Oostendse Compagnie: ‘L'organisation administrative et commerciale de la Compagnie d'Ostende’, Bulletin... Saint-Ignace (1934); ‘The Journal and Ledger of the Frigate Marquis de Prié, 1725-1726’, The Institute of Book-keepers' Journal (1936). Een ‘Coup d'oeil sur l'histoire des comptes en Belgique depuis le moyen âge jusqu'à la Révolution brabançonne’, Revue belge des sciences commerce (1932), was als een aanloop tot het algemeen overzicht over de geschiedenis van de boekhouding, in 1937 in Marc Bloch's en Lucien Febvre's Annales verschenen, dat een grondige kennis van het onderwerp, ook buiten het Nederlandse kader, bewees.
De Roover was daarmee de erkende specialist geworden van de geschiedenis van de boekhouding. Al heeft hij daar later bij gelegenheid nog bijdragen toe geleverd, bijvoorbeeld ‘Les comptes communaux et la comptabilité communale à Bruges au XIVe siècle’, Finances et comptabilité urbaines du XIIIe au XVIe siècle (1964), intussen was er in zijn levensloop een beslissende wending, en in zijn werk een aanzienlijke verruiming opgetreden. In 1936 was hij gehuwd met de Amerikaanse geschiedkundige Florence Edler, die hij naar aanleiding van haar opzoekingen in Belgische archieven had leren kennen, en vertrok hij met haar naar de Verenigde Staten. Waar zijn vroegere studiën hem in zijn vaderland geen vooruitzicht boden op een voortzetting en bekroning met een volwaardige academische titel, die hem de toegang tot een academische loopbaan kon openen, was dat in Amerika wel het geval. Hij liet zich achtereenvolgens inschrijven aan de Harvard Business School en aan de universiteit te Chicago, en promoveerde aan de laatste in 1934 tot Ph.D. in de Economie met een proefschrift over Money, Banking and Credit in Medieval Bruges, waarvan de publikatie in 1948 een volledig nieuw licht op de financiële geschiedenis van de grote Vlaamse handelsstad wierp en voorgoed de faam van De Roover als historicus vestigde.
Tijdens zijn studie te Boston had Prof. Gras De Roover gewonnen voor de bedrijfsgeschiedenis. Met het oog op de middeleeuwse fase daarvan heeft De Roover verschillende studiereizen naar Italië gemaakt, en heeft hij er jaren verbleven. Daaruit groeiden een aantal nieuwe studiën die meestendeels buiten het kader van dit tijdschrift liggen, maar waarvan andere toch weer voor de geschiedenis van de Nederlanden kostbare aanwinsten betekenden. Zijn langdurig onderzoek van het economisch archief van de Medici te Florence leidde niet alleen tot een opmerkelijke geschiedenis van hun bank (1948), die uitgebreid en herwerkt verschillende herdrukken kende, maar ook tot een belangrijke bijdrage over haar werking te Brugge, ‘Oprichting en liquidatie van het Brugse filiaal van het bankiershuis der Medici’, Mededelingen Kon. Vl. Acad. Wet., Klasse Letteren (1953). Eveneens tot de bedrijfsgeschiedenis ressorteert zijn artikel over ‘The Business Organisation of the Plantin Press in the Setting of Sixteenth Century Antwerp’, Gulden Passer (1956).
Na zijn onderzoek over de Brugse markt brachten zijn verblijven in Italië, speciaal de rijkdom van het archief Dabini te Prato, hem op de weg van de geschiedenis van het geld en van de financiële technieken. Zijn Evolution de la lettre de change (1953) blijft in dezen het fundamentele werk. Maar ook hier betroffen verschillende van zijn studiën in het bijzonder de Nederlanden, zowel Brugge (The Bruges Money Market around 1400, Verhandel. Kon. Vl. Acad. Wet., 1968) als Antwerpen (‘Anvers comme marché monétaire au XVIe siècle’, Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, 1954) of het vraagstuk van de Nederlandse handelsbalans in de Middeleeuwen (‘La balance commerciale des Pays-Bas au quinzième siècle’, ibidem 1959). Die Italiaanse achtergronden hebben ook zijn belangstelling gewekt voor het milieu van de Italiaanse koopliedenkolonies te Brugge en hun organisatie: ‘La communauté des marchands lucquois à Bruges de 1377 à 1404’, Handelingen Soc. Emulation Brugge (1949).