Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 86
(1971)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |||||||||||||||||
De achttiende-eeuwse Faculteit der Theologie te Leuven vóór de verlichte hervormingen
| |||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||
Over de vroege organisatie en geschiedenis van de faculteit der theologie zijn we beter ingelicht door de reeds wat oudere studie van H. de JonghGa naar voetnoot4.. Tussen 1546 en 1617 heeft de faculteit echter grondige hervormingen ondergaan, die in grote lijnen definitief bleven tot het midden van de achttiende eeuw. Zij werden nog nooit systematisch bestudeerd. In een lijvige studie beschreef A. Verhaegen de achttiende-eeuwse universiteit in het algemeenGa naar voetnoot5.. Dit boek is het werk van een katholiek politicus, die in de heetste dagen van de grote schoolstrijd een pamflet schrijft tegen staatsinmenging in onderwijszaken. Het verzet van de Leuvense universiteit tegen Jozef II, zijn voorgangers en zijn medewerkers, moet model staan voor de actuele strijd tussen katholieken en liberalen. Over de organisatie van de achttiende-eeuwse universiteit en de feitelijke situatie geeft hij interessante inlichtingen, die bijna alle teruggaan op dezelfde bronGa naar voetnoot6.. Als geheel blijft dit overzicht echter te oppervlakkig om goede diensten te kunnen bewijzen. Dit artikel is bedoeld om enigszins in de geschetste leemte te voorzien. Het wil een overzicht bieden van de organisatie van de faculteit der theologie te Leuven en haar onderwijs en van het dagelijks leven aan de faculteit vóór de grote hervormingen. Als uitgangspunt namen we de situatie omstreeks 1730, het moment van de definitieve onderdrukking van het jansenisme te Leuven. De hervormingen zetten in omstreeks 1754, maar kregen pas ca. 1780 een ingrijpend karakter; het hoogtepunt ervan vormde de vervanging van de faculteit der theologie door een Seminarie-Generaal in 1786. De Brabantse Omwenteling en de daaropvolgende jaren tot 1797, datum van de opheffing van de universiteit, vormden een periode van soms zeer reactionair herstel van de vroegere situatie. We menen dat dit overzicht ook nuttig kan zijn als achtergrond bij biografische studies van oud-studenten of hoogleraren van de universiteit. Voor deze studie maakten we gebruik van onuitgegeven bronnen die zich bevinden in de drie voornaamste depots waarin archieven van de oude universiteit zijn | |||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||
terechtgekomen: het Algemeen Rijksarchief te Brussel (Fonds Universiteit van Leuven), het Bisschoppelijk Seminarie te Gent (Fonds Van de Velde), en het archief van het Grootseminarie te Haaren (bij 's-Hertogenbosch). Ook enkele stukken uit het archief van de Geheime Raad en van de Secretarie voor Staat en Oorlog bezorgden nuttige inlichtingenGa naar voetnoot7.. | |||||||||||||||||
Visitatio, statuten, gewoonten en reglementenDe organisatie van de achttiende-eeuwse faculteit der theologie steunde hoofdzakelijk op twee documenten; de Visitatio van 1617 en de faculteitsstatuten. Na de zware crisis van de zestiende eeuw onderwierpen de aartshertogen in 1606-1617 de ganse universiteit aan een grondige visitatie in al haar geledingen. De neerslag hiervan vormde een document dat in 153 artikelen een nieuwe ‘grondwet’ voor de universiteit bevatte. Uitgevaardigd door de aartshertogen in 1617 en door | |||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||
de paus bevestigd, bleef de Visitatio tot onder Jozef II het gehele universitaire leven bepalenGa naar voetnoot8.. De artikelen 50 tot 74 van de Visitatio zijn gewijd aan de faculteit der theologie. De taak van de faculteit wordt gedefinieerd (art. 50), de opdrachten van de verschillende professoren worden omschreven en de dagen en uren van de colleges vastgelegd (art. 52-63). De taak van het Strictum Collegium en de vereisten voor de verschillende graden vormen het voorwerp van een volgende reeks beschikkingen (art. 64-74). Artikel 51 van de Visitatio bepaalde dat de statuten van de faculteit, voor zover die niet in tegenspraak waren met de nieuwe voorschriften, stipt moesten nageleefd worden. De Leuvense theologen, die toen pas, zeker na 1596, de statuten hadden vernieuwd, hebben het blijkbaar niet nodig geoordeeld dat werk nog eens over te doen en de statuten aan te passen aan de Visitatio. We constateren in elk geval dat de statuten uit 1596-1617 tot bij de opheffing van de universiteit enerzijds globaal bleven gelden, maar anderzijds, voor zover ze in strijd waren met de Visitatio, niet meer werden toegepastGa naar voetnoot9.. De doctores regentes hadden het recht de statuten te wijzigen na drie daartoe uitdrukkelijk bijeengeroepen vergaderingen. Na 1617 werd slechts éénmaal van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In 1774 werd besloten dat de decaan van de faculteit voortaan bij gelijkheid van stemmen een beslissende stem zou mogen uitbrengenGa naar voetnoot10.. Behalve door de Visitatio en de statuten werd het leven van de faculteit ook geregeld door talrijke gewoonten en afspraken die mettertijd kracht van wet ver- | |||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||
kregen, alhoewel ze soms nooit op papier werden gezetGa naar voetnoot11.. Daarnaast werden door de faculteit zelf regelmatig reglementen uitgevaardigd, vooral in verband met de disputen en de examens. Sommige van die voorschriften raakten in onbruik, zonder ooit expliciet te worden afgeschaft; andere werden regelmatig opnieuw ingescherptGa naar voetnoot12.. Sommige van deze beschikkingen werden door de Brusselse regering bevestigd of opgedrongen. Tot ca. 1754 trad de faculteit echter naar binnen toe meestal als autonoom wetgever op. | |||||||||||||||||
De stricta facultas of regentes, en de lata facultasHet feitelijke bestuur van de faculteit lag in handen van de acht doctores regentes die de Stricta Facultas vormden. Hun aantal lag vast sinds het midden van de zestiende eeuwGa naar voetnoot13.. Nieuwe regenten werden gecoöpteerd tijdens de jaarlijkse plechtige zitting van de faculteit op St.-Hiëronymusdag (30 september). Verkiesbaar was elke doctor in de theologie die te Leuven verbleef en deelnam aan het leven van de faculteit; hij moest niet noodzakelijk een leeropdracht vervullen. Volgens een oude gewoonte, bevestigd door de statuten, waren een Augustijn en een Dominicaan lid van de het Strictum Collegium, alhoewel zij geen colleges gaven aan de faculteit, maar wel vaak aan het Studium van hun eigen orde. De nieuw verkozen regenten moesten in hun eed o.a. zweren, de fameuze articuli Lovanienses over de pauselijke onfeilbaarheid en de genadeleer te onderschrijven en te verdedigenGa naar voetnoot14.. | |||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||
De regenten regelden alle belangrijke zaken die de faculteit aanbelangden. Zij namen de examens af, presideerden de disputen en beslisten over het toekennen van de graden. Zij verdeelden onder elkaar de vrij belangrijke inkomsten die de faculteit ontving uit geïncorporeerde tienden, uit de opbrengsten van roerende en onroerende goederen en uit de rechten die betaald werden door de studenten. Het jaarlijkse totaal per regent bedroeg in de achttiende eeuw gemiddeld f. 1100. -, maar kon soms oplopen tot f. 1500. - indien één of meer leden van het Strikt college wegvielen of wanneer uitzonderlijk veel disputen plaats haddenGa naar voetnoot15.. Bij zijn opname in de faculteit betaalde de nieuwe regent een vrij hoog admissiegeld en tijdens het eerste jaar van zijn regentaat werden de inkomsten van de doctor regens novellus verdeeld onder de overige regenten. Tijdens dat jaar mocht hij geen licentiedisputen of licentieact voorzitten en kwam hij niet in aanmerking voor een provisoraatGa naar voetnoot16.. De overige doctores in de theologie die te Leuven verbleven, en die vaak reeds doceerden, vormden de Lata Facultas. In de achttiende eeuw waren er dat zelden meer dan twee of drie, daar zij over geen specifieke inkomsten beschikten. Zij hadden geen enkele bestuursbevoegdheid binnen de faculteit, maar waren wel stemgerechtigde leden van het Concilium Universitatis, de academische senaat. Met min of meer ongeduld wachtten zij het overlijden of de verdere promotie van een regent | |||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||
af. Intussen moesten zij regelmatig de openbare disputen bijwonen, wilden zij ooit voor een regentschap in aanmerking komenGa naar voetnoot17.. Het feit dat de plaatsen van regent niet gebonden waren aan de leerstoelen binnen de faculteit, gaf herhaaldelijk aanleiding tot wrijvingen. Er waren immers acht leerstoelen en van de acht regenten behoorden minstens de twee regulieren niet tot het docentenkorps, zodat normaal twee professoren behoorden tot de Brede Faculteit. Een reglement van de aartshertogen uit 1614 bepaalde dat tenminste twee van de vier professores ordinarii, die door de stad werden aangesteld, lid moesten zijn van de Strikte FaculteitGa naar voetnoot18.. In 1736 trachtte E. de Laittres, professor regius in de scholastieke theologie, bij voorrang een regentschap te verkrijgenGa naar voetnoot19.. In 1749 en opnieuw in 1765 poogde J. Lenglé, professor ordinarius, met steun van het gouvernement, zijn kandidatuur op te dringenGa naar voetnoot20.. De faculteit handelde telkens op dezelfde manier: op een vraag van de regering antwoordden de regenten dat de tegenkandidaten van De Laittres en Lenglé, alhoewel jonger, meer geschikt waren, daar zij regelmatig de disputen hadden bijgewoond. Zij hielden hardnekkig vast aan hun coöptatierecht. Een regeringsdecreet stelde hen telkens in het gelijkGa naar voetnoot21.. Gewoonlijk coöpteerden de regenten volgens anciënniteitGa naar voetnoot22.. De vergaderingen van de faculteit werden voorgezeten door de decaan, die net als de rector van de universiteit en op dezelfde dagen, om het half jaar werd verkozenGa naar voetnoot23.. Bij deze verkiezingen, die gebeurden volgens gewone meerderheid, volgde de faculteit gewoonlijk een beurtrol. De decaan moest de Strikte Faculteit bijeenroepen op vaste dagen en indien één van de leden erom verzocht. Hij bracht ook, in naam van de faculteit, verslag uit op de Congregationes Universitatis, de zittingen van de academische senaat waarin elke faculteit over één stem beschikte. Met de rector en de deputati van de vier andere faculteiten beraadslaagde hij in de Deputationes over de lopende zaken van de universiteit en bereidde hij de Congregationes voor. Hij vertegenwoordigde de | |||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||
faculteit bij sommige plechtigheden. Hij bewaarde de zegels van de faculteit en de registers met de Statuten en met de Acta van de faculteit. De decaan had geen eigenlijk gezag over zijn mederegenten. Pas in 1774 werd hem bij gelijkheid van stemmen een beslissende stem toegekend; hij moest echter als eerste zijn stem uitbrengenGa naar voetnoot24.. Bij het einde van zijn ambtstermijn stelde hij een verslag op, dat hij eigenhandig inschreef in de Acta FacultatisGa naar voetnoot25.. Als college vervulde de Strikte Faculteit der theologie ook opdrachten naar buiten uit. Een van haar voornaamste opdrachten, vaak in samenwerking met de professoren in het kerkelijk recht, was het beantwoorden van consultaties vanwege de vorsten, de bisschoppen en andere universiteiten. De faculteit antwoordde nooit op vragen van particulieren, maar liet dit over aan één of meer professoren, die dan optraden in eigen naamGa naar voetnoot26.. In de achttiende eeuw werden de consultaties door de regering stilaan zeldzamer, om tenslotte omstreeks 1760 te verdwijnen. De verlichte regering achtte zich best in staat om zonder de hulp van de, in haar ogen achterlijke, theologen haar problemen op te lossenGa naar voetnoot27.. De meeste kwesties die vroeger als materiae mixtae golden, werden nu trouwens beschouwd als louter staatszaak. De bisschoppen en vooral de aartsbisschop bleven steeds de faculteit raadplegen, als de hoogste morele instantie van het land. De doctores regentes waren verder provisors, d.w.z. inrichtende en controlerende instantie, van het Groot en het Klein H.-Geestcollege. Zij benoemden de president ervan, zagen de rekeningen na en moesten jaarlijks de colleges visiterenGa naar voetnoot28.. Als tiendeheffer benoemde de Strikte Faculteit de pastoors en kapelaans van Bierbeek, Neervelp en Schijndel. De decaan van de faculteit was ex-officio provisor van het Hoviuscollege en collator van de beurs Trot in het Mechels collegeGa naar voetnoot29.. Een hele reeks functies kwam toe aan de doctor senior regens. Hij verving de decaan bij afwezigheid of afsterven en | |||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||
zat de faculteitsraad voor indien zaken werden behandeld die de decaan aangingenGa naar voetnoot30.. Hij was ex-officio provisor van het Pauscollege, het Pelscollege, de colleges van Malderus, Milius en Van Dale, en bovendien provisor of collator van een tiental beursstichtingenGa naar voetnoot31.. Hij werd praeses disputationum sabbatinalium, een geziene en goed betaalde functieGa naar voetnoot32.. Al de genoemde provisoraten en collatorfuncties werden met enkele gulden per jaar vergoed; zij waren echter vooral van belang door de invloed en de macht die men ermee verwierf binnen en zelfs buiten de universiteit. Voor haar vergaderingen beschikte de faculteit over een lokaal in de universiteitshallen, de Camera of Aula Facultatis Theologicae. Soms kwam men bijeen in een college, bij een van de regenten. De jaarlijkse plechtige zitting op St.-Hiëronymusdag had plaats in de refter van de Dominicanen, na een mis in de Dominicanerkerk. De archieven van de faculteit werden in 1736, na het overlijden van professor Stoupy, doctor regens en president van het H.-Geestcollege, uit dit college overgebracht naar de Aula Facultatis. In 1766 werd dit archief geklasseerd door de professoren Wellens en TerswaekGa naar voetnoot33.. | |||||||||||||||||
De bedienden van de faculteitDe faculteit der theologie had enkele bedienden in dienst, vooral om haar materiële belangen te behartigen. De voornaamste onder hen was de bedellus, die als secretaris van de faculteit fungeerdeGa naar voetnoot34.. Hij verwittigde de regenten wanneer de decaan de faculteit liet bijeenroepen, publiceerde de berichten en voorschriften van de Strikte Faculteit en kondigde de disputen, akten en andere plechtigheden aan. Bij de promoties en andere plechtigheden droeg hij de virga van de faculteit. Met zijn handtekening authentificeerde hij alle documenten die van de faculteit uitgingen. Hij moest trouwens erkend zijn als notaris. In de achttiende eeuw was de bedel tevens ontvanger van de faculteit en hield hij in die functie de boekhouding van de faculteit bij. Alle jura bij inschrijvingen, examens, disputen en akten werden door de studenten aan hem betaald. Bovendien | |||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||
was hij meestal ontvanger van de tienden en andere rechten van de faculteit te Bierbeek, Neervelp en BlandenGa naar voetnoot35.. Hij had ook het recht verworven de theses te drukken die aan de faculteit werden verdedigd. In de achttiende eeuw was deze functie bijna steeds in handen van leden van de familie Van Overbeke. De bedel werd geholpen door de thesisdrager, die de gedrukte theses voor de disputen of andere berichten uitgaande van de faculteit moest ronddragen en in de schola theologorum al het nodige moest klaarzetten voor de disputenGa naar voetnoot36.. Een licentiaatsstudent werd door de faculteit aangesteld tot prior vacantiarum en een andere door zijn medestudenten verkozen tot fiscus baccalaureorum; zij speelden een belangrijke rol bij de organisatie van de disputen. Wij komen er later op terug. | |||||||||||||||||
De leerstoelenSinds 1596 bestonden te Leuven acht leerstoelen in de theologie, vier ‘koninklijke’, zo genoemd omdat zij in de zestiende eeuw door de vorsten werden opgericht en nog steeds door hun opvolgers werden gecollateerd, en vier gewone of ‘van zes weken’Ga naar voetnoot37.. De bezoldiging van die leerstoelen bestond uit de inkomsten van een prebende in het St.-Pieterskapittel te Leuven, die samen met de leerstoel werd gecollateerd, en uit nog f. 400. - extra voor de drie ‘dagelijkse’ professorenGa naar voetnoot38.. Deze acht prebenden waren niet alle gelijkaardig. In 1443 werden de inkomsten van negen parochies door paus Eugenius IV geïn- | |||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||
corporeerd in het St.-Pieterskapittel, om hiermee tien nieuwe prebenden op te richten. Men noemde deze prebenden secundae fundationis, in tegenstelling met de reeds bestaande. Twee ervan werden verbonden aan leerstoelen in de theologie. De paus hechtte ook twee van de bestaande prebenden, dus primae fundationis, aan theologische leerstoelen. Een derde prebende van de eerste stichting werd bestemd voor de plebaan van St.-Pieter, die aanvankelijk onder de professoren werd verkozen; in de achttiende eeuw maakte de plebaan nog steeds deel uit van de Lata Facultas, maar hij vervulde sinds lang geen leeropdracht meerGa naar voetnoot39.. Al die prebenden en de eraan verbonden leerstoelen werden door het stadsbestuur gecollateerd. Later verbond Filips II aan de vier koninklijke leerstoelen een prebende van de eerste stichting uit de reeks prebenden in St.-Pieters die reeds voordien ter koninklijke collatie warenGa naar voetnoot40.. Een prebende van de tweede stichting bracht in de achttiende eeuw gemiddeld ca. f. 150. -, maar soms geen f. 100. - per jaar op, terwijl de prebenden van de eerste stichting minstens f. 400. - opleverden. Talrijke extra's, als b.v. de te verdelen inkomsten van vacante prebenden, konden hieraan soms tot f. 200. - toevoegen, zodat het gemiddelde ruim f. 530. - bedroegGa naar voetnoot41.. De kannuniken van de eerste stichting waren echter verplicht tot het dagelijks bijwonen van het koorgebed, het opdragen van de mis op sommige dagen en het beurtelings fungeren als diaken. Die van de tweede stichting moesten de kruinschering ontvangen hebben, maar geen verdere wijding; bij een eventueel huwelijk verloren ze hun prebende en hun leerstoel. Overigens genoten ze dezelfde eer en voorrechten als de andere kanunnikenGa naar voetnoot42.. Het stadsbestuur en het gouvernement waren verplicht, vóór het collateren van de leerstoelen en de eraan verbonden prebenden, het advies te vragen van de faculteit en zich eraan te houdenGa naar voetnoot43.. | |||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
Drie professores regii, deze in de Schriftuur en de twee in de scholastieke theologie, gaven dagelijks les van 1 oktober tot 13 december en van 13 januari tot 22 juli. De koninklijke professor in de catechismus doceerde op zon- en feestdagen. Twee professores ordinarii onderwezen van half december tot half januari en de andere twee van Magdalena (22 juli) tot Augustinus (28 augustus). Er werden geen colleges gegeven op de talrijke dies academicae, een reeks vastgestelde feestdagen. In september lagen alle academische activiteiten stil. Alle colleges, disputen en de plechtigheden van de faculteit hadden vanouds plaats in de schola theologorum in de universiteitshallen. De leerstof van sommige lessen werd door de Visitatio nauw omschreven. Als belangrijkste leerstoel van alle gold die in de Schriftuur, opgericht door Karel V in 1546Ga naar voetnoot44.. Dit college werd dagelijks gegeven om 8 uur 's morgens. De titularis moest een commentaar op het ganse Nieuwe Testament brengen, en indien hij daarmee klaar was, van de psalmen of een ander boek van het Oude Testament. Daarna vatte hij terug het Nieuwe Testament aan. Een volledige cursus moest zeven jaar beslaan. In de praktijk werd gedurende de helft van de eeuw enkel over het Nieuwe Testament gesproken. Professor J. Guyaux, titularis van de leerstoel in de Schriftuur van 1723 tot 1774, sprak nooit over het Oude Testament en besteedde meer tijd aan problemen van louter speculatieve en dogmatische aard dan aan echte exegeseGa naar voetnoot45.. Dit veranderde onder zijn opvolger, J.F. van de VeldeGa naar voetnoot46.. De twee koninklijke professoren in de scholastiek verdeelden onder elkaar de Summa Theologica van Thomas van AquinoGa naar voetnoot47.. Zij doceerden dagelijks, de oudste (in benoeming) om 10 uur, de jongste om 14 uur. De dagen dat er disputen werden gehouden (telkens om 10 uur), werd de eerste les verschoven naar 7 uurGa naar voetnoot48.. De Visitatio schreef voor, dat één professor de Prima en de Tertia Pars van de Summa (de dogmatiek) zou commentariëren en de andere de Prima secundae en de Secunda secundae (de moraal). Na het beëindigen van een cursus, dus na zeven jaar, wisselden de professoren van stof. Alhoewel de Visitatio hen aanzette om alle vitterijen en filosofische spitsvondigheden uit hun onderwijs te weren en zich | |||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||
te houden aan argumenten uit de Schrift en de Vaders, klaagden alle verlichte figuren, zowel binnen als buiten de faculteit, over ‘la scholasticité’ en ‘cet ergotisme éternel’ van het onderwijs in de scholastiek. Eerst Chr. Terswaek, titularis van 1765 tot 1781, deed ernstige pogingen om hieraan te ontkomenGa naar voetnoot49.. Ook de verdeling tussen dogma en moraal was in de achttiende eeuw zoek geraakt; elke professor doceerde wat hem interesseerde, zonder acht te slaan op het onderwijs van zijn collegaGa naar voetnoot50.. De koninklijke professor in de catechismus doceerde enkel op zon- en feestdagen, om 10 uur of 10.30 uurGa naar voetnoot51.. Zijn taak was oorspronkelijk een beknopte en systematische uiteenzetting te geven van de hoofdpunten van de christelijke leer, vooral met het oog op de catechese en de pastorale praktijk. In feite was ook deze les mettertijd omgevormd tot een les in de scholastiek; de docent volgde eveneens de orde van de Summa. De leerstof van deze vier koninklijke leerstoelen moest gespreid worden over zeven jaar, de duur van een volledige cursus. In de praktijk waren er echter heel wat professoren die er tien tot vijftien jaar over deden om rond te komenGa naar voetnoot52.. De professores ordinarii bezettende oude leerstoelen die reeds bestonden vóór de koninklijke werden opgerichtGa naar voetnoot53.. Zij onderwezen slechts tijdens de vacantiae van de dagelijkse professoren, nl. twee van Lucia (13 december) tot de octaafdag van Epifanie (13 januari) en twee andere van Magdalena (22 juli) tot Augustinus (28 augustus). Zij werden ‘professoren van zes weken’ genoemd, niet omdat zij ongeveer zolang onderwezen, maar omdat de professoren aanvankelijk (vóór 1546) om beurten gedurende zes weken onderwezen en in één ruk hun cursus doornamenGa naar voetnoot54.. De lessen hadden plaats op de gewone uren; de oudste professor mocht een uur kiezen. Deze professoren kozen hun leerstof volledig vrij, wat vaak leidde tot doublures met de leerstof van de overige leerstoelen. Zij beperkten zich tot een kleiner tractaat in de theologie of behandelden soms een bijbelboek. Zoals gezegd, werden deze professoren enkel vergoed door een prebende; twee genoten en prebende uit de eerste fundatie, de andere twee uit de tweede fundatie. | |||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||
Lessen buiten de faculteitSommige colleges in de Artesfaculteit werden enkel door studenten in de theologie bijgewoond. De leerstoelen in de Ethica en in de Eloquentia of Rhetorica werden opgericht in 1447, met als duidelijke bedoeling te Leuven de humanistische idealen te introduceren. Een prebende secundae fundationis was eraan verbondenGa naar voetnoot55.. Mettertijd waren deze lessen echter omgevormd tot een leerstoel in de moraalfilosofie en moraaltheologie, en tot een leerstoel in de Eloquentia Christiana. Gaspar Enoch, professor in de gewijde welsprekendheid van 1753 tot 1790, sprak in zijn colleges zelfs nooit over homiletiek, maar over problemen uit de sacramententheologie, de liturgie, het kerkelijk recht en de kerkgeschiedenisGa naar voetnoot56.. Deze twee colleges hadden plaats in de Vicus of Schola Artium op dezelfde dagen en uren als de lessen van zes weken, zodat gedurende die periodes in feite voor de theologen dagelijks drie colleges werden gegeven. De collatie van de leerstoelen kwam toe aan het stadsbestuur. De lessen in het Hebreeuws en in het Grieks, in het Collegium Trilingue, werden in de achttiende eeuw eveneens enkel door theologanten gevolgdGa naar voetnoot57.. Deze leerstoelen werden gecollateerd door de drie provisors van het college: de plebaan van St.-Pieter, de oudste seculiere regent in de theologie en de prior van het Leuvense Kartuizer klooster. De titularissen waren gewoonlijk licentiaat in de theologie. Hun wedde uit de inkomsten van het college bedroeg in 1754 slechts f. 366. -. Het college in het Hebreeuws werd gegeven om 9.15 uur en dat in het Grieks aanvankelijk om 13 uur, maar sinds ca. 1750 om 10.45 uur of 12 uur, volgens de wil van de studenten. Zij waren niet verplicht en werden weinig bijgewoond. Omstreeks 1761-1775 onderwees Augustin Robles, een bekeerde jood, het Hebreeuws en misschien ook andere Oosterse talen bij de Ierse Dominicanen te Leuven. De studenten in de theologie volgden liever deze lessen dan die van de officiële professor van het TrilingueGa naar voetnoot58.. | |||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||
De cursus in de theologie. examens, disputen en gradenVooraleer toegelaten te worden tot de faculteit der theologie, moest de student eerst een volledige cursus in de Artes doormaken. Gedurende twee jaar verbleef hij in een van de vier pedagogieën van de Artesfaculteit en studeerde er filosofie en natuurwetenschappenGa naar voetnoot59.. Het peil van dit onderwijs was in de achttiende eeuw bedenkelijk gedaald. Het statutair opgelegde aristotelisme was verworden tot louter formalisme; de nieuwe gedachtenstromingen en de verworvenheden van de moderne natuurwetenschappen en van de wiskunde drongen er niet doorGa naar voetnoot60.. De eerste aandacht van de verlichte hervormers zou naar deze faculteit gaan. Vanaf 1755 werd het experimenteel onderwijs in de fysica door de regering aangemoedigd en in 1765 werd een nieuw programma voor studies in de Artes ingevoerdGa naar voetnoot61.. Het lage peil van het onderwijs in de Artes oefende ongetwijfeld een ongunstige invloed uit op de kwaliteit van de theologische studies. Bij de examens op het eind van de tweejarige studies verwierf men de graad van licentiaat. Om een graad in de theologie te kunnen verkrijgen behoorde men magister artium te zijn. Deze graad werd achteraf, na het betalen van de verschuldigde rechten, zonder veel formaliteiten toegekend tijdens de actus biretationis. Reguliere geestelijken behoefden geen getuigschrift van Artesstudiën voor te leggen vooraleer de theologie aan te vatten. Een volledige cursus in de theologie nam zeven jaar in beslag. Gedurende die tijd was men verplicht te Leuven te verblijven en de colleges en disputen bij te wonen. | |||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||
Dispensaties van verblijf werden in de achttiende eeuw enkel toegekend door de regering, op advies van de faculteitGa naar voetnoot62.. Voor het behalen van de verschillende graden moesten de studenten examens afleggen en disputen houden. In de achttiende eeuw was het aantal graden in de theologie herleid tot vier: men werd achtereenvolgens baccalaureus currens, baccalaureus formatus, licentiaat en doctor. De oude graad van baccalaureus sententiarius was niet samen met het Liber Sententiarum verdwenen in 1596, maar pas in de loop van de zeventiende eeuw; de baccalaureus currens werd occasioneel nog betiteld met zijn oude naam van baccalaureus biblicusGa naar voetnoot63.. De student hield zijn eerste dispuut, de Sabbatinales, tijdens het tweede jaar theologie, op zaterdagnamiddag; vandaar de naam. De oudste van de regenten, de praeses disputationum sabbatinalium, zat voor en bepaalde vooraf het te behandelen onderwerp. Er waren geen andere professoren aanwezig, wel de overige baccalaureaatstudenten, zodat het dispuut geen openbaar karakter had. In de achttiende eeuw werden de voorgelegde theses sabbatinales niet meer gedruktGa naar voetnoot64.. Tijdens het derde jaar werden de kandidaten voor het baccalaureaat door enkele doctores regentes aan een streng examen onderworpen. Voldeed de student aan de eisen, dan mocht hij zijn eerste publiek dispuut houden, over een bijbelboek naar eigen keuze. Het dispuut werd voorgezeten door de ‘meester’ van de student. De gewoonte wilde dat de studenten hiervoor de president van het college waar ze inwoonden kozen, tenminste indien deze regent was. Tijdens een korte plechtigheid dezelfde dag of kort daarop werd, na het bezweren van het antijansenistisch formulier, van de bul Unigenitus en van andere eden opgelegd door de faculteit, de graad van baccalaureus currens toegekendGa naar voetnoot65.. | |||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||
Tijdens het vierde jaar had een tweede gelijkaardig examen plaats en daarna een tweede dispuut, ditmaal over een tractaat uit de theologie, wederom voorgezeten door de ‘meester’. Na het bezweren van een nieuwe reeks eden werd het formele baccalaureaat verleend. De kandidaat moest de tonsuur ontvangen hebben. Aanvankelijk werden elk jaar in mei drie regenten aangesteld om te examineren voor het eerste baccalaureaat en drie andere voor het tweede. In 1770 besloot de faculteit dat voortaan de oudste vier regenten zouden ondervragen pro currenti en de jongste vier pro formatoGa naar voetnoot66.. Bij de examens moesten de studenten telkens een getuigschrift van de vorige proef voorleggen en een bewijs dat ze de dagelijkse lessen regelmatig hadden bijgewoond; aan de hand van hun nota's moesten ze bewijzen dat ze regelmatig ook de overige colleges hadden gevolgdGa naar voetnoot67.. De twee examens voor het baccalaureaat werden afgenomen over de partes van de Summa van Thomas, in dezelfde verdeling als die voorgeschreven voor de professoren in de scholastiek. Ook kennis van de Bijbel stond op het programmaGa naar voetnoot68.. De examens waren dus niet strikt gebonden aan de leerstof van de colleges; het waren trouwens ook niet direct de docenten die ondervroegen over hun stof. De student zelf koos de materiae, het onderwerp voor zijn disputenGa naar voetnoot69.. Hij moest het bijbelboek of tractaat van zijn keuze en de dag waarop hij wenste te disputeren zes weken op voorhand meedelen aan de fiscus baccalaureorum, een licentiestudent. Was er voor die dag nog geen ander dispuut voorzien, dan noteerde deze het dispuut in zijn Liber Fisci. Het gekozen bijbelboek of tractaat mocht door geen andere student uitgekozen worden vóór het vastgestelde dispuut was doorgegaan. De kandidaat stelde vervolgens zijn theses op en legde deze ter verbetering en goedkeuring voor aan zijn meester, die ervoor verantwoordelijk was. De theses werden niet zelden geheel of gedeeltelijk door deze professor opgemaakt, die dan van de gelegenheid gebruik maakte om zijn eigen stellingen te laten verdedigen. | |||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||
Dergelijke theses bestonden steeds uit dezelfde delen: een titel (de naam van het bijbelboek of de titel van het tractaat) met een algemene vraagstelling; de propositio (een korte bijbel- of vadertekst) en daarna drie uitgewerkte conclusiones. De definitieve tekst werd op een folioblad gedrukt door de bedel van de faculteit en enkele dagen vóór het dispuut rondgedragen aan alle doctores in de theologie, de verschillende colleges en andere geïnteresseerdenGa naar voetnoot70.. De prior vacantiarum en vier baccalaureaatsstudenten, die aangeduid werden volgens een beurtrol, kozen in afspraak met de fiscus een stelling uit deze theses die zij zouden in twijfel trekken of aanvallen. Alhoewel deze hun partes theoretisch volkomen vrij mochten kiezen, gebeurde dit in feite door de kandidaat zelf, of toch minstens in overleg met hem. In 1781 besloot de faculteit dat voortaan de partes van de vier baccalaurei door de decaan zouden aangeduid worden en door de fiscus meegedeeld aan de betrokkenenGa naar voetnoot71.. Het dispuut zelf had plaats om 10 uur of soms 9.30 uur, in aanwezigheid van alle doctors en studenten. De voorzitter was die dag ontslagen van doceren. De defendant gaf eerst gedurende een half uur een overzicht van zijn stellingen. Daarna werden zes problemen hieruit besproken. De eerste kwestie werd door de prior vacantiarum voorgesteld in de vorm van een dubium. Daarna viel deze een stelling uit de theses aan. Vervolgens werden nog vier stellingen aangevochten door baccalaurei, waarop door de aanwezige doctores verder werd ingegaan. De kandidaat en de voorzitter namen de verdediging van de theses op zich. Nadat een vol uur geargumenteerd was, werd het dispuut door de voorzitter beslotenGa naar voetnoot72.. Na het behalen van het formeel baccalaureaat zagen de meeste theologanten uit naar een of andere bron van inkomsten. Door deel te nemen aan de concursus | |||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||
maakten ze kans op een benoeming tot pastoor of kanunnik, door de universiteit of door de ArtesfaculteitGa naar voetnoot73.. De knapste studenten bleven verder de cursussen volgen om de licentie te behalen; intussen trachtten zij vaak professor te worden in één van de vier pedagogieën van de Artesfaculteit of in de humaniora van het Drievuldigheidscollege, ofwel zagen ook zij uit naar een prebende die hun een inkomen zou verschaffen, terwijl zij door een universitair privilegie ontslagen waren van residentieplicht. Wie te Leuven bleef, volgde nog drie jaar de lessen, tot hij een volledige cursus had beëindigd. Om de licentie te behalen, moest men intussen vier openbare disputen houden, het eerste over een boek uit de Schrift en drie over evenveel tractaten uit de theologie naar keuze. De gewoonte wou dat deze disputen werden gepresideerd door de oudste vier regentes, in volgorde van anciënniteit. De aanduiding van de stof voor de Theses Sacrae en voor de drie Theses Theologicae, het vaststellen van de dagen voor de disputen, de aanduiding van de partes en de disputen zelf, verliepen in grote lijnen op dezelfde manier als bij de baccalaureaatsdisputen. De bedel nam nu de taak over van de fiscus. Het dubium en de eerste kwestie werden nu door de voorzitter opgeworpen, de vier overige kwesties door vier licentiaatsstudenten. Na 1781 werd de keuze van deze vier punten overgelaten aan de decaanGa naar voetnoot74.. Soms vrij lange tijd na het laatste dispuut en het beëindigen van de cursus, wanneer de kandidaat zich voldoende voorbereid achtte, bood hij zich aan voor het licentie-examen. Dit examen werd afgenomen door de verzamelde regenten en gold als uiterst streng. De stof omvatte de ganse theologie volgens de Summa en alles wat van de kandidaat aan bijbelkennis mocht verondersteld wordenGa naar voetnoot75.. De kandidaat voor de licentie moest een hogere wijding ontvangen hebben. Indien de kandidaat voldaan had bij het examen, had enkele weken of soms een paar maanden later, op de dag vóór de eigenlijke licentieact, het praesentamen | |||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||
plaatsGa naar voetnoot76.. De kandidaat verscheen in de Aula Facultatis voor de verzamelde regenten en verzocht officieel tot de licentie toegelaten te worden. Vervolgens moest hij de statutair voorgeschreven eden en de geloofsbelijdenis van Pius IV afleggen en tenslotte het antijansenistische formulier van Alexander VII en de bul Unigenitus lezen, bezweren en ondertekenen. De senior facultatis vroeg daarop aan zijn collega's de kandidaat de licentie te verlenen. De decaan vermaande de kandidaat dat hij zich ook na het behalen van deze graad op de studie moest blijven toeleggen, nooit overijlde beslissingen mocht uitspreken en de raadgevingen en het voorbeeld van zijn leermeesters moest blijven volgen. In aanwezigheid van twee bedelli en vier getuigen werd tenslotte de toelating tot de licentie uitgesproken. 's Anderendaags had dan eindelijk, in de versierde schola theologorum, de licentieact plaats in een plechtige en publieke zitting, voorgezeten door de meester van de kandidaat. Familieleden en vrienden, de hele faculteit en heel wat hoogwaardigheidsbekleders van stad en universiteit waren uitgenodigd. De kandidaat en de president werden in stoet aan huis afgehaald. De zitting werd geopend om 11 uur door de president, die een latijnse oratio hield over een theologische kwestie. Daarna schetste hij met veel lof de levensloop van de kandidaat. Tot slot wendde hij zich tot de kanselier van de universiteit, de proost van St.-Pieter, of zijn plaatsvervanger, de kapitteldeken, en vroeg hem uit apostolische volmacht aan de kandidaat de licentie te verlenenGa naar voetnoot77.. Hierop proclameerde deze de student tot licentiaat in de theologie en gaf hij hem de zegen. Stoetsgewijs trok het hele gezelschap vervolgens naar de St.-Pieterskerk, waar een offerande werd gebracht. De plechtigheden in de schola en in de kerk werden opgeluisterd met muziek. Tenslotte togen de genodigden naar een of ander college, waar een feestmaal werd aangericht. Voor de licentiaten in de theologie was gewoonlijk een schitterende carrière weggelegd. Zij kregen hoge posten in de kerkelijke administratie of een prebende in een van de rijkste kapittels. Slechts zelden werden zij pastoor. De professoren in de bisschoppelijke seminaries waren vaak slechts baccalaureus. Sommige licentiaten konden met de steun van de faculteit hopen op een academische loopbaan, vooral zij die reeds professor in de Artes waren. De acht leerstoelen in de theologie, die in de Ethica, in de Eloquentia Christiana, in het Latijn, het Grieks en het Hebreeuws, stonden voor hen open. | |||||||||||||||||
Het doctoraat in de theologieSlechts zeer weinigen brachten het tot doctor in de theologie. Wegens de hoge | |||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||
kosten die het meebracht, werd het doctoraat slechts nagestreefd door hen voor wie de titel kon renderen, namelijk onder de vorm van een flink bezoldigde plaats onder de doctores regentes. De uitlatingen van tijdgenoten bewijzen duidelijk dat de hoge rechten die bij het doctoraat moesten betaald worden en die voor een goed deel onder de regenten werden verdeeld, mogen beschouwd worden als de echte koopsom voor het lonende regentschapGa naar voetnoot78.. Met het oog op de belangrijke functie die hem te wachten stond in het bestuurscollege van de faculteit der theologie, de hoogste morele instantie van het land, moest de toekomstige doctor voldoen aan strenge eisen qua begaafdheid, wetenschap en levenswandel. Hij moest de lagere graden in de theologie op wettige wijze behaald hebben en minstens dertig jaar oud zijnGa naar voetnoot79.. Tenminste twee maanden na de licentie, doch gewoonlijk jaren later, diende de doctorandus zijn kandidatuur in bij de Strikte Faculteit, die oordeelde of de kandidaat aan de gestelde eisen voldeedGa naar voetnoot80.. Na een gunstig antwoord vroeg de doctorandus aan de faculteit een week aan te duiden waarin hij zijn drie disputen zou mogen houden. Op de donderdag vóór deze week vergaderde de faculteit opnieuw, om de onderwerpen van de disputen te bepalen. De kandidaat moest in staat zijn in enkele dagen zijn thesen op te stellen, te laten drukken en uitdelen, want reeds de maandag daarop had het eerste dispuut plaats; het had betrekking op een bijbelboek. Het tweede en het derde dispuut volgden op woensdag en zaterdag en waren gewijd aan een tractaat uit de theologie. De drie disputen werden gehouden zonder voorzitter. Zij begonnen om 9 uur. De doctorandus moest telkens tenminste twee uur lang zijn stellingen verdedigen ‘tegen alle doctores en licentiaten’. Vóór elk dispuut duidde de decaan uit de thesen | |||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||
vier stellingen aan, waartegen telkens door een baccalaureus moest geargumenteerd worden; de aanwezige doctores en licentiaten gingen hierop verder in. Na afloop moest de doctorandus aan de faculteit vragen of hij met zijn disputen voldaan had aan de vereistenGa naar voetnoot81.. Een regeringsdecreet uit 1754 eiste van de docenten en van de doctores in de theologie de kennis van het Hebreeuws en het Grieks, of tenminste van deze laatste taal. Sindsdien werd, na de disputen, van de doctorandus een examen afgenomen door de professor in het Grieks van het Trilingue, bijgestaan door een of twee professoren in de theologie. Zij brachten verslag uit bij de regering, die daarop de toelating gaf om de kandidaat toe te laten tot het doctoraatGa naar voetnoot82.. Pas dan kon de dag voor de plechtige doctoraatsact voorgesteld worden; de Congregatio Universitatis moest die goedkeuren. Vaak deden twee doctorandi samen hun act; een enkele maal zelfs drie of vier, alhoewel dit tegen alle statuten en reglementen indruisteGa naar voetnoot83.. Dat bood de mogelijkheid de hoge onkosten te drukken. De donderdagmorgen vóór de act ging de toekomstige doctor, voorafgegaan door de bedellen van de vijf faculteiten en gevolgd door acht studenten in de theologie, de comites, alle eregasten aan huis uitnodigen voor de Vesperiae en voor de doctoraatsact zelf. De vrolijke wandeling door de stad bracht hen bij alle doctores van de universiteit, de decaan van de Artesfaculteit en de regenten van de vier pedagogieën, alle licentiaten in de theologie die in de stad resideerden, de oudste licentiaat van de overige faculteiten en de voornaamste hoogwaardigheidsbekleders van de stad en van de universiteit. De invitandi tracteerden met wijn en suikergoed. De plechtigheden van het doctoraat duurden twee dagen. Zij werden voorgezeten door de meester van de kandidaat, die indertijd had gepresideerd bij diens baccalaureaatsdisputen en licentieact. De dag vóór de eigenlijke act werden 's namiddags om 3 uur de Versperiae gehouden, een laatste symbolische proef. De doctorandus en de voorzitter werden aan huis afgehaald door de bedellen en de acht comites. Bij het begin van de zitting legde de voorzitter aan de baccalaureus expectans, een licentiaatsstudent die door de doctorandus was aangezocht, een theologisch probleem voor ter discussie. Deze moest de vooropgestelde kwestie gedurende een half uur behandelen en daar- | |||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||
na antwoorden op een opwerping van de voorzitterGa naar voetnoot84.. Vervolgens nam de doctorandus plaats op een verhoog in een grote kinderstoel, van waaruit hij het overige deel van de Versperiae bleef volgen; dit symboliseerde de laatste vernedering, vóór de verheffing die hem 's anderendaags zou te beurt vallen. Volgende spreker was de terminorum interpres, de senior van de faculteit. In een oratio symbolica van een half uur zong hij de lof van de kandidaat en legde hij hem tenslotte een theologisch probleem voor, waarover deze vervolgens een dispuut hield. De tekst van deze theses vesperiales was vooraf gedrukt en uitgedeeld aan alle aanwezigen. De terminorum interpres stelde, in de vorm van een dubium, een vraag over een stelling uit de eerste conclusio van de theses. Nadat de kandidaat een half uur lang de oplossing van dit dubium had besproken, legde de terminorum interpres een argumentum voor tegen de eerste conclusio, waarop de kandidaat repliceerde. Twee andere doctores, steeds in volgorde van anciënniteit, argumenteerden daarna tegen de tweede en de derde conclusio. Tenslotte kwam de voorzitter aan het woord. Hij begon met een uiteenzetting, meestal over een of andere controversiële kwestie. Daarna hield hij de vesperiae jocosae, waarop het hele gezelschap van studenten en genodigden reeds uren met ongeduld zat te wachten. In een lange redevoering maakte hij de kandidaat belachelijk door zoveel mogelijk anekdoten over diens jeugd en studiejaren te vertellen en al het goed dat de terminorum interpres verkondigd had, te verdraaien. Ook derden werden wel eens op de korrel genomen, wat aanleiding kon geven tot heftige ruziesGa naar voetnoot85.. Na afloop werden de doctorandus en de voorzitter in stoet terug naar huis gebracht. 's Anderendaags, normaal een dinsdag, had eindelijk de aula doctoralis plaats, om 9 uur 's morgens, in aanwezigheid van alle doctores en functionarissen van de universiteit, de studenten in de theologie, de stadsmagistraat, vrienden en familieleden. De nieuwe doctor en de voorzitter begaven zich opnieuw stoetsgewijs naar de Hallen. In de schola theologorum zette de voorzitter de doctorandus de paarsrode doctorsbonnet met groene franjes op het hoofd, met de formule: ‘Auctoritate matris meae Facultatis Sacrae Theologiae creo te Sacrae Theologiae Doctorem et Magistrum, imponens capiti tuo pileum Magisterii, in nomine Patris, et Filii et Spiritus Sancti’Ga naar voetnoot86.. De nieuwe doctor nam daarop plaats naast de voorzitter, hield | |||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||
een korte toespraak over de waardigheid van de theologie en zijn nieuw ambt, en liet daarna door een van de studenten een vraag stellen aan de baccalaureus actuans. Deze antwoordde hierop met een uiteenzetting, waarop de doctor novellus repliceerde en de baccalaureus zich verdedigde. De nieuwe magister zat dus symbolisch zijn eerste dispuut voor. Tussen de verschillende delen van de zitting werd een muzikaal intermezzo uitgevoerd. De oudste vier regenten hielden tenslotte elk een redevoering van een half uur over een onderwerp naar keuze en daarmee sloot de academische zitting. In een lange stoet, voorafgegaan door bazuinblazers, trok het hele gezelschap vervolgens onder klokgelui en beiaardmuziek naar de St.-Pieterskerk. In de stoet droeg een meisje vóór de nieuwe doctor de erepalm. In de kerk werd een offerande gebracht aan het O.L.V.-altaar en daarna verwisselden de doctor novellus (indien hij een seculier was) en de president in het kapittelhuis hun cappa, die boven de doctorale toga gedragen werd, voor de rode bracca of epomis, een schouderstuk met over de borst afhangende lintenGa naar voetnoot87.. Van de kerk trok men tenslotte in dezelfde stoet naar het college of klooster, waar een feestmaal werd aangeboden aan soms een paar honderd genodigden. Zelfs het ceremonieel dat hierbij moest gevolgd worden was vastgelegd. De eerste klasdag na de act gaf de nieuwe doctor om 8 uur zijn inaugurale les, de lectio de resumptis, zo genoemd omdat hij hierin de kwestie die hij tijdens zijn Vesperiae had behandeld, moest samenvatten en een overzicht geven van alle argumenten pro en contra die waren naar voren gebracht. Om 9 uur bood de president van de act aan de studenten het jentaculum baccalaureorum aan. | |||||||||||||||||
De studiekostenIn 1755 werden door een regeringsdecreet drastische versoberingen doorgevoerd bij de doctoraatsactenGa naar voetnoot88.. Het gebruik, aan sommige categorieën onder de genodigden handschoenen uit te delen (samen ca. 60 paar!) en aan elke gast op het | |||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||
feestmaal een schotel sucades aan te bieden, werd opgeheven. Het aantal aanwezigen op het feestmaal mocht de tachtig niet overschrijden (honderd indien er twee doctorandi waren, of honderdtwintig voor drie). Niemand had nog het verworven recht om op dat feest te moeten aanwezig zijn. Het jentaculum baccalaureorum werd verboden en het meisje met de lauwertak verdween uit de stoet. Ook de feestelijkheden bij licentie- en baccalaureaatsacten werden tot het strikt noodzakelijke herleid. De eerste bedoeling van deze versoberingen was niet de kandidaten onnodige kosten te besparen, maar nieuwe taksen te kunnen invoeren ten bate van de universiteitsbibliotheek en van de kas van de universiteit. Het totaal van de rechten die voortaan moesten betaald worden bij het doctoraat in de theologie, afgezien van de vroegere geschenken in natura en van de onkosten voor het feestmaal, steeg van ca. f. 900. - tot f. 1200. -. Hierin waren niet alleen taksen ten voordele van de kas van de faculteit, van de universiteit en van de bibliotheek, de vergoedingen voor de president van de act, voor de bedellen, de muzikanten, de concierges, de onkosten voor het drukken en het uitdragen van de theses begrepen, maar verder ook nog, zoals vroeger, gratificaties voor de rector, de abten van de Parkabdij, St.-Gertrudis te Leuven en de St.-Pietersabdij te Gent, de kanselier, alle doctores van de universiteit, de officiales van de hogeschool, de ontvangers van de Staten van Brabant en van de keizer in het kwartier van Leuven, de burgemeesters, de meier en de stadspensionarissen van Leuven, en tenslotte fooien voor de knechten van de doctores, van de ontvangers, de stedelijke en de universitaire functionarissenGa naar voetnoot89.. De onkosten voor het feestmaal en nog heel wat varia verdubbelen in feite het totaal, zodat de werkelijke kosten voor een doctoraat in de theologie soms tot f. 3000. - konden oplopen, wat nog gevoelig minder was dan voor een doctoraat in de rechtenGa naar voetnoot90.. Ook bij de licentieact werden alle boven genoemden getracteerd, maar dienden niet zo'n hoge rechten betaald aan de verschillende kassen. Het totaal van de jura en andere onkosten voor de vier licentiedisputen, het examen en de act was sinds 1755 definitief vastgelegd op f. 245.6, wat iets minder was dan tevorenGa naar voetnoot91.. Bij de examens, disputen en acten voor het baccalaureaat kwamen dezelfde posten terug als bij licentie en doctoraat. Een baccalaureus currens betaalde in het totaal f. 46.15 en een baccalaureus formatus f. 50. -. Bij de inschrijving aan de faculteit diende f. 7. - betaald; collegegeld was onbekend. | |||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||
De collegesDe verblijfskosten te Leuven waren voor de meeste studenten in de theologie zeer gering. Alle theologanten verbleven in een van de universitaire colleges en het grootste deel van hen genoot een beurs die kost en inwoning geheel of grotendeels dekteGa naar voetnoot92.. Deze beurzen dankten hun stichting aan het privé-initiatief. Het grootste deel van die stichtingen was verbonden aan een college; daarnaast bestonden ook nog bursae volantes, die niet aan een bepaald college gebonden waren. In de oprichtingsakte werd bepaald wie de administrator (meestal de collegepresident) en wie de provisors van de stichting waren, en welke categorieën studenten voor een beurs in aanmerking kwamen. Ook de oprichting van de colleges was te danken aan het privé-initiatief; hun aantal steeg in de loop van de universitaire geschiedenis tot meer dan vijftig. Het grootste deel van de seculieren die theologie studeerden woonde in het H.-Geestcollege en het Pauscollege, die elk een honderd tot honderddertig studenten huisvestten. Het Klein H.-Geestcollege, het Koningscollege en de colleges van Houterlee, Divaeus, Baius en Malderus werden uitsluitend door theologanten bewoond. Het Atrecht- en het Standonckcollege huisvestten op de eerste plaats artesstudenten, maar daarnaast ook theologanten. De colleges van St.-Donaas, Mechelen, Driutius, St.-Anna, Savoie, Viglius, Van Dale, Pels, Mylius, Mons, St.-Michiel en Hovius waren op de eerste plaats bestemd voor studenten uit een bepaalde stad of streek en herbergden alle theologiestudenten. Het Luiks Seminarie, het St.-Willibrordscollege, het Hollands college of St.-Pulcheria, het Utrechts college of Hogenheuvel, en het Iers college waren echte seminaries, waar de toekomstige zielzorgers werden gevormd voor respectievelijk het prinsbisdom Luik, het bisdom 's-Hertogenbosch, het oude bisdom Haarlem en Friesland, het oude bisdom Utrecht, en Ierland; de studenten ervan volgden de colleges van de theologische faculteit. Een speciaal geval was het Veteranencollege, dat pas in 1778 op initiatief van de faculteit der theologie, vooral van professor Chr. Terswaek, werd opgericht in de gebouwen van het vroegere jezuïetencollege. Het was bestemd voor studenten die reeds priester gewijd waren en minstens formeel baccalaureus, en die zich rechtstreeks voorbereidden op de zielzorgGa naar voetnoot93.. Daarnaast bezaten vele orden en abdijen een eigen college voor hun studenten | |||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||
aan de universiteit. Bovendien hadden de meeste kloosters van Leuven en uit de onmiddellijke omgeving, waaraan vaak reeds een studiehuis verbonden was, zich mettertijd laten incorporeren in de universiteit, terwille van de voordelen die aan het aldus verkregen statuut van suppositus universitatis verbonden waren. Een voorwaarde hiertoe was dat minstens één lid van de communiteit zou ingeschreven zijn aan de universiteitGa naar voetnoot94.. Het eigen studium bleef echter voortbestaan. De colleges varieerden onderling qua grootte, betekenis en rijkdom. Aan het hoofd stond de president, gewoonlijk een hoogleraar, die benoemd werd door de provisors van het college. Deze laatsten, die niet noodzakelijk leden van de universiteit waren, controleerden het beheer van de president en van zijn ondergeschikten. Naargelang van de rijkdom van het college, kon men er soms nog een lector of vice-president, een procurator en een receptor aantreffen. De procurator was econoom en voerde de processen. De ontvanger, soms onderscheiden van een receptor fundationum, beheerde de goederen van het college en van de eraan verbonden stichtingen. In de colleges werd normaal geen les gegeven. De president stond echter in voor de studiebegeleiding, de religieuze en pastorale vorming van de studentenGa naar voetnoot95.. In de grotere colleges voor theologanten (o.m. het Groot en Klein H.-Geestcollege, Pauscollege, Driutiuscollege en Hollands college) werd hij bijgestaan door een lectorGa naar voetnoot96.. In de meeste grotere colleges werden wekelijks disputen of herhalingsoefeningen gehouden; de president gaf regelmatig geestelijke conferentiesGa naar voetnoot97.. De | |||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||
studenten van sommige kleinere instellingen woonden de disputen bij in grotere colleges. Ook ouderejaarsstudenten leidden vaak herhalingsoefeningen voor hun jongere collega's, als magister exercitiorumGa naar voetnoot98.. De studenten moesten ook preekoefeningen houden in hun collegeGa naar voetnoot99.. De president waakte erover dat de studenten regelmatig de colleges en disputen aan de faculteit bijwoonden. Zoals paste in een seminarie, waren dagorde en tucht, godsdienstoefeningen en studieplicht in alle colleges stipt geregeld. Men stond op om 4.30 uur; morgengebed, meditatie, mis en studietijd of les volgden elkaar op vóór het ontbijt van 9 uur. Tijdens de dag volgden de theologanten de colleges en disputen aan de faculteit. Na het avondmaal van 7 uur mocht niemand nog het college verlaten en vanaf ongeveer 9 uur was stilte verplicht. Tekortkomingen werden gewoonlijk met geldboeten bestraft, zware overtredingen met wegzending. De reglementen van vele colleges en de voorwaarden van de meeste beursstichtingen verplichtten de studenten tot het behalen van het formeel baccalaureaat. Om langer dan vier jaar te mogen inwonen of een beurs genieten, moest men effectief de licentie voorbereiden en elk jaar een dispuut houden. De dagorde van een doctor regens die bovendien professor was, kanunnik van de eerste stichting en president van een belangrijk college, was nog beter gevuld dan die van zijn studentenGa naar voetnoot100.. Het inkomen dat met deze functies werd opgebouwd was echter meer dan behoorlijk. Al even belangrijk was de invloed die men zodoende verkreeg binnen de universiteit. Niet de rector, die immers om het half jaar verkozen werd, of de andere functionarissen van de universiteit, maar de presidenten van de grote colleges, het H.-Geestcollege en het Pauscollege, waren de machtigste figuren van de universiteit. Gewoonlijk waren dit de oudste twee seculiere regenten in de theologie, die aldus niet enkel in de faculteit, maar ook in de gehele universiteit de toon aangavenGa naar voetnoot101.. | |||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||
De studenten in de theologieDe inschrijvingsregisters van de faculteit zijn niet bewaard gebleven, zodat men moeilijk precieze cijfers kan geven over het juiste aantal studenten in de theologie en nog minder over hun verdeling over de verschillende jaren. Er zijn wel enkele andere bronnen. Een telling van het aantal theologanten te Leuven vóór de oprichting van het Seminarie-Generaal, geeft in 1786 volgend resultaatGa naar voetnoot102.:
Hierin zijn van de regulieren alleen de Norbertijnen (wellicht een twintigtal) en de Ierse (18) en Engelse (1) Dominicanen inbegrepen. Honderdzesenzestig studenten gelden als ‘buitenlanders’; naast Luikenaars, zijn dat bijna uitsluitend Noord-Nederlanders (wellicht een honderdtal). Met de andere regulieren, vooral Augustijnen, Karmelieten, Dominicanen en Cisterciënsers, overschreed het aantal studenten wellicht de vijfhonderd. Omstreeks dezelfde tijd telde de ganse universiteit ongeveer tweeduizend studentenGa naar voetnoot103.. Slechts ruim de helft van de studenten verliet de faculteit met een diploma. De goeddeels bewaarde rekeningen van de bedel-ontvanger en vooral het register waarin bij elke promotie in de faculteit de antijansenistische eden moesten ondertekend worden, lichten ons in over het aantal gegradueerdenGa naar voetnoot104.. We zien dat per jaar gemiddeld 35 tot 50 theologanten het baccalaureatus currens behaalden, ca. 25 tot 35 het formeel baccalaureaat en ongeveer 4 tot 6 de licentie. Van 1732 tot het einde van de eeuw, had slechts een twintigtal promoties tot doctor plaats, de laatste in 1781. Blijkbaar werd bijna 15% van de baccalaureaatsdisputen niet door een act gevolgd; vele studenten, vooral uit de missiecolleges en de regulieren, behaalden geen graden. Verschillende staakten hun studies of slaagden in geen enkele proef. De studenten waren georganiseerd in het Corpus baccalaureorum. Over dit orgaan zijn we buitengewoon karig ingelicht: niet één archiefstuk ervan is tot ons | |||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||
gekomen. Uit de schaarse gegevens in de Acta Facultatis kunnen we opmaken dat het bestuur ervan bestond uit een decanus, een fiscus en de seniores, wellicht allen verkozen door hun medestudenten. De fiscus hield rekeningen bij, die hij sinds 1770 moest voorleggen aan de faculteit, en stond in voor de organisatie van de disputen. Alle reglementen die betrekking hadden op de disputen en wellicht ook de Acta van het Corpus werden ingeschreven in het Liber Baccalaureorum of Liber FisciGa naar voetnoot105.. Over welke inkomsten de vereniging beschikte, welk haar feitelijk doel en bevoegdheid was, is niet duidelijk. | |||||||||||||||||
Misstanden en hervormingenBinnen en buiten de faculteit rezen in de achttiende eeuw talrijke klachten, zowel over het naleven van de reglementen als over de organisatie en de inhoud van het onderwijs. De studenten maakten het zich liefst gemakkelijk. Het absenteïsme in de lessen was grootGa naar voetnoot106.. De voornaamste oorzaken hiervan waren het gebrek aan controle en het feit dat de examens niet aan de leerstof van de colleges gebonden waren. Het dicteren tijdens de lessen was hierdoor onnodig geworden en gans verdwenen. Elke professor gaf een doorlopende commentaar uit zijn nota's, min of meer goed voorbereid. Enkele professoren lieten hun cursus drukken, of volgden bij hun commentaar een of ander uitgegeven werk. Dit was echter geenszins een algemene regel. De studenten noteerden vrij wat ze belangrijk achttenGa naar voetnoot107.. De faculteit had het ook moeilijk om de studenten te verplichten regelmatig de disputen bij te wonen en op hun beurt te ‘argumenteren’. Men trachtte zelfs zich hiervan vrij te kopen, een gewoonte die in de rechtsfaculteit algemeen geworden wasGa naar voetnoot108.. Bij de keuze van het onderwerp van hun thesen grepen de studenten steeds naar dezelfde welbekende bijbelboeken en tractaten; hetzelfde gold nog in sterkere | |||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||
mate voor de keuze van de partes. Het geheel van een dispuut leek vaak meer op een vooraf geënsceneerde opvoering dan op een echte discussie. Ook sommige professoren zochten gemakkelijkheidsoplossingen. De vakanties werden vaak zonder reden verlengd en alle redenen om geen les te moeten geven werden aangegrepen. Met de verplichting om een volledige cursus in zeven jaar af te werken en met de opgelegde leerstof werd licht omgesprongen. De lessen duurden soms niet meer dan een half uur. In ‘verlichte’ milieus en ook wel aan de universiteit zelf heerste grote ontevredenheid over de dorheid van de leerstof, de eeuwige casuïstiek en het uitrafelen van nutteloze kwesties. De studieprogramma's lagen in feite vast sinds het eind van de zestiende eeuw en sommige vakken die intussen in het buitenland algemeen waren ingevoerd, als b.v. de kerkgeschiedenis, ontbraken volledig. De studenten werden te weinig voorbereid op hun pastorale taak. De meeste professoren in de theologie hadden teveel en te uiteenlopende opdrachten om alles naar behoren te volbrengen. Naast hun taak als hoogleraar, kanunnik, regent en collegepresident, bekleedden ze gewoonlijk nog andere academische ambten en waren ze vaak werkzaam in de zielzorg. Er werd ook vaak geklaagd over misstanden in het beheer en het toekennen van de beurzen. Samenvattend mag men zeggen dat aan de achttiende-eeuwse faculteit der theologie te Leuven activiteit en creativiteit uit onderwijs en wetenschap geweken waren. Men ontmoet er geen ‘verlichte’ geesten vóór 1780, maar evenmin bekwame polemisten of apologeten die het opnemen tegen de ‘Philosophie’ en het ongeloofGa naar voetnoot109.. Dat de Brusselse regering en het Weense hof oprecht bekommerd waren om het peil van het onderwijs en de goede orde aan de universiteit, kan niet betwijfeld worden. Hun ingrijpen in het universitaire beleid en vooral in dat van de faculteit der theologie, mag echter niet alleen uit die zorg verklaard worden. De Leuvense faculteit was voor de regering op de eerste plaats een bolwerk van het ultramontanisme, het voornaamste obstakel bij de realisatie van de regalistische staatskerkrechterlijke opvattingen van Neny, Cobenzl en Jozef II. Bovendien wint vanaf 1750 de opvatting, dat onderwijs zuiver staatsaangelegen- | |||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||
heid is, steeds meer veld. ‘Le seul doute sur l'autorité exclusive du souverain pour la législation sur la direction des études, sur l'ordre public, sur la discipline et la police d'une université, est par soi injurieux et d'une dangereuse conséquence’, zo heet het reeds in 1758Ga naar voetnoot110.. Het corporatieve en gecompliceerde karakter van de middeleeuws aandoende organisatie van de faculteit en vooral haar verregaande autonomie, leken de centralistische regering niet enkel een hindernis voor het aanpassen van de faculteit aan haar opvattingen, maar een anachronisme en een kwaad in-se. De aanstelling van een koninklijke commissaris voor de universiteit, het introduceren van regeringsgezinde professoren, het opschorten van het coöptatierecht van de regenten en tenslotte het opdringen van bepaalde regenten volgen elkaar op van 1754 tot 1784. Parallel daarmee verscheen een reeks decreten die elke uiting van ‘ultramontanisme’ aanvankelijk laakten en later bestraften. Vanaf ca. 1770 werden systematische hervormingsplannen voor de organisatie en de programma's van de theologische faculteit opgesteld door regeringsgezinde leden van de universiteit of door leden van de Geheime Raad. Een leerstoel in de kerkgeschiedenis werd ingevoerd. Onder Jozef II werden vanuit Wenen radikale maatregelen gedicteerd. De vervanging van de faculteit der theologie door een Seminarie-Generaal, in 1786, was het logische sluitstuk van een lange evolutie. In de nieuwe instelling, klaar en hiërarchisch gestructureerd en volledig onder regeringscontrole, moest een nieuwe ‘verlichte’ clerus gevormd worden volgens het jozefistische herdersideaal: vrij van alle ultramontaanse vooroordelen, ruimdenkend, verdraagzaam en wars van elke ‘esprit théologique’ of scholastieke vitterij, een voorbeeld van actieve christelijke caritas, vol toewijding voor het staatsbelang en het openbaar nut. |
|