Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 93
(1978)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 446]
| |
Nogmaals Beek en de stamvader van de Bosoniden
| |
[pagina 447]
| |
Boso uit de eerste oorkonde is dan een tijdgenoot van Karel de Grote, die, getuige de tekst van de bevestigingsoorkonde, zelfs nog paltsgraaf van Karel de Kale geweest is. Chaume heeft deze visie overgenomen zonder de analyse van Maurice Prou uit 1915 aangaande deze tweede (bevestigings-)oorkonde erbij betrokken te hebben. Had hij dat gedaan, dan zou hij ongetwijfeld tot het inzicht zijn gekomen, dat en Barthélemy's en zijn voorstelling van zaken onhoudbaar is. Prou bewijst overtuigend, en hij wordt hierin gevolgd door Poupardin en TessierGa naar voetnoot5., dat in dit tweede geval sprake is van een tiende-eeuws falsum. Prou ziet geen reden om de eerste oorkonde niet op 876 te laten staan. Daarmee is Boso als tijdgenoot van Karel de Grote geëlimineerd. Chaume heeft - ten tweede - nog andere ijzers in het vuur om twee generaties terug te gaan. In de capitularia wordt melding gemaakt van een filius Bosonis, dus een zoon van een Boso, voorkomend in de zogenaamde responsa bestemd voor de koningsboden. De tekst van de instructie - want daar komt het op neer - luidt: ‘de rebus, quas marchio tradidit filio Bosonis vel aliis hominibus: volumus [= Lodewijk de Vrome en Lotharius] ut hi, quibus traditae fuerint vestituram suam accipiant et insuper confirmationem’Ga naar voetnoot6.. Boretius brengt deze overdracht in verband met de oorkonde uit 826, waarin beide keizers Beek inruilen voor BiellaGa naar voetnoot7.. Dat met de filius Boso III bedoeld wordt stoelt Chaume op het argument, dat het Latijn dikwijls zo'n constructie kent als het naamgenoten betreft. De zoon van Boso heet kennelijk ook Boso. Mijn kennis van het vroeg-middeleeuwse Latijn reikt niet zover, dat ik dit argument kan weerleggen of staven; het komt me niet ongeloofwaardig voor. Mijn bezwaar richt zich tegen de identificatie van de zoon met Boso III. Ik zie niet in, waarom in de oorkonde van 826 door de keizers wel over Boso van Beek (= III) gesproken wordt en in het met zeer grote waarschijnlijkheid daarop betrekking hebbend responsum uit ongeveer dezelfde tijd dezelfde persoon nu als ‘zoon van Boso’ wordt aangeduid. Het ligt voor de hand, dat niet graaf Boso (van Beek) persoonlijk de goederen van de markgraaf aanvaardde, doch dit aan een zoon overliet. Chaume kon weten, dat een van Boso's zonen diens naam draagt. Deze Boso jr speelt later in Noord-Italië nog een grote rol; hij wordt aldaar aangetroffen als graafGa naar voetnoot8.. Over hem en over zijn weggelopen gade Engeltrude is, behalve bij Parisot en Poupardin, aan wie ik hier verder voorbij ga, nog het een en ander te vinden bij Hincmars De divortio Lotharii regis et Tetbergae reginaeGa naar voetnoot9.. Boso van Beek ope- | |
[pagina 448]
| |
reerde in 827 in Noord-Italië als missusGa naar voetnoot10.. Bestaat er ook een verband tussen Boso's werkzaamheden aldaar en de ten uitvoerlegging van de keizerlijke instructie? In de derde plaats wijst Chaume op een passage bij Poupardin, waarin deze drie voorbeelden geeft van naamgenoten in Austrasië in de zevende en achtste eeuwGa naar voetnoot11.. Een Boso komt voor in een fragment van een vita Sancti Sereni ten tijde van Dagobert I, volgens Byeus in de uitgave van de Acta Sanctorum een onbetrouwbaar en fabelachtig geschriftGa naar voetnoot12.. Een tweede Boso trof Poupardin aan in het cartularium van de abdij Gorze. Een graaf Boso schonk in 770 aan dit klooster de villa QuincyGa naar voetnoot13.. Hoewel de uitgever reeds constateerde, dat deze oorkonde een getuigenlijst bevat, waarvan sommige namen verdacht veel weg hebben van die in een soortgelijke lijst bij een oorkonde van koningin Richildis (echtgenote van Karel de Kale en kleindochter van Boso van Beek) gaat hij niet zover dat hij deze oorkonde vals achtGa naar voetnoot14.. Chaume meent echter, dat op grond van de overeenkomst van deze namen de oorkonde uit 770 op 913 gesteld moet worden. Aldus doende ondergraaft hij gedeeltelijk zijn eigen genealogische constructieGa naar voetnoot15.. Nader onderzoek naar een eventueel verband tussen beide oorkonden is gewenst. Tenslotte moet een derde en laatste Boso bij Poupardin nog de revue passeren. Deze figureert in een getuigenlijst van een oorkonde uit 723 van Karel Martel. Poupardin meende ten onrechte, dat het een oorkonde voor Maastricht betreft; het is buiten twijfel, dat het in dit geval om Utrecht handeltGa naar voetnoot16.. Juist de oorkonde aangaande deze laatste Boso is het enige vaste gegeven, dat we in handen hebben. Er is evenwel onvoldoende bewijs voor een relatie tussen deze achtste-eeuwse Boso en Boso van Beek. Ook Poupardin houdt zich op de vlakte en waagt zich niet aan een uitspraak over een familierelatie met Boso van Beek en zijn nakroost. Hij meent echter, dat de familie uit Austrasië en met name de omgeving van Metz afkomstig kan zijnGa naar voetnoot17.. Resumerend kan gezegd worden, dat Chaume's gegevens te weinig resultaat opleveren voor het herleiden van de Bosoniden tot ca 750. Doch hier moet direct aan toegevoegd worden, dat evenmin nieuwe, laat staan doorslaggevende, bewijzen voor een Saksische herkomst van de Bosoniden gevonden zijn. Al zijn de voorbeelden, die Poupardin geeft niet alle uit betrouwbare bronnen afkomstig, toch neig ik er langzamerhand toe om Poupardins suggestie aangaande Metz en omgeving als bakermat van de Bosoniden niet uit te sluiten. Regelmatig blijkt dat in de negende eeuw leden van dit geslacht bezittingen gelegen in dit gebied aan kerkelijke instellingen vermaken. | |
[pagina 449]
| |
Met dit alles is de kwestie van de herkomst van de Bosoniden nog geenszins opgelost. Ik houd me daarom aanbevolen voor elke aanwijzing, die meer licht kan werpen op Boso van Beek en zijn directe vooroudersGa naar voetnoot18.. |
|