Nederlandse richting in de historiografie, plaatste hij zich bij zijn beschrijving van de Opstand op groot-Nederlands standpunt door ruime aandacht te geven aan Vlaanderen en Brabant, en erkende hij dat de Nederlanden als gevolg van de Opstand op onnatuurlijke wijze werden verdeeld. Zijn sympathie ligt onverholen aan de kant van de revolutie, maar toch meer bij de gematigde en verdraagzame humanisten en libertijnen van het type C.P. Hooft dan bij de Calvinisten. Het Humanisme achtte hij in beginsel een diepere breuk met de Middeleeuwse kerk dan de Reformatie. Zo kwam hij tot zijn onderscheiding van de grote Reformatie, dat is het Humanisme, en de kleine Reformatie, dat is de Reformatie van Luther en Calvijn. In zijn latere jaren legde hij zich vooral toe op de nog zo slecht gekende sociale geschiedenis van de zestiende eeuw.
Van Gelder heeft zich evenwel niet beperkt tot wat we zijn specialisme kunnen noemen. Hij behoorde tot het uitstervende ras van historici dat het hele terrein kende, en hij bezat de gave der synthese. Hij schreef een Histoire des Pays-Bas du 16e siècle à nos jours (1936), met een Nederlandse vertaling daarvan (1937) en een variatie erop Vijf eeuwgetijden (1948); een Geschiedenis van het Russische volk (1949), een Cultuurgeschiedenis van Nederland in vogelvlucht (1965), een paar leerboeken voor het middelbaar onderwijs en de opleiding tot de akte M.O. Hij bezon zich op taak en omvang van de cultuurgeschiedenis en wijdde studies aan twee bewonderde en toch kritisch benaderde voorbeelden: Burckhardt en Huizinga.
Bij een historicus die zich zozeer met levensbeschouwelijke vraagstukken heeft bezig gehouden, moet men wel de vraag stellen: welke levensbeschouwing bezielde hem, welke filosofie leidde hem? Hoewel Van Gelder het belang en de ernst van het dialectisch materialisme als geschiedverklaring erkende, distantieerde hij zich reeds in zijn dissertatie (blz. 15) van de Marxistische geschiedbeschouwing, en het komt me voor dat deze distantie in zijn latere werk eerder groter dan kleiner is geworden. De bronnen van zijn inspiratie vond hij in het Erasmiaanse humanisme, het democratisch socialisme, het moderne areligieuze humanisme.
Een man met de werkkracht, de produktiviteit, de kennis, de wijsheid, de didactische bekwaamheid van Van Gelder was als voorbestemd om hoogleraar te worden. Dat hij dit nooit geworden is, lag aan een samenloop van omstandigheden. In 1939 werd hij door de gemeenteraad van Amsterdam benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis als opvolger van J.S. Theissen. Nadat hem gebleken was dat Curatoren een combinatie van dit buitengewone professoraat (een bijbaantje immers) met het leraarschap aan een middelbare school ongewenst achtten, bedankte hij. Romein werd het toen. Toen Geyl in oktober 1940 door de Duitsers was geïnterneerd, heeft Van Gelder hem in Utrecht vervangen, heel kort maar, want hij werd spoedig door de Duitsers tot persona non grata verklaard. Van Schelven werd zijn opvolger, die het langer uithield. Na de oorlog kwam Van Gelder niet meer aan bod: jong genoeg om hoogleraar te zijn, te oud geacht om het nog te worden. Als troost kon voor hem gelden dat hij in 1951 werd opgenomen in de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Al heeft hij dan geen academici mogen helpen vormen, wel heeft Van Gelder veel aanstaande leraren opgeleid voor de middelbare akte Geschiedenis, aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, waar hij van 1939 tot 1960 gedoceerd heeft. Hij was ook lange jaren lid van de examencommissie voor die akte. Sinds 1920 was hij lid van de redactiecommissie van het Tijdschrift voor Geschiedenis, waarin hij verscheiden artikelen en ontelbare boekbesprekingen publiceerde.
Een man van Hollandse potaard, rechtschapen, evenwichtig, zeer vasthoudend, wars van uiterlijk vertoon.
A.J. Veenendaal