| |
| |
| |
Jaarrede voorzitter Nederlands Historisch Genootschap
Utrecht 4 november 1977
Dames en Heren,
Twee weken later dan vroeger usance was, wil ik u van harte welkom heten op de jaarvergadering en het daarop aansluitende congres van het Nederlands Historisch Genootschap. Evenals het vorig jaar is de verschuiving van de data van jaarvergadering en congres een gevolg van de moeilijkheid om een goed onderkomen te vinden voor een bijeenkomst van grotere omvang in de omgeving van Utrecht. Het bestuur stond voor de keuze de vergadering òf in begin oktober òf in november te houden. Na overleg met de rechtshistorici, van welke zijde men belangstelling voor het congresthema mag verwachten, zijn 4 en 5 november gekozen.
Vandaag vinden er twee mutaties in het bestuur plaats: de penningmeester, de heer Philips, en het bestuurslid de heer Van Deursen, tevens lid van de congrescommissie en van de redactie van de Acta Historiae Neerlandicae, treden af. Beiden hebben, elk op eigen manier, een belangrijke bijdrage geleverd tot het bestuursbeleid. De heer Philips heeft vijf jaar lang het penningmeesterschap vervuld, hij heeft dit op voortreffelijke wijze gedaan. Zijn taak heeft hem vele zorgen gegeven, de financiële toestand van het Genootschap is nooit erg rooskleurig geweest en de perspectieven voor de toekomst geven allerminst aanleiding tot optimisme. Een penningmeester heeft in een dergelijke situatie de ondankbare taak de andere leden van het bestuur en de commissies op de beperktheid van de financiële middelen te wijzen, terwijl zij juist allerlei activiteiten ten behoeve van het Genootschap willen ontplooien. Het is de botsing tussen de veelheid der verlangens en de beperkte middelen om deze te realiseren, het basisprobleem uit de economische theorie, dat de heer Philips niet onbekend zal zijn. De oplossing ligt in het stellen van prioriteiten, men dient tussen de verlangens te kiezen. Het grote probleem van het Genootschap is, dat de prioriteiten vrijwel geheel vast liggen, zodat er weinig keuze meer over is. Over mogelijkheden en wenselijkheden is er binnen het bestuur en in de commissies wel eens verschillend gedacht, maar we konden steeds door onderling overleg een weg uit de moeilijkheden vinden. Namens het bestuur zeg ik de heer Philips gaarne dank voor het vele werk, dat hij ten behoeve van het Nederlands Historisch Genootschap heeft verricht.
De heer Van Deursen heeft gedurende vier jaar zijn bestuurstaak vervuld met daarbij tevens het lidmaatschap van de beide commissies. Hij was de verbindingsschakel tussen bestuur en commissies en hij heeft daardoor een belangrijke vertrouwensfunctie in de structuur van het Genootschap vervuld. Het bestuur dient enerzijds de commissies en redacties de nodige vrijheid te geven ter uitoefening van de taken die zij op zich hebben genomen, anderzijds moet het bestuur er voor waken, dat de commissies en redacties een geheel eigen leven gaan leiden. De centrifugale krachten en de centralistische tendenties moeten in evenwicht worden gehouden. Op zijn bekende kalme en observerende manier
| |
| |
heeft de heer Van Deursen met het bewaren van de juiste balans weinig moeite gehad. In het bestuur, vaak na lang uitgesponnen discussies confronteerde hij ons door enkele nuchtere opmerkingen weer met de realiteit. Ook hem betuig ik namens het bestuur hartelijke dank voor al hetgeen hij voor het Genootschap heeft gedaan. Persoonlijk moge ik uitdrukking geven aan mijn grote waardering voor de beide scheidende leden van het bestuur, ik vond het een voorrecht met hen samen te werken.
In de commissies hebben de jaarlijkse bestuurswisselingen plaats gevonden. De tijd ontbreekt mij op de verdiensten van de scheidende leden op een even uitvoerige wijze in te gaan als dit bij de beide bestuursleden het geval was. In het algemeen zegt het bestuur de aftredende leden dank. In de redactie van de Bijdragen en mededelingen heeft de heer Van Uytven zijn taak neergelegd, welke is overgenomen door de heer Asaert; in de redactie van de Acta zijn de heren Balthazar en Van Deursen afgetreden, hun plaatsen zijn ingenomen door mevr. Witte en de heer Van Stuijvenberg; in de congrescommissie zijn de heren Van Deursen en Van der Woude heengegaan, als nieuwe leden zijn in deze commissie benoemd de heren Soly en Schuursma. In de bronnencommissie vindt de bestuurswisseling vandaag plaats. De voorzitter de heer Heringa legt zijn taak neer, als nieuw lid van de commissie is benoemd de heer Dekker. Het Genootschap is de heer Heringa bijzondere dank verschuldigd voor het vele werk, dat hij in de bronnencommissie heeft verzet, in het bijzonder bij de uitgave van de Bentinck papers.
Indien we omzien naar het afgelopen jaar, heb ik de indruk, dat er in de verstreken periode verbijsterend veel is gebeurd. Het was een fel bewogen jaar met vele ups en downs ook op het ogenblik zitten we nog middenin allerlei ontwikkelingen en zijn er tal van onzekerheden. Het is uiterst moeilijk hierover een afsluitend verslag te geven. Tot mijn spijt zal de grondtoon in mineur moeten zijn, hoewel er toch ook vreugdevolle gebeurtenissen te melden zijn.
Er was allereerst de verhuizing van het secretariaat uit Utrecht naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Deze is vlot verlopen, we zijn de directie van de Koninklijke Bibliotheek bijzonder erkentelijk voor de ruimte, die zij ons ter beschikking heeft gesteld en voor de prettige wijze waarop alles is geregeld. Van het Harreveld-fonds konden we een bedrag lenen voor de aanschaf van het kantoormeubilair. De vreugde over de goede en ruime behuizing is wat getemperd door een reeks van tegenslagen, die mej. Van der Plaat heeft ondervonden bij het zoeken naar assistentie bij haar werk. Het dient daarom des te meer te worden geapprecieerd, dat de werkzaamheden voor het Genootschap op normale wijze hun doorgang hebben gevonden. Dit kon alleen dankzij de uiterste inspanning van mej. Van der Plaat, die vaak 12- tot 16-urige werkdagen maakte. Het is begrijpelijk, dat dit niet zo voort kan gaan. Evenwel, de beperkte financiële middelen van het Genootschap staan een adequate oplossing in de weg.
In de rede, die ik ruim een jaar geleden heb gehouden, heb ik een uiteenzetting gegeven over de verschillende instellingen en organisaties, die in Nederland op historisch gebied werkzaam zijn en hun onderlinge taakverdeling. In grove lijnen heb ik toen een beeld geschetst van de plaats van het Nederlands Historisch Genootschap en de taken welke het Genootschap op zich zou kunnen nemen naast de reeds bestaande activiteiten. De gedachten, die ik in de jaarrede heb ontvouwd, waren voor mijn persoonlijke verantwoordelijkheid. In een bestuursvergadering in december zijn de ideeën aanvaard en we zijn overgegaan tot een nadere uitwerking. De plannen van omvangrijker aard, waarvoor een uitbreiding van het secretariaat noodzakelijk is, zijn neergelegd in een toelichting tot de meer-jaren-begroting en in de begroting zelf zijn daarvoor bedragen gereserveerd. Op deze grootsere plannen zal ik zo straks nog nader ingaan.
| |
| |
Bij mijn voorstellen waren ook allerlei veranderingen waaraan geen of slechts geringe financiële consequenties waren verbonden en die het secretariaat niet extra belastten. Inmiddels zijn van deze voornemens enige gerealiseerd. Het belangrijkste acht ik de contacten, die met de Vereniging van leraren geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN) en de Nederlandse Jeugdbond ter bestudering van de Geschiedenis (NJBG) zijn gelegd. Besprekingen met het bestuur van de vereniging van geschiedenis leraren hebben geleid tot de instelling van een onderwijscommissie, bestaande uit mej. Van der Plaat, die als secretaris zal fungeren en de heren Buist, Baalbergen, Van Dijk en Roorda. De heer Buist treedt op als voorzitter. De installatie van de commissie vond op 21 juni plaats. In de Bijdragen en mededelingen zal regelmatig aandacht aan de onderwijsproblemen worden geschonken; met de bronnencommissie zal contact worden opgenomen over de uitgave van bronnen voor het gebruik op scholen.
Met de Jeugbond heeft het bestuur besprekingen gevoerd over een praktische samenwerking op het terrein van het secretariaat. Evenwel was het niet mogelijk om hiervoor van overheidszijde medewerking te verkrijgen. Er is afgesproken, dat de Bijdragen en mededelingen open zullen staan voor berichten van de Jeugdbond. De lezers hebben in de eerste aflevering van de Bijdragen van 1977 een overzicht van de activiteiten van de Jeugdbond kunnen vinden. Voorts is samenwerking met de Jeugdbond vermoedelijk mogelijk in het kader van het congresthema van het volgend jaar: de betekenis van de archeologie voor de geschiedenis. Hierbij wordt gedacht aan de industriële archeologie, een onderwerp waarvoor in de Jeugdbond interesse bestaat.
De lezers van de Bijdragen en mededelingen zullen hebben opgemerkt, dat met ingang van het eerste nummer van 1977 een wijziging van de opzet van de kroniek heeft plaats gevonden, waarbij regionale onderafdelingen zijn gevormd voor de vermelding van lokale en regionale studies.
Het voorstel in de jaarrede van het vorig jaar om de Acta tot een internationaal ontmoetingspunt te maken van alle onderzoekers, en speciaal de buitenlandse, die werkzaam zijn op het gebied van de Nederlandse geschiedenis kan nog niet worden verwezenlijkt, omdat de Acta zelf een punt van discussie vormen met de uitgever. Deze ziet voor de Acta als jaarboek weinig toekomst, maar wel indien zij in de vorm van een halfjaarlijks tijdschrift zouden verschijnen. Voor het secretariaat zou deze wijziging een ernstige verzwaring van de werkzaamheden betekenen, hetgeen onder de huidige omstandigheden eenvoudig onmogelijk is. Deze plannen zullen alleen kunnen worden uitgevoerd indien er hulp op het secretariaat bij komt.
De congrescommissie heeft de organisatie van een congres op zich genomen ter gelegenheid van de viering van de Unie van Utrecht in januari 1979. Het zal een internationaal congres worden met subsidie van de regering, waarbij het onderwerp de federatieve staat zal zijn. Dit zelfde onderwerp is één van de vier grote thema's van het Internationaal Historisch Congres te Boekarest in 1980. Bij dit thema is aan Nederland een plaats als co-rapporteur toegewezen.
Teleurstellend in verband met de voorbereiding voor Boekarest is, dat een rondschrijven van het secretariaat aan de historische onderzoeksinstituten in Nederland met verzoek om suggesties voor onderwerpen voor het congres in Boekarest, bijzonder weinig reacties heeft opgeleverd. Dit heeft tot gevolg gehad, dat bij de bespreking, welke in juli in Tenerife heeft plaats gevonden, er van Nederlandse zijde geen voorstellen konden worden gedaan.
Een gelukkig initiatief van de bronnencommissie acht ik de samenwerking met de regionale en lokale verenigingen bij de uitgave van bronnen. De uitgave van de koopmans- | |
| |
gilderol van Deventer wordt een co-produktie van de Vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis en het Genootschap. We hopen, dat dit precedent navolging zal vinden.
Het bestuur en vooral de secretaris zijn zeer actief op het gebied van de ledenwerving. Het gaat hierbij vooral om studenten voor het lidmaatschap te interesseren. Enige dagen geleden vond een eerste vergadering plaats met personen, die verbonden zijn aan verschillende instellingen van hoger onderwijs en die bereid zijn het bestuur te adviseren en te helpen. De toestroom van nieuwe leden gaat nog steeds door, na de aankondiging van de jaarvergadering en het congres hebben zich veertig nieuwe leden gemeld.
Het wordt tijd, dat ik u nu op de hoogte breng van de verder reikende plannen. In de toelichting op de begroting is een schema opgesteld, waarin de volgende vijf punten worden genoemd:
1. | De bundeling van alle organisaties, instellingen en verenigingen die op historisch terrein werkzaam zijn om hierdoor de plaats van de geschiedenis in onderwijs en onderzoek te bevorderen. |
2. | De oprichting van een centrum voor verenigingen en beoefenaren van de lokale, regionale en nationale geschiedenis. Aan de oprichting van een dergelijk centrum bestaat grote behoefte, vooral van de zijde van de amateurhistorici, die gaarne adviezen bij hun onderzoek willen ontvangen van een vak-historicus. |
3. | De Acta Historiae Neerlandicae uit te bouwen tot een internationaal ontmoetingscentrum voor allen en speciaal voor de buitenlandse onderzoekers, die zich met de geschiedenis der Nederlanden bezig houden. Dit is onder andere het geval in Indonesië, Suriname, Japan, de Verenigde Staten, Ceylon, Rusland, de Scandinavische landen, Venezuela, vanzelfsprekend in Engeland, Duitsland en Frankrijk. |
4. | Een betere voorbereiding voor de internationale congressen, waardoor Nederland met een groter aantal bijdragen vertegenwoordigd kan zijn. Dit kan geschieden door de organisatie van kleinere bijeenkomsten van vakgenoten op een speciaal gebied. Bij de voorbereiding dienen de universiteiten en andere instellingen op ruime schaal te worden betrokken. |
5. | Bij de sterke stijging van het aantal studenten en afgestudeerden in de geschiedenis dient het Genootschap zich tijdig te bezinnen op de beroepsmogelijkheden voor de historici, zoals dit bijvoorbeeld ook geschiedt door de American Historical Association. Men moet rekening houden met de noodzaak van de oprichting van een plaatsingsbureau voor werkloze historici. |
Voor de realisatie van deze plannen zijn medewerkers en financiële middelen nodig. Voor een werkelijke uitoefening van bovenstaande taken dient het Bureau van het Genootschap onder leiding van mej. Van der Plaat te worden uitgebreid met een administratieve kracht voor ledenadministratie en beheer, welke tevens met de administratie van de Nederlandse Jeugdbond zou kunnen worden belast; voorts een wetenschappelijk medewerker voor het centrum van regionale en lokale geschiedenis en een wetenschappelijk medewerker voor de redactie van de Acta en de internationale contacten.
De werkloosheid onder de historici is op het ogenblik nog niet verontrustend. Het bestuur heeft een gesprek gevoerd met de heer Van Esbroek, de directeur van het bureau voor werkloze academici. Er zijn thans ongeveer 3.700 werkloze academici, waarvan 25 historici. Volgens de heer van Esbroek zouden er over twee of drie jaar 50 à 75 werkloze historici zijn. Het bestuur van het Genootschap leek deze schatting te optimistisch.
De bovenstaande plannen zijn uitvoerig besproken met het ministerie van Onderwijs en
| |
| |
Wetenschappen in een bijzonder prettige sfeer. Er was veel waardering voor onze initiatieven maar men preciseerde, dat de subsidieverlening door het ministerie aan het Genootschap geschiedde op grond van onze wetenschappelijke activiteiten, waaronder te verstaan zijn de uitgave van de Bijdragen en mededelingen, de Acta en de bronnenpublicaties. Onze verenigingsactiviteiten kwamen voor de afdeling wetenschap van het Ministerie niet voor subsidies in aanmerking. Niet uitgesloten was de mogelijkheid van subsidieverlening door andere afdelingen van het ministerie of door andere ministeries.
Het gesprek op het ministerie heeft er toe geleid, dat in mei een conceptbegroting voor 1978 is opgesteld, waarbij een duidelijke scheiding tussen wetenschappelijke en verenigingsactiviteiten wordt doorgevoerd. U kunt deze aantreffen bij de stukken, die aan de leden zijn toegezonden. Het resultaat is, dat de begroting van de uitgaven ten behoeve van wetenschappelijke activiteiten op fl. 253.200, - zijn begroot en die voor de vereniging op fl. 82.000, -. De wijze van opzet van de concept-begroting voldoet geheel aan de richtlijnen van het ministerie. Het grote probleem is, dat de benarde staat van 's rijks financiën slechts een gedeeltelijke subsidiëring van de wetenschappelijke activiteiten toelaat.
Voor het Genootschap is het cruciale probleem, dat de subsidies op een vast bedrag zijn gefixeerd en dat de prijsstijgingen slechts ten dele in de subsidieverhoging worden opgenomen. Aangezien de stijging van de drukkosten ver uitrijst boven de gemiddelde prijstrend, zal de voortzetting van de wetenschappelijke activiteiten een steeds zwaardere last op het Genootschap leggen. Dit jaar hebben we door een zuinig beleid het nog enigermate kunnen redden, maar ieder volgend jaar zal het in toenemende mate moeilijker worden. We hebben hier met een structureel probleem te maken, dat wellicht tijdelijk door verhoging van de contributies kan worden opgevangen. Uiteindelijk zal dit middel van contributieverhoging zich tegen het Genootschap keren, doordat het ledental zal gaan teruglopen.
Bovendien komt er nog een dieper liggend probleem naar boven. Het bestuur streeft er naar, dat het Genootschap zo veel mogelijk alle Nederlandse historici zal omvatten en ook allen, die belangstelling hebben in de geschiedenis. Onze activiteiten zijn niet uitsluitend tot het wetenschappelijk bedrijf beperkt, maar strekken zich de laatste jaren over een breder terrein uit. Het programma, dat door het bestuur is aanvaard, streeft behalve wetenschappelijke doelen ook sociale doelstellingen na. We zijn overtuigd, dat alleen op deze wijze een vergrijzing van het Genootschap kan worden voorkomen en dat het lidmaatschap hierdoor voor de jongeren aantrekkelijker zal zijn.
Tot de taak van het Genootschap behoort vanzelfsprekend de publicatie van wetenschappelijke werken, maar ook de verbreding van de belangstelling voor de geschiedenis bij een groter publiek. Voor ons is de plaats van de geschiedenis in het onderwijs belangrijk, daartoe is de onderwijscommissie opgericht. Aan de dreiging van werkloosheid onder de historici kunnen we niet achteloos voorbijgaan. We kunnen en we mogen ook niet de ogen sluiten voor de maatschappelijke ontwikkelingen. Wellicht zijn er voor de maatschappelijke activiteiten andere wegen ter financiering te vinden, maar deze zijn beperkt.
Staat het Genootschap op een tweesprong, moet het een keuze doen tussen een klein gezelschap van geleerden in het bijzonder geinteresseerd in het wetenschappelijk onderzoek en de bredere vereniging van alle historici, die in een bepaalde maatschappelijke situatie leven? Naar mijn mening zijn we de tweesprong allang gepasseerd en wel op het moment, dat het Historisch Genootschap overging in het Nederlands Historisch Genootschap, nu acht jaar geleden. Toen is de keuze gevallen op een grote, algemene historische vereniging.
| |
| |
Ieder bestuur in de komende jaren heeft de bijzonder zware opdracht te proberen een verantwoord evenwicht te vinden tussen de wetenschappelijke en maatschappelijke taken van het Genootschap, terwijl de financiële mogelijkheden tot een minimum zijn ingekrompen. Het zal geen gemakkelijk beleid zijn.
| |
Naamlijst van medewerkers/sters
M. Baelde, Doornstraat 332, 8200 Brugge, België |
J.C.H. Blom, Haaghuishof 23, 2352 SW Leiderdorp |
N.A. Bootsma, Philippuslaan 6, 6564 AM Nijmegen |
Th.S.H. Bos, Dreef 32, 2803 HB Gouda |
IJ. Botke, Rikkerdaweg 34, 9884 PB Niehove |
C.R. Boxer, Ringshall End, Little Gaddesden, Berkhamstead-Herts., Engeland |
W.Ph. Coolhaas, Gezichtslaan 71, 3723 GG Bilthoven |
C. Fasseur, Zwaluwlaan 6, 2261 BR Leidschendam |
M.A.M. Franken, Sprengerweg 138, 7314 PL Apeldoorn |
S. Groenveld, Vrijbuiterhof 25, 2132 TM Hoofddorp |
H. van der Hoeven, Purmerendstraat 87, 2547 JB 's-Gravenhage |
G.J. Hooykaas, Postbus 132, 3720 AC Bilthoven |
A.H. Huussen jr., Pinksterbloemweg 15, 9753 HC Haren, Gr. |
H.P.H. Jansen, Houtlaan 19, 2334 CJ Leiden |
O.J. de Jong, Marislaan 10, 3582 HE Utrecht |
J.A. Kossmann-Putto, Thorbeckelaan 180, 9722 NJ Groningen |
M. Kuitenbrouwer, Vrolikstraat 54 III, 1091 VH Amsterdam |
R.C.J. van Maanen, Boisotkade 2a, 2311 PZ Leiden |
A.D.A. Monna, Zeemanlaan 3, 3572 ZC Utrecht |
W.W. Mijnhardt, Wolfhezerweg 50, 6874 AE Wolfheze |
G.N. van der Plaat, Karel Doormanlaan 190, 3572 NV Utrecht |
L. Price, Department of History, University of Hull, Cottingham Road, Hull, HU 67 RX, Engeland |
C.S.M. Rademaker, Tinelstraat 3, 5654 LS Eindhoven |
D.J. Roorda, Lorentzkade 46, 2313 GD Leiden |
B.H. Slicher van Bath, Gen. Foulkesweg 113, 6703 DC Wageningen |
G. Taal, Engelumerstraat 20, 8913 GC Leeuwarden |
R. van Uytven, Naamsesteenweg 186, Heverlee, België |
A.J. Veenendaal jr., Noordweg 60, 2641 AN Pijnacker |
E.H. Waterbolk, Rijksstraatweg 98 g, 9752 BJ Haren, Gr. |
| |
| |
| |
De auteurs
N.A. Bootsma (1927) is wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, vakgroep nieuwe geschiedenis na 1870.
S. Groenveld (1941) is wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Rijksuniversiteit Leiden, vakgroep vaderlandse geschiedenis.
M. Kuitenbrouwer (1947) is wetenschappelijk medewerker aan de Rijksuniversiteit Utrecht, afdeling contemporaine geschiedenis.
R.C.J. van Maanen (1944) is chartermeester bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Leiden.
|
|