Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 93
(1978)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Misdaad en straf - Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit
| |
[pagina 178]
| |
woordigers uit de andere menswetenschappen interesse opbrengen voor dit probleem. Het is de verdienste van de Nederlandse werkgroep voor strafrechtshistorici dat zij de criminaliteit en het strafrecht in het verleden interdisciplinair benadert. | |
B. Het belang van de gerechtelijke archievenIn het kader van de studie van de criminaliteit in het verleden, worden vragen gesteld die ook door hedendaagse criminologen worden geformuleerd. Om een antwoord op deze vragen te krijgen ontbeert de historicus de meeste moderne methoden waarop de criminoloog een beroep kan doen: de psychologische test, het enquête-onderzoek, het gebruik van vragenlijsten. Nochtans laten de bronnen toe een antwoord te geven op een aantal vragen van criminologische of strafrechtelijke aard. De meeste gegevens komen vanzelfsprekend uit de gerechtelijke archieven. Welke bronnen kunnen worden aangeboord bij de studie van de misdadigheid uit het verleden? Het gros van de gegevens komt uit de gerechtelijke archieven. Teneinde deze gegevens correct te interpreteren moeten wij een duidelijk inzicht hebben in de ingewikkelde gerechtelijke structuur en de competentie van de talrijke rechtbanken. Theoretisch komen alle stukken uitgaande van de gerechtelijke instanties in aanmerking voor de studie van de criminaliteit. Zeer belangrijk zijn de procesbundels, de vonnissenregisters, de rekeningen van gerechtsofficieren en de gevangenisrollen. Sommige reeksen bronnen bieden zeer uitvoerige gegevens zoals bijvoorbeeld de crimboucken te Brugge. Deze registers bevatten de ondervraging van de beschuldigden door de schepenen van het Brugse Vrije, meestal de uitspraken, de eventuele akten van beschuldiging en eventueel de gratieverzoeken. De talrijke gegevens over de beschuldigden die men in deze bronnen aantreft zijn van het grootste belang voor de kennis van leeftijd, geboorteplaats, woonplaats, burgerlijke staat, beroep, datum en plaats van het misdrijf, eventuele handtekening, medeplichtigen, aard van het misdrijf en criminele antecedenten. | |
C. De misdrijven als onderwerp van onderzoekDe criminaliteit in het verleden kan men op twee fundamenteel verschillende wijzen onderzoeken, namelijk kwalitatief en kwantitatief. Alvorens met het onderzoek te beginnen, dient men goed te beseffen dat het begrip misdaad in de loop der tijden kan evolueren. De evolutie van de morele begrippen doet zich ook in het strafrecht gevoelen en maakt dit aan veranderingen onderhevig. Binnen de studie van de criminaliteit kan men verschillende studieobjecten onderscheiden: misdrijven, de misdadigers, de geografische spreiding van de criminaliteit, het tijdstip van de mis- | |
[pagina 179]
| |
dadigheid, de criminogene factoren, de evolutie van de criminaliteit en van de mentaliteit. Al deze onderwerpen worden zowel kwalitatief als kwantitatief onderzocht, alhoewel de laatste tijd het kwantitatieve aspect doorweegt. Sommige auteurs pogen op grond van steekproeven een doorsnede te maken van de criminaliteit in een bepaald gebied en gedurende een bepaalde periode. Zo onderzocht J.C. Gegot onder leiding van P. Chaunu de criminaliteit in het baljuwschap van Falaise in Normandië tijdens drie perioden namelijk van 1661-1671, van 1709 tot 1719 en van 1782 tot 1788Ga naar voetnoot2.. P. Petrovitch publiceerde in de Cahiers des Annales de resultaten van zijn onderzoek inzake de criminaliteit te Parijs in de tweede helft van de achttiende eeuw. De auteur onderzocht volgens de kwantitatieve methode de voornaamste groepen misdaden en kwam onder meer tot de conclusie dat 87% van de delicten uit diefstal bestond terwijl weinig gevallen van majesteitsschennis, vader- en kindermoord, zelfmoord en zedenzaken te voorschijn kwamen. De auteur poogt tevens op basis van zijn cijfers de veroordelingscoëfficiënt per 1.000 inwoners te berekenen (0,06) en te vergelijken met de hedendaagse (6,3 per 1.000 inwoners). De auteur verklaart het geringe aantal veroordelingen te Parijs in de tweede helft van de achttiende eeuw hoofdzakelijk uit een ontoereikend en inefficiënt politieapparaatGa naar voetnoot3.. Dit moest worden gecompenseerd door een strenge repressie. Petrovitch komt op een naar ons oordeel nogal eenvoudige wijze tot dit resultaat dat daarna kritisch moet worden onderzocht. Het is inderdaad zeer riskant statistische gegevens uit twee zo verschillende perioden met elkaar te vergelijken. Niet alleen is de manier van registreren heden ten dage veel accurater geworden maar bovendien onderging het politieapparaat een sterke ontwikkeling. Een bijkomende moeilijkheid is dat wij slechts onvolledige gegevens bezitten over de bevolkingsstructuur in het ancien régime. De jaarlijkse criminele statistiek geeft de verhouding weer van het aantal veroordeelden tot de bevolking van zestien jaar en ouder. Om over een gelijkwaardige vergelijkingsbasis te beschikken, zou men bijgevolg de samenstelling van de bevolking in een bepaald geografisch gebied, in minderjarigen en anderen, in de onderscheiden perioden moeten kennen. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat de leeftijd waarop men voor het strafrecht meerderjarig werd een verandering onderging. In het ancien régime was dit vaak veertien jaar. Dit feit kan eveneens de vergelijking scheef trekken. | |
[pagina 180]
| |
Een algemeen onderzoek naar de criminaliteit werd voor de Zuidelijke Nederlanden reeds doorgevoerd voor Antwerpen, Brugge, Brussel, Lier, Namen, Nijvel en het land van Herve. De studie over Antwerpen is een algemeen onderzoek en behandelt de tweede helft van de achttiende eeuwGa naar voetnoot4.. Ook de studie over de criminaliteit in het Brugse Vrije behandelt de tweede helft van de achttiende eeuwGa naar voetnoot5.. De studie over Brussel geeft een overzicht van de criminaliteit van de late middeleeuwen (begin vijftiende eeuw) tot het einde van het ancien régimeGa naar voetnoot6.. De studie over Lier heeft eveneens de achttiende eeuw tot onderwerpGa naar voetnoot7.. In een recente publicatie handelen twee bijdragen over respectievelijk de criminaliteit in Namen en het land van Herve. Uitvoeriger is de studie van M.S. Dupont-Bouchat over criminaliteit en mentaliteit te Nijvel in de achttiende eeuw op grond van delicten, bestraft door de Nijvelse schepenbank tussen 1696 en 1795Ga naar voetnoot8.. Op grond van het toch wel zeer beperkte bronnenmateriaal stelt de auteur vast dat de meeste delicten tegen de persoon gericht waren. Daarop volgen de misdrijven tegen het gezag en tegen de eigendomGa naar voetnoot9.. Een studie over de criminaliteit te Antwerpen in de achttiende eeuw, onder leiding van L.Th. Maes, is ver gevorderdGa naar voetnoot10.. Een werk over misdaad in het middeleeuwse Utrecht behandelt ten eerste het aandeel van de diverse misdaden in het totale aantal delicten. Evenals in het middeleeuwse Brussel bleek de agressieve criminaliteit in Utrecht kwalitatief de belangrijkste vorm van misdadigheidGa naar voetnoot11.. William Monter bracht in een zeer korte bijdrage een typologie van de criminaliteit te Genève in 1562. Het kleine aantal gevallen (197) maakt het echter gevaarlijk definitieve conclusies te trekkenGa naar voetnoot12.. B. Lescaze heeft overigens aangetoond dat deze auteur zijn eigen bronnen heeft overschat en een aantal bronnenreeksen heeft verwaarloosd die, indien hij ze had bestudeerd, zijn conclusies zouden hebben ge- | |
[pagina 181]
| |
wijzigd. Lescaze heeft gewezen op de zwakheden van deze studie en de gevaren gesignaleerd van een incorrecte interpretatie van het bronnenmateriaal. Het blijkt dat sommige processen zijn verdwenen zodat de representativiteit van het materiaal voor dit geval in twijfel kan worden getrokkenGa naar voetnoot13.. Toch waagt Lescaze het een beeld te geven van de criminaliteit en het strafrecht te Genève in 1572 op grond van 173 aanklachten. Hierbij hecht hij een speciaal belang aan het kwalitatief en kwantitatief verschil tussen de mannelijke en de vrouwelijke criminaliteitGa naar voetnoot14.. Sommige auteurs pogen door detailstudies over een kleine gemeenschap, een dorp of een groep dorpen, de latere, noodzakelijke, grote synthese voor te bereidenGa naar voetnoot15.. In dergelijke studies wordt vanzelfsprekend veel aandacht besteed aan elk misdrijf afzonderlijk. Hoe werden de misdrijven gepleegd? Welke instrumenten of wapens werden aangewend bij de voltrekking van de misdadige handeling. In geval van moord en doodslag kan worden onderzocht hoe regelmatig het blanke wapen werd gehanteerd en in welke kringen het gebruik van vuurwapenen toenam. Sommige historici wijdden een hele monografie aan één bepaalde vorm van misdaad. Zo schreef Arlette Farge een studie over de voedseldiefstal te Parijs in de achttiende eeuwGa naar voetnoot16.. Onder het hoofdstuk ‘misdrijven tegen het vermogen’ kunnen trouwens talrijke problemen worden aangesneden: de soorten vermogensdelicten gaande van gewone diefstal tot diefstal met braak, straatroof en afpersing. Hoe werden de delicten gepleegd? Wat werd er gestolen? Hoe werd het gestolen goed opnieuw van de hand gedaan? E. Thompson analyseerde onder de titel ‘the crime of anonymity’, de dreigbrieven in de achttiende en negentiende eeuwGa naar voetnoot17.. Deze zijn ook in de Nederlanden bekend en wel als brandbrievenGa naar voetnoot18.. Sedert enkele jaren interesseren sommige historici zich voor de geschiedenis van de seksualiteit. Met de groeiende interesse voor het seksuele leven, die in nauw verband staat met demografische problemen en collectieve gedragingen, ontstond eveneens een nieuwe belangstelling voor de seksuele delicten. In het kader van de bestudering der misdrijven tegen de openbare zedelijkheid en tegen de gezinsorde, worden verschillende verschijningsvormen van prostitutie onderzocht evenals de personen die erbij betrokken waren zoals pooiers, koppelaars en klanten. J. Rossiaud onderzocht de relatie prostitutie - jeugd en maat- | |
[pagina 182]
| |
schappij in de steden van Zuid-Oost Frankrijk in de vijftiende eeuw. De auteur verdedigt de stelling dat de prostitutie, die in de vijftiende eeuw in Bourgondië en de Provence werd toegelaten, een natuurlijk produkt was van de demografische structuren, de orde en de moraal. Zij temperde de agressiviteit. Rossiaud meent nochtans dat de mannelijke losbandigheid de crisis van de renaissance niet overleefde. Tussen 1520 en 1570 wezen verschillende tekenen erop dat de prostitutie door de stedelijke gemeenschappen meer en meer werd verworpen. Dit was het gevolg van de verbetering van de positie van de vrouw, de reformistische stromingen in de kerk en een groeiend inzicht in de band tussen prostitutie en criminaliteitGa naar voetnoot19.. G. Ruggiero geeft een statistiek van de seksuele criminaliteit in Venetië van 1338 tot 1358 en komt tot de conclusie dat - de tegennatuurlijke zedendelicten uitgezonderd - de Venetiaanse gemeenschap zeer ruimhartig was voor seksuele delinquentenGa naar voetnoot20.. De auteur poogt tevens de stijging of daling van het aantal seksuele delicten, die vaak aangelegenheden waren tussen buren, te verklaren door demografische en psychologische factoren. Zo vraagt hij zich af welke invloed de pest van 1348 had op het criminaliteitscijferGa naar voetnoot21.. Bovendien trekt hij conclusies inzake de sociale verhoudingen. Hij stelt vast dat edelvrouwen nooit het slachtoffer waren van leden van de lagere klassen. De edellieden daarentegen hadden procentueel een zeer groot aandeel in de seksuele criminaliteit in Venetië in de vroege renaissanceGa naar voetnoot22.. De auteur verklaart dit uit de hoge huwelijksleeftijd van de edelen en uit de lichte bestraffing van edellieden die zich hadden schuldig gemaakt aan verkrachting van niet-adellijke vrouwen. De geschiedenis van de homoseksualiteit werd tot nu toe zeer weinig bestudeerd. William Monter, die dit verschijnsel onderzocht voor Genève in de zestiende eeuw, bracht het in verband met de bevolkingsexplosie rond 1560 en het overschot aan mannelijke inwoners. Hij meent tevens een correlatie waar te nemen tussen religieuze ijver en de repressie van seksuele afwijkingen. Het grote aantal processen te Genève valt inderdaad samen met de periode waarin het consistorium van Genève zijn grootste activiteit ontplooideGa naar voetnoot23.. Dezelfde conclusie trekt hij ten aanzien van Freiburg. Hier valt een stijging van het aantal gevallen van sodomie, een typisch landelijk delict, samen met het uitvoeren van verschillende besluiten van de contrareformatie, genomen op het concilie van TrenteGa naar voetnoot24.. In Romaans Zwitserland valt | |
[pagina 183]
| |
de nauwe band op tussen bestialiteit en hekserij, twee misdaadvormen die als ketterij werden beschouwd. Zowel de processen wegens hekserij als die wegens sodomie eindigden trouwens omstreeks hetzelfde tijdstipGa naar voetnoot25.. L. Boon bestudeerde de grote vervolging van sodomieten in het gewest Holland in 1730-1731Ga naar voetnoot26.. A.N. Gilbert analyseerde de houding van de Britse zeemacht tegenover homoseksualiteit in de achttiende en negentiende eeuw aan de hand van de vonnissen van de krijgsraad. De auteur toont aan dat het voor de rechtbank niet gemakkelijk was een bewijs van het misdrijf te leveren. Indien dit wel gelukte, was de straf streng. Tussen 1703 en 1710 werd 27% van de doodstraffen uitgevoerd wegens homoseksualiteitGa naar voetnoot27.. Ook later werd dit misdrijf zwaarder bestraft dan diefstal en desertie. Het is pas na de Napoleontische oorlogen dat de processen wegens homoseksualiteit opvallend afnamen. Ook in de Britse marine groeide een neiging tot humanisering en meer en meer won de overtuiging veld dat sodomie een vorm van geestesziekte kon zijnGa naar voetnoot28.. De studie van het geweld in het verleden is ongetwijfeld een boeiend onderwerp. In verschillende werken over de criminaliteit in het algemeen wordt ook aandacht besteed aan de criminaliteit tegen de persoon. Hieruit blijkt dat de maatschappij van het ancien régime en vooral van de middeleeuwen zeer gewelddadig was. De kleinste meningsverschillen leidden zeer snel tot geweld. In mei 1969 wijdde het Centrum voor Middeleeuwse en Renaissancestudies van de Universiteit van Californië een symposium aan geweld en burgeronrust (civil disorder) in de Italiaanse steden tussen 1200 en 1500. Hierin handelen bijdragen over order and disorder in de Romagna, de Toscaanse steden en RomeGa naar voetnoot29.. Een bijdrage is gewijd aan misdaad en straf te Ferrara tussen 1440 en 1500Ga naar voetnoot30.. De auteur hiervan meent dat er maar een beetje waarheid zit in de bewering van Huizinga dat er een groot verschil bestaat tussen de homo sapiens van de vijftiende eeuw en die van nu. De vijftiende-eeuwse mens was volgens Huizinga heviger van temperament, gemakkelijker opgewonden dan de moderne mens. De kritiek is ons inziens niet gerechtvaardigd maar begrijpelijk indien men weet dat W. Gundersheimer uitsluitend de misdrijven heeft bestudeerd die de doodstraf tot gevolg hadden. Hij komt dan ook tot de misleidende conclusie dat diefstal statistisch het meest voorkomend misdrijf wasGa naar voetnoot31.. Andere studies op grond van uitvoeriger bronnenmateriaal hebben reeds aangetoond dat | |
[pagina 184]
| |
gewelddadige delicten in die periode de overgrote meerderheid uitmaakten en het symptoom waren van een gewelddadige tijdGa naar voetnoot32.. Zelfmoord werd reeds herhaaldelijk, ondermeer door De L'ArbreGa naar voetnoot33. bestudeerd op strafrechtelijk vlak. Voor de historicus heeft de zelfmoord belang als collectief fenomeen, wanneer het aantal zelfmoorden kan dienen als een waardemeter, een ‘thermometer’ van de zeden van een groep of een tijd. Terwijl hierover uitvoerige gegevens bekend zijn voor de negentiende en twintigste eeuw, is dit wegens het gebrek aan bronnen niet het geval voor het ancien régime. Een uitspraak van Voltaire over het grote aantal zelfmoorden te Genève, zette Laurent Haeberli er toe aan deze thesis te onderzoeken. Hij kwam tot de conclusie dat de curve van de zelfmoord in de achttiende eeuw verwantschap vertoont met die van echtscheidingen, langdurige economische inzinkingen en politieke crisissenGa naar voetnoot34.. Enkele auteurs doen ook een onderzoek naar het tijdstip waarop het misdrijf is gepleegd. M.M. Champin, stelde vast dat de curve van de beledigingen een piek bereikte tijdens commerciële- en landbouwmanifestaties en feestelijkheden, zoals jaarmarkten, oogsten en hooitijdGa naar voetnoot35.. De curve van de bedreigingen volgt dezelfde beweging als deze van de beledigingen. Uit zijn maandelijkse statistiek blijkt dat gewelddaden culmineren in de maanden mei en septemberGa naar voetnoot36.. De auteur maakt zelfs een curve per dag van de week en per uur van de dag. De curven vertonen een duidelijke piek op zondag en rond de middag, 15 uur, 17 uur en 19 uur, wanneer velen in de herbergen vertoevenGa naar voetnoot37.. Sommige auteurs onderzoeken minder spectaculaire vormen van misdadigheid. Hiertoe behoren de economische misdrijven zoals smokkel. Cal Winslow analyseerde de smokkel in Sussex in de achttiende eeuw en de strenge repressie met talrijke executies in 1749 onder leiding van de hertog van RichmondGa naar voetnoot38.. Een aanverwant misdrijf, vaak gepleegd door smokkelaars, was het plunderen van aangespoelde wrakstukken of gestrande schepen. Dit misdrijf, dat vooral in de achttiende eeuw toenam, werd in Engeland niet zo zwaar bestraft als smokkel. Toch werden in de tweede helft van de achttiende eeuw nog enkele personen geëxecuteerd als afschrikkende maatregelGa naar voetnoot39.. | |
[pagina 185]
| |
Er bestaat vaak een duidelijk onderscheid tussen de criminaliteit in de stad en de misdadigheid op het platteland. Dit voor criminologen bekende verschijnsel, is ook voor het verleden vastgesteld en blijkt duidelijk uit afwijkende curvenGa naar voetnoot40.. Sommige auteurs maken een vergelijkende studie over de criminaliteit in verschillende gewesten. Zo poogt J.S. Cockburn de kwalitatieve en kwantitatieve verschillen en overeenkomsten te ontdekken in de misdadigheid in Sussex, Essex en HertfordshireGa naar voetnoot41.. | |
D. De misdadigersNadat zij de misdrijven hebben bestudeerd, pogen de historici tevens een inzicht te krijgen in de delinquenten. Wie waren zij? Waardoor werden zij gedreven? Geeft de bestudering van hun profiel een antwoord op bepaalde sociaal-economische en psychologische toestanden uit het verleden. In de middeleeuwen bieden de bronnen doorgaans weinig gegevens over de misdadiger. De rechters interesseerden zich immers vooral voor het strafbaar feit en hadden weinig belangstelling voor de omstandigheden waarin het misdrijf was tot stand gekomen. De periode na de middeleeuwen biedt echter heel wat informatie over hun milieu, leeftijd, familie, beroep, woonplaats en ontspanningsvormen. Een dergelijk onderzoek zou men ook een sociologische benadering van de misdadigers kunnen noemen. Een eerste vraag houdt verband met het geslacht van de delinquenten. Welk kwalitatief en kwantitatief verschil bestond er tussen mannelijke en vrouwelijke criminaliteit? Statistisch gezien kan men de vrouwelijke criminaliteit uit twee gezichtshoeken benaderen. Men kan zowel voor het totaal van de misdrijven als voor elk misdrijf afzonderlijk de verhouding mannen-vrouwen per honderd berekenen. Vervolgens kan een tweede zogenaamd absoluut percentage uitgerekend worden. Dit is de vrouwelijke criminaliteit ten aanzien van één delict, vergeleken met het totaalcijfer van alle door de vrouw gepleegde delicten tijdens een bepaalde periode. Dergelijke onderzoekingen brengen aan het licht dat vrijwel alle delicten veel vaker begaan werden door mannen dan door vrouwen. Een paar delicten zoals hekserij, gifmoord, specifieke eigendomsdelicten waarbij list vereist werd, valse beschuldiging en krenking door woorden en kindermoord waren meer vrouwelijke delictenGa naar voetnoot42.. J.M. Beattie onderzocht de criminaliteit onder vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw in EngelandGa naar voetnoot43. op grond van de gerechtelijke dokumenten van de | |
[pagina 186]
| |
twee Zuid-Oostelijke graafschappen Surrey en Sussex. De periode van 1663 tot 1802 werd bestudeerd. Hieruit blijkt dat wanneer men de absolute cijfers bekijkt, de vrouwen net als de mannen ook in hoofdzaak wegens diefstal en gewelddaden voor de rechtbank kwamen. Zijn tabellen leren ons echter dat bijvoorbeeld in Surrey de deelname van de vrouwen aan de criminaliteit in totaal 21% bedraagt. De vrouwen namen in Surrey van 9 tot 19% van de misdrijven tegen de persoon voor hun rekening doch inzake misdrijven tegen de eigendom liep dit percentage te Surrey in sommige jaren op tot 41% (zakkenrollen)Ga naar voetnoot44.. De auteur concludeert bovendien dat ondanks de moeilijkheden die een dergelijke vergelijking meebrengt, de vrouwen in de stad geneigd waren meer misdrijven tegen de personen en tegen de eigendom te plegen dan die op het platteland. Dit houdt verband met een verschil in levensomstandighedenGa naar voetnoot45.. De criminologen hebben verschillende verklaringen voor het geringe aandeel van de vrouw in de criminaliteit. Afgezien van de psychologische en fysische verschillen tussen beide seksen, die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor de afwijkingen in de criminele gedragingen, dienen wij ook de specifieke sociale positie van de vrouw tijdens het ancien régime onder ogen te zien. De ondergeschikte sociale positie van de vrouw, haar juridische inferioriteit, haar beperkt openbaar optreden hebben waarschijnlijk bijgedragen tot het verschil in intensiteit tussen de vrouwelijke en mannelijke criminaliteitGa naar voetnoot46.. Dit verklaart tevens volgens Beattie het hogere percentage misdadig gedrag van de vrouw in de stad, waar zij minder sterk is onderworpen aan sociale controle en meer deelneemt aan het openbaar levenGa naar voetnoot47.. Carol Wiener onderzocht voor het graafschap Hertfordshire of het klassieke onderscheid tussen de passieve vrouwelijke rol en de actieve mannelijke rol in de criminaliteit voor de periode van Elisabeth I opgaat. Dit probleem wordt onderzocht voor zogenaamde economische misdrijven, voor conflicten tussen individuen en politieke delicten dat wil zeggen conflicten tussen individuen en de staatGa naar voetnoot48.. De conclusie is ook ditmaal dat de vrouwelijke en mannelijke criminele gedragingen grondig verschilden. De vrouwen speelden doorgaans een passieve rol. Zij werden vooral vervolgd wegens heling en beledigingen. Het beeld van het mannelijk en vrouwelijk crimineel gedrag in het laat zestiende-eeuwse Engeland verschilt bijna niet van het crimineel patroon dat heden ten dage door criminologen wordt waargenomenGa naar voetnoot49.. Sommige historici bestudeerden specifiek vrouwelijke criminele types. Zo wijdde | |
[pagina 187]
| |
Y.B. Brissand een monografie aan de psychologische en juridische problemen rond kindermoord op het einde van de middeleeuwen, op basis van de gratieverzoeken gericht aan de vorstGa naar voetnoot50.. Deze bronnen, aangevuld door andere, lenen zich uitstekend voor een historisch-criminologisch onderzoek vermits uitvoerig wordt ingegaan op de omstandigheden die tot het misdrijf hebben geleid. Wel dient men steeds te beseffen dat de delinquenten de feiten steeds proberen te verzachten en in hun voordeel voor te stellen. De geboorte van een onwettig kind werd beschouwd als de grootste oneer. Vandaar dat de zwangerschap zolang mogelijk werd geheim gehouden, de bevalling met grote risico's in het geheim gebeurde en sommigen uiteindelijk tot kindermoord overgingenGa naar voetnoot51.. Merkwaardig genoeg - en dit werpt een licht op de mentaliteit van een periode - dienden de meeste vrouwen die zich schuldig maakten aan kindermoord, hun slachtoffers het doopsel toe voordat zij tot het misdrijf overgingenGa naar voetnoot52.. De auteurs die dit misdrijf onderzochten zijn er zich van bewust dat pogingen tot kwantificeren geen grote waarde hebben. R.W. Malcolmson concludeert dat de reële omvang van de kindermoord ook in Engeland in de achttiende eeuw onbekend is. Het dark number was zeer groot. Wel heeft de schrijver een aantal kenmerken van deze delinquenten onderzocht. Het waren doorgaans ongehuwden of weduwen die behoorden tot de werkende klasse. Vaak waren het dienstmeiden voor wie een zwangerschap en zeker het moederschap het einde van hun loopbaan betekende. Velen werden gedreven door de vrees voor uitstoting uit de gemeenschapGa naar voetnoot53.. Sommige auteurs onderzochten het te vondeling leggen van kinderen dat vaak dicht aanleunt bij kindermoord. Hierbij worden gegevens verstrekt over de leeftijd van de kinderen en de intensiteit van het delict per seizoen. Tevens worden de curven van de onwettige kinderen met die van vondelingen vergelekenGa naar voetnoot54.. Indien de mogelijkheid zich voordoet bestuderen de onderzoekers de leeftijd van de misdadigers en bouwen zij een leeftijdspyramide op. Zo blijkt uit een studie over de criminaliteit te Parijs in de achttiende eeuw dat de meeste misdaden door vrouwen werden gepleegd tussen het 24e en 25e jaarGa naar voetnoot55.. Voor Brugge is vastgesteld dat 75% van de misdrijven werd gepleegd door personen tussen de 16 en 45 jaar. Binnen deze categorie werd 30% van de delicten gepleegd door misdadigers tussen 16 | |
[pagina 188]
| |
en 25 jaarGa naar voetnoot56.. J. Combes-Monier onderzocht twee registers van arrestanten van de provoost van het Huis des Konings te Versailles tussen 1781 en 1789. De provoost was belast met de handhaving van de orde in een straal van tien mijl rond de koninklijke residentie. De lage leeftijd van de gearresteerden is opvallend. De jongeren van 13 tot 17 vormen de groep waar arrestatie wegens bedelarij het grootst wasGa naar voetnoot57.. De oorzaak van de criminaliteit op relatief jeugdige leeftijd lag aan de omstandigheid dat het kind in die tijd zeer vroeg in de wereld van de volwassenen werd opgenomen. In de laagste klassen waren de kinderen vaak al op zeer jeugdige leeftijd op zichzelf aangewezen en in een harde wereld geconfronteerd met arbeid, seksualiteit en misdaadGa naar voetnoot58.. Het beeld van de misdadigers wordt verder vervolledigd door de indeling per beroep. In de middeleeuwen zijn de gegevens hierover summier doch het is mogelijk statistieken te maken betreffende de nieuwe tijd. Nochtans botst het reconstrueren van een beroepsstructuur op verschillende moeilijkheden. De tewerkstelling was zeer onstabiel en soepele aanpassingsmogelijkheden moesten het gebrek aan kwalificatie compenseren. Een persoon stond nu eens onder één beroep, dan weer onder een ander beroep genoteerd, ofwel onder verschillende beroepen tegelijk. Zo gaven de militairen doorgaans ook een burgerlijk beroep op. Het beroep licht ons niet noodzakelijkerwijze in over de sociale status van de betrokkene. Een landbouwer bijvoorbeeld, kon veel land bewerken of slechts een klein lapje. Hij kon pachter, eigenaar of beiden zijn en bovendien één of meerdere nevenberoepen zoals bezembinder, wever, herbergier of veekoopman uitoefenen. Bij marskramers, handwerkers of handelaars, is niet altijd te zien of men te maken heeft met een patroon of een gezel, een leerjongen of een handelaar. Een aanzienlijk percentage beklaagden verklaart bovendien geen beroep te hebben en werk te zoeken. Toch is het wel van belang om na te gaan of er tussen sommige beroepen en bepaalde misdrijven banden bestaan. De socio-professionele indeling van de criminelen brengt ons reeds dicht bij de criminogene factoren waarop wij later terugkomenGa naar voetnoot59.. Sommige gerechtelijke documenten stellen ons in staat de verhouding tussen geletterden en analfabeten onder de criminelen op te sporen. Zo plaatsten diegenen die beschuldigd werden door de drossaard van Brabant in de achttiende eeuw onder hun verklaringen hun naam of een eenvoudig kruis. De resultaten verschillen | |
[pagina 189]
| |
sterk van plaats tot plaats. Te Parijs tekenden in de jaren 1755, 1765 en 1775 61% van de mannen en 33% van de vrouwen hun verklaring doch in 1785 was dit percentage teruggevallen tot respectievelijk 45 en 32%Ga naar voetnoot60.. Volgens onderzoekingen betreffende het Brugse Vrije voor de tweede helft van de achttiende eeuw plaatsen 33% van de mannen en 6,9% van de vrouwen hun handtekeningGa naar voetnoot61.. Vooral de criminologen uit de vorige eeuw meenden dat er een relatie van oorzaak en gevolg bestond tussen onwetendheid en criminaliteit en dat een bredere algemene ontwikkeling dank zij een langer onderwijs, de strijd tegen de misdadigheid ten goede zou komen. In feite schijnt zich bij een wijziging in de opleiding enkel een wijziging in de aard van de gepleegde delicten voor te doen. Wel is gebleken dat in de achttiende eeuw de geletterdheid van de misdadigers in het Brugse Vrije aanmerkelijk lager ligt dan die van de doorsnee plattelandsbewonersGa naar voetnoot62.. Ook de Parijse criminele klasse van de achttiende eeuw was enigszins minder geletterd dan de Parijse bevolking in haar geheelGa naar voetnoot63.. Sommige historici proberen evenals de hedendaagse criminologen het beeld van de misdadiger te vervolledigen met antropologische gegevens. Nicole Castan poogde aldus bij 39,5% der beschuldigden een voorlopige antropologische schets te maken op grond van de bevindingen van de chirurgijn of zijn medewerker op het ogenblik van de opsluiting. Deze subjectieve en weinig gesystematiseerde beschrijvingen houden verband met de morfologie, de kleur van het gelaat en de huid. Sommige gegevens zijn subjectief en slaan soms op het gedrag van de delinquent. Preciezer zijn de nota's over lengte en verminkingen, kwetsuren en littekens. De auteur beseft wel dat het onmogelijk is een causaal verband te leggen tussen de criminaliteit en de biologische en fysische karakteristieken van degenen die aan de rand van de maatschappij leven. Vijf procent van de afwijkingen vindt men ook terug bij de niet criminele bevolkingsgroepGa naar voetnoot64.. Uit een vergelijkend onderzoek blijkt merkwaardig genoeg dat de randfiguren gemiddeld langer waren dan de normale bevolkingGa naar voetnoot65.. Eveneens kan men de geboorteplaats van de delinquenten onderzoeken. Daaruit blijkt dat een belangrijk gedeelte van de misdadigers, die tijdens het ancien régime te Brussel werden bestraft, vreemdelingen waren. Dit lag ook voor de hand daar Brussel als centraal gelegen hoofdstad - waar in verschillende perioden het hof zetelde, een garnizoen was gelegerd en verschillende liefdadige instellingen bestonden die royaal aalmoezen uitdeelden - een uitverkoren pleisterplaats was voor rond- | |
[pagina 190]
| |
trekkende bedelaars, werklozen en verdachte individuen wier middelen van bestaan voor de overheid een raadsel waren. Tijdens de periode 1550-1600Ga naar voetnoot66. staan er 436 diefstallen opgetekend in de rekeningen van de amman van Brussel. Van 175 (40%) delinquenten vernemen wij de plaats van herkomst. Hiervan hadden 10 of 5% de ammanie als bakermat. In elk geval kwam minstens 37% van het totaal der dieven in deze halve eeuw van buiten de ammanie van Brussel. Van 1600 tot 1636 bedroeg dit percentage minstens 48Ga naar voetnoot67.. De aanzienlijke bijdrage van de vreemdelingen tot de misdrijven tegen het vermogen was dus onbetwistbaar, doch ongetwijfeld had de politie meer vat op vreemde zwervers dan op de autochtone bevolking. De bedelaars en leeglopers waren automatisch verdacht. Een brandteken of verminking impliceerde een crimineel verleden en was voldoende om bij enige twijfel de verdachte tot de tortuur te veroordelen. Indien het zover kwam, had de arme stakker vrijwel zeker de een of andere kruimeldiefstal te bekennen. De vraag waarom sommige streken meer criminelen leverden dan andere brengt ons tot de sociaal-economische achtergronden van de misdadigheid waarop wij later uitvoeriger zullen ingaan. I.A.A. Thompson tekende een map of crime van Spanje in de zestiende eeuwGa naar voetnoot68.. Hierin ging hij de nationaliteit na van de delinquenten die in Spanje op de galeien werden geplaatst (forzados)Ga naar voetnoot69.. Zij kwamen uit heel Europa. Voor Spanje zelf werd nagegaan welke streken en steden de grootste leveranciers waren van galeiboeven. De intensiteit van de misdadigheid wordt door de auteur verder in verband gebracht met sociaal-economische factoren, eigen aan bepaalde strekenGa naar voetnoot70.. Frankrijk in de tweede helft van de achttiende eeuw wordt aldus ingedeeld in verschillende gebieden op grond van het aantal gevallen per streek. Een gedeelte van Frankrijk is sous-criminalisée, namelijk aan de noord-noord-oost en zuid-oostgrens waar de criminaliteit een percentage van 11,39 bereikt en de bevolking een percentage van 21,1. In het westen en de Languedoc was het eerder kalm op het criminele vlak. Vervolgens was er een ‘overgecriminaliseerd’ deel van Frankrijk: het centrum, Ilede-France en het oosten. Deze streken hadden 49,89% van de totale criminaliteit in Frankrijk en slechts 35,99% van de bevolking. Dit wordt ondermeer verklaard uit de aanwezigheid van grote verkeersaders die degenen die zich in hun armoedige geboortestreek niet konden handhaven naar Parijs voerdenGa naar voetnoot71.. Bij een detailstudie over een bepaalde stad is het ook mogelijk na te gaan waar de | |
[pagina 191]
| |
misdadigers verbleven en hoelang zij gemiddeld op één plaats bleven wonen. De reeds herhaaldelijk geciteerde P. Petrovitch stelde vast dat de meeste delinquenten in de achttiende eeuw te Parijs een slaapplaats hadden. Maar hoe was die? Zij zijn smerig. De bedden zijn vuil. Door de vensters waait de wind naar binnen. De muurbekleding is half verrot en de trappen bedekt met vuilnisGa naar voetnoot72.. Men hokte er samen zonder elkaar te kennen en men vertrok er zonder adres na te laten zodat sommige delinquenten ‘interstedelijke’ nomaden lijken. Aldus tekent de auteur de criminogene haarden van Parijs die vooral geconcentreerd waren in het centrum van de stad (behalve op het Ile de la Cité en het Ile St. Louis). Op de linkeroever waren de haarden van criminaliteit minder dicht. Een kaart van de misdaad toont ons dat in de tweede helft van de achttiende eeuw de Parijse criminele bevolking zich voornamelijk concentreerde binnen de oude omwalling uit de tijd van Filips Augustus. Tijdens de Franse revolutie speelden echter andere buurten een belangrijke rolGa naar voetnoot73.. Arlette Farge komt, wat de dieven betreft, tot ongeveer dezelfde resultatenGa naar voetnoot74.. B. Geremek localiseerde in zijn studie over de randfiguren te Parijs in de veertiende en vijftiende eeuw eveneens de plaatsen waar prostitutie en criminaliteit het weligst tierdenGa naar voetnoot75.. Teneinde het beeld van de misdadiger te vervolledigen, kan men uit sommige bronnen diens criminele antecedenten verzamelen en zijn strafrechtelijk verleden reconstrueren. Hoe vaak kwam hij met het gerecht reeds eerder in aanraking en hoe zwaar waren de straffen die hij toen opliep? Hoeveel tijd verliep er tussen de verschillende veroordelingen? Deze vragen zijn niet onbelangrijk gezien het karakter van het strafrecht onder het ancien régime, dat niet preventief werkte en de misdadigers in een straat zonder einde stuurde. Hier droegen vooral de verminkingen en de straffen aan huid en haar toe bij. Afgezien van de vergeldende en afschrikwekkende bedoelingen hadden de lijfstraffen ook direct praktisch nut. Zolang de delinquent in leven was, leverde hij het onweerlegbaar bewijs van zijn crimineel verleden zodat iedereen voor hem op zijn hoede kon zijnGa naar voetnoot76.. De brandmerkingen, verminkingen en littekens verwekten bij zijn verschijnen onmiddellijk wantrouwen en verachting waardoor hij zich voortdurend van een sociale afzondering bewust was en dieper wegzakte in de afgrond van de misdaad. Zelfs het diepste berouw, de beste gevoelens van spijt, de authentiekste bewijzen van inkeer konden de ingebrande of | |
[pagina 192]
| |
ingekerfde schandmerken niet uitwissen. Een verminkt oor, een paar ontbrekende vingers, een brandmerk op de wang, op de rug of de schouder waren voldoende om het wantrouwen van werkgevers te wekken en het werk te weigeren zodat de gestraften tot ronddoling waren gedoemdGa naar voetnoot77.. Tijdens klopjachten waren zij de eerstverdachten aangezien hun verleden tegen hen getuigde. Vermits vele gezagsdragers overtuigd waren van de onverbeterlijkheid en aangeboren doortraptheid van de vagebonden werden zij wegens oppervlakkige vermoedens aangeklaagd, op de tortuurbank gesleurd en veroordeeldGa naar voetnoot78.. | |
E. De misdadigersgroepenEen aantal auteurs bestudeert bepaalde misdadigersgroepen. Zo brengt Barbara A. Hanawalt het begrip white collar crime van Edwin Sutherland over op de middeleeuwen en zij past het aan de historische omstandigheden aan. Zij spreekt van fur-collar crime, dat wil zeggen misdrijven gepleegd door delinquenten met een ‘bontkraag’. Dit waren de criminelen die men kan vergelijken met de witteboorddelinquenten uit de twintigste eeuw, personen met een hoge of althans eerbare sociale status die van hun bevoorrechte situatie in hun beroep misbruik maken om een bepaalde soort misdrijven te plegenGa naar voetnoot79.. De nauwe banden van de delinquenten uit de hoogste klasse met regeringsleden en andere vooraanstaanden bemoeilijkten zeer dikwijls de rechtsvervolging. Een analoge ‘bontkraagcriminaliteit’ is ook buiten Engeland vast te stellen. Reeds in de dertiende eeuw poogden de Brabantse hertogen paal en perk te stellen aan wandaden gepleegd door hun officieren, doch in weerwil van ordonnanties en bestraffingen bleven sommige gerechtsambtena- | |
[pagina 193]
| |
ren hun macht misbruiken en vooral de plattelandsbewoners, wier persoonlijke klachten de hertog nooit bereikten, uitzuigen. Het kwaad was in Brabant zo diep ingeworteld dat achtereenvolgens Jan III, Wenceslas en hertogin Johanna grondige onderzoekingen deden instellen nopens het gedrag van alle officieren van justitie. Door schreeuwende misbruiken gealarmeerd, bevalen Robrecht van Bethune en Lodewijk van Male identieke, algemene enquêtes in VlaanderenGa naar voetnoot80.. De randfiguren en hun criminaliteit zijn in de jongste tijd een actueel studieobject geworden. Zo bestudeert de Poolse historicus B. Geremek de Parijse onmaatschappelijken van de veertiende en de vijftiende eeuw. Hun wereld is moeilijk af te lijnen aangezien het gebrek aan stabiliteit precies één van de kenmerken is van de individuen en groepen waaruit zij is samengesteld. De auteur beschouwt als randfiguren alle personen en groepen die door de maatschappij voor de rechtbanken op grond van beslissingen van autoriteiten als dusdanig erkend werden. Geremek kon echter bij zijn studie geen beroep doen op continue en volledige reeksen bronnen. De sporadische overblijfselen afkomstig van enkele rechtbanken van het Parijse district, lieten niet toe op kwantitatieve wijze een volledige doorsnede te maken van de criminaliteit op één bepaald ogenblik of de evolutie over een langere periode te schetsen. Slechts enkele, sporadisch bewaarde registers, onder meer afkomstig van de rechtbank van het Châtelet van Parijs, met aan het hoofd de provoost, brengen de auteur tot enkele conclusies. Op grond van 107 processen uit de jaren 1389-1392, afkomstig uit één register, besluit hij: le vol étant dans la théorie et la pratique du Moyen Age le crime par excellence, c'est dans cette catégorie qu'il faut aussi chercher les indices typologiques du milieu criminel. Inderdaad vormen de diefstallen 85 op de 127 of 66,1% van de delicten in een statistiek opgemaakt uit dat ene register van het ChâteletGa naar voetnoot81.. Op grond van onze eigen studie staan wij aarzelend tegenover deze conclusie en de wijze van interpretatie van bepaalde reeksen bronnen. Onze eigen opzoekingen omtrent de criminaliteit in de vijftiende eeuw in de ammanie van Brussel wezen uit dat 84,7% van de misdrijven bestond uit moord, doodslag en gewelddaden. Vanwaar deze contradictie? Een blik op Geremek's statistiek van het Châtelet leert ons dat hij uit de periode van drie jaar als gewelddaden slechts zes moorden heeft opgenomen. Er is geen sprake van moordaanslagen, doodslagen, slagen en verwondingen, vechtpartijen en twisten. De conclusie kan alleen maar zijn dat deze categorie misdaden niet werd opgetekend in het door Geremek gebruikte register. Vandaar dat de vermogenscriminaliteit en meer in het bijzonder diefstal in zijn statistiek ten onrechte zo veel gewicht krijgt. Het is dan ook verkeerd om, zoals de auteur doet, aan | |
[pagina 194]
| |
te voeren dat diefstal het misdrijf bij uitstek was in de middeleeuwen. De door de auteur geciteerde van andere rechtbanken afkomstige cijfers bewijzen trouwens het tegendeel. Het crimineel register van de priorij van Saint-Martin des Champs vermeldt tussen 1332 en 1340 dat gewelddaden 40 tot 91% uitmaken van de totale misdadigheidGa naar voetnoot82.. Van de gevallen die de rechtbank van de orde van de Tempeliers behandelde tussen 1401 en 1420 was 76,6% een geweldsdelictGa naar voetnoot83.. Geremek bestudeerde de levensloop van individuen om de groep der onmaatschappelijken duidelijk te kunnen profileren. Hierbij stuitte hij onvermijdelijk op het criminele milieu, aangezien de criminelen zich aaneensloten toen de criminaliteit en vooral die tegen het vermogen een regelmatig en permanent karakter kreegGa naar voetnoot84.. De nauwe banden tussen criminelen kwamen doorgaans toevalligerwijs tot stand tijdens herbergbezoek, een verblijf in een gevangenis of tijdens zwerftochten. Soms vormden zich benden van meerdere honderden personen wanneer ontslagen militairen over het land zwierven. Een daarvan was de bende van de ‘Coquillarts’ die in de vijftiende eeuw Bourgondië onveilig maakte en waarvan enkele kopstukken te Dijon werden terechtgesteldGa naar voetnoot85.. Geremek wijdt ook enkele paragrafen aan bepaalde categorieën randfiguren zoals criminele studenten, kunstenmakers en kermisklantenGa naar voetnoot86.. De wereld van de onmaatschappelijken is de laatste jaren herhaaldelijk onderzocht. P. Bonenfant bestudeerde de oorzaken van het pauperisme in België op het einde van het ancien régimeGa naar voetnoot87.. Het recente werk van Jean-Pierre Gutton geeft een typologie van armen, bedelaars en vagebonden. Bovendien onderzocht hij de ontwikkeling van de mentaliteit ten opzichte van de armen en de armoede en de maatregelen die de overheid in de loop der tijden heeft getroffenGa naar voetnoot88.. V. Boucheron probeert het fenomeen grondiger door te lichten door vragen te stellen over de verhouding van mannen en vrouwen, de oorsprong van de zwervers, hun vroeger beroep, hun manier van verplaatsing en de verhouding tussen deze randfiguren en de gezeten bevolkingGa naar voetnoot89.. Dezelfde problemen zijn bestudeerd door P. Crepillon voor het gedeelte van Normandië gelegen tussen de Vire en de Dives. Deze auteur noemt | |
[pagina 195]
| |
de bedelaars en vagebonden ‘le gibier des prévots’ waarmee hij de kwetsbaarheid van deze a-socialen wil onderstrepenGa naar voetnoot90.. In een aantal studies wordt de criminaliteit van deze bevolkingsgroep onderzocht. O.H. Hufton belicht in The Poor of Eighteenth-Century France (1750-1789)Ga naar voetnoot91. de armoede en beschrijft hoe sommige behoeftigen binnen het kader van een onderontwikkelde economie in leven probeerden te blijven door tijdelijk werk, huis- en seizoenarbeid, bedelarij en smokkel. Het derde deel van zijn studie is gewijd aan de zogenaamde misdrijven der armen. Hierin analyseert hij eerst de repressie en vervolgens behandelt hij de leegloperij. Een belangrijke plaats namen de misdrijven tegen de eigendom in. De wetgevers zelf meenden dat de wereld der armen de meest criminogene sector vormde in de maatschappij. In de strijd tegen de misdaad poogde het politieapparaat dan ook in dit milieu door te dringen door gebruik te maken van tipgeversGa naar voetnoot92.. De auteur gaat uitvoerig in op diefstal in al zijn vormen, smokkel vooral van zout en tabak (bijvoorbeeld in de Roussillon) en prostitutieGa naar voetnoot93.. Tot de misdrijven der armen rekent Hufton het te vondeling leggen van kinderen en kindermoord. Hij schetst een type van de ongehuwde moeder die haar kind te vondeling legt. Zij was tussen de twintig en dertig, had haar familie verlaten, woonde alleen in de stad in een kleine kelderruimte of op een zolderkamer. Sommigen van haar gingen uiteindelijk over tot kindermoord, een vorm van misdaad die in het ancien régime wijd was verbreid. Het is typerend dat toen te Rennes na de brand van 1721 een riool werd opengelegd, meer dan tachtig skeletten van babies werden ontdekt die in de eerste levensuren waren omgebrachtGa naar voetnoot94.. Onder de titel justice expeditive behandelt Nicole Castan de criminaliteit van randfiguren uit de achttiende eeuw, van 1758 tot 1790 op grond van registers van provoosten die de opsporing en de bestraffing van de a-socialen als voornaamste opdracht haddenGa naar voetnoot95.. Het is dezelfde categorie van zwervers en misdadigers die in dezelfde periode in de Zuidelijke Nederlanden de cliëntèle vormden van de drossaard van Brabant en van de provoost van de NederlandenGa naar voetnoot96.. Eén van de grootste zorgen voor deze a-socialen was hun ware aard voor de gemeenschap te verbergen om die niet te verontrusten. Vandaar dat zij met vermommingen, valse identiteitspapieren en getuigschriften de maatschappij om de tuin trachtten te leiden. Hun rond- | |
[pagina 196]
| |
zwerven werd in de meeste gevallen criminogeen. Sommigen sloten zich aan bij gewapende benden die in de achttiende eeuw het platteland terroriseerdenGa naar voetnoot97.. Van deze misdrijven was 80% gericht tegen de eigendomGa naar voetnoot98.. Tot de randfiguren behoorden zonder twijfel de zigeuners, die in het ancien régime onder meer egyptenaren, heidenen, gypten, taters of hussen werden genoemd. Zij waren afkomstig uit het noord-westen van India en verschenen rond 1420 in de Nederlanden. Zij leefden in benden buiten de maatschappij waarin zij toevallig verkeerden. Hun verblijf in een vreemd en soms vijandig gebied maakte een sterke organisatie tot levenswet voor de benden. Bij hun eerste optreden in de vijftiende eeuw werden zij overigens niet als criminelen beschouwd doch zeer gastvrij onthaald door de stadsoverheden op wijn, brood, runderen en lammeren. Doch spoedig kreeg men een helder inzicht in de ware gedaante van de ‘heidens’. Hun levenswijze waarin diefstal, handlezing, kwakzalverij, oplichterij en brutaal optreden een niet onaanzienlijke rol speelden, strookte weinig met de vroomheid die men mocht verwachten van boetvaardige pelgrims, waarvoor zij zich uitgaven. De repressie nam dan ook reeds in de zestiende eeuw een georganiseerde vorm aan. De bestudering van de zigeuners kent een grote ontwikkeling sedert in 1888 het Journal of the Gypsy Lore Society werd opgericht. Buiten de kortere bijdragen in dit tijdschrift, zagen de laatste jaren ook uitgebreidere studies over dit onderwerp het lichtGa naar voetnoot99.. Het standaardwerk voor de Nederlanden is het lijvige boek van O. van Kappen, die op grond van bestaande literatuur, oude stadsrekeningen, kronieken, processen en werken van criminalisten, het probleem van voren af aan bespreektGa naar voetnoot100.. Belangrijk is Van Kappen's levendige belangstelling voor het criminele gedrag van de heidenen en voor de criminogene factoren in hun levenswijze. De auteur belicht de achtergrond van hun rechtspositie en toont aan waarom steeds strengere plakkaten tegen hen werden uitgevaardigd. Zijn laatste hoofdstuk is gewijd aan de criminaliteit van de egyptenaren. Terwijl zij in de vijftiende eeuw nog slechts minder belangrijke vermogensdelicten pleegden, onwikkelden zij zich in de achttiende eeuw tot gevaarlijke delinquenten, die zich schuldig maakten aan roof, doodslag en gewapende overvallenGa naar voetnoot101.. De heksen behoren tot een categorie van delinquenten die men eveneens tot de a-socialen kan rekenen. De belangstelling voor dit onderwerp is zeer oud. Robert Mandrou schreef dat de kritische bibliografie over dit vreemd verschijnsel meer | |
[pagina 197]
| |
dan drie forse boekdelen zou beslaanGa naar voetnoot102.. Met zijn boek over de hekserij in Frankrijk in de zeventiende eeuw wilde R. Mandrou het probleem in een nieuw daglicht plaatsen. Zijn onderzoekingen, hoofdzakelijk uitgevoerd met juridische bronnen, stelden hem in staat door te dringen in de collectieve psychologie. Vond er een mentaliteitsverandering plaats? Waarom zond men in het begin van de zeventiende eeuw heksen naar de beul en op het einde van de eeuw naar de geneesheer? Dit is een probleem dat hem bijzonder bezighoudt. In zijn boek onderzocht Mandrou ‘het gerechtelijke geweten’ en hij vraagt zich af waarom en hoe de magistratuur haar opvattingen in dit domein heeft gewijzigd. De overvloedige polemische literatuur over de grote heksenprocessen en de geleerde tractaten over demonologie bewijzen nochtans dat de bewustwording verder reikte dan de beperkte wereld van de magistratuur. Theologen en geestelijken werden erbij betrokken. Mandrou wijst ook op het probleem van de omvang die de heksenvervolging zou hebben aangenomen. Een aantal auteurs geeft op grond van subjectieve gegevens hierover een nogal sterk overdreven voorstellingGa naar voetnoot103.. In de jongste studies tracht men ook deze vorm van criminaliteit door een minutieuze analyse van rekeningen van gerechtsofficieren, vonnissen en processen op kwantitatieve wijze te benaderen en het is mogelijk een statistiek op te stellen van de jaarlijkse gevallen van hekserijGa naar voetnoot104.. Reeds geruime tijd bestaat er aandacht voor de georganiseerde misdadigheid, gepleegd in groepsverband onder leiding van bendehoofden zoals CartoucheGa naar voetnoot105. en Marion du FaouëtGa naar voetnoot106.. In Frankrijk waren deze spectaculaire figuren, die lang op de volksverbeelding werkten, het voorwerp van onderzoek. In Vlaanderen toonden E. Hosten en E.I. Strubbe de legendarische Bakelandt in zijn ware gedaanteGa naar voetnoot107.. In zijn recente studie over Bakelandt, wijdde S. Top vervolgens heel wat ruimte aan de groepscriminaliteit op het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. De auteur poogt na te gaan in hoeverre er verschillen bestonden tussen het banditisme in het buitenland en dat in onze gewesten. Hij komt tot de conclusie dat groepscriminaliteit tijdens de Franse overheersing in het Leiedepartement een uitgesproken agrarisch karakter had en zich uitte in aanvallen op de heersende maatschappelijke orde. De overtredingen werden begaan door al dan niet georganiseerde | |
[pagina 198]
| |
groepjes paupers en buiten de wet gestelden, deserteurs, zwervers en vooral personen afkomstig uit de ontredderde klasse van handarbeidersGa naar voetnoot108.. Jan de Lichte is nu nog een bekende romanfiguur. Het aureool van geheimzinnigheid dat de bokkerijdersgeschiedenis omfloerste, inspireerde verschillende auteurs tot een nieuw onderzoek van het fenomeenGa naar voetnoot109.. De cultureel anthropoloog Blok heeft deze in het zuidelijk grensgebied van de Republiek opererende benden bestudeerd. Hij sneed onder andere de volgende vragen aan: Hoe was de bende samengesteld? Door welke motieven werden de bendeleden gedreven? Welke was de maatschappelijke achtergrond? Hoe was de hiërarchie binnen de groepGa naar voetnoot110.? Dezelfde problemen zijn onlangs voor Duitsland onderzochtGa naar voetnoot111.. Een andere vorm van georganiseerd banditisme was het optreden van Moorse benden in Andalusië na de reconquista. Zij hadden het vooral gemunt op geestelijken, handelaars en herbergiers. Hier zijn parallellen te trekken met toestanden die zich op hetzelfde ogenblik elders voordeden in het Middellandse zeebekkenGa naar voetnoot112.. Bellamy ontleedde, zoals hij het noemt, een typische bende uit de achttiende eeuw in Engeland. De auteur stelt vragen omtrent de samenstelling en de activiteiten van de groep en de sociale status van de leden. Bovendien gaat hij na in welke streken deze groep hoofdzakelijk opereerde en welke politieke bindingen zij had, gezien de omstandigheid dat zij zo dikwijls aan het gerecht ontsnapte. Hij komt tot de conclusie dat in bepaalde gevallen op hun diensten een beroep werd gedaan door de geestelijkheid en de lokale adelGa naar voetnoot113.. | |
F. De achtergronden van de misdadigheidDe criminogene factoren vormen een belangrijk studieobject voor criminologen en historici. J.M. Van Bemmelen heeft erop gewezen dat zowel de omstandigheden van het milieu als de fysische en psychische gesteldheid kunnen bijdragen tot cri- | |
[pagina 199]
| |
mineel gedrag. Gegevens hierover met betrekking tot interne criminogene factoren zoals zwakzinnigheid, dronkenschap, wraak en passie zullen slechts in beperkte mate te vinden zijn. De gegevens in de gerechtelijke bronnen van het ancien régime staan immers hoofdzakelijk in verband met het strafbaar feit en hebben slechts zelden betrekking op de interne omstandigheden die tot het delict kunnen leiden. Nochtans kan men het een en ander te weten komen zonder overigens in detail door te dringen tot de mentaliteit van de delinquent. Zo ontdekte A. Abbiateci onder de brandstichters die in de achttiende eeuw voor het Parlement van Parijs kwamen, een groot aantal geestesgestoorden. In sommige medische rapporten werden de oorzaken (bijvoorbeeld hersenletsel) van de zwakzinnigheid vermeldGa naar voetnoot114.. Nochtans is de beoordeling van de medische rapporten een delicate aangelegenheid aangezien de inhoud soms tegenstrijdig is. Dit probleem is uitvoerig behandeld door Michel FoucaultGa naar voetnoot115.. A. Margot ging in een studie over de criminaliteit in het baljuwschap van Mamers aan de grens van Normandië, de oorzaken na van de gewelddaden. Het grootste deel van deze delicten vloeide voort uit een overdadig gebruik van alcohol. Daarnaast houden vele conflicten verband met typische plattelandsgeschillen zoals toegangs- en doorgangsrechten, burentwisten en betwistingen inzake eigendomsafbakening. Vervolgens zijn er typische conflicten tussen eigenaars en pachters, kooplieden en klantenGa naar voetnoot116.. Het onderzoek naar externe criminogene factoren levert meer resultaten op. De invloed daarvan op het criminaliteitscijfer kunnen we bestuderen op grond van expliciete getuigenissen van tijdgenoten, verklaringen in processen, overwegingen van getuigen of gerechtelijke ambtenaren en kwantitatief onderzoek kan daarbij tot een goed resultaat leiden. De studie van de invloed van oorlogsomstandigheden en opstanden op de criminaliteit is nog in een beginstadium. In een werk uit 1937 over de activiteiten van de rechtbank van de Meurthe in de revolutionaire periode van 1792 tot 1799 kwam Hubert Thomas tot de conclusie dat de criminaliteitscurve twee pieken vertoonde. De eerste deed zich voor in het jaar II (1793-1794) en kwam overeen met de meest woelige periode van de revolutie. De toestand was tijdens de tweede piek in het jaar VI (1797-1798) eveneens zeer onstabiel. Beide hoogtepunten waren gescheiden door een kalme periode, die een aanvang nam met de val van Robespierre (9 thermidor jaar II) en liep tot het begin van het Directoire. De auteur besluit dat de cri- | |
[pagina 200]
| |
minaliteit de wisselvalligheden van het politiek en militair leven volgtGa naar voetnoot117.. Ten aanzien van de jaren 1589-1592 is gebleken dat heel wat afgezwaaide soldaten in Essex, Hertfordshire en Sussex zich moeilijk konden aanpassen aan het burgerleven en zich tot criminele gedragingen lieten verleidenGa naar voetnoot118.. Hetzelfde werd in Engeland voor de achttiende eeuw vastgesteld. Bij het einde van de Oostenrijkse successieoorlog in 1748 werden Londen en omgeving getroffen door een grote golf van misdaden. De gevangenissen waren overbevolkt en de rechtbanken overbelast. De straten in en rond Londen waren zo onveilig dat het House of Commons een speciale commissie instelde die belast werd met de bestrijding van de misdaad en het doen naleven van de wettenGa naar voetnoot119.. Nochtans is het wegens de ontreddering van het gerechtelijk apparaat niet altijd gemakkelijk de misdadigheid in die troebele perioden te onderzoeken. Zo lopen de activiteiten van de provoosten in Frankrijk aan de vooravond van de Franse revolutie (1787-1788) met 35,25% terug. De gerechtsofficieren lieten de vagebonden en de zwervende werklozen lopen en hielden vooral klopjacht op daders van gewapende overvallen en op struikrovers. Aldus weerspiegelt het criminaliteitscijfer de onlusten van de herfst en van de strenge winter van 1788 niet. Vanaf de eerste maanden van 1789 hernam het gerecht met verdubbelde ijver zijn activiteit. Vanaf maart werden de Franse provoosten overstelpt met opstanden van de arme massa in de steden of ten plattelande tegen hun heren en de vertegenwoordigers van het gezag. Overal overheerste het collectieve geweld en het typische delict van de jaren 1789-1790 was de volksopstand, die de slachtoffers van de crises der voorbije jaren mobiliseerde. De algemeen optredende agressiviteit was ook een gevolg van de totale ineenstorting van het gezagGa naar voetnoot120.. Gedurende het ancien régime bedreigde honger de laagste klassen van de maatschappij. Perioden van voedselschaarste deden massale hongeroproeren ontstaan. Zo veroorzaakte de hongersnood van 1522 broodopstanden in verschillende Brabantse stedenGa naar voetnoot121.. Nadat in 1532 een buitensporige verhoging van de graanprijzen de algemene ontevredenheid onder het volk had veroorzaakt, stortte een hongerige menigte zich op de huizen van de ‘monopolisten’ en korenhandelaars. Dergelijke toestanden kwamen in de loop van het ancien régimeGa naar voetnoot122. herhaaldelijk voor. Dit probleem werd voor Staats-Brabant uitvoerig behandeld door H.F.J.M. van den EerenbeemtGa naar voetnoot123.. | |
[pagina 201]
| |
Voltaire beschouwde ‘le filoutage, le larcin, le vol comme étant ordinaire le crime des pauvres’Ga naar voetnoot124.. Is de correlatie tussen misdadigheid armoede en hongersnood, kwantitatief te benaderen? Het is bekend dat in tijden van hongersnood de eetwaren soms 50 tot 100% duurder werden. Dit betekende een catastrofe voor al diegenen wier inkomsten hoofdzakelijk werden besteed aan de aankoop van graan. Daarom vergrootte de verhoging van de graanprijzen, of zij nu een conjunctureel verschijnsel waren of het plotselinge gevolg van een slechte oogst, de misere en het vagebondisme. De belangrijke plaats van het graan in de voedselvoorziening rechtvaardigt een vergelijking tussen de ontwikkeling van de prijzen en het aantal delinquenten. Een dergelijk onderzoek werd voor Brussel in de vijftiende en zestiende eeuw uitgevoerd. De curven van de gewelddadigheid bij vermogensmisdrijven zijn vergeleken met de curven van de roggeprijzenGa naar voetnoot125.. Op deze wijze blijkt dat er tussen de geweldscriminaliteit en de prijs van de levensmiddelen een omgekeerde verhouding bestond. Er bestond ook een correlatie tussen de economische situatie en de misdaden tegen het vermogen. Kleine schommelingen niet te na gesproken, vertoont de curve van deze delicten in hoofdzaak dezelfde bewegingen als die van de graanprijzenGa naar voetnoot126.. Sedert de publicatie van mijn studie over Brussel is het probleem ook elders onderzocht. Arlette Farge bestudeerde het mogelijke verband tussen de curve van de voedseldiefstallen en die van de graanprijs in het Parijs van de achttiende eeuw. Labrousse heeft er in de jaren dertig op gewezen dat de langdurige prijzenhausse een uitzonderlijk en omvangrijk verschijnsel was. De gemiddelde prijsstijging bedroeg 56% tussen de periode van 1726 tot 1741 en die van 1771 tot 1789. De curve van het aantal beschuldigden wegens voedseldiefstallen vertoont een zelfde verschijnselGa naar voetnoot127.. Aangezien het hier om beschuldigden gaat die in beroep waren gegaan bij het Parlement van Parijs, blijkt de stijging van de criminaliteit pas één jaar na de stijging van de graanprijs: de tijdsspanne die verloopt tussen het delict en het definitief vonnis. Elke crisis, elke moeilijke periode, verhoogde het aantal criminelen en dreef personen die in normale tijden juist boven het bestaansminimum leefden, maar de prijsstijging niet met reserves konden compenseren, tot het plegen van diefstal. De twee curves bewijzen eens te meer de gevoeligheid van de laagste bevolkingsklassen voor de economische schommelingenGa naar voetnoot128.. | |
[pagina 202]
| |
De laatste algemene hongersnood van het ancien régime viel in 1709. De weersomstandigheden waren desastreus; armen stierven van honger en koude langs de straten. De prijzen stegen tot opmerkelijke hoogte en ook de stijging van het aantal voedseldiefstallen was spectaculairGa naar voetnoot129.. Farge komt tot de conclusie dat de leden van de laagste klasse de grens van het bestaansminimum spoedig overschreden. Er was geen nationale of regionale ramp nodig om sommigen tot diefstal te brengen. Een kleine prijsstijging was, zoals ook Labrousse meende te constateren, vaak voldoendeGa naar voetnoot130.. Ook een vergelijking van de curve van de tarweprijzen en de misdrijven tegen het vermogen in Essex in 1560 en 1595, toont een duidelijke correlatie zowel op korte als op lange termijnGa naar voetnoot131.. Niet alleen de invloed van de stijging der graanprijzen op de criminaliteit heeft men bestudeerd. Andere sociaal-economische toestanden zijn eveneens als criminogene factoren aangewezen. Eén van de belangrijkste oorzaken van de ellende was gedwongen, totale of gedeeltelijke werkloosheid. Vooral tegen het einde van het ancien régime moeten wij rekening houden met werkloosheid van arbeiders uit takken van nijverheid die geheel in verval waren geraakt en anderzijds met die van een grote massa ongeschoolden. Ook hier bevindt het onderzoek zich nog in een beginstadium. P. Bonenfant heeft in zijn werk over het pauperisme in België op het einde van de achttiende eeuw de nadruk gelegd op het belang van de werkloosheid voor dit verschijnsel. Hij heeft haar echter niet in verband gebracht met criminaliteit. Uit een beperkte studie over de criminaliteit in Brabant in de achttiende eeuw, aan de hand van de processen van de drossaard, is gebleken dat de meeste veroordeelden behoorden tot de categorie van de beroepslozen, landbouwarbeiders, soldaten, deserteurs, kleine ambachtslieden, andere aan een seizoen gebonden arbeiders en de klassieke groepen aan de zelfkant van de maatschappij, zoals leurders en charlatans. Het waren voor een belangrijk deel seizoenarbeiders, die ieder jaar langdurig werkloos waren en op zoek naar bezigheden door het land doolden. Ook de situatie van dijkwerkers en grondwerkers, linnenwevers, diamantslijpers en katoenspinners, was zeer onstandvastigGa naar voetnoot132.. Farge onderzocht de middelen van bestaan van hen die in de achttiende eeuw te Parijs wegens diefstal werden veroordeeld. Bij de ondervragingen hechtte de politieofficier daaraan een groot belang. Steeds werd aan de beschuldigde gevraagd sedert wanneer hij werkloos was of sedert wanneer hij opnieuw werkte. De meeste veroordeelden oefenden een niet gekwalificeerd, onstabiel en slecht bezoldigd beroep uit. Drie vierde was buiten Parijs geboren. Zij verlieten hun dorp en begaven zich naar de hoofdstad in de hoop daar een beter bestaan te vindenGa naar voetnoot133.. | |
[pagina 203]
| |
G. Enkele opmerkingen over de criminaliteit in de negentiende eeuwIn hoeverre hadden de gewijzigde sociaal-economische omstandigheden, - de groei van industriesteden, de opkomst van de machine, de concentratie van arbeiders in fabrieken en de bevolkingsexplosie, - een invloed op het beeld dat de criminaliteit vertoont? Steeg het aantal delicten gedurende de negentiende eeuw en vertoonde deze groei een correlatie met de verstedelijking? Historici hebben getracht op deze vragen met betrekking tot Frankrijk en Duitsland in de negentiende eeuw een antwoord te vindenGa naar voetnoot134.. Zij stelden vast dat de vermogensdelicten talrijker waren in de stad dan op het platteland. De gewelddadigheid daarentegen was volgens hen belangrijker op het platteland. Gedurende de negentiende eeuw ziet Howard Zehr vooral een belangrijke stijging van de misdrijven tegen het vermogen. Vergeleken bij diefstal, nam de gewelddadigheid af. In de eerste helft van de negentiende eeuw stegen zowel de gewelddadigheid als de eigendomsdelicten, alhoewel op verschillende wijze, tezamen met die van de levenskosten. Geleidelijk werd deze binding minder duidelijk alhoewel de correlatie tussen misdaad en economische omstandigheden nooit helemaal verdween. De verstedelijking creëerde nieuwe verwachtingen die de maatschappij niet kon inlossen en die dus de criminaliteit beïnvloedde. Dit kon volgens Zehr het grote aantal diefstallen in de geïndustrialiseerde stad verklaren. De criminaliteit in de negentiende eeuw werd vooral in de Verenigde Staten bestudeerd. T.N. Ferdinand behandelde de misdadigheid zelf, de gerechtshoven en het politieapparaat te Boston vanaf de achttiende eeuwGa naar voetnoot135.. Hij kwam tot de conclusie dat de gewelddadigheid, berekend per 100.000 inwoners, vooral sinds de jaren 1875 sterk afnam. Hetzelfde geldt niet voor verkrachting en roofovervallen. De misdaad in de negentiende eeuw werd volgens de kwantitatieve methode onderzocht voor New-HavenGa naar voetnoot136. en MassachusettsGa naar voetnoot137.. Andere auteurs besteden bijzondere aandacht aan de zoge- | |
[pagina 204]
| |
naamde ‘collectieve criminaliteit’, de opstanden, het collectief geweld in EuropaGa naar voetnoot138. en AmerikaGa naar voetnoot139. in de negentiende eeuw. De auteurs die zich met de criminaliteit in Amerika na de revolutie bezighouden, menen dat de ontwikkeling van een succesrijke industriële en commerciële beschaving het aanzien van de misdadigheid hebben veranderd. Kleine dorpen die zich ontwikkelden tot bloeiende commerciële centra, verloren hun oorspronkelijke samenhang en vertoonden een hoge graad van misdadigheidGa naar voetnoot140.. | |
H. Het strafrechtHet is niet de bedoeling hier een status questionis op te maken van de geschiedenis van het strafrecht, waarvoor veel eerder belangstelling bestond dan voor de geschiedenis van de criminaliteit. Wij willen slechts wijzen op een aantal nieuwe methodes bij de aanpak van het probleem. D. Ulrich analyseert de bestrijding van de misdaad in Bourgondië in de achttiende eeuw op grond van de processtukken van het parlement. Hij stelt vast dat het percentage van ter dood veroordeelden voortdurend achteruit ging ondanks een stijging van de criminaliteit. Terwijl in de periode 1715-1750 nog 14,5% van de veroordeelden werd geëxecuteerd, was dit percentage tussen 1770 en 1779 teruggelopen tot minder dan 5%Ga naar voetnoot141.. Ongemeen interessant is de procentuele verhouding tussen de verschillende straffen. Sommige kwamen in de zeventiende eeuw nog tot uitvoering, doch waren een eeuw later verdwenen. In Bourgondië geldt dit voor het afsnijden van de lippen en het uittrekken van de tongGa naar voetnoot142.. Zowel in de strafmaat als in de aard der straffen kwam verandering. Levenslange galeistraf kwam minder voor dan eerst, de opsluiting in een correctiehuis kwam in de achttiende eeuw meer en meer in zwang. Bernard Schnapper onderzocht de strafrechtspraak van het parlement van Parijs onder de regering van Frans I en deed dit aan de hand van een duizendtal arresten uit de jaren 1535 en 1536 en 1545 en 1546. De auteur stelt cijfermatig vast dat een hele reeks middeleeuwse straffen werd vervangen. Van de verminkingen restte nog alleen het afhakken van de hand. Het brandmerken van het | |
[pagina 205]
| |
voorhoofd dat in 1535 nog voorkwam, is tien jaar later verdwenen. Het afsnijden van de oren was toen uitzonderlijk geworden. Beide straffen werden vervangen door een brandmerk op de schouderGa naar voetnoot143.. In sommige werken over criminaliteit wordt ook een hoofdstuk gewijd aan het strafrecht. Zo stelt Petrovitch vast dat in de achttiende eeuw te Parijs veroordeling tot de galeien en verbanning de meest voorkomende straffen warenGa naar voetnoot144.. Naast algemene overzichten van het strafrecht in een bepaalde periode en plaats, zijn er recente studies die één straf afzonderlijkGa naar voetnoot145. of de bestraffing van één delict afzonderlijk behandelenGa naar voetnoot146.. Een reeks andere strafrechtelijke problemen probeert men kwantitatief te benaderen. Zo wordt onder andere onderzocht hoeveel tijd er verloopt tussen de dag van het misdrijf, de arrestatie, het vonnis in eerste instantie, het vonnis in beroep en de uitvoering van de strafGa naar voetnoot147.. Daarbij moet men rekening houden met het verschil tussen de praktijk van de jurisdictie van eerste instantie en die in beroepGa naar voetnoot148.. In hoeverre en hoe frequent maakte men in de loop der jaren gebruik van de tortuur om een bekentenis af te dwingenGa naar voetnoot149.? Hoe vaak kwam een gratieverzoek voorGa naar voetnoot150. en hoe dikwijls kwijtschelding van de strafGa naar voetnoot151.? Ook is het van betekenis te weten welke verzachtende en verzwarende omstandigheden door de rechter in aanmerking werden genomenGa naar voetnoot152.. Belangrijk is dat men vooral de ontwikkeling van de misdadigheid en haar berechting poogt te schetsen. Welke wijzigingen onderging de jurisprudentie in strafzaken in de loop van het ancien régime? Bracht 1789 een totale omwenteling of waaide er reeds in de loop van de tweede helft van de achttiende eeuw een wind van hervormingen waaraan de denkbeelden van de verlichte filosofen, de esprits forts niet vreemd waren? Het staat vast dat verlichte ideeën een grote invloed hebben gehad op de magistratuur. Het is bekend dat de werken van Hobbes, Locke, Helvetius, Morelly, Rousseau, Montesquieu in de bibliotheken van de magistraten aanwezig waren. De magistratuur kende bijgevolg de kritiek op het strafrechtelijk systeem en het standpunt van de encyclopedisten. Dezen waren voorstander van aanpassing van een straf aan het delict en van be- | |
[pagina 206]
| |
perking van de doodstraf en zij kantten zich tegen tortuur, verminking en vernederende straffen. Historici die zich met dit onderwerp bezighouden laten de zuivere beschrijving van de straffen terzijde en bezien alleen welk gebruik de magistraten van de strafmogelijkheden maakten. Het hoeft niet te worden beklemtoond dat de studie van alleen het opgetekende recht slechts een onvolledig en gedeeltelijk vals beeld geeft van het juridische apparaat en zijn werking. Vaak bestaat er een diepe kloof tussen de theoretische bepalingen van de wet of de costuimen en de feitelijke beslissingen van de rechters. De praktische werking van het gerechtelijk lichaam vinden wij dan ook beter terug in de rekeningen van de gerechtsofficieren en de processen, die de neerslag van de werkelijkheid vormen, eerder dan in de theoretische bepalingen (keuren, ordonnanties) en het schoolse officiële recht van de tijd dat aan de universiteiten gedoceerd werd en stof leverde voor de vaak abstracte publicaties van de criminalisten. Wij pleiten daarom voor de studie van teksten uit de praktijk en voor een minutieuze, systematische bestudering van gerechtelijke archieffondsen gericht op kwantitatieve verwerking van de gegevens. | |
E. BesluitUit het voorgaande blijkt duidelijk dat men de criminaliteit moet zien tegen de achtergrond van sociale, economische, demografische en rechtsgeschiedenis. Daartegenover staat dat de studie van de criminaliteit in het verleden belangrijke bijdragen kan leveren tot de hoger genoemde takken van de geschiedenis. De studie van de criminaliteit en van het strafrecht is van niet minder belang voor de geschiedenis van de mentaliteit. Het is mogelijk aan de hand van de misdadigheid en het strafrecht de ontwikkeling van de ideeën en waarden van een maatschappij na te gaan. |
|