Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 89
(1974)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Brabant in verzet tegen Alva's tiende en twintigste penningGa naar voetnoot*
| |
[pagina 17]
| |
Vele aspecten van het verzet tegen deze belastingen bleven immers nog steeds in het duister. Wij willen speciaal het Brabantse verzet onder de loupe nemen. Zo stelden we ons de vraag naar de motieven die dit verzet dreven, naar de leiders, naar de wijze van onderhandelen met de landvoogd. Vermits het toestaan der beden via de provinciale Statencolleges geregeld werd, zullen wij onze aandacht vooral richten op de politieke activiteit van de Staten van Brabant. In de schoot van hun vergadering kwamen de verschillende belangengroepen aan bod. | |
Eerste reacties op het belastingprojectDon Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva, stond bij zijn aankomst in de Nederlanden voor een zware financiële erfenis: de staatskas was leeg, het koninklijk domein was fl. 60.000. - boven zijn waarde belast, de staatsschuld was enorm en de negenjarige bede van 1558 liep ten eindeGa naar voetnoot2.. Terzelfdertijd vergde de aanwezige troepenmacht een grote financiële inspanning. Om dit te verhelepen en om de Nederlanden in staat te stellen zelf de militaire lasten te dragen, kwam de hertog op 20 en 21 maart 1569 met zijn project voor de dag: een honderste penning (1%) op alle bezitingen, éénmaal te heffen; een twinigste penning (5%) op de verkoop van alle onroerende goederen, ten laste van de verkoper, en tenslotte een tiende penning (10%) op de verkoop van alle roerende goederen, eveneens ten laste van de verkoper. Tegelijkertijd zou een tiende penning geheven worden op de goederen bestemd voor de export. De tiende en twintigste penning waren als permanente belastingen bedoeld. Uitdrukkelijk werd ook gezegd dat deze hervormingen de Nederlanden zouden moeten kunnen toelaten de Spaanse oorlogsinspanningen in onze streken te financierenGa naar voetnoot3.. Na het voorstel trokken de verschillende Statenvergaderingen zich als naar gewoonte terug om te beraadslagen. Het Brabantse antwoord liet niet lang op zich wachten. Op 4 april reeds werd de honderdste penning door de prelaten en de edelen aanvaard. De tiende en twintigste penning stonden zij toe voor een termijn van negen jaar. Toch voegden zij bij dit akkoord verscheidene kritische bemerkingenGa naar voetnoot4.. Alva reageerde verontwaardigd, hij eiste een onvoorwaardelijke toezeggingGa naar voetnoot5.. Hieraan gevolg gevend stelden de prelaten en de edelen dezelfde dag nog een remonstrantie op en willigden zij Alva's eis inGa naar voetnoot6.. Het verdere verloop lag nu nagenoeg | |
[pagina 18]
| |
volledig in de handen van de steden, het derde lid van de StatenGa naar voetnoot7.. De stedelijke gedeputeerden van Antwerpen, Brussel, Leuven en 's-Hertogenbosch dienden hun stadsbestuur te raadplegen. Pas na unanimiteit binnen de stadsbesturen, tussen de steden onderling en tussen de steden en de eerste twee standen kon een voorstel door de Staten aanvaard worden. Dit was het princiep. In feite beschikte de vorst over de mogelijkheid om een weigerende minderheid te ‘vervangen’ en zo het verzet te brekenGa naar voetnoot8.. Het unanimiteitsbeginsel was zeer zeker een macht, vooral dan voor de steden, maar tegelijk ook de oorzaak van het dikwijls eindeloos lang aanslepen der onderhandelingen. Niet zonder reden noemde Alva de steden de lastigste tak der StatenGa naar voetnoot9.. Op 28 april verklaarde het Antwerpse stadsbestuur zich met de zienswijze der prelaten en edelen akkoord; wel maakte het zijn instemming afhankelijk van een gebeurlijke akkoordverklaring der drie andere Brabantse hoofdstedenGa naar voetnoot10.. Dit akkoord kan ons verwonderen, vooral wanneer we weten dat er in het stadsbestuur blijkbaar toch niet zo een eensgezindheid hieromtrent bestondGa naar voetnoot11.. We zien echter dat de stad aan het unanimiteitsbeginsel vasthield. Wellicht is de Antwerpse goedkeuring niet zo zeer principieel dan wel politiek-strategisch te verklaren, of was het een kompromis-oplossing tussen de magistraat en de zich verzettende ambachten? De resterende steden kregen van de kanselier van Brabant de raad zich bij de opinie van Antwerpen aan te sluiten. Ook de hertog spoorde hen uitdrukkelijk daartoe aanGa naar voetnoot12.. Toch had dit maar matig succes: 's-Hertogenbosch stemde toe, Brussel en Leuven bleven weigerenGa naar voetnoot13.. Over de honderdste penning werden daarentegen weinig moeilijkheden gemaaktGa naar voetnoot14.. Bijna drie maanden waren nu verlopen en Alva had nog geen resultaat bereikt. | |
[pagina 19]
| |
Eén troost had hij: de koning steunde zijn politiek volledigGa naar voetnoot15.. De hertog zou het nu over een andere boeg gooien. Hij trachtte de Staten er van te overtuigen dat men een partiële toestemming als een goedkeuring diende te beschouwen. Hier trad hij in het voetspoor van Karel V. Na de Gentse opstand had deze immmers op 30 april 1540 de ‘vervanging’ voor Vlaanderen gelegaliseerdGa naar voetnoot16.. Alva deed ook zijn best om de Brabanders gerust te stellen: hij gaf duidelijk te verstaan helemaal niet de ondergang van de handel te beogenGa naar voetnoot17.. Toch lieten de ambachten in de steden zich niet overtuigenGa naar voetnoot18. en dit was voor de hertog wellicht de aanleiding om zelf op te treden. Op 13 augustus liet Alva weten ‘datmen enighe leden gebreckelyck zoude vervanghen ende dat tconsent om tgebreck van het derde leth van Loeven ende tderde leth van Bruessel nyet en behoirt achter te blyven’. Hij gaf Brussel en Leuven nog veertien dagen de tijd om zich bij het akkoord aan te sluitenGa naar voetnoot19.. Dit gebeurde ook, respectievelijk op 19 en 22 augustusGa naar voetnoot20.. De overeenkomst werd op 31 augustus officieel door Alva bekrachtigdGa naar voetnoot21.. Hij had een belangrijke overwinning geboekt. Tegen de traditie en de wil der Staten in had hij een niet unaniem aanvaard voorstel kunnen laten ondertekenen. Werkelijk, Alva spande zich tot het uiterste in om de macht der Staten te brekenGa naar voetnoot22.. | |
Geven en nemenNa de in augustus 1569 afgedwongen overeenkomst leken voor Alva de moeilijkheden definitief van de baan. Toch waren de klachten en remonstranties van de steden niet ongegrond gebleken. De hertog was bezorgd voor de sociaal-economische welvaart der Nederlanden en stilaan geraakte Alva ervan overtuigd dat de tiende penning in haar oorspronkelijke vorm té ongedifferentieerd was om aan | |
[pagina 20]
| |
handel en nijverheid geen schade te berokkenen. Deze reële moeilijkheid, zou hem er toe brengen met een nieuw belastingvoorstel de eigenlijke heffing van de tiende en twintigste penning uit te stellenGa naar voetnoot23.. In dit perspectief stelde de hertog op 21 oktober aan de Staten van Brabant een jaarlijkse quote van fl. 542.000. - voor, als aandeel in een bede van fl. 2.000.000. -, en dit voor de tijd van zes jaar. Ook werd een tweede honderdste penning voorgesteld, deze zou na die zes jaar geïnd wordenGa naar voetnoot24.. De Staten namen opgelucht kennis van de opschorting van de tiende en twintigste penning en gingen akkoord met de quote. In de vergadering rezen echter meningsverschillen over de wijze waarop men de gelden zou bijeenbrengen. De prelaten en de edelen stelden een belasting op een aantal (verbruiks-) goederen en diensten voor. Antwerpen wees dit verontwaardigd van de handGa naar voetnoot25.. Uit de discussie komt vooral naar voren dat de prelaten, de edelen en de eerste leden van de steden (= de magistraat) gemeenschappelijke belangen hadden. Zij vermeden zorgvuldig elke kapitaal- en inkomstenbelasting. De andere leden verzetten zich krachtdadig tegen ‘generale middelen’ die bijna uitsluitend uit verbruiksbelastingen bestondenGa naar voetnoot26.. Men zat duidelijk in het slop. De Staten hadden echter te vroeg gejuicht: de hertog had de penningen wel uitgesteld, maar niet afgeschreven. Hij zocht integendeel naar de meest geschikte middelen om zijn oorspronkelijk plan beter aanvaardbaar te makenGa naar voetnoot27.. Wellicht trachtte hij enkel tijd te winnen. De eindeloze palavers der Staten bleven voor Alva een voortdurende bron van ergernis. Hij zou hun nu eens het mes op de keel zetten. Op 17 maart 1570 kreeg Brabant een gemodereerde tiende en twintigste penning voorgelegd. Het voorstel bestond uit zes punten: a. vrijgesteld van de tiende penning werden alle eerste verkopingen die in het land plaats vonden; b. en alle verdere verkopingen, behalve de laatste verkoop, als het verbruiksgoederen betrof; c. en alle onafgewerkte proproducten; d. de tiende penning diende betaald te worden op alle uit de Nederlanden uitgevoerde inlandse produkten; e. de twintigste penning werd geheven op elke verkoop van onroerend goed; f. er werd een tweede honderdste penning ingevoerd. Deze moderatie zou voor zes jaar geldenGa naar voetnoot28.. Alva wilde hier wellicht de ambachtslieden der steden ter wille zijn. Waren zij ook niet een van de meest opposante groepen? De prelaten en de edelen wezen het voorstel echter van de | |
[pagina 21]
| |
handGa naar voetnoot29.. Komt hier nogmaals de standentegenstelling aan het licht? Alva was woedend. Zijn voorstel bereikte nu niet eens de stedelijke vertegenwoordigers! Onmiddellijk ontbood hij de gedeputeerden van de vier Brabantse steden. Hij bracht hen op de hoogte van zijn voorstel en voegde er aan toe dat de eerste twee standen deze moderatie verworpen hadden en dat hij zich daarom genoodzaakt zou zien vanaf 3 april een ongemodereerde tiende en twintigste penning in te voerenGa naar voetnoot30.. Deze mededeling sloeg in als een bom. Vooral te Antwerpen was er paniek. Liever nog wilde men de voorgestelde moderatie aannemen dan het slachtoffer worden van ongemodereerde tiende en twintigste penningenGa naar voetnoot31.! Alva's strategie bleek doeltreffend. Toch lieten Leuven en Brussel zich niet van de wijs brengen. Zij lieten weten dat ze er op stonden dat de prelaten en de edelen zelf hun opinie zouden mededelenGa naar voetnoot32.. De tiende penning hing meer dan ooit als een zwaard van Damocles boven de Staten. De Statenvergadering voelde nu ook dat het hoog tijd was om in actie te komen. Op 2 april vroegen de stedelijke afgevaardigden de eerste standen te willen onderzoeken hoe men de dreigende belastingen zou kunnen afweren. Tevens verwezen ze naar het voorstel om gedurende zes jaar elk jaar fl. 542.000. - op te brengen. Na een korte discussie werd een akkoord bereikt; om erger te voorkomen verklaarden de eerste twee standen zich akkoord met het voorstel van 17 maartGa naar voetnoot33.. Het woord was nu weer aan de steden. Te 's-Hertogenbosch verklaarden de eerste twee leden zich akkoord met de moderatie, toch hadden ze ook nog enkele kritische opmerkingen. Het derde lid (de dekens van de ambachten) vroeg eerst en vooral de opheffing van het militair garnizoenGa naar voetnoot34.. Te Leuven spraken vier leden zich uit tegen de moderatieGa naar voetnoot35.. Antwerpen ging wel akkoord, maar had toch nog heel wat kritiekGa naar voetnoot36.. Te Brussel ging enkel het eerste lid akkoordGa naar voetnoot37.. Dit wat de stemming rond de moderatie betreft. Alva bracht nu ook weer zijn voorstel betreffende de jaarlijkse quote van | |
[pagina 22]
| |
fl. 542.000. - te berdeGa naar voetnoot38.. De prelaten en de edelen maakten geen noemenswaardige moeilijkhedenGa naar voetnoot39.. In de steden werd geen unanimiteit bereiktGa naar voetnoot40.. De hertog liet de Brabanders onder elkaar ruzie maken en zette zijn wil door. Op 2 augustus liet hij een belangrijk plakkaat verschijnen: de quote van fl. 542.000. - werd ingevoerd en tegelijk vinden we er ook het moderatie-voorstel van 17 maart in terugGa naar voetnoot41.. De regeling werd door de Staten aanvaard en op 13 augustus ondertekendGa naar voetnoot42.. In de schoot van de Statenvergadering begonnen nu opnieuw de moeilijkheden rond het bijeenbrengen der fl. 542.000. -Ga naar voetnoot43.. Antwerpen stelde daarop voor, de nieuwe belastingen nog met één jaar uit te stellen. Men zou ondertussen kunnen zien hoe de andere gewesten hun quote opbrachten. De prelaten en de edelen verwierpen dit plan: het zou funest zijn voor de staatsinkomsten. Zij stelden voor de beslissing aan de hertog over te latenGa naar voetnoot44.. Alva distilleerde hierop zelf een taxatielijst en legde die op 29 oktober aan de Statenvergadering voorGa naar voetnoot45.. In november stond men nog geen stap verder. De landvoogd begon met aandrang de inning der toegestane fl. 542.000. - te eisen; dat zou geschieden op de wijze zoals door een meerderheid was aangenomen. Door nogmaals een beroep te doen op het ‘vervangingssysteem’ hoopte hij wellicht de besprekingen weer vlot te krijgen. Hij kon de halsstarrigheid der Staten niet verkroppen; bij verder verzet - zo vervolgde hij - zou hij zich genoodzaakt zien ‘alle doorlochsvolck in andere landen liggende hier in Brabant te doen comen’Ga naar voetnoot46.! Hij was niet van plan zijn greep op de Staten nog te lossen, zo verplichtte hij de eerste twee standen in vergadering te blijven. Ondertussen zond hij de stedelijke deputaties naar hun stadsbestuur. Op 23 november brachten zij verslag uit: Brussel en 's-Hertogenbosch hadden geen bezwaren tegen de inning der quote, Antwerpen verzette zich, te Leuven had men nog geen meningGa naar voetnoot47.. Maar Alva ging door. Steunend op een partiële goedkeuring, vaardigde hij op 7 december een instructie uit om de fl. 542.000. - te innenGa naar voetnoot48.. Het mes sneed, met de dood in het hart en wellicht hopend op een gunstige regeling waren de steden de | |
[pagina 23]
| |
volgende dag bereid Alva's eis in te willigenGa naar voetnoot49.. Hierop volgde een plakkaat betreffende de inning van de fl. 542.000. -Ga naar voetnoot50.. In deze eerste fase van de beperkingen rond Alva's tiende en twintigste penning tekenen zich enkele krachtlijnen af. De Staten vreesden permanente belastingen en wat specifiek de tiende en twintigste penning betrof waren zij van oordeel dat deze belastingen handel en nijverheid zouden ruïneren. Aanhoudend stroomden nu reeds vanuit alle steden en dorpen weeklachten toe over de achteruitgang van handel en nijverheidGa naar voetnoot51.. De toestand was immers ver van rooskleurig. Bij de economische stagnatie voegden zich de beginnende Opstand (beeldenstorm, plunderingen door soldaten, etc.) en plagen zoals hongersnood, pest en ongehoorde prijsstijgingenGa naar voetnoot52.. Opmerkelijk is ook dat herhaaldelijk in de remonstranties gewezen werd op de zware last die het inkwartieren en onderhouden van troepen voor de bevolking betekendeGa naar voetnoot53.. Het verzet tegen de nieuwe belastingen ging vooral uit van de steden. Zij werden het meest onmiddellijk geconfronteerd met de moeilijkheden van neringdoeners en ambachtslieden. Het ‘vervangingssysteem’ was echter een machtig wapen in de handen van de landvoogd; de traditionele besluitvorming werd hier omgebogen in het voordeel van de machthebber. Toch kan niet worden ontkend dat het unanimiteitsbeginsel erg verlammend werkte op het politieke bedrijf. Een ander zwak punt voor de Staten waren de interne meningsverschillen over de wijze waarop men de quote zou opbrengen. Ook hier werd het een eindeloze discussie. Alva ging er met de grove borstel door. Hij zette de Staten onder druk, dreigde met militaire sancties en stelde alles in het werk om zijn vernieuwingen door te voeren. | |
Geen inning der nieuwe belastingenSinds het akkoord van augustus waren bijna vijf maanden verlopen - men schreef reeds januari 1571 -, en nog steeds was de toegestane bede niet geïnd. Terecht schreef Viglius over de contributie van de twee miljoen gulden als over een enorm moeilijke ondernemingGa naar voetnoot54.. De steden bereikten geen eensgezindheid en begonnen met nog meer aandrang dan voorheen de terugtrekking der garnizoenen te eisenGa naar voetnoot55.. De | |
[pagina 24]
| |
prelaten en de edelen stelden nu voor om tijdens het eerste jaar slechts fl. 242.000. - op te brengenGa naar voetnoot56.. Hierover bereikte men op 27 januari slechts een gedeeltelijk akkoord. Het waren opnieuw hoofdzakelijk de derde leden der steden die het been stijf hielden. Ook nu paste Alva zijn tactiek van ‘vervanging’ toe, vervolgens gaf hij de weigerende leden nog dertien dagen de tijd om hun mening te herzienGa naar voetnoot57.. Bij de bevestiging van de overeenkomst waren enkel de prelaten van 't Park, van Averbode en de abt-graaf van Gembloers bereid het stuk te ondertekenen. Uitdrukkelijk verklaarden zij dat zij hun toestemming van een eensgezinde en volledige toestemming der steden afhankelijk maaktenGa naar voetnoot58.. Alva was ondertussen genoodzaakt enkele toegevingen te doen. Op 22 januari werd de belasting op het dragen van goud en zilver afgeschaftGa naar voetnoot59.. Onder zekere voorwaarden werd aan 's-Hertogenbosch opnieuw tolvrijdom toegestaan. Het garnizoen werd er echter ‘om veiligheidsredenen’ behoudenGa naar voetnoot60.. Toch konden deze concessies de stemming niet keren. De Staten bleven moeilijkheden maken. Alva's geduld werd erg op de proef gesteld. De landvoogd vond het nu welletjes en achtte de tijd gekomen om definitief met de tiende en twintigste penning van wal te steken. Op 31 juli liet hij de Staten van alle gewesten weten dat de tiende en twintigste penning vanaf 13 augustus 1571 van kracht zouden wordenGa naar voetnoot61.. In vergadering bijeengekomen, namen de Staten van Brabant op 11 augustus met verbazing kennis van de hertogelijke beslissing. Onmiddellijk stelden zij een rekwest op om Alva nogmaals duidelijk te maken welke schade de tiende en twintigste penning het land zouden toebrengen. Ook wezen zij de hertog op het feit dat zij reeds goed op weg waren de eerder gevraagde quote op te brengen. Tot slot verzochten zij om een audiëntieGa naar voetnoot62.. Na een eerste afwijzende reactie ontbood de landvoogd de Brabantse gedeputeerden tenslotte toch op 20 augustus. Hij hield hun voor dat, niettegenstaande hun remonstranties, het plakkaat der tiende en twintigste penning zonder verder uitstel zou gepubliceerd wordenGa naar voetnoot63.. Hij had ondertussen ook de Grote Raad van Mechelen opdracht gegeven over de toepassing van dit plakkaat te wakenGa naar voetnoot64.. De tiende en twintigste penning zouden dus uiteindelijk toch werkelijkheid wor- | |
[pagina 25]
| |
den! Een gevoel van machteloosheid en onzekerheid overviel de Statenvergadering. Bovendien deden allerlei ontstellende geruchten de ronde. Zo vertelde men dat in Vlaanderen en in Artesië het gevreesde document reeds gepubliceerd was. De vrees was niet ongegrond: op 21 augustus verklaarde de burgemeester van Brussel opdracht te hebben gekregen het plakkaat onverwijld te publiceren en tevens commissarissen voor de inning der belastingen te benoemen. Te Leuven werd de ordonnantie op 23 augustus uitgeplaktGa naar voetnoot65.. Het was dus zover! Sterker dan ooit voelden de Staten zich nu volledig in het defensief gedrongen. Meer en meer won ook de overtuiging veld dat de tiende en twintigste penning uitsluitend een initiatief van de hertog waren en dat het bevel tot daadwerkelijke heffing helemaal niet van de koning uitgingGa naar voetnoot66.. In dit klimaat rijpte bij de Staten het plan zich rechtstreeks tot de vorst te wenden. In september kwamen de prelaten en de stedelijke gedeputeerde te Brussel bijeen. Karel van der Linden, abt van 't Park, gaf een overzicht van de politieke toestand. Hij stelde voor om, wanneer eenmaal de toestand niet meer houdbaar zou worden, een afvaardiging naar Madrid te zenden. Terzelfdertijd spoorde hij de vergadering aan het geduld niet te verliezenGa naar voetnoot67.. De Staten van Brabant bleven de afschaffing van de tiende en twintigste penning eisen. Wel waren zij bereid jaarlijks en met ‘generale middelen’ hun deel in de twee miljoen gulden op te brengen, en dit voor een termijn van vier jaar. Indien er echter drie maanden na dit voorstel nog geen definitieve oplossing zou gevonden zijn, zou een afvaardiging de zaak bij de koning zelf gaan besprekenGa naar voetnoot68.. De Staten wilden Alva onder druk zetten. Zij hoopten dat hun voorgenomen deputatie naar Philips II de hertog tot een meer redelijke politiek zou bewegen. Ook zou men hun nooit kunnen verwijten de koning niet te hebben gewaarschuwd voor mogelijke schade aan handel en nijverheidGa naar voetnoot69.. Terwijl Alva vastberaden zijn wil trachtte door te zetten, lieten enkele belangrijke ‘toeschouwers’ hun stem horen. Begin oktober vatte Viglius in een brief aan J. Hopperus de situatie zeer inzichtelijk samen. Na de publikatie van het plakkaat, zo schreef hij, kwamen alle Nederlandse Statenvergaderingen samen om de hertog te vragen zich met de quote of met een andere bijdrage tevreden te stellen: de schade zou anders niet te overzien zijn. Nu reeds - nog vóór de uitvoering der besluiten - verlieten velen het land en kende de handel een ernstige stagnatie. | |
[pagina 26]
| |
Viglius was verder de mening toegedaan dat het volk, ‘dat het oproer schuwt en wiens stem Gods stem is’, zich in deze zaak tot de koning zou wenden. Hij was immers de hoogste autoriteitGa naar voetnoot70.. Hopperus lichtte Philips II onmiddellijk in. Hij vreesde duidelijk oproer, niet alleen tegen de tiende penning, maar tegen heel het bestuurGa naar voetnoot71.. Verschillende andere ‘hoge heren’ spraken hun bezorgdheid uit over Alva's financiële politiek. Reeds vroeg had kardinaal Granvelle moeilijkheden voorspeld bij een gebeurlijke inning der belastingenGa naar voetnoot72.. Ook Viglius en de bekende Spaanse humanist en exegeet Benito Arias Montano steunden de nieuwe belastingen niet. Speciaal wezen zij op het grote gevaar dat een eventuele emigratie zou meebrengenGa naar voetnoot73.. Philips van St.-Aldegonde, heer van Noircarmes, waarschuwde de koning voor ‘ongelukken’ wanneer men de tiende en twintigste penning zou willen ten uitvoer brengenGa naar voetnoot74.. Ook in Madrid waren een aantal personen de tiende en twintigste penning niet genegenGa naar voetnoot75.. Deze meningen waren voor Philips II erg belangrijk. Zij vormden een kritische aanvulling op de uitgebreide, plichtsbewuste, maar toch eenzijdige berichtgeving van Alva. Vooral Granvelle had nog steeds veel invloed. Hij verbleef weliswaar niet meer in de Nederlanden, maar in zijn vicaris-generaal M. Morillon had hij een uitstekende correspondent. Te Madrid waren de adviezen van Hopperus niet zonder belangGa naar voetnoot76.. Alva bleef ondertussen niet werkeloos toekijken. Op 16 oktober 1571 verscheen een instructie voor de collecteurs in alle gewesten: zij dienden onverwijld aan het werk te gaan en niet te wachten op een eventuele komst van de hertog of van de koningGa naar voetnoot77.. Ook bracht de landvoogd Philips II uitvoerig op de hoogte van de moeilijkheden die hij ondervond. In dit schrijven schetste de IJzeren Hertog zelf een van de meest hatelijke aspecten van zijn optreden. Hij verklaarde onder andere dat ‘noch door de hoofden die hij heeft laten rollen, noch door het verkrachten van | |
[pagina 27]
| |
privileges of kostuimen’ hij ooit een grotere tegenstand ondervonden hadGa naar voetnoot78.. Toch was Alva op dat ogenblik nog zeer optimistisch gestemd in verband met de mogelijke opbrengst der belastingen. Hij beschikte echter niet over de juiste bevolkingscijfers. Na correctie kon men de feitelijke opbrengst op fl. 6.000.000. - schatten. Alva verwachtte in oktober 1571 de ronde som van fl. 20.000.000. -Ga naar voetnoot79.. De hertog moest evenwel nog enkele concessies doen. Op 21 oktober verminderde hij de belasting op de nijverheidsprodukten bestemd voor de uitvoer: men zou er nog slechts een twintigste penning dienen op te betalenGa naar voetnoot80.. Andere toegevingen volgden: de tiende penning op de graanverkoop werd afgeschaft; op de nijverheidsprodukten, op de produkten van de huisnijverheid, alsook op de voor de uitvoer bestemde gezouten vis was men nu nog slechts een dertigste penning verschuldigd; vloeibare stoffen, dranken en elke koopwaar die met een inhoudsmaat gemeten werd, waren van de tiende penning vrijgesteld. Ook voor geweven stoffen waren moderaties voorzienGa naar voetnoot81.. Alva diende deze toegevingen natuurlijk te verantwoorden. In een brief aan de koning verklaarde hij te ervaren dat de bevolking zijn financiële politiek niet genegen was, maar anderzijds zag hij ook dat er dringend geld nodig was. De Staten bleven onverpoosd aandringen op de intrekking van de tiende en twintigste penning; om hun ter wille te zijn had hij enkele toegevingen gedaan. Volgens hem werden de steden niet gedreven door bezorgdheid voor nijverheid of visvangst, maar wel door de angst voor het feit dat zij in de toekomst hun wil aan de vorst niet meer zouden kunnen opleggen. De hertog hield het ook voor mogelijk dat de Staten zich rechtstreeks tot de koning zouden wenden; daarom spoorde hij Philips II tot onverzettelijkheid aan. Heel de brief getuigt van scherp inzicht in de toestand, maar ook van een grondig misprijzen voor de Staten en de bevolkingGa naar voetnoot82.. Hopperus liet een ander geluid horen. De Staten - en velen met hen - zagen in heel de financiële onderneming enkel een initiatief van de hertog, zij wilden niet geloven dat de koning er achter stond. In heel zijn optreden toonde de hertog zich bovendien zeer onverzettelijk: hij wilde geen afvaardiging ontvangen, nog minder wilde hij een deputatie naar de koning laten vertrekken. Een andere moeilijkheid noemde Hopperus het feit dat alle Staten eensgezind en onafhankelijk van elkaar, de tiende en twintigste penning een catastrofe voor het land noemdenGa naar voetnoot83.. Alva bleef de inning van de tiende en twintigste penning eisen, hij had naar zijn gevoel wellicht al genoeg toegegevenGa naar voetnoot84.. Toch gebeurde er niets, en het volk keek | |
[pagina 28]
| |
met verlangen uit naar een nieuwe landvoogd waarvan men een welwillender en vooral redelijker beleid verhoopteGa naar voetnoot85.. In een schrijven van 23 december 1571 zette Alva nogmaals zijn visie op de belastingen uiteen. De prelaten en de edelen hadden op 27 januari toegestemd in een jaarlijkse bede van fl. 242.000. -, de eerste twee leden van Brussel, Antwerpen en 's-Hertogenbosch hadden zich daarbij aangesloten. Voor de hertog betekende dit dat de bede aanvaard was: hij had immers een meerderheid achter zich. Ook meende hij dat er van nieuwe belastingen geen sprake was, enkel de vorm was veranderdGa naar voetnoot86.. De prelaten, de edelen, alsook de eerste twee leden van de boven vermelde drie hoofdsteden waren het met deze visie eensGa naar voetnoot87.. Tegelijkertijd stelde de hertog alles in het werk om op het platteland en in de kleinere steden de collectatie van de tiende en twintigste penning te doen starten. Hij schreef naar de stadsbesturen en liet overal ‘visitaties’ houden, zonder resultaat evenwelGa naar voetnoot88.. | |
Failliet van de financiële politiekIn de steden begon eind 1571 duidelijk iets te roeren. Te Antwerpen was men bevreesd dat sommige reeds met imposten of accijnzen belaste produkten als bier en wijn nu ook door de tiende penning zouden getroffen wordenGa naar voetnoot89.. De brouwers vreesden dat én de brouwers-producenten én de tappers de tiende penning zouden moeten betalen. Samen met een brief zond het stadsbestuur een rekwest van de brouwers naar de gedeputeerden te BrusselGa naar voetnoot90.. Op 15 december maakte het Antwerpse stadsbestuur ook melding van een rekwest van de vissersGa naar voetnoot91.. Te Leuven waren er moeilijkheden met de vleeshouwers. Zij stuurden een afvaardiging naar de Statenvergadering en namen contact op met hun Brusselse collega'sGa naar voetnoot92.. Te 's-Hertogenbosch waren er klachten vanwege de visverkopers, de vleeshouwers en de bakkersGa naar voetnoot93.. Te Brussel was de toestand zo gespannen dat het er tot een staking van ambachts- | |
[pagina 29]
| |
lieden en neringdoeners kwamGa naar voetnoot94.. Van 8 tot 12 december werd er in de vleeshalle niets verkochtGa naar voetnoot95.. Het stadsbestuur begreep de klachten der ambachtslieden en gaf hun de raad een rekwest met grieven aan de hertog te overhandigen. Zij zouden er duidelijk dienen in te vermelden dat zij de tiende penning niet uit weerspannigheid afwezen, maar wel wegens hun grote materiële noodGa naar voetnoot96.. Op 8 januari 1572 gingen te Brussel alle winkels dichtGa naar voetnoot97.. Er werd geen verse vis verkocht, wollen of zijden stoffen waren niet te verkrijgen, de brouwers legden het werk neer en ook de vettewariërs, de kruideniers en de apothekers hielden hun deuren gesloten. Van hogerhand werden speciaal de brouwers aangemaand het werk te hervatten: er werd gedreigd met een boete van fl. 100. -, met verbeurdverklaring van goederen en zelfs met de doodstraf! Ook dreigde Alva in de huizen waar de winkels gesloten bleven Spaanse soldaten in te kwartieren, of op zijn minst een sterke troepenmacht in het stadscentrum samen te trekken. Zelfs het van huis tot huis trekken der collecteurs leverde niets opGa naar voetnoot98.! In de ogen van de hertog waren de Brusselse wethouders de schuld van alles: zij hadden immers véél strenger dienen op te treden. Hij liet hun weten dat indien zij tegen de brouwers geen maatregelen namen, dit hun duur te staan zou komenGa naar voetnoot99.. Het stadsbestuur wilde bemiddelend optreden en stelde daarom voor zelf de tiende penning te betalen. Noch Alva, noch de brouwers konden zich met dat voorstel verzoenenGa naar voetnoot100.. Op 13 februari gingen de winkels opnieuw open. Daar de hertog aan de tiende penning bleef vasthouden, legden de vleeshouwers op 15 maart opnieuw het werk neerGa naar voetnoot101.. Alva nam bij deze gebeurtenissen zijn toevlucht tot afschrikwekkende dreigementen. Er werd zelfs gezegd dat hij van plan was enkele van de meest vooraanstaande Brusselaars (de dekens van de ambachten?) aan hun deurpost te laten opknopen. Het nieuws van de inname van Den Briel zou deze bloedige repressie hebben verhinderd. Hoewel dit verhaal als legende dient bestempeld te worden, is het toch illustratief voor de toenmalige atmosfeerGa naar voetnoot102.. De Staten van Brabant hadden ondertussen hun tijd niet verloren. Vooral vanaf januari 1572 begonnen de voorbereidingen voor een deputatie naar de koning | |
[pagina 30]
| |
vaste vorm te krijgen. Er werd gewerkt aan de samenstelling van een dossier en men keek uit naar geschikte personen om de reis te ondernemen. Vooral dit laatste was geen gemakkelijke opgave. Tenslotte stonden abt Karel van der Linden, abtgraaf Lambert Hancaert van Gembloers, Lodewijk van der Linden (broer van Karel en schepen van Leuven), dr. jur. Bartholomeus Kieffel en griffier Cornelius Weellemans klaar om te vertrekkenGa naar voetnoot103.. Niettemin bleef Alva heviger dan ooit de inning der tiende en twintigste penning eisenGa naar voetnoot104.. Had hij immers niet gezworen de Nederlanden niet te zullen verlaten vooraleer hij deze belastingen zou hebben geindGa naar voetnoot105.? Toch kon de deputatie vertrekken. Niet zonder moeite bereikte men de Spaanse hoofdstad. Daar werd samen met de vertegenwoordigers van andere Nederlandse gewesten de afschaffing van de nieuwe belastingen gevraagd. De afgevaardigden werden er niet onvriendelijk ontvangen en uiteindelijk werd het doel bereikt. Op 26 juni 1572 verving Philips II de tiende en twintigste penning door een jaarlijkse bede van twee miljoen guldenGa naar voetnoot106.. De financiële problemen waren niet uit de weg geruimd, maar het onmiddellijk dreigend gevaar voor handel en nijverheid was afgewend. De politieke toestand in de Nederlanden was er ondertussen niet klaarder op geworden: de ‘rebellen’ behaalden nieuwe successen, de inname van Den Briel werd een symbool en van 19 tot 22 juli was te Dordrecht de ‘Eerste Vrije Statenvergadering’ van de Staten van Holland bijeengekomenGa naar voetnoot107.. Van nu af zou Alva's aanwezigheid in de Nederlanden vooral van militaire aard zijn. Alva's financiële politiek was op een mislukking uitgelopen. Lange tijd had hij handig kunnen manoeuvreren door het herhaald aanwenden van de ‘vervanging’ der weigerende minderheden. Uiteindelijk strandde zijn politiek op de onwil van de bevolking ook maar iets te betalen. Het verzet kwam speciaal scherp tot uiting in de steden. De Brusselse staking van 1572/1573 is hiervan een treffend voorbeeld. Wel mogen we niet uit het oog verliezen dat vooral de ambachtslieden en neringdoeners hierbij de drijvende kracht waren. De Staten werden duidelijk gedreven door een grote bezorgdheid voor de sociaal-economische welvaart van het land. Hierbij voegde zich nog het onbehagen, veroorzaakt door het feit dat de belastingen bedoeld waren om de Spaanse oorlogsinspanningen in de Nederlanden te financieren. | |
[pagina 31]
| |
Het in een periode van laagconjunctuur zuur verdiende geld zou dus afvloeien naar de ‘roversbenden’ die stad en dorp onveilig maakten. In feite een hopeloze situatie, want juist door het feit dat zij niet betaald werden sloegen de huursoldaten aan het plunderen. Het verzet binnen de Statenvergadering was lange tijd niet erg duidelijk en zeker niet algemeen. Er werd geen unanimiteit bereikt, maar door de ‘vervanging’ kon de landvoogd dit obstakel negeren. Pas met de deputatie naar Spanje kwam er schot in de zaak. De deputatie heeft ongetwijfeld sterk bijgedragen tot de uiteindelijke intrekkingen der belastingen. Toch menen we dat de stemming rond de penningen en vooral het niet op gang komen van de daadwerkelijke inning eveneens zeer belangrijke factoren in het verzet zijn geweest. Het verzet tegen de tiende en twintigste penning is slechts één aspect van de moeilijkheden veroorzaakt door een steeds verder doorgevoerde centralisatie van het bestuur. In het kader van een meer en meer absolutistisch en centraal geleid wereldrijk was de macht der lokale Statenvergaderingen een ernstige hinderpaal. Nieuwe zware belastingen zijn steeds impopulair; wanneer zij bovendien uitgevaardigd worden ten tijde van politieke en economische moeilijkheden kunnen zij des te meer mede de oorzaak zijn van ontevredenheid en opstandGa naar voetnoot108.. |
|