Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 88
(1973)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 444]
| |
De Vrijzinnig-Democratische Bond als factor in de Nederlandse politiek (1917-1933)
| |
[pagina 445]
| |
landen met een driedeling, doordat de middenpartij zich van de ene zijde naar de andere verplaatstGa naar voetnoot3.. In 1933 gedroeg de VDB zich als zo'n middenpartij. Waarom het streven naar ‘democratische’ regeringsvorming toen nog steeds niet met succes bekroond was en door de VDB zelfs opgegeven werd, is de kernvraag van dit artikel. Aan de behandeling hiervan gaat een beschouwing over de beginselen die de VDB inspireerden, vooraf. Aandacht hiervoor lijkt mij wel op zijn plaats, ofschoon ook voor de VDB gold dat zijn optreden niet alleen hierdoor bepaald werd, maar de resultante was van de wisselwerking tussen het beginsel aan de ene en de werkelijkheid van het ogenblik aan de andere kant. Daarmee kon men overigens niets van het beginsel prijsgegeven achten, als men er tenminste van uitging dat dit juist het blijk geven van een ‘gezond werkelijkheidsbesef’ vorderdeGa naar voetnoot4.. | |
Identiteit en beginselenDe VDB is ontstaan uit een afsplitsing en de vraag dringt zich op, in hoeverre verschil in beginselen de breuk met de liberale ‘moederpartij’ veroorzaakte. Deze moederpartij, de Liberale Unie (opgericht 1885), bleek in 1901 nog niet bereid tot het urgentverklaren van een grondwetsherziening die de invoering van het algemeen kiesrecht mogelijk zou maken, wat voor een aantal kiesverenigingen de aanleiding vormde om zich af te scheiden. Samen met de al eerder ontstane Radicale Bond richtten deze de Vrijzinnig-Democratische Bond op, die de invoering van het algemeen kiesrecht tot zijn voornaamste programmapunt maakteGa naar voetnoot5.. Het bleek voor de VDB nog niet zo gemakkelijk zich een eigen identiteit te verwerven naast de Liberale Unie, omdat de laatste ook steeds meer de vooruitstrevende kant opging. De Unie wenste de afscheiding dan ook als tijdelijk te beschouwenGa naar voetnoot6., terwijl eveneens enige vrijzinnig-democraten (zoals C.Th. van Deventer) in die richting gedacht schijnen te hebbenGa naar voetnoot7.. Pas in 1921, toen de Unie voor het overgrote deel opging in de betrekkelijk behoudende Vrijheidsbond, begon het identiteitsverschil zich duidelijk af te tekenen. Bij die gelegenheid stond Marchant nog eens stil bij de afscheiding van 1901, waarvan hij als diepere oorzaak het verschil van opvatting over het liberale vrijheidsbeginsel aanwees. In naam van dit beginsel, aldus Marchant, voelden de liberalen zich af- | |
[pagina 446]
| |
kerig van wettelijke bepalingen die belemmerend zouden ingrijpen in de vrije aanwending van economische macht, terwijl de vrijzinnig-democraten door dat ingrijpen ruimte wilden geven aan de vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid van allen die de steun van economische macht moesten missen. Door de ene partij werd dus als inbreuk op de vrijheid beschouwd wat voor de andere partij juist de voorwaarde was voor de vrijheid van allenGa naar voetnoot8.. Marchant zag zeer zeker een fundamenteel beginselverschil tussen vrijzinnigdemocraten en liberalen. Niettemin kon na de politieke ommezwaai van de VDB in 1933 de mogelijkheid van fusie tussen VDB en Vrijheidsbond geponeerd wordenGa naar voetnoot9.. Het uiteindelijke opgaan van de VDB in de Partij van de Arbeid wijst evenwel uit dat de vrijzinnig-democratie niet slechts een schakering van de brede liberale stroming gebleven is. Toch is het tekenend voor de middenpositie van de VDB tussen liberalen en socialisten dat sommige vrijzinnig-democraten (zoals mr. P.J. Oud) tenslotte weer bij een zich liberaal noemende partij (i.c. de VVD) terecht kwamen. De vrijzinnig-democraten zijn zich er geleidelijk van bewust geworden dat zij een eigen stroming vertegenwoordigden, naast en niet als onderdeel van het liberalisme. Bij tijd en wijle werd deze richting aangeduid met de term radicalisme, hoewel de naam Vrijzinnig-Democratische Bond in 1901 bewust verkozen was boven Radicale PartijGa naar voetnoot10., en wel om uit te laten komen dat de vrijzinnig-democraten zich beschouwden als een der drie takken van de democratie in Nederland (naast de christelijke en de socialistische)Ga naar voetnoot11.. De liberale oorsprong werd evenwel nimmer ontkend. In 1924 nam de VDB deel aan de oprichting van de ‘Entente des partis radicaux et démocratiques similaires’. Vermelding verdient in dit verband dat het antiklerikalisme van de geestverwante Franse radicalen de vrijzinnig-democraten in het algemeen niet sympathiek wasGa naar voetnoot12.. Bij de laatsten had het vroeger overheersende agnosticisme steeds meer plaats gemaakt voor een christelijke levensovertuigingGa naar voetnoot13.. Vooral prof. M. Kohnstamm was een uitgesproken vertegenwoordiger van dit nieuwe type vrijzinnig-democraat. Mr. Y.W. Kranenburg onderscheidde in 1935 drie grondbeginselen van het radi- | |
[pagina 447]
| |
calismeGa naar voetnoot14.. Ten eerste: de mens leeft niet zonder doel buiten zich zelve, niet voor zichzelf alleen op aarde; ten tweede, aanvaarding van de principiële gelijkberechtigdheid van alle mensen; ten derde: de vrijheid van persoonlijke ontwikkeling, zich vooral belichamend in vrijheid van meningsuiting en gelijkmaking van ontwikkelingsvoorwaarden. Door prof. R. Kranenburg werd de nadruk gelegd op het gelijkmaken van de sociale ontwikkelingsvoorwaarden, het zoveel mogelijk wegnemen van de maatschappelijke voorwaarden voor ongelijkheidGa naar voetnoot15.. ‘De prikkel van het eigenbelang als drijfkracht voor de voortbrenging’ kon daarbij volgens Marchant niet gemist wordenGa naar voetnoot16.. Immers, het streven moest niet gericht zijn op gelijkheid van bezit, maar op gelijkheid van maatschappelijke ontwikkelingsvoorwaardenGa naar voetnoot17.. De beginselen van de VDB zijn voor een niet onbelangrijk deel ontleend aan de ideeën der kathedersocialistenGa naar voetnoot18.. Met die naam werd een groep Duitse en Oostenrijkse economisten aangeduid (sinds 1872 verenigd in de ‘Verein für Sozialpolitik’), die de afkeer van het Manchester-liberalisme met elkaar gemeen hadden en die tegenover het laissez-faire-beginsel de eis van sociale hervorming stelden, hoewel zij er niet in slaagden het over de uitwerking van dit laatste punt met elkaar eens te wordenGa naar voetnoot19.. Het reeds aangehaalde devies van Marchant kan aangemerkt worden als een kathedersocialistische leus. De invloed van de gedachten der kathedersocialisten komt ook duidelijk naar voren in het tweede lid van de beginselverklaring van de VDB, zoals die in 1901 geformuleerd werd: De Vrijzinnig-Democratische Bond spreekt als beginsel uit, dat door een krachtige sociale wetgeving moet worden aangestuurd op het wegnemen van de maatschappelijke oorzaken, welke tusschen de leden van het volk ongelijkheid scheppen of versterken ten aanzien van hun ontwikkelingsvoorwaarden. Hij is van oordeel, dat, ter verkrijging van maatschappelijken vooruitgang, tempering, niet verscherping van den klassenstrijd noodzakelijk is. Eenerzijds keurt hij af het streven naar afschaffing van het persoonlijk eigendomsrecht op de productiemiddelen; anderzijds verwerpt hij de meening, dat de Staat in het economisch leven zijner burgers slechts noodgedrongen, schoorvoetend, behoort in te grijpenGa naar voetnoot20..
De formulering van deze laatste zinsnede was erop gericht, de positie van de vrij- | |
[pagina 448]
| |
zinnig-democraten ten opzichte van de socialisten aan de ene en de liberalen aan de andere kant af te bakenen. In 1919 wees Marchant erop dat de uitdrukking ‘tempering van den klassenstrijd’ ongelukkig gekozen was. Immers, deze formulering hield tegelijk een ontkenning der juistheid van het leerstuk van de klassenstrijd en een erkenning van de feitelijke belangentegenstelling tussen kapitaal en arbeid inGa naar voetnoot21.. Bij de herziening van de beginselverklaring in 1920 werd de ‘tempering van den klassenstrijd’ - deze formulering was afkomstig van prof. M.W.F. TreubGa naar voetnoot22. - geschraptGa naar voetnoot23.. In zijn rede op het VDB-congres van 1922 bracht Marchant als bezwaar tegen de kathedersocialisten naar voren dat zij teveel naar een systeem zochten om verbeteringen in de maatschappij aan te brengen. ‘Men heeft, het eene systeem [het marxisme] verwerpende, een ander systeem als de oplossing ervoor in de plaats willen stellen’. Aldus verloren zij meer en meer ‘het verband met den voortlevenden en voortgroeienden, geen oogenblik stilstaanden volksgeest’Ga naar voetnoot24.. Hetzelfde bezwaar bracht Marchant in tegen de sociaal-democraten. In 1924 stelde hij de vrijzinnigdemocratische overtuiging op de volgende wijze tegenover de sociaal-democratische: de vrijzinnig-democratie is de democratie die elke experimentatie verwerpt, gericht op het vervormen van de maatschappij naar een vooraf opgesteld systeemGa naar voetnoot25.. Het ‘systeem-loze model’, dat Marchant voor ogen stond tegenover het sociaaldemocratische ‘systeem-model’, werd door hem in een rede uit 1929 als volgt omschrevenGa naar voetnoot26.. Er moet gestreefd worden naar geleidelijke ontwikkeling van het staatsleven (niet met revolutionaire schokken vooruit en vervolgens onvermijdelijke reacties). De democratische staatsman moet daartoe de geestelijke ontwikkeling van het volksleven waarnemen, bestuderen, en de rechtsvorming, de wetgeving en het bestuur daarnaar richten. Wel moet hij trachten die ontwikkeling te leiden, maar de loop die zij neemt, is een vast gegeven, waarnaar hij moet werken, al zou hij die ook liever anders gezien hebben. De volksgeest is niet de waan van de dag, maar de overtuiging van wat recht is, gevormd onder invloed van nadenken, ervaring, godsdienst, ontwikkeling en beschaving. De volksgeest komt tot uiting door de vertolking van wat leeft in de natie, door de besten van haar leden. Elders schreef Marchant het niet hebben van een stelsel niet te beschouwen als een armoede, maar als ‘een rijkdom, als de weelde van de volle vrijheid van beweging’Ga naar voetnoot27.. | |
[pagina 449]
| |
Deze afkeer van systemen, zelfs het kathedersocialistische (voorzover dat uitgewerkt was) verraadt de invloed van de liberale geest. Ongetwijfeld is deze geestesgesteldheid ook in de VDB doorgedrongen via de gedachte van het rechtsbewustzijn zoals deze is ontwikkeld door de staatsrechtgeleerden prof. H. Krabbe en prof. R. Kranenburg. Tegenover de leer der staatssoevereiniteit, die elk gezag afleidt van de staat als een natuurlijke, oorspronkelijke machtsverschijningGa naar voetnoot28., stelt Krabbe de leer der rechtssoevereiniteit. Belichaamde een wet vroeger de wil der aloude Overheid, nu wordt middels het parlement het rechtsbewustzijn van het volk in de wet tot uiting gebrachtGa naar voetnoot29.. Met de introductie van het rechtsbewustzijn bracht Krabbe een sterke relativering in het rechtsbegrip aan, wel in het bijzonder door te stellen dat wanneer het rechtsbewustzijn zich verschillend uitspreekt, die normen een hogere waarde bezitten die door een meerderheid als rechtsnormen begeerd wordenGa naar voetnoot30.. Het is duidelijk dat Marchants steunen op de ‘geestelijke ontwikkeling van het volksleven’, zonder gehinderd te zijn door een ‘vooraf opgesteld systeem’, niet alleen het voordeel in zich droeg van de volle vrijheid van beweging, maar ook het gevaar van relativering van waarden in tijden van geestelijke verwarring. Wellicht moet in dit laatste de diepere oorzaak gezocht worden van Marchants uiteindelijke keus voor de zekerheid van de katholieke kerk. | |
Samenwerking met vrijzinnigen of democraten?Tot 1917 stond de strijd voor het algemeen kiesrecht voor de VDB centraal. In 1908 was het zover dat ook de Liberale Unie zich hiervoor uitsprak. Drie jaar later vestigde het VDB-Tweede-Kamerlid mr. J. Limburg de aandacht op zich, door te verklaren dat het gehele bestaan van de VDB alleen te danken was aan de vraag van het algemeen kiesrechtGa naar voetnoot31.. Nu ook de Unie hier voor bleek, was het uiteraard de vraag of de VDB nog wel langer bestaansrecht had. Bovendien bestonden er nog altijd vele ‘algemeen-vrijzinnige’ kiesverenigingen, terwijl van de meeste vrijzinnige Eerste-Kamerleden niet eens bekend was of zij vrijzinnig-democraat dan wel liberaal waren. De jongerenorganisatie ‘Bond van Vrijzinnige Propagandavereenigingen’ streefde naar samenwerking van alle politiek vrijzinnigenGa naar voetnoot32.. De verwezenlijking van dit ideaal leek te beginnen met de oprichting van de ‘Provinciale Bond van Vrijzinnigen in Friesland’ (1911). Het hoofdbestuur van de VDB ried de Friese vrijzinnig-democraten evenwel ernstig af om aan deze concentratie mee te werkenGa naar voetnoot33.. | |
[pagina 450]
| |
Toch wilde de VDB zich wel laten vinden voor de een of andere vorm van samenwerking. In 1912 schreef dr. D. Bos (de latere fractievoorzitter van de VDB in de Tweede Kamer) dat volharden bij de tegenwoordige scheidingen noodzakelijk leek te leiden tot een overheersing van onvrijzinnige elementen (de rechterzijde!) en dat op het ogenblik samenwerking van democratische groepen van rechts en links niet mogelijk leekGa naar voetnoot34.. Eind 1912 kwam met het oog op de verkiezingen van 1913 dan ook weer een ‘vrijzinnige concentratie’ tot stand (evenals in 1905), waar nu zelfs de vrij-liberalen aan meededen. Deze verkiezingen leverden een meerderheid voor de linkerzijde op, maar alleen met inbegrip van de socialisten. De opdracht tot vorming van een regering ‘uit de gehele linkerzijde’ werd gegeven aan Bos. Deze was hiertoe bereid omdat die oplossing volgens hem de enige was die in parlementaire zin aan de verkiezingsuitslag beantwoordde en omdat zij nodig was om de noodzakelijke hervormingen tot stand te brengenGa naar voetnoot35.. Zijn formatie strandde op de weigering van de SDAP, een weigering die men in VDB-kring ook later de socialisten bleef verwijten. Nederland bezit thans het twijfelachtige voorrecht het eenige land ter wereld te zijn... waar de socialistische partij principieel weigert regeeringsverantwoordelijkheid op zich te nemen, schreef VDB-voorzitter Kohnstamm in 1917Ga naar voetnoot36.. Van de kant van de SDAP-leiding werd de (ook voor velen in die partij teleurstellende) weigering van 1913 ook later nog verdedigd. In 1928 noemde SDAP-leider Albarda de volgende bezwaren tegen regeringsdeelname in 1913: het arbeiderselement ontbrak bij de vrijzinnigen vrijwel geheel, de vrij-liberalen waren bij de verkiezingen versterkt, de rechterzijde had in ieder geval tot 1916 de meerderheid in de Eerste Kamer, het regeringsprogram telde wel enige belangrijke punten, maar was toch zeer beperkt, de vrijzinnigen waren in 1913 nog niet tot onderwijsbevrediging bereid (de SDAP al sinds 1902)Ga naar voetnoot37.. In 1916 overleed Bos. De kandidaten die in aanmerking kwamen voor de overneming van het fractieleiderschap, waren Marchant en LimburgGa naar voetnoot38.. De laatste zag blijkens zijn uitspraak van 1911 niet veel verschil meer tussen VDB en Liberale Unie. In 1918 zou hij door Colijn aan de katholieke leider Nolens genoemd worden als enige vrijzinnig-democraat die voor deelneming aan een ‘gemengd’ kabinet in aanmerking kwamGa naar voetnoot39.. Wij mogen hem rekenen tot de meer behoudende vleugel in | |
[pagina 451]
| |
de VDB. Marchant schreef later over hem: ‘Hij was een democraat, van wien men geen last had. En van een democraat moeten nu eenmaal anderen last hebben’Ga naar voetnoot40.. Marchant, de vertegenwoordiger van de meer radicale vleugel, werd met op één na algemene stemmen door de fractie tot haar voorzitter aangewezenGa naar voetnoot41.. Marchant, die leefde van 1869 tot 1956, was in 1900 als jong advocaat door zijn geboortestad Deventer in de Tweede Kamer gebracht. Hij behoorde toen nog tot de Liberale Unie, maar werd in 1901 lid van de VDB-fractie, waarin hij als defensiespecialist optrad. Door Oud, die hem van nabij kende, is hij beschreven als een niet alleen strijdvaardige, maar militante figuur, bijtend van sarcasmeGa naar voetnoot42.. Vooral als minister van Onderwijs (1933-5) toonde Marchant zijn ongemakkelijke karakter. Doordat hij een groot aantal openbare scholen ophief teneinde bezuiniging mogelijk te maken, verwekte hij in eigen kring veel weerstand. Bovendien werd hij plotseling voorstander van een spellingsvereenvoudiging, die hij op onverzettelijke manier verdedigde. Het bekend worden van zijn geheime overgang tot de katholieke kerk leidde tot zijn ontslagaanvraag als minister, en zelfs tot een breuk met de VDB. Volgens hem bewees de houding van de partijleiding in deze zaak ‘dat de leiding handelt lijnrecht in strijd met de beginselen van de Partij’Ga naar voetnoot43.. Tijdens de samenwerking in de concentratie had Marchant erop gehamerd dat de vrijzinnige partijen ‘hare onderlinge verschillen niet (moesten) wegdoezelen’Ga naar voetnoot44.. Hij was dan ook een uitgesproken voorstander van doorbreking van de oude tegenstelling tussen rechts en links ten gunste van samenwerking van ‘democratische’ groepen aan weerszijden van de oude scheidslijnGa naar voetnoot45.. Om dit doel te bereiken richtte hij zijn streven in de eerste plaats op scheiding der geesten in het vrijzinnige kamp. In 1917 leenden de omstandigheden zich goed daartoe, gezien de invoering van de evenredige vertegenwoordiging en het algemeen kiesrecht (voorlopig nog alleen voor mannen) door de grondwetsherziening van dat jaar. Het districtenstelsel had het tot stand komen van stembusverbonden bevorderd en daardoor de oude antithese ongetwijfeld versterkt. Het nieuwe kiesstelsel noopte niet tot samenwerking en Marchant achtte dit genoeg reden om de concentratie tussen vooruitstrevende en behoudende vrijzinnigen niet te prolongeren. Bovendien was het hoofdpunt van het VDB-programma verwezenlijkt met de invoering van het algemeen kiesrecht, voor de verwerving waarvan de VDB eerst nog wel bereid was geweest met de andere vrijzinnigen nauw samen te werken. Marchants pleidooi voor terugkeer tot de oorspronkelijk beoogde politiek van de | |
[pagina 452]
| |
VDB vond gehoor bij het hoofdbestuur. Dientengevolge reageerden de vertegenwoordigers van de VDB op de vergadering van het ‘Centraal Comité der Concentratie’ van 30 maart 1917 afwijzend op het voorstel om de concentratie bij de verkiezingen van 1918 voort te zettenGa naar voetnoot46.. Dit tot grote teleurstelling van de Liberale Unie, die sterk voor voortzetting gepleit had. Als redenen voor deze weigering werden in een schrijven van de VDB aan het ‘Centraal Comité’ onder meer de te ver uiteenlopende overtuiging der vrijzinnigen en de verdwijning van het districtenstelsel genoemdGa naar voetnoot47.. Marchant wees er verder op dat als het het doel van de concentratie was om de meerderheid te krijgen, ook de SDAP er in gehaald moest wordenGa naar voetnoot48.. Het streven van de Liberale Unie om alle vrijzinnigen weer in één organisatie te verenigen, vond in Marchant een hardnekkig tegenstander. Hij wilde juist de opdeling van de Liberale Unie tussen vrijzinnig-democraten en vrij-liberalen. Op deze wijze zou uiteindelijk ook bij de rechtse partijen een scheiding tussen ‘democraten’ en conservatieven tot stand moeten komen. De Liberale Unie werd door hem verweten de ontwikkeling in deze richting ook nog te bemoeilijken doordat zij het antiklerikalisme aanwakkerdeGa naar voetnoot49.. Hoopvol voor Marchants politiek was dat het SDAP-congres van februari 1918 bereidheid tot deelname aan een burgerlijke regering uitsprak, zij het op bepaalde voorwaarden. Volgens Albarda werd hierbij gedacht aan samenwerking met de katholieken, omdat de Roomsch-Katholieke Staatspartij grote aantallen arbeiderskiezers telde, en met de VDBGa naar voetnoot50.. Natuurlijk verheugde Marchant zich over dit besluitGa naar voetnoot51.. Ook hij achtte het mogelijk juist de katholieken tot deelname aan een ‘democratische’ regering te bewegenGa naar voetnoot52.. De christendemocratische falanx werd dan wel tot de katholieken beperkt, maar daar stond tegenover dat steun van de gehele RKSP (veruit de grootste partij!) aan een ‘democratische’ regering geenszins uitgesloten werd geacht. Angst voor afval van de democratisch-gezinde katholieken zou de RKSP hiertoe kunnen brengen. | |
Tegenslagen voor Marchants politiekDe uitslag van de in juni 1918 gehouden verkiezingen vormde een teleurstelling voor Marchant. Hij had de rechtse partijen voorgehouden dat, als zij niet openlijk voor de democratie partijkozen, een grotere afval dan ooit van hun aanhangers te | |
[pagina 453]
| |
verwachten was naar de partijen die door niets weerhouden werden om ‘het vaandel der democratie’ te ontplooienGa naar voetnoot53.. Na het ‘volksgericht’ der verkiezingen moest hij evenwel toegeven dat zijn verwachting van afval van confessionele kiezers in alle kringen beschaamd wasGa naar voetnoot54.. Zelfs had de VDB een gevoelig verlies te incasseren gekregen (van acht naar vijf zetels), terwijl de uit de VDB getreden Treub met zijn Economische Bond drie zetels had behaald. De rechterzijde had de meerderheid gekregen met 52 zetels, waaronder twee voor dissidenten. De oorzaak van deze nederlaag zal in de geringe aantrekkingskracht van de VDB op de voor het eerst met het kiesrecht begiftigde kiezers gezocht moeten worden. Marchant zelf gaf de schuld aan het ‘roode-spookspel’ van de vrij- en Unie-liberalen, die in hun propaganda de VDB zouden hebben gelijkgesteld met de SDAP, en aan het verbleken van het revolutionaire karakter van de SDAP, ‘die daardoor meer en meer stemmen trekt van kiezers, die aan revolutionnaire aandriften ten eenenmale vreemd zijn’Ga naar voetnoot55.. In zijn formatie-advies aan de Koningin gaf Marchant haar in overweging om eerst de samenstelling te beproeven van een ‘parlementair Kabinet, steunende op een democratische meerderheid der Tweede Kamer. Dit is niet onmogelijk, indien de Roomsch-Katholieke Staatspartij tot medewerking bereid is’, aldus Marchant, die voor zo'n kabinet ook de deelname van de Liberale Unie en de steun van verscheidene eenlingen mogelijk achtte. Hij ontvouwde tevens een program voor zo'n regering, waaruit ik de volgende punten noem: vrouwenkiesrecht, verplichte ouderdoms- en invaliditeitsverzekering, regeling der voortbrenging en distributie, progressieve inkomsten- en vermogensbelasting, staatserfrecht, afzien van maatregelen om de defensie na de oorlog te versterkenGa naar voetnoot56.. Aangezien Troelstra (SDAP) een rechts ministerie aangewezen achtte als logisch gevolg van de verkiezingsstrijdGa naar voetnoot57. en ook Nolens de Koningin in die zin adviseerdeGa naar voetnoot58., zocht de Koningin de oplossing in die richting (door Marchant als tweede te beproeven mogelijkheid genoemd). Tijdens de formatiepoging van Nolens deed zich een onverwachte en destijds geheim gebleven gebeurtenis voor. Terwijl Marchant (en de SDAP) hun hoop op de katholieken gesteld hadden voor de vorming van een ‘democratisch’ kabinet, bleek nu een niet tot de democraten gerekende antirevolutionair te spelen met de gedachte van een gemengd kabinet van rechts en links waarin zelfs voor socialisten plaats ingeruimd was. Voor deze verrassing zorgde Colijn, die bij een bezoek aan Marchant, die hij kwam polsen, zelfs met diens hem toen voorgelegde democratische program instemde. Wegens verzet van | |
[pagina 454]
| |
de AR-fractie had dit contact verder geen gevolgenGa naar voetnoot59.. Volgens dr. Puchinger is datum of maand van dit bezoek (nog) niet na te gaanGa naar voetnoot60.. In zijn onuitgegeven manuscript over Nederlands parlementaire geschiedenis van 1918 tot 1922 schrijft Marchant over dit voorval: ‘Niettemin kan schrijver dezer geschiedenis getuigen, dat Colijn hem in Augustus heeft bezocht, om hem over de formatie te polsen van een gemengd kabinet...’Ga naar voetnoot61.. Elders deelt hij mee dat Colijn bij hem geweest was voordat Nolens zijn opdracht had neergelegdGa naar voetnoot62., dus vóór 19 augustus 1918. Zonder twijfel de ernstigste tegenslag voor Marchants politiek was Troelstra's vergissing van november 1918. Niet alleen toonde althans een deel van de SDAP niet in alle omstandigheden aan de democratie vast te houden, maar ook werden de katholieken, die voorzichtig voor ‘democratische’ samenwerking gewonnen zouden moeten worden, nog meer kopschuw gemaakt voor samenwerking met de sociaal-democraten. Kort nadat de SDAP het ‘program van arbeiderseischen’ gepresenteerd had, besloot een buitengewone partijraad van de VDB op 10 november 1918 zich met alle kracht te verzetten tegen pogingen van wie ook, om zich van de staatsmacht meester te makenGa naar voetnoot63.. Verder werd een ‘program van hervormingen’ opgesteld, die voor onmiddellijke verwezenlijking vatbaar genoemd werden. Het bestond vrijwel uitsluitend uit oude programpunten van de VDB, met als belangrijke uitzondering: afschaffing van de Eerste KamerGa naar voetnoot64.. Hoewel in de Tweede Kamer op 13 november 1918 bleek dat alle niet-socialistische groeperingen zich verzetten tegen de socialistische revolutiepoging, toonden vooral de liberale groeperingen zich opeens tevens overtuigd van de noodzakelijkheid van hervormingen. Zo gaf de vrij-liberaal Dresselhuys toe dat ‘hetgeen wij hier om ons heen zien, ons democratisch misschien 25 of 30 jaar heeft vooruitgebracht’Ga naar voetnoot65.. Evenals Troelstra heeft ook Dresselhuys zich in de machtsverhoudingen vergist, schreef Marchant later, maar de laatste wenste het niet te erkennenGa naar voetnoot66.. Volgens Troelstra maakte vooral Marchants kamerrede indruk op hemGa naar voetnoot67.. Diens analyse gaf inderdaad blijk van een helder inzicht in de situatie. Troelstra maakte, aldus Marchant, twee fundamentele fouten: hij vereenzelvigde de SDAP met de Nederlandse arbeiders en Nederland met Duitsland en het oosten. De eerste fout | |
[pagina 455]
| |
leidde ertoe dat hij in een minderheid een meerderheid zag en de tweede dat hij dacht dat de revolutie niet bij Zevenaar zou ophoudenGa naar voetnoot68.. De omstandigheden die tot Troelstra's houding leidden, waren destijds niet zo bekend als thans. Wat er te Rotterdam voorviel met de burgemeester en sommige bedrijfsleiders is ons altijd ongelooflijk voorgekomen, totdat wij uit de Gedenkschriften van Troelstra lazen, wat er was voorgevallen, schreef Marchant laterGa naar voetnoot69.. Wat stelde Marchant zich hierna nog voor van zijn politiek van ‘democratische’ samenwerking? In zijn rede van 13 november liet hij een pessimistisch geluid horen: de weg tot een ‘democratisch’ bewind met medewerking der sociaal-democraten achtte hij op 12 november afgesnedenGa naar voetnoot70.. Op 30 december 1918 schreef hij dat samenwerking in een meerderheid met de SDAP voorshands uitgesloten wasGa naar voetnoot71., waaruit al weer enige hoop sprak. Toch schuwde hij het niet om de socialisten zo nu en dan gevoelig de les te lezen, bijvoorbeeld omdat zij het nauwelijks verworven algemeen kiesrecht hadden gedésavouveerd, waarvoor zij eertijds ‘de bombarie van roode Dinsdagen’ hadden nodig geachtGa naar voetnoot72.. Intussen hadden de novembergebeurtenissen ook positieve gevolgen, zoals de verwezenlijking van het vrouwenkiesrecht (een initiatief van Marchant, die al in 1894 gesteld had dat de grondwet het vrouwenkiesrecht behoorde mogelijk te maken)Ga naar voetnoot73. en het tot stand komen van de Arbeidswet (achturendag) in 1919. Ondanks de teleurstellende ervaring met de SDAP viel de VDB niet opnieuw de liberalen om de hals, hoewel ook de Liberale Unie een flink stuk in democratische richting was opgeschoven. Marchant was evenwel beducht voor ‘angstdemocraten’, want angst is ‘een gemoedsgesteldheid van voorbijgaanden aard’Ga naar voetnoot74.. Op 11 januari 1919 nam de algemene vergadering van de Liberale Unie een motie aan, waarin stond dat voor een vereniging van álle vrijzinnigen de tijd voorbij was en dat aaneensluiting van de democratische elementen onder de vrijzinnigen nodig wasGa naar voetnoot75.. Vooral de Leidse hoogleraar Heeres, voorzitter van de Unie, zou zijn invloed aangewend hebben om deze wending tot stand te brengenGa naar voetnoot76.. Marchant verklaarde zich vóór aaneensluiting, maar eerst zouden de conservatieven uit de Unie moeten ver- | |
[pagina 456]
| |
dwijnenGa naar voetnoot77.. Deze partij wenste op haar beurt niet tot zo'n ‘inquisitoriaal zuiveringsproces’ over te gaanGa naar voetnoot78.. Op de algemene vergadering van de VDB op 17 en 18 mei 1919 werd het fusievoorstel in discussie gebracht. Hoewel partijvoorzitter Limburg (sinds 1918 geen Kamerlid meer) met de meerderheid van het hoofdbestuur voor het openen van besprekingen over fusie zonder verbindingen vooraf bleek te zijn, toonden alle sprekers uit de vergadering zich van dergelijke besprekingen afkerigGa naar voetnoot79.. Marchant won weer eens van Limburg en kon zijn denkbeeld van een gegarandeerd zuivere scheiding der geesten handhaven. Steeds duidelijker bleek de VDB-leider ook vast te willen houden aan zijn idee van een ‘democratische’ regering. De VDB moest dan ook niet meewerken aan een zuivering van socialistische elementen uit lagere bestuurslichamenGa naar voetnoot80.. Niettemin vielen meer dan eens harde woorden tussen vrijzinnig- en sociaal-democraten. Met name in november 1919 was het helemaal mis tussen Marchant en Troelstra tijdens de parlementaire behandeling van de socialisatie, een van de hete hangijzers tussen beide partijen. Toen Marchant Troelstra's instemming niet kon krijgen met een motie waarin de instelling van een staatscommissie ter onderzoeking van de mogelijkheid van socialisatie werd gevraagd, verweet hij de SDAP dat zij het socialisme als een verlossingstheorie presenteerde en de arbeider leerde daarvoor het heden te vervloekenGa naar voetnoot81.. In zijn weerwoord gaf Troelstra te verstaan dat Marchant niet hoefde te denken dat de SDAP zou willen en kunnen functioneren als een ‘vendel’ in een nieuwe democratische groepering, die onder leiding van Marchant zou worden gesticht. Verder karakteriseerde hij zijn opponent als ‘de clown der reactie’Ga naar voetnoot82.. Na afloop van dit debat stelde Marchant vast dat de SDAP gedrongen was de ‘zwendel’ op te geven dat socialisatie in afzienbare tijd belangrijke baten voor de schatkist op zou leverenGa naar voetnoot83.. Oud (sinds 1917 Tweede-Kamerlid) zette uiteen dat bij overheidsexploitatie de rentabiliteit van een bedrijf verminderde, zodat naasting alleen mocht geschieden wanneer het algemeen belang ermee gediend wasGa naar voetnoot84.. Door hem werd belastingpolitiek bepleit om een rechtvaardiger verdeling van het maatschappelijk inkomen te bereikenGa naar voetnoot85.. Het in 1920 verschenen SDAP-rapport over Het Socialisatievraagstuk werd uitvoerig van commentaar voorzien door de staatshuishoudkundige prof. D. van Embden, Eerste-Kamerlid voor de VDBGa naar voetnoot86.. Deze ontdekte in dit rapport nog een | |
[pagina 457]
| |
‘vracht doctrinarisme’, sterk genoeg om de nadering tot het welvaartsdoel schromelijk te vertragenGa naar voetnoot87.. Hij vond er ook wel gezonde gedachten in, maar betreurde het dat het geen aandacht wijdde aan de toch bij uitstek democratische taak van een meer nivellerende inkomenspolitiekGa naar voetnoot88.. Aan dit laatste punt werd in vrijzinnigdemocratische kring duidelijk grote waarde gehecht. Het werkprogram van de VDB werd in 1920 uitgebreid met een passage over medezeggenschap voor de arbeidersGa naar voetnoot89.. Al te ver wilde de VDB hiermee toch niet gaan, want volgens Oud werd hiermee de medezeggenschap van de gezamenlijke organisaties van werkgevers en werknemers die in dezelfde bedrijfstak werkzaam waren, bedoeld. ‘Van de medezeggenschap in de afzonderlijke ondernemingen spreekt het vrijzinnig-democratische program niet’Ga naar voetnoot90.. Schaper (SDAP) schreef dan ook dat de VDB van economische democratie nooit had willen wetenGa naar voetnoot91.. Kenmerkend voor de voorzichtige politiek van de vrijzinnig-democraten op financieel-economisch gebied is hun houding bij de behandeling in de Tweede Kamer van het voorstel tot vervanging van de achturendag door een 8½-urige in verband met de economische teruggang. Het heftige verzet ertegen van de SDAP werd aanvankelijk door Marchant gesteund, maar uiteindelijk stemde de VDB-fractie toch voor het voorstel. Uit Ouds latere weergave van dit voorval zou men op kunnen maken dat Marchant door hem (de belastingdeskundige) van standpunt is veranderdGa naar voetnoot92.. Volgens Oud moest de terugkeer van een gezonde financiële toestand op de eerste plaats komen. ‘Dien te verkrijgen zonder schade te doen aan datgene, wat op sociaal terrein... veroverd werd, is de groote opdracht van dezen tijdGa naar voetnoot93.. In de SDAP werd ook wel gesproken over een ongunstige kentering in de opvattingen der vrijzinnig-democraten ten aanzien van de instelling van gemeenschapsbedrijven. Volgens Oud was de VDB daar nooit in beginsel voorstander van geweestGa naar voetnoot94.. Sinds de kabinetscrisis van juli 1921 probeerde de SDAP uit haar isolement te komen door te zinspelen op een regering met de katholieken en desnoods ook de vrijzinnig-democratenGa naar voetnoot95.. Deelname van de laatsten was voor de verkrijging van een meerderheid immers niet absoluut nodig. Volgens Marchant was het alleen nog nodig dat de ‘roode liefdesbetuiging’ meer ontvankelijke gemoederen vond aan de | |
[pagina 458]
| |
zijde van de katholieken, die intussen wel uitdrukkelijk gewaarschuwd waren door hun episcopaatGa naar voetnoot96.. | |
Accentuering van de identiteitEen jaar nadat de toenaderingspogingen van de Liberale Unie tot de VDB waren afgewezen, kwam Treub met het voorstel tot aaneensluiting van alle niet-socialistische partijen en belangengroepen ter linkerzijde. Hierop werd positief gereageerd door de Liberale Unie, de vrij-liberalen en enige neutrale groeperingen. Een en ander resulteerde in de oprichting van de ‘Vrijheidsbond’ op 16 april 1921. Voorzitter werd de vrijliberaal Dresselhuys, terwijl in het beginselprogram het vrijheidsbeginsel en het particulier initiatief veel nadruk kregenGa naar voetnoot97.. In de VDB, die van deelname niet had willen weten, werd de stichting van de Vrijheidsbond toch met instemming begroet. Marchant schreef dat reeds de oprichters van de VDB de organisatie van de vrijzinnigen in twee partijen bedoeldenGa naar voetnoot98.. Volgens hem steunde de nieuwe partij op drie pijlers: reactie tegen de sociale wetgeving, Nederland en Oranje en een nieuw ontloken liefde voor de godsdienstGa naar voetnoot99.. Toen de Liberale Unie op Treubs uitnodiging inging, had Heeres al als voorzitter bedankt. Hij wenste geen deel uit te maken van de Vrijheidsbond, maar evenmin van de VDB, tenzij deze zich ontbond en werd vervangen door een nieuwe partij onder andere leiding. Toen de VDB hiertoe niet bereid bleek, richtte Heeres c.s. de ‘Democratische Partij’ opGa naar voetnoot100.. Deze slaagde er ondanks herhaalde pogingen niet in om in de Tweede Kamer door te dringen. Op deze manier leverde de verdwijning van de Unie voor de VDB toch geen direct voordeel op. Vlak voor de verkiezingen van 1922 werd de VDB zelfs getroffen door een ernstige inwendige crisisGa naar voetnoot101.. De Tweede-Kamerleden Jhr. E.A. van Beresteyn en E.M. Teenstra bleken niet tevreden met de hun per referendum op de kandidatenlijst toegewezen plaatsen. Zij wilden dat de Kamerleden in volgorde van hun benoeming tot Kamerlid op de lijst zouden komenGa naar voetnoot102.. Hun grieven richtten zich vooral tegen de actieve Oud, maar ook tegen Marchant, waarbij zij de steun kregen van het oud-Kamerlid W.O.A. Koster. Teenstra, een gezeten Groninger boer, vond dat Marchant teveel naar de socialisten geneigd was. Volgens hem was het alsof Marchant | |
[pagina 459]
| |
‘steeds opnieuw wilde bewijzen, dat de menschen volkomen gelijk hadden als ze zeiden, dat wij eigenlijk verkapte socialisten zouden zijn’Ga naar voetnoot103.. Het driemanschap kreeg weinig steun en verliet de VDB. Van Beresteyn en Teenstra zijn later terug te vinden in de Vrijheidsbond, terwijl Koster een rol zou spelen in de NSB. Aldus verliet een deel van de meer behoudende vleugel de VDB. Tegen alle voorspellingen in kwam de VDB, wat zeteltal betreft, ongeschonden uit de verkiezingen te voorschijn. Wel was het voor deze partij teleurstellend dat een verdere confessionaliseringstendens, versterkt door het vrouwenkiesrecht, zichtbaar werd. Daar stond tegenover dat het nieuwe coalitiekabinet het al spoedig moeilijk kreeg, doordat een deel der katholieke fractie in 1923 meewerkte aan de verwerping van de Vlootwet. De SDAP lanceerde daarop een program-Wibaut, waarop democratische samenwerking zou moeten worden beproefd. Ouds kritiek hierop was dat dit zich te gemakkelijk afmaakte van het kostenvraagstuk (dekking door leningsgeld)Ga naar voetnoot104.. Naar zijn oordeel was de veiligstelling van de gulden een groot belangGa naar voetnoot105.. De katholieken bleken overigens nog niet te paaien. Op het gebied van de economische politiek durfde de VDB niet met radicale standpunten te komen. De meest radicale en omstreden standpuntbepaling, de eis tot nationale (eenzijdige) ontwapening, lag dan ook op een ander terrein. In 1920, toen de SDAP zich op het standpunt der nationale ontwapening had gesteld, was dit nog door de VDB bestredenGa naar voetnoot106.. Deze bepleitte toen nog het Zwitserse stelsel: algemene oefenplicht voor alle weerbare mannen met een beperkt kazerneverblijfGa naar voetnoot107., sinds 1920 met toevoeging van de bepaling: met eenvoudige bewapeningGa naar voetnoot108.. Veel nadruk werd gelegd op de behartiging van de belangen van het volk in het leger. ‘In de kazerne wordt de mensch minder, een verblijf in een kamp is veel beter. Men doet in het laatste gezondheid op’, verklaarde Oud in die tijdGa naar voetnoot109.. In april 1924 hield Van Embden, die toen al de opdracht had een nieuwe militaire paragraaf voor de VDB voor te bereiden, in de Eerste Kamer een veel indruk makende rede, waarin hij zich achter de eis tot nationale ontwapening steldeGa naar voetnoot110.. Door een openbaar debat met generaal buiten dienst Snijders, een fel bestrijder van zijn stellingen, kwam hij in september 1924 opnieuw in de volle aandacht. Kort daarop werd zijn ontwerp voor een militaire paragraaf door de algemene vergadering van de VDB aangenomen. Daarin werd de eis tot nationale ontwapening ge- | |
[pagina 460]
| |
steld, enigszins verzacht door de bepaling dat Nederland zijn verplichtingen als lid van de Volkenbond moest nakomenGa naar voetnoot111.. Van Embden legde er de nadruk op dat de ontwikkeling van de oorlogstechniek (vooral de chemische oorlogsvoering) zodanige vormen had aangenomen dat Nederland zich niet meer kon verdedigen en dus de zedelijke plicht had zich niet te verdedigen. Nationale ontwapening was volgens hem belang, maar bovenal plichtGa naar voetnoot112.. De door de VDB gehuldigde opvatting was dat ‘een leger... niet alleen geen bescherming biedt doch integendeel een groot gevaar vormt voor de veiligheid van een klein land in oorlog’. Zo werd het uitgedrukt door S. van den BerghGa naar voetnoot113., die later (het kan verkeren, tenslotte) nog eens minister van defensie zou worden (1959). Volgens Kohnstamm was wapengeweld niet principieel af te keuren, maar was nationale ontwapening geboden door het veranderde aspect van de oorlog sinds 1914Ga naar voetnoot114.. De VDB verdedigde van 1924 tot 1936 (toen de nationale ontwapening uit het werkprogram geschrapt werd) dan ook niet een principieel pacifisme, maar een nationale ontwapening op praktische gronden. Daarnaast kwam vooral Van Embden ook met ethische motieven, zoals: oneindig beter onrecht te lijden, dan te beproeven het af te weren met beestachtige middelenGa naar voetnoot115.. | |
De katholieken nog niet bereidIn november 1924, bij de behandeling van de staatsbegroting, scheen Nolens zich niet meer zo afwijzend op te stellen tegenover samenwerking met de SDAP. Mocht rechtse samenwerking onmogelijk blijken, dan was zijns inziens voor de katholieke Kamerfractie het ogenblik gekomen om te overwegen of het op den duur verantwoord zou zijn a priori iedere samenwerking met andere groepen af te wijzen en om na te gaan met welke groep of groepen samenwerking praktisch mogelijk was. Hij schetste zelfs een program, waarmee bij het maken van combinaties enigszins rekening gehouden zou kunnen wordenGa naar voetnoot116.. Na de voor de VDB en SDAP zeer succesvol verlopen parlementsverkiezingen van 1925 (de nationale ontwapening was de hoofdinzet geweest), bleken de katholieken toch weer aan de rechtse samenwerking vast te willen houden. Zij aanvaardden zelfs Colijn als voorzitter van de ministerraad. Tijdens de algemene beschouwingen somde Marchant de volgende bezware, op tegen het sinds 1923 door Colijn | |
[pagina 461]
| |
als minister gevoerde beleid: zijn houding tegenover het recht (vooral blijkend uit de intrekking van de salarisgarantie aan de ambtenaren), zijn belastingpolitiek, zijn afhankelijkheid van de economische machthebbers in Indië, zijn kwalifikatie van de medezeggenschap van arbeiders als een aanslag op het gezag, zijn militaire politiekGa naar voetnoot117.. Al in 1921 had Marchant geschreven dat voor de vorming van een ‘democratische’ regering aan twee voorwaarden voldaan moest worden: het onhoudbaar blijken van de rechtse coalitie en de begeerte in de partijen der nieuwe meerderheid om vastomschreven, urgente onderwerpen van wetgeving en staatsbeleid te bereikenGa naar voetnoot118.. Nog onverwacht slaagde hij erin aan de eerste van deze voorwaarden te voldoen. Op 10 november 1925 verklaarde Nolens in de Tweede Kamer dat bij aanneming van het amendement-Kersten tot opheffing van het gezantschap bij de paus de katholieken ernstig zouden moeten overwegen, of zij ‘steun kunnen verleenen aan welk kabinet dan ook, voortgekomen uit groepen, aan welker medewerking de opheffing van dezen gezantschapspost zou zijn te wijten’. Marchant besloot gebruik te maken van Nolens' dreigende taal om de coalitie ten val te brengen: ‘Morgen gaan ze ondersteboven’Ga naar voetnoot119.. Direct na de hervatting van de vergadering op 11 november deelde hij in een korte verklaring mee dat de zeven vrijzinnig-democratische stemmen zouden worden gegeven aan het ‘op zich zelf weinig belangrijke amendement’, omdat Nolens aan de te nemen beslissing zo'n verstrekkende betekenis had gegeven. Aangezien alleen de AR en RKSP tegen stemden, werd het amendement met 52 tegen 42 stemmen aanvaard. Marchant bracht nog een bezoek aan Cort van der Linden om hem te vragen of deze in 1915 het gezantschap voor het buitenlands beleid noodzakelijk had geacht. Het antwoord was: ‘welneen! ik deed het, omdat ik de katholieken nodig had’Ga naar voetnoot120.. Inderdaad vroegen de katholieke ministers ontslag, waarmee de weg naar een nieuwe regeringscoalitie door Marchant geopend leek te zijn. Op 18 november werd hij door de Koningin in audiëntie ontvangen. In zijn advies aan haar stelde hijGa naar voetnoot121. dat naar de typen van een minderheidskabinet dat van sociaal- en vrijzinnig-democraten de meeste kans zou hebben. Dit minderheidskabinet zou op alle andere voor hebben dat het voor zijn beleid steun zou vinden in de meerderheid van het volk, óók aan de rechterzijde (!). Beter zou het echter zijn, als ook de katholieken | |
[pagina 462]
| |
in het kabinet vertegenwoordigd zouden zijn, ook al omdat het niet in het landsbelang te achten (was), dat voor den eersten keer dat de sociaal-democraten regeeringsverantwoordelijkheid zouden gaan dragen, een onevenredig groot aantal departementen onder hun beheer zou komen te staan.
Aan het advies voegde Marchant een gedetailleerd regeringsprogram toe. Over dit laatste toonde de Koningin zich ontstemd, waarschijnlijk omdat zij er een aanmatiging in voelde, dat haar al een ontwerp-troonrede of regeringsverklaring werd voorgelegd. Aldus werd Marchant twee dagen later meegedeeld door Van Tets van Goudriaan, directeur van het kabinet der KoninginGa naar voetnoot122.. Tijdens de algemene vergadering van de VDB op 21 november maakte Marchant zijn program van zestien punten bekend, dat zou kunnen dienen voor overleg met katholieken en sociaal-democraten. Hij trachtte hierin vooral aan katholieke verlangens tegemoet te komen om de RKSP over de drempel naar de ‘democratische’ samenwerking heen te lokken. Tot de ‘biefstukjes die hij voor Nolens liet sissen’ behoorden: handhaving van het gezantschap bij de paus (verwekte nogal wat hilariteit, maar was toch voor de VDB geen punt van principieel belang) en opheffing van de belemmering der missievrijheid in Indië. Over nationale ontwapening werd niet gerept, wel over inkrimping van en bezuiniging op het legerGa naar voetnoot123.. Drie dagen later werd aan Marchant de formatie van een parlementair kabinet opgedragen. Omdat Nolens hem in diens advies aan de Koningin als enige voor de formatie in aanmerking had laten komen, geloofde Marchant vrij zeker in zijn opdracht te zullen slagen. Aan de ernst van Nolens' advies twijfelde hij nietGa naar voetnoot124.. Op 25 november had hij een mondeling onderhoud met Nolens en Albarda. De eerste wilde geen uitspraak doen over de mogelijkheid van medewerking, maar eerst zijn fractie raadplegenGa naar voetnoot125.. Dezelfde dag kregen Nolens en Albarda een brief van Marchant, waarin gevraagd werd of hun fracties bereid waren tot medewerking aan de formatie die de VDB-leider voor ogen stond, en of zij het ontworpen program aanvaarddenGa naar voetnoot126.. Albarda's antwoord van 27 november luidde bevestigend, behoudens de goedkeuring door een buitengewoon congres van zijn partij. Marchants optimistische verwachtingen werden de bodem ingeslagen door de brief van Nolens (30 november). De katholieke fractie bleek eenstemmig niet tot medewerking bereid. Tegen de door U gevraagde medewerking bestaat o.m. het bezwaar, dat zij ons tot samenwerking zou brengen met de Sociaal-democratische Arbeiderspartij, wier | |
[pagina 463]
| |
diepere beginselen met de Katholieke beginselen lijnrecht in strijd zijn. Alleen bij uiterste noodzaak zou de Katholieke Kamerfractie tot deze om verschillende redenen door haar zeer ongewenscht geachte samenwerking kunnen overgaan. Marchant gaf de volgende dag zijn opdracht terug. Hij constateerde achteraf dat het door hem ontwikkelde compromisprogram niet was afgewezen door de katholiekenGa naar voetnoot127.. Waarom liet hun fractie dan de ‘diepere beginselen’ (het enige in Nolens brief met name genoemde bezwaar) zo zwaar wegen? In andere Europese landen werkten katholieken al jarenlang samen met socialisten in regeringen. Op deze vraag gaf Marchant geen antwoord. Volgens hem hadden de katholieken geweigerd de gelegenheid tot uitvoering van hun eigen programma, waarvoor in de oude coalitie geen kans was, aan te grijpenGa naar voetnoot128.. Daarom wanhoopte hij ook niet: de uiterste noodzaak zou voor hen toch eens moeten komen. In zijn gedachtengang stond het katholieke kiezersvolk achter het door hem ontwikkelde program en moest alleen de leiding van de RKSP nog voor het denkbeeld van ‘democratische’ samenwerking gewonnen worden. Een nasleep van de kabinetscrisis was nog de breuk van Limburg met de VDB. Eind januari 1926 aanvaardde deze de opdracht tot formatie van een extra-parlementair kabinet. Hiermee haalde hij zich de toorn van Marchant op de hals, die erop wees dat de VDB tegen extra-parlementaire kabinetten was en dat Limburg de katholieken uit het slop moest halen. ‘Vandaar de uitbundige hulde aan den paganist’, aldus MarchantGa naar voetnoot129.. Een dag na het mislukken van zijn formatiepoging bedankte Limburg voor de VDBGa naar voetnoot130.. Tenslotte was het De Geer die toch nog een extra-parlementair kabinet van de grond wist te krijgen. | |
Geleidelijke verwijdering tussen VDB en SDAPMet recht kon Marchant eind november 1927 vaststellen dat de sociaal-democraten een flink stuk waren opgeschoven in de richting van de VDBGa naar voetnoot131.. Drie weken eerder had Albarda zijn vertrouwen in de VDB uitgesproken, nadat door sommigen de VDB (naast de Vrijheidsbond) een plaats in een regering met de oude coalitiepartijen toegedacht was. Aanleiding tot deze veronderstelling was de medewerking van de vrijzinnig-democraten aan de vorming van een kollege van B&W in Amsterdam, waaruit de socialisten waren verwijderd. Albarda's reactie: ‘Ik zou willen vragen: waar ziet men den heer Marchant voor aan?’Ga naar voetnoot132.. | |
[pagina 464]
| |
Op financieel-economisch gebied bleven VDB en SDAP vaak verschillende standpunten innemen. Zo stemde de VDB voor en de SDAP tegen de voorgestelde verlaging der inkomstenbelasting (1927)Ga naar voetnoot133. en verklaarde Oud zich tegen het plan-Sannes (SDAP) inzake ouderdomsverzekering, omdat dit de loonarbeiders zou voortrekken en onuitvoerbaar zou zijn wegens de eraan verbonden kosten (1928)Ga naar voetnoot134.. Toen Marchant na de Kamerverkiezingen van 1929 advies uitbracht aan de Koningin, stelde hij dat het landsbelang eiste dat de aanwezige parlementaire meerderheid een democratisch kabinet zou steunen. De houding van de RKSP zou daarbij de beslissing moeten gevenGa naar voetnoot135.. Dat er in die houding opnieuw geen verandering kwam, moest volgens Oud ook aan de SDAP geweten worden. Wel had deze zich in beginsel voor een ‘democratisch’ kabinet uitgesproken, maar door haar propaganda vooral te richten op de katholieke arbeiders was de verhouding tot de katholieken verslechterdGa naar voetnoot136.. Anderzijds rees er verzet van de linkervleugel van de SDAP tegen de als weinig principieel beschouwde socialistische propaganda. Op het Paascongres van 1930 werd zelfs een motie ingediend door de oppositie, waarin het heette dat in 't bijzonder in Nederland een socialistische politiek slechts kon worden doorgevoerd, wanneer gebroken werd met de houding van bereidheid tot samenwerking met de RKSPGa naar voetnoot137.. Door de ontwikkelingen in de SDAP kreeg Marchant het ook in zijn eigen partij moeilijker. Dit bleek toen hij het opnam voor Albarda, nadat die zich op 11 november 1930 had laten ontvallen dat tegen de misdaad van oorlog elk doelmatig middel geoorloofd was, ook al viel dit ver buiten het wettelijk geoorloofdeGa naar voetnoot138.. Marchant verdedigde zijn houding tegen kritiek uit eigen kring door erop te wijzen dat ‘de impotente coalitie partijen’ de sociaal-democraten wilden diskwalificeren als regeringspartij. De SDAP moest in de revolutionaire hoek gedrongen worden om de benauwende uiterste noodzaak uit het gezicht te doen verdwijnenGa naar voetnoot139.. Oud oordeelt dat Marchant zijn partij zonder noodzaak in een uiterst moeilijke positie brachtGa naar voetnoot140.. Maar de VDB-leider voelde zich tot deze houding wel gedwongen, wilde hij de afstand tot de SDAP niet te groot laten worden. Anderzijds bestond natuurlijk wel het gevaar dat ook de VDB zich tot een voor de katholieken onaanvaardbare partner ging ontwikkelen. De diepgaande economische crisis, die zich intussen aangekondigd had, leidde | |
[pagina 465]
| |
ertoe dat de economische vraagstukken een allesoverheersende plaats gingen innemen in het politieke leven. Juist op dit terrein hadden VDB en SDAP nogal eens verschillende standpunten ingenomen. Deze nooit gedempte kloof werd des te breder, toen de VDB bleek vast te houden aan het dogma van het begrotingsevenwicht, wat bij de sterk verminderde inkomsten van de schatkist het loslaten van vele sociale wensen inhield. De ook tijdens de recessie van 1921-25 al gebleken verschillen moesten tijdens de veel diepere crisis, die in Nederland vooral na 1930 voelbaar werd, wel onverbiddelijker blijken dan ooit, met alle gevolgen van dien. Bij de algemene beschouwingen van november 1931 pleitte Marchant niet meer in de eerste plaats voor ‘democratische’ regeringsvorming, maar voor de formatie van een nationaal kabinet, waarin ‘alle partijen van beteekenis’ zouden zijn vertegenwoordigdGa naar voetnoot141.. Bij dezelfde gelegenheid diende hij een motie in, waarin de korting op de salarissen van het personeel in rijksdienst en de onderwijzers niet gerechtvaardigd genoemd werdGa naar voetnoot142.. Oud achtte salarisvermindering onvermijdelijk, zoals hij al enigszins had laten blijken tijdens het crisisdebat op 20 oktober 1931Ga naar voetnoot143.. Hij had dan ook liever afgezien van het stellen van deze motie, die hij om de fractie-eenheid niet te verstoren, toch steundeGa naar voetnoot144.. De tijdens het crisisdebat ingediende socialistische moties hadden geen van alle de steun van de VDB gekregenGa naar voetnoot145.. Intussen was er nogal wat onrust ontstaan onder de landbouwers in de VDB, nadat het Kamerlid F.E.H. Ebels uitgesproken had dat er in Nederland voor de akkerbouw geen toekomst meer was. De produktiekosten van granen waren elders zoveel gedaald dat Nederland niet meer zou kunnen concurrerenGa naar voetnoot146.. De acties van de in ‘Landbouw en Maatschappij’ verenigde boerenbonden zouden de VDB op het platteland nog veel schade berokkenen. In 1931 nam Marchant een bestuurstaak op zich: hij werd wethouder van onderwijs van Den Haag. In die functie toonde hij zich na enige tijd voorstander van salariskorting voor gemeentepersoneel, waartegen hij zich aanvankelijk nog verzet had. In verscheidene gemeenten werkten VDB-raadsleden aan dergelijke maatregelen meeGa naar voetnoot147.. | |
De ommezwaaiIn juni 1932 toonde Marchant niet langer geneigd te zijn voor de SDAP in het | |
[pagina 466]
| |
krijt te treden. Hij kwam toen zelfs met scherpe kritiek op het feit dat in Amsterdam drie socialistische gemeenteraadsleden, die vóór salariskorting van gemeentearbeiders gestemd hadden, door hun partij waren uitgestoten. Als deze methode algemeen werd gevolgd, voorzag hij het einde van het parlementaire stelselGa naar voetnoot148.. Nog verder ging hij op 8 november 1932, toen hij in de Tweede Kamer in een debat met Albarda over deze zaak verklaarde dat de SDAP in haar tegenwoordige politiek de democratie niet bevorderdeGa naar voetnoot149.. Verder gaf hij te kennen dat het nodig en mogelijk was dat zij die in de parlementaire democratie het behoud zagen van de beste regeringsvorm voor Nederland, elkaar zouden vinden en steunenGa naar voetnoot150.. Op de algemene vergadering van de VDB op 19 november 1932 deelde hij mee dat rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat de VDB bij de handhaving der parlementaire democratie de steun der sociaal-democraten zou hebben te missen. Het is geen reden tot vreugde, omdat wij weten, dat wij aldus, willen wij onze taak vervullen, dit zouden moeten doen onder medewerking alleen van anderen, wier liefde voor de democratie niet onder alle omstandigheden boven elke verdenking bleek verhevenGa naar voetnoot151.. De hindernissen voor samenwerking met de liberalen achtte hij onneembaarGa naar voetnoot152.. Aldus gaf Marchant in november 1932 zijn sinds 1917 (of eigenlijk al sinds 1900) nagestreefde ideaal op door de SDAP niet langer onder de democratische krachten te rekenen. Naar mijn overtuiging fungeerde het punt van het behoud der democratie alleen maar als aanleiding voor het loslaten van de SDAP, terwijl het verschil in opvattingen over de financieel-economische politiek in crisistijd de ware oorzaak vormde. Waarom heeft Marchant anders na november 1918 de SDAP niet laten vallen als partner in een ‘democratische’ samenwerking? Ten aanzien van de muiterij op de ‘Zeven Provinciën’, die op 4 februari 1933 uitbrak, verklaarde Marchant dat repressie nodig was, maar dat het beleid van de regering niet in alle opzichten gelukkig wasGa naar voetnoot153.. Volgens hem wilde de SDAP zich naar twee kanten gedekt houden. Als de revolutie doorging, zou de SDAP de leiding daarvan willen nemenGa naar voetnoot154.. In het verkiezingsmanifest van de VDB, uitgegeven na de Kamerontbinding van midden februari 1933, heette het nu dat de sociaaldemocraten gevaarlijk waren door hun tweeslachtigheid, omdat zij democraten, maar ook revolutionairen warenGa naar voetnoot155.. Albarda van zijn kant sneerde aan het adres | |
[pagina 467]
| |
van de VDB: ‘Het goudgalon van het galapak komt al uit de mouw van de winterjassen van de heeren vandaan’Ga naar voetnoot156.. Bij de in april gehouden verkiezingen verloor de VDB één zetel. Marchant: Er is verlies geweest op het platteland door de actie van de wanhopige boeren, en er is verlies geweest, met name in de groote steden, door de zuigkracht van de actie der S.D.A.P., van wie velen aanvaarden, dat het Rijk kan betalen met praatjes in plaats van geldGa naar voetnoot157..
In zijn advies aan de Koningin stelde Marchant nu dat de sociaal-democraten niet in de regering betrokken moesten worden, omdat zij een ‘onberekenbaar element’ vormden. Hij stelde een zo breed mogelijk kabinet voor uit linker- en rechterzijde (blijkbaar zonder SDAP) en achtte Colijn door de verkiezingsuitslag aangewezen als formateurGa naar voetnoot158.. Toen Colijn inderdaad als formateur optrad en Marchant een ontwerp-werkprogram voorlegde, antwoordde de laatste dat dit voor zijn fractie minder onaannemelijk zou zijn, als het door de christelijk-historische en liberale fracties zou worden afgewezenGa naar voetnoot159.. Niettemin verklaarde Marchant bij Colijns tweede poging zich bereid mee te werken aan een ‘crisis-kabinet’, waarin ook de CHU en Vrijheidsbond vertegenwoordigd waren. Tegenover de algemene vergadering van de VDB (november 1933) wees hij erop dat Colijns aanbod van liefst twee ministersposten reden was om wel zeer ernstig te overwegen over de te verwachten moeilijkheden heen te stappenGa naar voetnoot160.. Volgens Oud was de samenwerking met de andere regeringspartijen niet in strijd met de beginselen van de VDB. Wat ons vereenigt, is het streven het hoofd te bieden aan de economische en financieele moeilijkheden van dezen tijd, Nederland te bewaren voor geestelijke en zedelijke verwildering, den democratischen regeeringsvorm te handhavenGa naar voetnoot161.. Met eendrachtige toestemming van de partijraadGa naar voetnoot162. namen Marchant en Oud zitting in de regering-Colijn, respectievelijk als minister van Onderwijs en Financien. Naar in november 1933 bleek, stond ook de algemene vergadering in grote meerderheid achter de regeringsdeelnameGa naar voetnoot163.. De Vrijheidsbonder Heldring schreef in deze tijd in zijn dagboek: ‘Colijn wilde vrijzinnig-democraat in elk geval bij zich | |
[pagina 468]
| |
hebben om die partij in de toekomst in een roomsch-rode formatie onmogelijk te maken’Ga naar voetnoot164.. Hoe compleet de frontwisseling van de VDB was in zijn vier jaren als regeringspartij, werd wel het duidelijkst bewezen in 1935, toen de katholieken toonden onvoldoende vertrouwen in Colijns sociale politiek te hebben. De katholieke formateur Aalberse wist toen wel overeenstemming te bereiken met de SDAP, maar niet met de VDB. De vrijzinnig-democratische fractieleider mr. A.M. Joekes motiveerde zijn afwijzing door te verwijzen naar het grote verschil in opvatting ten aanzien van het te voeren financiële en sociaal-economische beleidGa naar voetnoot165.. | |
De rol van de VDBVanwege zijn middenpositie kon de VDB een tijdlang een belangrijke factor in de Nederlandse politiek worden. In 1913 kreeg deze partij de hoofdrol toebedeeld bij de vorming van een regering uit de gehele linkerzijde (inclusief de socialisten). Door de weigering van de SDAP mislukte de formatie-Bos. Onder Marchant streefde de VDB niet naar een herhaling van dit experiment, omdat de linkerzijde al te heterogeen was. Aangezien de VDB en de SDAP samen geen parlementaire regering konden vormen (in Denemarken konden de radicalen en sociaal-democraten dat tussen 1929 en 1940 wel), moest ook aan de rechterzijde steun gezocht worden. Daarbij viel het oog op de katholieken, die evenwel vastzaten aan de coalitie met de twee protestantse partijen. In 1925 forceerde Marchant het einde van deze coalitie. Zijn poging tot formatie van een ‘democratisch’ genoemd kabinet strandde op de weigering der katholieken. Waarom juist de Nederlandse katholieken (nog) niet met socialisten wilden samenwerken, werd door Marchant niet bevredigend verklaard. De schade, aangericht door het revolutionairgezinde optreden van een deel der SDAP in november 1918, lijkt hij onderschat en de aantrekkelijkheid voor de katholieken van zijn ontwerpprogram overschat te hebben. Onder indruk van de economische crisis wendde Marchant en daarmee de VDB zich eind 1932 van de SDAP af, welke ontwikkeling een half jaar later afgerond werd met de toetreding van Marchant en Oud tot het kabinet van de vroeger door hen zo verguisde Colijn. Hiermee had de VDB de antithese doorbroken, maar zich tegelijk in het politiek behoudende kamp geplaatst. Toen in 1937 de rechtse coalitie onverwachts hersteld werd, herkreeg de VDB niet zijn vroegere sleutel- | |
[pagina 469]
| |
positie in het politieke bestel. Dit werd gedemonstreerd in 1939, toen te langen leste socialisten in de regering werden opgenomen. De VDB was in dit kabinet-De Geer wel vertegenwoordigd, maar moest zich, nadat Oud voor de eer bedankt had, tevreden stellen met één, politiek weinig belangrijke, ministerspost. Van een leidende rol was geen sprake meer. |
|