Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 89
(1974)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Latijn en volkstaal, schrijftaal en spreektaal in niet literaire teksten
| |
[pagina 2]
| |
in de Rijnstreek en aan de Noordzee gingen groeien en bloeien, verbreidde zich ook het gebruik van de volkstaal als schrijftaal. Het gebruik van de volkstaal voor schriftelijke mededelingen heeft zich zo van het zuiden uit naar Noord-Frankrijk, Vlaanderen en de zuid-westelijke, economisch en cultureel meest ontwikkelde gebieden van het Duitse rijk uitgebreidGa naar voetnoot9.. De oudste Noord-Franse oorkonde in de Franse taal dateert uit de laatste jaren van de twaalfde eeuwGa naar voetnoot10.. De oudste Vlaamse ambtelijke tekst is van 1236Ga naar voetnoot11. en een dertigtal jaren later, in 1267, gaf graaf Floris V van Holland aan de inwoners van Delft een privilege in de volkstaalGa naar voetnoot12.. In diezelfde jaren werd ook in Gelre voor het eerst een volkstaal in de grafelijke kanselarij gebruikt. De Gelderse graaf gebruikte op het eind van de dertiende eeuw het Frans als volkstaal in het schriftelijk verkeer met de Frans georiënteerde BrabantseGa naar voetnoot13. en Vlaamse collega'sGa naar voetnoot14., van wie de eerstgenoemde zich wel de mindere zal hebben gevoeld. De oorkonden in het Middelnederlands bleven in Gelre zeldzaam tot 1320, het jaar waarin er een nieuwe graaf kwam, die een stroom van oorkonden in het Middelnederlands uitvaardigdeGa naar voetnoot15.. In het Sticht Utrecht volgde omstreeks de eeuwwisseling (1297) de bisschop het voorbeeld van zijn westelijke buurman, de graaf van HollandGa naar voetnoot16.. De Stichtse edelen hadden al bijna twintig jaar eerder oorkonden in de volkstaal laten opstellen. In Overijssel, een deel van het Utrechtse Oversticht, dateert de oudste adellijke oor- | |
[pagina 3]
| |
konde in de volkstaal van 1300; in Twente komt ze zelfs niet eerder voor dan in 1333Ga naar voetnoot17.. Deventer, toen de voornaamste stad in het Oversticht, is tevens de eerste die de volkstaal gebruikte in een ambtelijk stuk, namelijk in 1315Ga naar voetnoot18.. In haar eigen administratie zou de stad pas in 1361 overgaan op de volkstaalGa naar voetnoot19.. Deventer wordt hier speciaal vermeld, omdat een onderzoek naar de schrijftaal uit deze stad als concreet voorbeeld zal worden genomen om er algemene conclusies aan te toetsen. Omstreeks 1930 hebben een Duits en een Nederlands en in 1965 heeft een Belgisch historicusGa naar voetnoot20. zich beziggehouden met de vraag naar de oorzaken die ertoe geleid zouden hebben dat de volkstaal op een bepaald moment het Latijn als schrijftaal grotendeels ging verdringen. Volgens F. Merkel heeft de volkstaal het Latijn verdrongen, omdat de oorkonders, te weten de steeds talrijker wordende lage adel, niet meer in staat zouden zijn geweest Latijnse charters op te stellen, respectievelijk op te laten stellenGa naar voetnoot21.. Terwijl Merkel en Arnould de oorzaak zoeken in het niet beheersen van de Latijnse taal bij de uitvaardigers van de oorkonden, zoekt H. Obreen deze in de onverstaanbaarheid van het Latijn bij de geadresseerdenGa naar voetnoot22.. Hoe tegengesteld deze meningen ook zijn, beide partijen zijn het er over eens dat het gaat om een ‘niet kunnen’. Zonder te willen beweren dat dit wel eens een bijkomende rol gespeeld zal hebben, meen ik toch dat het opdringen van de volkstaal in ambtelijke stukken in de eerste plaats een kwestie van ‘wel kunnen’ is geweest. Mijns inziens is het duidelijk geen kwestie van onmacht, maar van ‘macht’, namelijk het zelfbewust bezit van een volkstaal, die zich ontwikkeld had tot een instrument waarmee zowel dichterlijke fantasiën als zakelijke afspraken uitgedrukt konden wordenGa naar voetnoot23.. Het laïciseringsproces van de samenleving dat in de dertiende eeuw op gang kwam, zal een reden temeer geweest zijn voor de leken-opdrachtgevers om, | |
[pagina 4]
| |
bewust van eigen rechten en plichten, ook de eigen volkstaal te laten gebruiken door hun scribentenGa naar voetnoot24.. Niet voor niets volgden de oudste ambtelijke schrifturen in de landstaal de eerste literaire teksten in de volkstaal op eerbiedige afstand: deze literaire teksten zijn baanbrekend geweest. Bovendien is het veelzeggend dat het in veel gevallen juist de van latinisten goed voorziene vorstelijke kanselarijen en kloosters waren, die het eerst oorkonden of privileges in de volkstaal uitvaardigdenGa naar voetnoot25.. Bovendien, zoals reeds is gezegd, verkoos men de volkstaal boven het Latijn juist op het moment waarop het Latijn van de oorkonde zijn meest volmaakte vorm gevonden had en was het bovendien vaak dezelfde hand die zowel het correcte Latijn als de volkstaal gebruikteGa naar voetnoot26.. Toen de volkstaal als schrijftaal eenmaal hanteerbaar was geworden, konden, dat valt niet te verwonderen, juist de meest gezaghebbende instanties met de Latijnse traditie breken om daar waar het hun wenselijk leek documenten in de volkstaal op te (laten) stellen. De mening dat het gebruik van de volkstaal een uiting was van onkunde heeft blijkbaar nog alle schijn van evidentieGa naar voetnoot27.. Zonder naar bewijsplaatsen te verwijzen schrijft Arnould dat men reeds lang aanvaard heeft dat niet de prinselijke kanselarijen, noch vanzelfsprekend de geestelijke kanselarijenGa naar voetnoot28. op dit gebied het initiatief namen, maar dat de stedelijke schepenbanken dit gebruik hebben ingevoerd. Om nog eens het tegendeel aan te tonen in een niet eerder ter sprake gekomen land, Italië, wijs ik op de bevindingen van H. Bresslau, die stelt dat in de loop der middeleeuwen de pauselijke kanselarij weliswaar altijd het Latijn is blijven gebruiken en dat de overige geestelijkheid meestal haar oorkonden in het Latijn opstelde, maar dat de geestelijken toch de eersten waren die hiervoor ook het Italiaans gebruikten. In de kanselarijen van de Italiaanse vorsten en steden is de Italiaanse taal pas in de vijftiende eeuw meer algemeen in gebruik genomen. De publieke notarii hebben de hele middeleeuwen door de voorkeur gegeven aan het LatijnGa naar voetnoot29.. | |
[pagina 5]
| |
Werkte de eerste Vlaamstalige schepenoorkonde van Boekhoute, wellicht omdat haar bestaan reeds lang bekend is, zo suggestief dat Arnould in zijn conclusie over de oorkonde voor Chièvres van Raas van Gavere de mogelijkheid oppert dat de dorpsschepenbanken misschien de stadsschepenbanken in de hantering van de volkstaal een stap vóór warenGa naar voetnoot30.? In de uitgaven van de oudste nog bewaarde Franstalige teksten in België en Noord-FrankrijkGa naar voetnoot31. staan negenentwintig teksten, waarvan er slechts zes uitgingen van stedelijke schepenbanken, zestien van voorname heren en zeven - waaronder de twee oudste teksten - van geestelijke instellingen. Is het toeval dat er geen enkele bij is van een dorpsschepenbank? Juist in een stuk als dat van de oorkonde voor Chièvres (1194), die niet uitging van de dorpsschepenen, maar van Raas van Gavere en zijn oom Nikolaas van Rumigny, werd de volkstaal gebruikt. Het betrof hier immers een belangrijke oorkonde, uitgegeven door een machtig heer. De argumenten voor deze stelling geeft Arnould zelf als hij aantoont dat Raas een belangrijk personage wasGa naar voetnoot32.. Hij wijst er op dat Raas van Gavere na de graaf, Boudewijn VI, blijkens een acte uit 1200 de zesde rang bekleedde in een rij van vierenzeventig edelen en ridders. Nikolaas van Rumigny, zijn oom, nam de veertiende plaats in. Dat het om een belangrijke oorkonde ging en dat men dit ook heeft willen laten blijken, kan men afleiden uit het feit dat het zegel van Raas van Gavere bij uitzondering niet aan een staart van leer of aan een dubbele staart van perkament hangt, maar bij deze gelegenheid aan een staart van vermiljoenkleurige zijde is bevestigd; in die tijd een vorstelijk gebruikGa naar voetnoot33.. Het lijkt mij best mogelijk dat, toen de volkstaal eenmaal haar plaats als ambtelijke taal veroverd had, de verstaanbaarheid voor de ontvangers, vooral voor stukken van algemeen belang, ook een argument is geweest voor het gebruik van de volkstaal. Maar dit blijft bijkomstigGa naar voetnoot34.. Het grote publiek immers had ook voordien de inhoud van Latijnse privileges en dergelijke nooit begrepenGa naar voetnoot35. en toch was dit zelfs voor de Merovingers, die grote moeite hadden om mensen te vinden die een enigszins aanvaardbaar Latijn konden schrijven, geen reden geweest om in de volkstaal te gaan oorkondenGa naar voetnoot36.. In de verstaanbaarheid der documenten voor een groter publiek | |
[pagina 6]
| |
van minder geletterden, en de groeiende stedelijke bevolking in de eerste plaats, ziet H. Obreen de beweegreden voor scribenten om van het Latijn af te stappenGa naar voetnoot37.. Hij vergeet hierbij dat de volkstaal die de Vlaamse graven en de hogere adel aanvankelijk gebruikten vaak het Frans was en dit was voor de meeste Vlaamse stedelingen evenzeer onverstaanbaar als het Latijn. Hetzelfde is vastgesteld voor het graafschap Lützelburg (later Luxemburg). Ook hier was het Frans niet de taal van de meerderheid der bevolking, maar wèl de hoftaal en dus tevens de taal van de grafelijke kanselarij voor zover deze niet in het Latijn oorkonddeGa naar voetnoot38.. Ook in de steden buiten de Nederlanden blijkt uit niets dat de stedelijke bevolking voorop liep bij het invoeren van de volkstaal. In een zo toonaangevende stad als Keulen, waar een tweehonderdtal bewaarde Schreinsbücher een uitzonderlijk rijke en waardevolle bron zijn om de evolutie van de ambtelijke taal in deze stad te volgen, blijkt het allereerste stuk in de volkstaal pas van 1248 te daterenGa naar voetnoot39.. Het duurde nog anderhalve eeuw vooraleer het Duits de gebruikelijke taal werd. Toch had aartsbisschop Konrad van Mainz reeds in 1161-1165 de Erfurter Judeneid in de volkstaal laten neerschrijven, Otto het Kind in 1227 aan Brunswijk stadsrechten in de volkstaal verleend en Frederik II in 1235 in een Duitstalige oorkonde de landsvrede van Mainz laten vastleggenGa naar voetnoot40.. Bovendien moeten wij niet vergeten dat de verstaanbaarheid in die tijd niet zo'n grote rol speelde. Weinigen in de veertiende eeuw konden lezen en schrijvenGa naar voetnoot41.. Het was dan ook gebruikelijk dat de oorkonden werden voorgelezen en de voorlezer zal, evenals nu nog wel bij de notaris gebeurt, de inhoud van het stuk voor zijn publiek | |
[pagina 7]
| |
nader verstaanbaar hebben gemaaktGa naar voetnoot42.. Het is trouwens merkwaardig voor welk soort teksten men bij voorkeur de volkstaal gebruikte en voor welke men de voorkeur gaf aan het Latijn. Privileges en keuren werden meestal eerder in de volkstaal neergeschreven dan stukken voortkomende uit de voluntaire rechtspraak. Waarschijnlijk gaf juist de onverstaanbaarheid en de traditie van het Latijn extra waarde aan de documenten, zo ongeveer als het Latijn dat op de dag van vandaag nog doet in een aantal Rooms Katholieke kerken. Onjuist is de voorstelling van Arnould dat de invoering van de volkstaal in ambtelijke schrifturen een tocht bergafwaart is geweest: eerst een paar losse volkstaalwoorden in een tekst, daarna hele zinnen en tenslotte hele teksten in de volkstaalGa naar voetnoot43.. De weinige teksten die dit zouden moeten aantonen, lijken mij foutief geïnterpreteerd. Voor wat zinnen of brokstukken van zinnen betreft, verwijst Arnould naar Franse zinnen in een Latijnse tekst uit KamerijkGa naar voetnoot44.. Deze zin staat echter in een literaire tekst, de Vita Sancti Cilliani. De door Arnould niet genoemde Franse zin uit de rentelijst van een Kamerijkse abdijGa naar voetnoot45. bewijst weinig omdat de volledige post in het Frans geschreven is. Dit is ook het geval met een oorkonde uit AtrechtGa naar voetnoot46., omdat de eerste helft van dit stuk geheel in het Latijn, de tweede helft geheel in het Frans opgesteld is. Het feit dat er vanaf de elfde eeuw Provençaalse woorden in Latijnse oorkonden zijn terug te vindenGa naar voetnoot47., moet niet zonder meer worden gezien als een vorm van onkunde. Ook in de oudste oorkonden van de graven van Vlaanderen komen Vlaamse of Romaanse woorden voor, maar, zo zegt W. PrevenierGa naar voetnoot48., deze termen houden verband met voorwerpen waarvoor in het Latijn moeilijk een precies equivalent was te vinden, of waarvoor de dictator van de oorkonde van oordeel was dat de Vlaamse of Romaanse term sprekender was.
In de Keulse Schreinsbücher gebeurde hetzelfde. Ze bevatten zo nu en dan Duitse woorden, maar blijkbaar telkens voor begrippen waarvoor de Latijnse taal geen eigen term bezatGa naar voetnoot49.. In deze Schreinsbücher met hun ongeveer tweeeneenhalf- | |
[pagina 8]
| |
duizend stukken is duidelijk vast te stellen dat alle oorkonden van voor 1248 geheel in het Latijn opgesteld waren. Na dit jaar verschenen er oorkonden of geheel in het Latijn òf geheel in het Duits, op het actum of de datum na, waarvoor hier en elders lang de Latijnse vorm bewaard bleef. Voor de interne administratie van een stad gaat de bewering van Arnould vermoedelijk evenmin op. In ieder geval zijn de Deventer stadsrekeningenGa naar voetnoot50., op een enkel moeilijk vertaalbaar woord na, tot 1360 geheel in het Latijn geschreven en vanaf 1361, op een aantal formule-uitdrukkingen na, geheel in het MiddelnederlandsGa naar voetnoot51.. Het is interessant de evolutie van de schrijftaal in Deventer, bij wijze van voorbeeld, eens van dichterbij te bekijken. De oudst bewaard gebleven stukken in de volkstaal, door schepenen en raad van Deventer uitgegeven, dateren van 1315, en gaan over zaken waarbij meerdere mensen betrokken warenGa naar voetnoot52.. De Latijnse stukken van na die datum betreffen op één uitzondering na privé-aangelegenhedenGa naar voetnoot53. of hebben te maken met de bisschop van Utrecht. Voor eigen gebruik zou de stad het langst vasthouden aan het Latijn. Pas in 1361 stapte ze, zoals reeds gezegd, voor de administratie van haar financiën over op het Middelnederlands. Dat dit voor de scribent niet direct een vergemakkelijking van zijn taak betekende, blijkt uit het Latijn dat in de eerste en ook nog in de volgende jaren nodig was om technische zaken te formulerenGa naar voetnoot54.. Ook in Deventer zien wij dus - zij het op kleine schaal - dat, hoe belangrijker een stuk was, des te eerder het in de volkstaal werd neergeschreven en dat voor onbelangrijke stukken veel langer aan het Latijn vastgehouden werd. Voor eigen gebruik bleef Deventer lang de voorkeur aan het Latijn gevenGa naar voetnoot55.. | |
[pagina 9]
| |
Nu het duidelijker geworden is waarom en op welke wijze het Latijn uit de ambtelijke wereld werd verdrongen door de volkstaal, kan de vraag gesteld worden in hoeverre de volkstaal van de documenten tevens de spreektaal van de scribenten was. Is er hierin een analoge ontwikkeling geweest? In Vlaanderen en Brabant kwam vanuit Frankrijk samen met het gebruik van de volkstaal voor ambtelijke stukken ook het gebruik van de Franse ‘volkstaal’ meeGa naar voetnoot56.. Ook Gelre, dat in de tweede helft van de dertiende eeuw contacten onderhield met Vlaanderen en Brabant, gebruikte als ‘volkstaal’ in zijn oorkonden aanvankelijk het Frans, tenminste wanneer die oorkonden voor Vlaanderen of Brabant bestemd waren. De ‘hoofscheid’ en de ‘bon ton’ zullen hun het moeilijke Frans hebben opgelegdGa naar voetnoot57.. Ook waar de geschreven volkstaal het Middelnederlands was, hoefde dit niet de gesproken taal te zijn geweest. In Vlaanderen had men slechts de keus tussen het Frans van het ‘voorbeeld’ en de eigen gesproken taal. Toen later het gebruik van de volkstaal in Holland doordrong, was de Vlaamse schrijftaal het voorbeeld; in Utrecht was het de Hollandse schrijftaal en in Deventer de Utrechtse. Dit verklaart wat E. TilleGa naar voetnoot58. voor Gelderland vaststelde, dat in de oudste volkstaaloorkonden, om maar één voorbeeld te noemen, de inheemse ald-vorm verdrongen werd door de westelijke oud-vorm. Na het midden van de veertiende eeuw won ald geleidelijk weer terrein, om in de eerste helft van de vijftiende eeuw de laatste oud-vorm te verdringenGa naar voetnoot59.. Naarmate de tijd verstreek kwam dus in Gelre de oorkondentaal losser te staan van de Westnederlandse schrijftaal: dit lijkt mij de enige conclusie die hieruit kan worden getrokken. Iets gelijksoortigs constateerde B.H. Slicher van Bath voor Overijssel. Bij zijn onderzoek van de vierenvijftig oudste oorkonden in de volkstaal, stelde hij vast dat bij twee derde hiervan de taal zuiver westelijk wasGa naar voetnoot60.. Slicher van Bath meent in de oorkondentaal westelijke tegen oostelijke invloed te kunnen afwegen. Hij vergeet hierbij dat het gebruik van de volkstaal als schrijftaal hier vanuit het westen is doorgedrongen en niet vanuit het oosten. Hij neemt zonder meer aan dat alle | |
[pagina 10]
| |
niet-westelijke klanken onder oostelijke invloed hier kwamen, alsof die niet tot de toen gangbare eigen taal behoord kunnen hebben. Het zal moeilijk zijn geweest de eigen spreektaal geheel buiten de schrijftaal te houden. Bovendien is oostelijke invloed uit Westfalen op de schrijftaal meer dan onwaarschijnlijk, omdat de betrekkingen tot Westfalen vergeleken met die tot Utrecht of Gelre in het niet verzinkenGa naar voetnoot61.. Zowel Tille als Slicher van Bath geven de indruk ervan uit te gaan dat de eerste geschreven volkstaal in Gelre en Overijssel ook de landstaal (spreektaal) van deze gewesten was. Niet-westelijke taalelementen in de schrijftaal zouden noodzakelijkerwijze of onder Keulse invloed (voor Gelre), of onder Westfaalse invloed (voor Overijssel) in de taal geslopen zijn. In dit verband lijkt het mij nuttig erop te wijzen dat K. HeeromaGa naar voetnoot62. over de geschreven volkstaal een geheel eigen mening had. Hij schrijft: Het is duidelijk, dat men in de Oostnederlandse gewesten door middel van deze (hanze) schrijftaal schriftelijk met elkaar kon verkeren, dat men elkaar daarin verstaanbare mededelingen kon doen, evenals vroeger in het Latijn.
Met deze uitspraak ben ik het beslist niet eens. Zo'n bewering doet denken aan een geconstrueerde, min of meer kunstmatig in elkaar gezette verkeerstaal van de Hanze. Slaat men er het Hansische UrkundenbuchGa naar voetnoot63. op na, dan geven de hierin vervatte teksten echter allerminst de indruk, als zou er zoiets als een verkeerstaal hebben bestaan. Aan de taal die in de oorkonden gebruikt werd is duidelijk de herkomst van het stuk af te lezen. Oorkonden uit Bremen, Munster, Deventer, Keulen zijn op grond van hun taalgebruik te sorteren. Vanzelfsprekend zijn de nuances tussen een oorkonde uit Deventer en één uit Kleef subtieler dan die tussen een oorkonde uit Hamburg en één uit Stettin. Waarom ook zou het Nederduits in zijn schrijftaal een andere evolutie doorgemaakt hebben dan bijvoorbeeld het | |
[pagina 11]
| |
Romaans? Ook in Noord-Frankrijk blijkt de oorkondentaal van een bepaalde streek een eigen gewestelijke kleur te hebben gehadGa naar voetnoot64.. Ten aanzien van Oost Nederland lijkt mij de tegengestelde gang van zaken de juiste: de niet-westelijke vormen in de schrijftaal zijn afkomstig uit de spreektaal van de scribent, terwijl de westelijke vormen overgenomen zijn uit het westelijke voorbeeld. Aan de hand van een Deventer voorbeeld zou ik de juistheid van deze stelling en de invloed van de spreektaal op de schrijftaal willen aantonen. De volkstaal werd in de Deventer stadsadministratie blijkens de bewaard gebleven documenten het eerst gebruikt voor het neerschrijven van de stadsrekeningen, kameraarsrekeningen genoemd. Van 1361 af tot 1794 vormen deze rekeningen een vrijwel ononderbroken bron van toelichting over de wijzigingen die er in de loop der eeuwen in de schrijftaal der Deventer scribenten zijn opgetreden. De stadsrekeningen zijn in orgineel bewaard gebleven, zodat de afzonderlijke schrijvers ervan aan hun hand zijn te herkennen. Johannes Ummen één van de schrijvers die van 1399 af ongeveer een kwarteeuw lang de stadsrekeningen van Deventer neerschreef, heb ik er als voorbeeld uitgelicht. Dat de invloed van zijn spreektaal duidelijk aanwijsbaar is in zijn schrijftaal, meen ik op twee verschillende wijzen te kunnen aantonenGa naar voetnoot65.. Bij het voorbereiden van de uitgave der Deventer stadsrekeningen viel mij op dat Ummen in de loop der jaren verschillende klanken voor dezelfde woorden in zijn schrijftaal gebruikte. Voor bepaalde woorden heb ik jaar na jaar geturfd hoe hij ze neerschreef. Dit leidde tot een tweevoudig resultaat. Bij het nagaan van zijn schrijfwijze van de twee navolgende, veelgebruikte woorden: ‘bode’, ‘brief’ bleek dat hij deze woorden in de loop der jaren op verschillende wijze schreef: bode en bade, brief en breef. Toen Ummen in 1399 begon met het schrijven van de rekeningen, gebruikte hij op één uitzondering na steeds bade en bij voorkeur breef. In de rekeningen van het jaar 1402 stapte hij plotseling over op bode en van 1403 af tot het einde van zijn schrijversloopbaan komt bade slechts sporadisch voor. In de rekeningen van 1402 ging zijn voorkeur plotseling uit naar brief, en dit zo duidelijk dat buiten de jaren 1405-1407 breef een steeds groter uitzondering vormt. Het is uitgesloten dat de spreektaal van Ummen op deze wijze, van het ene jaar op het andere, zou zijn veranderd. Hieruit volgt dat de rekeningen zijn opgetekend in een schrijftaal die in zekere mate afweek van de gesproken taal; een feit dat onder andere reeds voor het Frans is vastgesteldGa naar voetnoot66.. Eén van beide vormen van de behandelde woorden: | |
[pagina 12]
| |
bode of bade, brief of breef behoorde tot de spreektaal van onze Johannes en van zijn stadgenoten, aangezien er in Deventer en omgeving in die tijd geen andere vormen van deze woorden hebben bestaanGa naar voetnoot67.. Hieruit blijkt dat de schrijftaal - om welke redenen hoop ik verder aan te tonen - beïnvloed werd door de spreektaal van de scribent. Dit lijkt wellicht een voor de hand liggende conclusie, maar zij houdt in dat de schrijftaal ons iets kan leren over de spreektaal van de scribent. Het lijkt mij van belang voor scribenten die, zoals schrijvers van stadsrekeningen, nauwkeurig kunnen worden gedateerd en, de ene beter dan de ander, vrij goed gelokaliseerd. Om te weten wat de schrijftaal leert omtrent de spreektaal moet achterhaald worden welke vormen tot de spreektaal hebben behoord. Dit meen ik met grote waarschijnlijkheid te kunnen aantonen. Gezien de reeds geschetste evolutie van de geschreven volkstaal, ligt het voor de hand te veronderstellen dat in Deventer en omstreken de “niet-westelijke” vormen in de schrijftaal tot de spreektaal hebben behoord. Voor hen die mochten menen dat deze schrijfvormen onder invloed van oostelijker streken zijn doorgedrongen, zij er op gewezen dat in Westfalen de volkstaal als schrijftaal later in gebruik kwam dan in Deventer. Johannes Ummen gebruikte een aantal woorden waarin eenzelfde klinker voorkomt. Naast het woord bade dat Johannes zo vlot en vrij consekwent in 1402 verving door de bode-vorm, gebruikte hij woorden met een soortgelijke klinker, bijvoorbeeld boven/baven, lovede/lavede, over/aver, hovescheid/havescheid, kolen/kalen. Bij deze alledaagse woorden die ook minder vaak voorkomen, vergeet hij dezelfde regel aan te houden als bij het in deze rekeningen veel technischer getinte woord bode. Bij deze woorden blijft de a-vorm vaak voorkomen. Men zou dus kunnen veronderstellen dat deze woorden minder bewust gebruikt werden en dat Johannes hiervoor eerder zijn spreektaal zou gebruiken. Deze veronderstelling wordt zonder meer bevestigd door het woordje boven dat ik door zijn rekeningen heen gevolgd heb. Hij gebruikte gedurende zijn gehele schrijfcarriëre dezelfde vorm. Van 1399 tot 1424 schrijft hij baven, ook dus in de tijd dat hij bade verving door het in zijn oren deftiger klinkende bode. Uit deze enkele voorbeelden blijkt dat alle- | |
[pagina 13]
| |
daagse woorden die veel minder bewust werden neergeschreven de spreektaal van de scribent veel eerder weergeven dan de met meer nadruk gebruikte, enigszins ambtelijk getinte woorden. Het lijkt mij interessant om een dergelijk onderzoek op veel groter schaal uit te voeren bijvoorbeeld met behulp van een computerGa naar voetnoot68.. Een tweede argument voor de stelling dat de zogenaamde ‘oostelijke’ taalvormen in de stadsrekeningen van Deventer tot de spreektaal van de scribent behoord hebben, meen ik te hebben gevonden bij het nagaan van de schrijftaal van de rekeningen tot 1794. In 1361 was Dominus Genchardus de stadsschrijver. Hij schreef voor het eerst de stadsrekeningen in het Middelnederlands, hoewel hij clericus blijkt te zijnGa naar voetnoot69.. Om het werk binnen redelijke perken te houden werden in hoofdzaak alleen de klankwisselingen van een drietal woorden nagegaan. Als eerste volgen hier de vormen brief en breef. Dit woord komt vaak in de rekeningen voor en B.H. Slicher van Bath behandelde het in zijn studie over de oudste oorkondentaal in OverijsselGa naar voetnoot70.. In de oudste oorkonden overweegt het Hollands-Utrechtse brief, maar breef is niet geheel afwezig. Brief overweegt ook bij de eerste scribenten-in-de-volkstaal van de rekeningen na 1361, ook al komt breef bij hen reeds vaker voor. De opvolger van Johannes ter Hurnen, Johannes Ummen, gebruikte aanvankelijk meestal breef, maar stapte, zoals reeds is vermeld, in 1402 bewust over op briefGa naar voetnoot71.. In de loop van de vijftiende eeuw volgden een paar schrijvers elkaar op die de voorkeur gaven aan brief. Maar in de eerste helft van de zestiende eeuw is bij de diverse schrijvers breef de meest voorkomende vorm. Deze vorm geeft na de eerste helft van die eeuw weer terrein prijs aan brief, voor zover dit woord niet vervangen wordt door scrift, en later door missi(e)ve. Bij de vorm brief/breef, waarbij in grote lijnen gezegd kan worden dat de Utrechts-Hollandse brief-vorm geleidelijk verdrongen werd door de breef-vorm, die op haar beurt na ca. 1550 weer plaats moest ruimen voor andere woorden, zou men nog kunnen beweren dat het hier gaat om beïnvloeding uit het oosten en niet om beïnvloeding door de spreektaal, daar breef ook in Westfalen gebruikt werd. Deze hypothese wordt echter onhoudbaar bij de bestudering van een gelijkaardige evolutie bij de vorm bode/bade. De bade-vorm is in Westfalen en verdere omgeving onbekend. Voor de oudste bode-vorm moeten we teruggaan naar de studie van B.H. Slicher van BathGa naar voetnoot72.. Deze stelt vast dat bade en andere a-vormen reeds in de oudste schrijf- | |
[pagina 14]
| |
taal van Overijssel voorkomen, zij het bij wijze van uitzondering. Van de oudste oorkonden in de volkstaal naar de oudste rekeningen in de volkstaal is maar een stap van tien jaar. De schrijver van die oudste volkstaal-rekeningen gebruikte vrijwel steeds de vorm bode, maar schreef wel baven. Zijn opvolger in 1371, Johannes ter Hurnen, schreef bode maar bijvoorbeeld zeer vaak kalen voor kolen. Vanaf 1399 gebruikte zijn opvolger, Johannes van Ummen, zoals reeds eerder is uiteengezet, bode naast bade. Diens opvolgers, Petrus van Aerssen, die maar zeer korte tijd rekeningen inschreef, en Johannes Pallas, die gedurende tientallen jaren schrijver van de rekeningen is geweest, gebruikten vrijwel uitsluitend bode. Daarnaast dringen echter wel averdragen en averleveren in hun rekeningen door. De hand die in 1475 begon, heeft weer baede, aver, ten have, baetschap en haefscheit (naast hoefscheit). De volgende scribent, die in 1510 begon te schrijven, geeft duidelijk de voorkeur aan kalen, aver, pravest, haefscheit, al gebruikte hij meestal bode. Zijn opvolger, die in 1540 begon, gebruikte evenals zij die na hem kwamen, bij voorkeur bade, tot in 1607 een nieuwe hand weer boode(n) verkoos, maar hiernaast ook kaalen en haefscheit bleef gebruiken. De a-vorm verdween hierna voorgoed uit de taal van de rekeningen. De o/a-vorm lijkt mij een bijzonder geschikt voorbeeld om als argument te dienen voor de hypothese dat deze wisselende vormen niet het gevolg zijn geweest van wisselende schrijftaal-invloeden, maar zijn voortgekomen uit de invloed die de spreektaal van de scribent op zijn schrijftaal uitoefende. Dit lijkt mij wel hierom zo'n geschikt voorbeeld, omdat zowel in het Utrechts-Hollandse westen als in het Westfaalse oosten alleen bode, boven etc. gebruikt werden. Het is een strijd tussen een klein gebied waar de bade-vorm tegen de overmacht van één o-gebied stand hield. Zo trotseerde in Deventer toch de bade-vorm de eeuwen en voerde zelfs in de schrijftaal de boventoon in Deventers meest zelfbewuste periode. Als derde en laatste vorm volgt hier oud/olt en hout/holt, en wel omdat deze olt- en old-vorm, die nu nog zeer sterk in het Deventer dialekt leeft, ook door de eeuwen heen een moeilijk te verdringen vorm blijkt te zijn geweest. B.H. Slicher van Bath constateerde dat zelfs in de oudste oorkonden de old-vorm in de meerderheid was en dat de westelijke oud-vorm enkel in de eerste jaren waarin de volkstaal als schrijftaal werd gebruikt zo nu en dan werd overgenomen. Wekt dit niet de indruk dat de old-vorm in die mate tot de taal van de Oostnederlanders behoorde, dat oud te vreemd aandeed om zelfs maar als geschreven vorm enigszins aanvaard te kunnen worden? Het vervolg pleit voor deze zienswijze. | |
[pagina 15]
| |
In de oudste rekeningen in de volkstaal was oud volslagen onbekend en dat bleef zo de eeuwen door. De old-vorm hield zelfs stand tot in de overigens zeer Hollandse latere rekeningen. Zelfs ca. 1700 schreef men nog Holtmarkt en heggeholt. Pas in de rekening van 1794, de laatste in de zeer lange rij van Deventer stadsrekeningen, is ook het heggeholt heggehout geworden, al sprak men toen in Deventer evenals nu nog van holt. Uit dit alles blijkt duidelijk dat in de periode van Deventers bloei, zo omstreeks de eerste helft der zestiende eeuw, klanken die tot de spreektaal behoorden en die nu nog in het Deventer dialekt terug te vinden zijn het talrijkst in de schrijftaal voorkomen. In de tijd dat Deventer haar laatste grote bloeiperiode kende - beroemde handelsstadGa naar voetnoot73., beroemde drukkersstadGa naar voetnoot74., beroemde onderwijs-stadGa naar voetnoot75. - was haar schrijftaal het meest doordrongen van de spreektaal. Naderhand zou aan haar schrijftaal te merken zijn welk vreemd gewest bij haar inwoners het hoogst in aanzien stondGa naar voetnoot76.. In het begin van deze studie is duidelijk gemaakt dat vermoedelijk de belangrijkste faktor bij de opkomst van de volkstaal in de ambtelijke wereld het aanzien was dat de volkstaal verwierf en het zelfbewustzijn dat de schrijver als cultuurdrager bezat. Ditzelfde verschijnsel zien wij bij de wisselwerking tussen schrijftaal en spreektaal, wat de waarschijnlijkheid van deze verklaring voor beide verschijnselen versterkt. |
|