termijn vrij maken. Temeer niet, omdat hij al eerder een afspraak had gemaakt om de 2de en 3de in Brussel met het comité daar te spreken. Als W. even contact met mij opgenomen had, zou ik hem dat hebben kunnen vertellen en dan had ik hem ook het figuur kunnen besparen, dat hij slaat met enige wetenschappelijke deducties op blz. 126 en 127, tenzij hij van mijn inbreng evenmin wenst ‘gebruik te maken als van die van Van der Ham. Omdat het beter in zijn straatje past, dat R. pas wakker werd, nadat hij door de grote gangmaker D.P. op de gevaren van het fascisme was gewezen, schrijft W. op blz. 126:... ‘deelde hij [D.P.] tevens mee voor Vigilance naar Nederland te zullen komen om met R. die hij nog niet kende te spreken. Op 9 januari vertrok hij uit Parijs; wij weten, dat hij de 13de in Utrecht was. Er kan dus geen twijfel aan bestaan dat D.P. naar Nederland kwam om zelf de stoot tot de oprichting van een Waakzaamheidscomité te geven. Hij was het die in feite het initiatief nam. De uitwerking liet hij gaarne aan anderen over’.
D.P. was niet iemand die zichzelf weggooide, maar waarom maken zijn vereerders toch zo'n onuitstaanbaar arrogant ventje van hem? Dat was hij niet.
Ik had hem erop kunnen wijzen, dat terwijl in de Briefwisseling vóór 13 januari practisch geen bruikbare namen voor een eventueel Nederlands comité genoemd worden, D.P. in een brief van nog diezelfde datum schrijft: ‘we (cursiv. van A.R.V.) hebben een lijstje opgemaakt, dat jij moet vergelijken met het lijstje, dat bij jou ligt’, en dat er dan een reeks voor den dag komt, die of relaties van R. aangeeft of namen van lieden die nooit lid van het Comité zijn geweest, zoals trouwens D.P. zelf ook niet.
Ik had W. dan ook kunnen genezen van zijn ‘wetenschappelijke’ twijfel, die het volgende ogenblik al waarschijnlijkheid is geworden, of J.R. wel op 2 en 3 januari in Brussel was en niet pas nadat hij de 13de door D.P. was aufgeklärt. Want ik had hem een exemplaar van de verzamelde gedichten van Greshoff kunnen voorleggen met de opdracht: ‘Voor de Romeinen van J. Greshoff, verheugd over hun bezoek Schaerbeek 3 Januari 1936’. Ik had hem dan ook over zijn verbazing heen kunnen helpen dat R. ‘plotseling voor deze actie geïnteresseerd raakte’ door hem de stapel antifascistische geschriften (ten dele al van ver voor 1933) voor te leggen van de hand van J.R. Ik had hem ook kunnen bewaren voor de hele op zijn kop gezette voorstelling van zaken, die hij met ‘volkomen zekerheid’ op grond van de hier aangeduide ‘vergissingen’ en zijn eigen fantasie op diezelfde blz. 127 geeft, in schrille tegenstelling met wat R. in de uitzending over de bezetting van L. de Jong heeft durven beweren. Ik had hem kunnen vertellen, dat R. nooit gehoopt heeft op een verbintenis van het Comité met de Kunstenaarsbond (waar blijkt die hoop uit?), alleen al omdat die gecompromitteerd was door de plompe vrijage van de CPN en de roddel van de pers. Ik had hem kunnen vertellen, dat hij geen enkele bewijsgrond heeft voor zijn passage: ‘De rol van Kernkamp in de oprichtingsperiode is door de schrijvers over het Comité verwaarloosd. Ik meen (cursiv. van mij A.R.V.) dat hij de man was die bij de oprichting in dit stadium de problemen wist op te lossen en verdeeldheid tot eenheid bracht. Hij was bij de totstandkoming van het Voorlopig Comité te zijnen huize... het bindend element en niet Romein’. Uit de hierbij genoemde brief van T.B. blijkt daar niets van, wel van de sympathieke indruk die alle aanwezigen van Kernkamp kregen en van zijn oprechte voornemen actief mee te
werken, waarvan overigens, ik neem aan om gezondheidsredenen, weinig terecht is gekomen.
Ik zou hem kunnen vertellen dat ik zo lang de Kunstenaarsbond bestond er secretaresse van geweest ben en het me dus op zijn minst vreemd lijkt dat Bart de Ligt, met wie ik bij mijn weten nooit mondeling of schriftelijk contact heb gehad, uit die bond een algemene antifascistische organisatie had trachten te vormen zonder dat ik daar iets van gemerkt heb. Maar ieder geheugen is feilbaar en er kan me een brief ontgaan zijn. Of dat ik in