Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 91
(1976)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Geyl en Vlaanderen, een discussie
| |
[pagina 81]
| |
kan men deze radicale politiek alleen noemen op het vlak van de strategie, maar dan zou men haar beter typeren als tactisch, pragmatisch of opportunistisch’. Het methodische hoofdbezwaar van Willemsen tegen mijn artikel vormt de beschuldiging dat het opgebouwd is uit ‘voor het merendeel uit zijn verband gerukte citaten’. Het heeft weinig zin nogmaals al de brieven over wier interpretatie er tussen ons meningsverschil bestaat hier af te drukken of samen te vatten. Ik nodig een ieder uit de gepubliceerde correspondentie zelf ter hand te nemen en na lectuur van de besproken brieven te oordelen. De door Willemsen citaat per citaat gegeven ‘context’ tast nagenoeg nergens mijn interpretatie aan. Ze noopt me trouwens maar op één punt tot verdere nuancering: het is inderdaad mogelijk dat Geyl bij zijn verwerping van het Belgisch-Nederlands verdrag de mogelijkheid incalculeerde van een ander nog te realiseren verdrag waarin ook aan de Vlaamse belangen tegemoet zou worden gekomen. Voor de andere kwesties blijf ik op mijn standpunt staan. Willemsens suggestie dat ik teksten uit hun verband ruk verplicht me echter op een kapitaal punt nog wat scherper in te gaan. In 1925 voerde de Frontpartij een campagne tegen het weekblad Vlaanderen dat daardoor 415 abonnees verloor. Ver van die campagne te steunen wilde Geyl in september 1925 met andere Hollandse grootnederlanders bemiddelen en vroeg daarbij aan Vos om in te gaan op de eisen van Vlaanderen-redacteur De Decker. Vos zou het programma van de Frontpartij moeten veranderen om er ruimte in te maken voor de antibelgicisten van Vlaanderen en de medezeggenschap - of de dictatuur naar het woord van Vos- van de extremisten in de leiding van de beweging te verzekeren. In zijn brief van 29 september weigerde Vos resoluut hierop in te gaan omdat hij Vlaanderen niet meer als bondgenoot beschouwdeGa naar voetnoot2.. Geyl daarentegen beschouwde het blad nog als medestander. Hij gaf wel toe dat zijn poging om Vlaanderen tot een ‘redelijker en schappelijker toon’ te brengen mislukt was, maar betreurde het kort nadien ten zeerste dat Vos in De Ploeg openlijk Vlaanderen bleef bestrijdenGa naar voetnoot3.. Later heeft Geyl die kwestie geheel anders voorgesteld. Over zijn ontmoeting met Vos in 1945 schreef hij zeven jaar later: ‘Overigens kwam ook ons oud geschilpunt te berde en ik liet niet na nog eens op te merken dat voor mij één van de grootste ergernissen zijn [Vos'] gelijkmoedigheid onder de stelselmatige aanvallen van Vlaanderen was geweest’, en hij voegde er de bedenking aan toe dat er ‘zeker weinig politici zijn geweest die zo'n afkeer hadden van strijd’ als VosGa naar voetnoot4.. Geyls eigen waarschuwing aan Vos over het gevaar van het weekblad Vlaanderen, zouden steeds weer afgeschampt zijn op Vos' ‘schouderophalende geringschatting van die verderfelijke geesteshouding’. Ten bewijze waarvan Geyl een stukje citeerde uit Vos' brief van 29 september 1925 waarin deze schreef: ‘Ik heb mij voorgenomen (zo had hij mij al jaren vroeger geschreven - aldus Geyl) mij helemaal niet meer te storen aan het weekblad Vlaanderen’. Geyl liet daarbij echter de meest essentiële zin weg, die waarin Vos stelde: ‘Ik ben er niet meer van overtuigd dat Vlaanderen nog goed werk verricht benevens al het slechte dat het doet’Ga naar voetnoot5.. Zeker is dat Vos veel vroeger dan Geyl het gevaar van Vlaanderen heeft onderkend, en dat Geyl nadien in zijn autobiografische geschriften zijn eigen houding en die van Vos omgekeerd heeft voorgesteld. Een verdraaiing van de werkelijkheid die de biografen van Geyl aardig op het dwaalspoor heeft gebracht. |
|