmermeer verkreeg, 1 juni 1573, vooraf aan ‘this noble piece of service done by captain Woorste, admiral of the prince’, 3 april 1573. Het feit, dat de Spanjaarden overal, behalve op het Haarlemmermeer, te water tegen de prins het onderspit hadden gedolven, deed Alva besluiten tot een maritieme actie tegen Vlissingen en Den Briel door een vereniging tot stand te brengen tussen 22 grote schepen van Spanje en Sluis enerzijds en de vloot van Antwerpen anderzijds. De eerste vloot wist met weinig schade Vlissingen te passeren en ging daarna veilig voor anker onder bescherming van het de Spaanse zijde houdende Rammekens. Toen de Vlissingers weer binnengelopen waren, kwamen hun kapiteins om advies bij hun doodziek liggende admiraal, kapitein Worst. Deze hield vanaf zijn bed een toespraak waarin hij hen lafaards noemde en ze ried liever nu te vechten, nu de vijandelijke vloot nog maar 22 schepen telde, dan te wachten tot na de vereniging met die van Antwerpen. Het plan de campagne behelsde de verdeling van de scheepsmacht van de prins in tweeën: de kleinere schepen (heuden, vlieboten en galeien) zouden aanvallen van Veere uit en de grote schepen van Vlissingen uit met het volgende getij. Na hun vertrek had de zieke admiraal rust noch duur (‘thought every hour a month’). Op de tijding, dat mèt de vloed de schepen onder zeil waren gegaan, liet hij zich, na zich aangekleed te hebben, in een kleine pinasGa naar voetnoot28. met 12 riemen langs de kust roeien onder Rammekens aan boord van zijn eigen heude (hwye), die van Veere kwam met de andere kleine schepen en gaf, snelle zeiler als deze was, aanwijzingen aan de andere schepen. Zijn aanwezigheid verwekte grote vreugde. Dichtbij de Spaanse schepen gekomen ‘commanded the drums and trumpets to sound a charge’ (kan bij deze ‘charge’ het ‘Wilhelmus’ zijn gespeeld? Godevaart van Haecht geeft de eerste vermelding in december | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1573: II, 274)Ga naar voetnoot29.. Daar een groot deel van de officieren van de Spaanse schepen aan wal was, kwam van de verdediging weinig terecht: veel schepen gingen verloren. Weinige dagen later stierf kapitein Worst. De laatste episode van het kroniekje betreft het gevecht te water bij Reimerswaal. Men doet goed zich door de publicatie van Caldecott-Baird niet te laten misleiden, omdat een verkeerde tekening no. 11 (scheepsgevecht bij Rammekens) bij deze tekst is terechtgekomen. In zijn samenvatting (165) schrijft Caldecott-Baird over een succesvolle poging van de Spanjaarden om Middelburg van het nodige te voorzien en over een voor hen noodlottige terugvaart naar Antwerpen. Het lijkt mij, dat zulk een verloop uit de woorden van Walter Morgan niet valt af te leiden: reeds dadelijk bij het vertrek uit Lillo vloog het schip van de Spaanse admiraal met 400 matrozen en soldaten bij ongeluk in de lucht, terwijl de kleine schepen der Spanjaarden, die van Bergen-op-Zoom vertrokken een nederlaag leden tegen de geuzenvloot onder Boisot op het verdronken land ten zuiden van Reimerswaal. Bovendien werd aan de vloot bij de terugtocht naar Antwerpen nog verlies toegebracht, terwijl een aantal van de kleinere schepen de Brabantse wal bij Bergen-op-Zoom wist te bereiken. Roger Williams geeft een zeer gedetailleerd verslag van dezelfde gebeurtenis, waarbij het belangrijk is, dat hij aan Spaanse zijde heeft meegevochten en er ternauwernood het leven heeft afgebracht. Caldecott-Baird argumenteert, dat deze slag zich moet hebben voorgedaan in het begin van 1574, en niet een jaar eerder zoals Morgan aangeeft. De datum van Morgan, 28 januari 1573, volgt echter de Boodschapsstijl en is herleid dus 28 januari 1574. De mededeling van Caldecott-Baird, dat Walter Morgan aan de strijd deelnam, berust op een andere episode, waarin een succesvol secours voor Middelburg verhaald wordt, maar Roger Williams voegt daaraan toe, dat deze hulpexpeditie der Spanjaarden bij Walcheren aankwam vier dagen na de verovering van Rammekens (4 augustus 1573)Ga naar voetnoot30.. In het verhaal van Morgan wordt nog melding gemaakt van de vrees van het scheepsvolk op de Spaanse schepen voor de Vlissingers ‘whose accustomed use is to take greater pleasure in a spoonful of Spanish blood than in a bagful of Dollars’ (Thaler, daalder). Ten slotte willen wij nog aandacht besteden aan de achttien pentekeningenGa naar voetnoot31., waardoor het handschrift van Walter Morgan zich onderscheidt. Gelukkig kunnen wij iets verder gaan dan ze ‘delightful’ te noemen, zoals Rowse gedaan heeft. Vóór hem had Oman aandacht aan die tekeningen geschonken. Hij vermoedt, dat Morgan een schetsboek of iets dergelijks van zijn verblijf in de Nederlanden heeft teruggebracht en dat de daarin opgenomen schetsen als voorbeeld en uitgangspunt hebben gediend voor de illustraties van zijn kroniekje. Oman meent namelijk, dat topografische bijzonderheden: kerken, kerktorens en dergelijke inderdaad de werkelijkheid weergeven en niet op fantasie berusten. Daarna doet hij een artistieke | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beoordeling van het werk volgen, die hierop neerkomt, dat hij Morgan op zijn best vindt als tekenaar van personen en dieren, maar dat hij op zeer gespannen voet staat met de perspectief en een voorstelling van een plein of markt (bijvoorbeeld Naarden, executie in Haarlem) een zeer primitieve indruk maakt. Ook zijn architectuur vertoont, mede door een gebrekkig perspectief, een weinig solide indruk. Ook komt dezelfde primitiviteit tot uiting in de grootte van de personages, die of zij nu vooraan in het tafereel staan, of op enige honderden meters afstand, vaak nagenoeg even groot zijn. De belangrijke figuren, Alva, Oranje en dergelijke zijn vaak groter afgebeeld dan hun medemensen. Ook wijst Oman nog op de roerende omstandigheid, dat koeien en melkende boerenmeiden zich van het krijgsgedruis niets aantrekken en in het aangrenzend weiland rustig voortgaan met hun vredelievende bezigheid van grazen en melkenGa naar voetnoot32.. Maar wij willen liever andere vragen over deze tekeningen stellen. Waarop berusten ze; zijn ze betrouwbaar? Nemen wij nu de eerste tekening: de inneming van Den Briel: een militaire afdeling, blijkbaar met opzet van een schijnbaar grotere sterkte dan zij in werkelijkheid kan hebben gehad (hierover geeft de tekst bijzonderheden), rukt op van rechts beneden naar links midden, twee stukken geschut zijn tegenover de wallen van Den Briel opgesteld en zijn in actie. De ruiter, rijdende op de flank van de soldaten zal ongetwijfeld Lumey uitbeelden. Voor de kust zes schepen en een paar bootjes, vijf schepen met prinsenvlaggen, één vertoont in top een vlag met het St. Andrieskruis, doch aan de achtersteven een prinsenvlagGa naar voetnoot33.. In de stad onder andere een kerk met een zeer tuitelige toren, die een zwakke gelijkenis vertoont met de St. Catharina. Het merkwaardige van de voorstelling is, dat ze een herinnering wekt aan een reeds vroeger geziene afbeelding. De herinnering blijkt uit te gaan naar de prent over Den Briel van het bekende prentwerk van Frans Hogenberg. Bij nadere beschouwing is de overeenkomst vaag. Enkele details kloppen op merkwaardige manier: de beide mannetjes die hun hellebaarden als het ware kruisen. Hoewel anders gewend vindt men ook hier de bevelhebber te paard, voorzien van het bijschrift Lum(ey). Er is echter een belangrijk verschil. De (Brielse) Maas ziet men bij Morgan rechts, bij Hogenberg links. In zoverre zijn tekening en prent elkaars spiegelbeeld, zodat het voorbeeld van Morgans tekening in dat opzicht overeenkomt met de plaat van Hogenbergs gravure. Dat voorbeeld moet daarom op een andere faze teruggaan: een schets, een tekening, die eveneens als voorbeeld kan hebben gediend voor de prent van Hogenberg. Op de historische betrouwbaarheid van de afbeelding van Den Briel bij Morgan behoeft hier verder nauwelijks te worden ingegaan: er is geen aanwijzing, dat Morgan Den Briel en nog minder de inneming daarvan op 1 april 1572 heeft gezien. Noch Morgans tekening, noch de prent van Hogenberg geeft een juiste voorstelling: de haven van Den Briel mondt volgens de plattegrond van Jacob van Deventer ten noorden van de stad uit, hier en bij Hogenberg aan de zuidkant, maar de oriëntering van Den Briel is bij Morgan juist, bij Hogenberg is de Maas op de afdruk van de plaat juist aan de verkeerde kant gekomen. Hoewel het model van de toren van St. Catharina wel enigszins gelijkt, geeft Hogenberg een veel beter verantwoorde weergave van het stadje als geheel. Nu wij eenmaal op deze verhouding Morgan-Hogenberg attent zijn geworden, vallen meer van dergelijke gevallen te constateren. De verrassing van Rotterdam laat bij vergelijking met Hogenberg dat spiegelbeeld eigenlijk | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||
niet zien. Er is een zekere overeenkomst, alleen is het punt vanwaar uit de toeschouwer naar de stad kijkt enigszins verschoven. Wel wil ik hierbij aantekenen, dat een andere gravure, gereproduceerd in H.E. Greve, De tijd van den Tachtigjarigen Oorlog in beeld (Amsterdam, 1908) 35, en daar aangeduid als ‘anonieme Duitsche gravure’ juist wat het gezichtspunt van de toeschouwer betreft, meer met de tekening van Morgan overeenkomt. In de tekening betreffende de aankomst van de prins voor Bergen is ook min of meer een spiegelbeeld te zien van het beleg van Bergen bij Hogenberg. Bij de uittocht van Lodewijk van Nassau met zijn troepen uit Bergen is de gelijkenis met de prent van Hogenberg opvallend. Merkwaardig is, dat op de prent, behalve Bergen ook Mechelen is aangegeven en dat dit Mechelen haast het spiegelbeeld lijkt te vormen van Bergen bij Morgan. Ook ten aanzien van Zutphen valt te constateren, dat het gezichtspunt op de stad bij Morgan wat anders ligt dan op de prent van Hogenberg. Een duidelijker voorbeeld van spiegelbeeld vormt de voorstelling van de moord van Naarden (tegenover elkaar staan twee hoge huizen op de voorgrond rechts, een stadspoort links, bij Hogenberg omgekeerd). Ook van verschillende andere tekeningen van Morgan en van prenten van Hogenberg vallen dergelijke overeenkomsten en tegelijk verschillen te bespeuren. Er moet dus op een of andere wijze een samenhang bestaan tussen verschillende tekeningen van Walter Morgan en de prenten van Frans Hogenberg. Aangezien wij van Walter Morgan ten aanzien van zijn tekst weinig en ten aanzien van zijn tekeningen eigenlijk niets weten, willen wij nu de figuur van Frans Hogenberg bekijken. Ook over hem weten wij weinig, maar uit de literatuur kan wel iets over hem worden opgediept. Ruim 100 jaar geleden heeft Frederik MullerGa naar voetnoot34. een opsomming gegeven van de historieprenten van Fr. Hogenberg, die tezamen als ‘het prentwerk’ plegen te worden aangeduid. Fr. Hogenberg werd vóór 1540 te Mechelen geboren, hij is in het laatst der jaren zestig vanwege zijn godsdienstige overtuiging uitgeweken. Hij kan in 1568/9 in Engeland geweest zijnGa naar voetnoot35., maar heeft zich in 1570 in Keulen gevestigd, waar hij volgens de overlevering in 1590 is overleden. Zijn grote naam dankt hij als graveur en uitgever aan het prentwerk, dat in een aantal seriën op verschillende tijden is verschenen. De prenten, die ons hier bezighouden, maken deel uit van serie 6. De prenten die betrekking hebben op de Nederlanden zijn later opgenomen in de Leo belgicus van Aitzinger (drukken 1583, '85, '88, '95 en 1605), in de zonder naam en wetenschap van de auteur in 1596 te Neurenberg uitgegeven Duitse vertaling van E. van Meterens Belgische Historie later nog in de Nassausche Oorloghen, etc. van Wilh. Baudartius van Deynse. Daarnaast is zijn naam naast die van Joris Bruin verbonden aan het grote meerdelige werk Civitates orbis terrarum (in de regel aangeduid als: Braun en Hogenberg): stedenplattegronden voor een deel teruggaand op Jacob van Deventer, die gedeeltelijk ook ten grondslag liggen aan plattegronden in de eerste Plantijn-uitgave van Guicciardini's Descrittione di tutti i Paesi-Bassi (1581). Ook aan enkele titelbladen van andere Plantijn-uitgaven heeft Fr. Hogenberg medewerking verleend. J. Denucé heeft uit de rekeningen in het Plantijn-archief aangewezen, dat Plantijn geregeld voor zijn boekhandel niet alleen exemplaren der Civitates in het Frans en Latijn van Fr. Hogenberg te Keulen, vaak via Abraham Ortelius betrok, maar ook ‘Slachtboeken’, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||
waarmede het prentwerk van Hogenberg wordt bedoeldGa naar voetnoot36.. Wij zouden nu graag weten, hoe Fr. Hogenberg aan zijn prenten is gekomen, waarvan de accurate uitvoering door verschillende auteurs is geprezen. S. Muller Fz.Ga naar voetnoot37. heeft indertijd aangetoond, hoe Hogenberg zijn prent over de slechting van de Vredenburg te Utrecht (1577)Ga naar voetnoot38. op grond van allerlei inlichtingen: prenten, ter plaatse gemaakte tekeningen, verhalen, officiële mededelingen, heeft vervaardigd. De kwestie van de ‘Vorlagen’ van Hogenberg is ook behandeld door J.G. de Brouwere, ‘Een oorlogsreportage in de 16e eeuw’Ga naar voetnoot39.. De Brouwere neemt aan, dat Hogenberg berichtgevers heeft gehad: De exacte juistheid van de weergave van vestingen leert ons veel meer aangaande de conscientieuze werkmethodes van Frans Hogenberg: die moest buitengewoon bekwame observateurs hebben, daar zijn vestingopnamen overeenkomen met deze die van de hand van militaire architecten bewaard bleven. Uiteraard kunnen de tekeningen van Morgan niet het voorbeeld van Hogenberg geweest zijn: dan zouden wij ze niet bezitten. Maar beide kunnen op een vroeger voorbeeld teruggaan, zelfs zouden vroegere tekeningen van Morgan materiaal voor Hogenberg hebben kunnen leveren (wij weten daarvan niets). De onbeholpenheid van bepaalde elementen van de tekenkunst van Morgan behoeven daarvoor geen bezwaar te zijn. Zoals S. Muller Fzn. constateerde, zorgde Hogenberg wellicht alleen voor de sierlijkheid der executie. Ten slotte willen wij nog aandacht besteden aan vier van Morgans tekeningen: de zesde, beleg van Goes, de elfde: slag op de Schelde bij Rammekens, de achttiende: slag bij Reimerswaal, de veertiende: Boisot neemt fort Rammekens. Wij moeten van de elfde en achttiende tekening constateren, dat deze tekeningen in de publicatie van Caldecott-Baird (en evenzo in de daarop gevolgde Nederlandse vertaling) van plaats zijn verwisseld. Dat volgt alleen al uit vergelijking van de tekening en de daarbij behorende teksten. Van al deze episodes, behalve het beleg van Goes, bestaan ook prenten van Hogenberg, die echter maar geringe overeenkomst vertonen met de tekeningen van Morgan. Het beleg van Goes was stellig geen feit van betekenis, waardoor het ontbreken daarvan in Hogenbergs prentwerk verklaard wordt. Zoals reeds vermeld werd, moet Walter Morgan zelf bij de strijd voor Goes betrokken zijn geweest. Misschien heeft die persoonlijke betrokkenheid Morgan ertoe gebracht dit ‘tafereel’ in zijn kroniekje in te lassen. De tekst zegt daarover niets, wij wezen alleen op de merkwaardige overgang van het relaas in de eerste persoon meervoud. De tekening vertoont één zeer in het oog springende fout. De haven van Goes schijnt, in plaats van met de Oosterschelde, in verbinding te staan met de Westerschelde: vergelijk ook de plattegrond van Van Deventer. Toch is het mogelijk - ook Caldecott-Baird heeft dat geopperd (44) - dat de windroos niet georiënteerd is, waardoor noord zuid geworden is en omgekeerd. Een extraaanwijzing in die richting kan worden toegevoegd. De riviermond, die wij aanvankelijk voor de Westerschelde hielden, is op de tekening aangeduid als Scaldis fluvia(!). In de zestiende eeuw werd Scaldis nog uitsluitend voor de Oosterschelde gebruikt. Ook Morgan doet dat. Op de tekeningen elf en achttien wordt, wat wij Westerschelde plegen te noemen, aangeduid met | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Honte. Men dient er natuurlijk mede rekening te houden, dat Walter Morgan Goes alleen van de buitenzijde kan hebben waargenomen, maar ook dan nog valt de gelijkenis van de tekening niet te roemen. De Maria Magdalenakerk, die toen nog veel meer dan nu het profiel van het stadje moet hebben beheerst, maakt een povere indruk. De elegante dakruiter, die wij kennen, dateert weliswaar pas van 1620, na de brand van 1618, maar zowel Jacob van Deventer als Christiaan Sgroten laten een vieringstorentje zien, de daarachter weergegeven grotere toren kan alleen de te groot uitgevallen rechtertoren van het stadhuis voorstellen, destijds met een spits gedektGa naar voetnoot40.. Wat wel merkwaardig is zijn ‘the orchards’, die Morgan nog uitvoerig heeft aangegeven: dit zou een aanwijzing zijn, toen reeds voor fruitteelt, waarover verder eigenlijk niets bekend isGa naar voetnoot41.. Wij gaan nu over tot twee voorstellingen van strijd te water. Eerst de scheepsstrijd bij Rammekens. De tekening vult de tekst vrij aardig aan. Ook hier staat een windroos, die geheel verkeerd wijst, maar verder ziet men de kust van Walcheren van Vlissingen tot Arnemuiden. Van Veere is kennelijk het groot aantal kleine geuzenschepen afkomstig; verschillende van de kleine schepen zeilen niet alleen, maar worden ook geroeid als de pinas van kapiteit Worst. De prent van Hogenberg (FM 413132) vertoont enige gelijkenis, maar kennelijk heeft Hogenberg nog over andere informatiebronnen beschikt, aangenomen, dat hij een ‘Vorlage’ van Walter Morgan gekend heeft. Nu de slag op de Schelde bij Reimerswaal. Ook hier bestaan zo grote verschillen tussen de tekening van Morgan en de prent van Hogenberg (FM413142). De Spaanse opzet was de voorziening van het belegerde Middelburg met proviand, munitie en waarschijnlijk verse troepen. Van deze mislukte expeditie laat de tekening eigenlijk alleen een onderdeel zien. Verschillende kleine Spaanse schepen bevinden zich op het verdronken land (ten zuiden van Reimerswaal) en die schepen zijn in gevecht gewikkeld met eveneens kleine geuzenschepen: zij worden aangetast, veroverd of vernietigd. Hogenberg laat een beeld zien van het grotere geheel: ook de grote schepen verschijnen bij hem ten tonele en wellicht nadert hij daarbij dichter het relaas van Roger Williams. De laatste tekening, die wij ter sprake willen brengen, is de inneming van Rammekens. Hiervoor bestaat geen corresponderende prent van Hogenberg, al ontbreekt het wapenfeit niet in zijn zesde reeks (FM413135). Bij Morgan is de kustlijn van Vlissingen tot Rammekens stellig mistekend, maar bijzonder aantrekkelijk is de plattegrond van Vlissingen, en wellicht ook die van Rammekens. Vergelijken wij de plattegrond van Vlissingen met die van Jacob van Deventer (1545?), dan valt op, dat de bastionnering van de stad sindsdien aan de oost- en noordzijde (sinds 1572 tegenover Middelburg zeer actueel geworden) begonnen isGa naar voetnoot42.. De op | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de tekening voorkomende windroos wijst opnieuw onjuist. Met de fortificaties van Vlissingen is de militair Morgan kennelijk goed op de hoogte: legenda verwijzen met letters naar een aantal details, die echter op de plattegrond van de stad niet zijn opgenomen. Ook de plattegrond van Rammekens maakt een betrouwbare indruk. Men dient daarbij te bedenken, dat het tegenwoordige Rammekens slechts een overblijfsel is van een grotere versterking. Typerend zijn de ‘kalebasflesjes’, een geuzenembleemGa naar voetnoot43., op de beide prinsenvlaggen bij Vlissingen. Vóór Rammekens liggen twee branders, die, volgens de tekst, wachthuizen in brand staken. Rammekens is verder voorgesteld op het ogenblik, dat de bezetting, die het fort heeft overgegeven, afmarcheert naar Middelburg. Hoewel ons uit het kroniekje, waarvan wij nu de oorspronkelijke tekst, tezamen met de aantrekkelijke pentekeningen, in een betrouwbare uitgave ter beschikking hebben gekregen, geen feiten bekend worden, die onze wetenschap over 1572 en 1573 ingrijpend wijzigen, dient de verschijning in druk toch een verrijking genoemd te worden. Tekeningen en tekst kunnen toch hier en daar bijzonderheden vermelden, die ons van elders niet bekend zijn. Met erkenning van die betekenis dient men zich toch te hoeden voor het vervallen in overdrijving in de trant van Geoffrey Parker. Deze verdienstelijke historicus, aan wie wij de meest recente mij bekende behandeling van de Opstand danken, The Dutch Revolt, komt tot de opzienbarende mededeling, dat de beste verslagen van de oorlog van deze tijd (dat is Parkers zogenaamde Second Revolt, 1569-1576), geschreven zijn door twee Engelsen: Roger Williams en Walter Morgan. Voor Williams voor mijn part, maar voor Walter Morgan is dat stellig te veel eerGa naar voetnoot44.. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1. De verrassing van Den Briel op 1 april 1572, door Morgan.
2. De verrassing van Den Briel op 1 april 1572, door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||
3. Plattegrond van Den Briel en omgeving, omstreeks 1550 door Van Deventer.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||
4. De inneming van Rotterdam door Boussu, 9 april 1572, door Morgan.
5. De inneming van Rotterdam door Boussu, 9 april 1572, door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||
6. De komst van de prins van Oranje voor het belegerde Bergen, 11 augustus 1572, door Morgan.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||
7. Bergen, door Alva belegerd, 18 augustus 1572, door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||
8. Bergen, vertrek van Lodewijk van Nassau op 6 september 1572, door Morgan.
9. Lodewijk van Nassau vertrekt uit Bergen, 6 september 1572, door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||
10. Moord te Naarden door de Spanjaarden, 30 november 1572, door Morgan.
11. Moord te Naarden door de Spanjaarden, 30 november 1572, door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||
12. Sinjeur 't Seraerts, gouverneur van Vlissingen voor de prins, landt met zijn troepen op Zuid-Beveland op 11 september 1572 en belegert Goes, door Morgan.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||
13. Plattegrond van Goes door Van Deventer.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||
14. Plattegrond van Zuid-Beveland door Chr. Sgroten.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||
15. Zeegevecht bij Rammekens, door Morgan.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||
16. Zeegevecht bij Rammekens, 22 april 1573 (afwijlende datering!) door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||
17. Gevecht op de Schelde bij Reimerswaal, door Morgan.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||
18. Gevecht op de Schelde bij Reimerswaal, door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||
19. Inneming van Rammekens, 5 augustus 1573, door Morgan.
20. Inneming van Rammekens, 5 augustus 1573, door Hogenberg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||
21. Plattegrond van Vlissingen, door Van Deventer.
|
|