Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 86
(1971)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Antwerpse Compagnie voor de levensmiddelenbevoorrading van het leger in de Nederlanden in de zestiende eeuwGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de legerleiding immers verplicht levensmiddelen aan te kopen voor verscheidene maanden tegelijk. Daar de voedselhoeveelheid die aldus in een korte tijdsspanne aan de markt moest onttrokken worden zéér aanzienlijk was, konden deze massale leveringen het steeds precaire marktevenwicht ernstig verstoren. Met onderhavig artikel beogen wij een bijdrage te leveren voor een diepgaand onderzoek naar het verband tussen de levensmiddelenpolitiek van de centrale regering en de legerbevoorrading in de Nederlanden in de zestiende eeuwGa naar voetnoot5.. De periode 1551-1559 leek ons daarvoor een uitstekende toetssteen. De Frans-Habsburgse oorlog die op 26 september 1551 uitbrak en - afgezien van de korte wapenstilstand van Vaucelles - ononderbroken werd gevoerd tot de vrede van Cateau-Cambrésis (2-3 april 1559), werd grotendeels uitgevochten op de grens tussen de Zuidelijke Nederlanden en FrankrijkGa naar voetnoot6.. De legers die beide tegenstanders op de been brachten, behoorden bovendien tot de grootste van de eeuwGa naar voetnoot7.. Hierdoor werd de centrale regering in de Nederlanden voor het eerst geconfronteerd met het bevoorradingsprobleem van een grote troepenmacht gedurende verscheidene jaren.
In de eerste helft der zestiende eeuw kan men in Europa drie systemen van legerbevoorrading onderscheiden. De legerleiding kon zelf zorgen voor een constante toevoer van levensmiddelen die zij van groothandelaars of rechtstreeks van de producenten kocht. Kleinhandelaars konden aangemoedigd of gedwongen worden hun waren in het kamp of garnizoen te verkopen. Het leger kon tenslotte op vijandelijk grondgebied leven van brandschatting en plundering, met andere woorden van gelegaliseerde roofGa naar voetnoot8.. In de Nederlanden was er in deze periode van een intendance nog geen sprake. De troepen leefden ‘op het land’ of werden bevoorraad door kleinhandelaarsGa naar voetnoot9.. Aangezien de krijgsverrichtingen in de eerste helft der zestiende eeuw nooit erg lang duurden en het leger niet bijzonder groot was, mag men veronderstellen dat een dergelijk ravitailleringsstelsel vanuit de optiek der centrale regering grotendeels aan de behoeften voldeed, al eiste het vermoedelijk dikwijls zware offers vanwege de burgerbevolking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aanslepen van de Frans-Habsburgse oorlog en het inzetten van steeds grotere krijgsmachten, stelde de regering in de jaren vijftig echter voor zulke problemen, dat andere maatregelen dienden getroffen te worden. Reeds in augustus 1554 schreef Karel van Lalaing aan Maria van Hongarije: ‘Il fault, Madame, que je dis ouvertement qu'il n'est en ma puissance de contenir lesd. gens de guerre mourans de faim d'aller par cent et deux cens du camp chercher à manger’Ga naar voetnoot10.. In de loop van 1555 verergerde de toestand voortdurend. Door de ontzaglijke bedragen die de oorlog opslorpte, geraakte de regering hoe langer hoe meer in geldnood, zodat zij niet meer in staat was de troepen te betalenGa naar voetnoot11.. Daar het bevoorradingsstelsel bovendien volledig in gebreke bleef, werd de toestand werkelijk catastrofaal. Slecht betaald en volkomen ondervoed, begonnen de soldaten op verscheidene plaatsen te muiten en te deserterenGa naar voetnoot12.. Men mag immers niet uit het oog verliezen dat de soldaten zelf hun voedsel moesten kopen, zodat zij, wanneer hun soldij niet werd uitgekeerd, ook niet op eigen kracht aan levensmiddelen konden geraken. Voor de burgerbevolking was dit een ware ramp: de hele grensstreek der Zuidelijke Nederlanden werd door uitgehongerde soldaten afgestrooptGa naar voetnoot13.. De regering besloot daarom dat ‘le plus expedient et convenable seroit de s'ayder vers eulx [de soldaten] au lieu d'argent comptant, de toutes sortes et manieres de vivres et aultres denrees’Ga naar voetnoot14.. Dit plan was uiteraard slechts een noodmiddel, maar het stelde de regering in elk geval in staat haar betalingsmoeilijkheden tijdelijk op te lossen. Een efficiënte ravitailleringsorganisatie was hiervoor evenwel onontbeerlijk. De centrale overheid trad in onderhandeling met enkele Antwerpse groothandelaars en stelde hun voor gedurende zes jaar de levensmiddelenbevoorrading der belangrijkste garnizoenen in de Zuidelijke Nederlanden in handen te nemenGa naar voetnoot15.. Na maandenlange besprekingen werd op 4 juli 1556 een definitief contract dienaangaande gesloten met vijf Antwerpse kooplieden, die hiervoor een vennootschap aangingenGa naar voetnoot16.. Deze Compagnie zou gedurende zes jaar de approviandering van de volgende elf garnizoensteden voor haar rekening nemen: Luxemburg, Thionville, Charlemont, Philippeville, Avesnes, Landrecies, Le Quesnoy, Bapaume, de citadel van Kamerijk, Renty en Hesdinfert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Compagnie kreeg dadelijk de beschikking over alle levensmiddelen die nog in de garnizoenen voorradig waren; zij moest hiervoor echter een waarborg van 25.000 gulden storten. Zij mocht steeds één-zesde der voorraden verkopen, op voorwaarde dat zij deze telkens opnieuw zou aanvullen. Aangezien zij verantwoordelijk was voor de regelmatige approviandering der garnizoenen, kon zij in geval van aankoopmoeilijkheden geneigd zijn meer dan één zesde der beschikbare voorraden te verkopen, zonder deze terug op peil te brengen. Om dit te verhinderen stipuleerde de regering dat de Compagnie in dat geval telkens 1.000 gouden kronen boete zou moeten betalen. De levensmiddelen die door de vijf handelaars voor het leger werden aangekocht, mochten overal tolvrij passeren. De regering stelde hun daarenboven dertig ‘chariotz bien attelez’ ter beschikking om het transport te vergemakkelijken. Indien de waren ondanks het gewapend geleide onderweg geplunderd werden of door de vijand buitgemaakt, dan kwam de regering voor twee derden tussen in het verlies. De Compagnie moest de voedingswaren aan de soldaten leveren tegen de kleinhandelsprijs die te Antwerpen werd betaald, slechts verhoogd met de vrachtprijs. Om alle betwistingen te voorkomen, werd overeengekomen dat alle voedselhoeveelheden zouden uitgedrukt worden in Antwerpse maten en gewichtenGa naar voetnoot17.. Om controle te kunnen uitoefenen eiste de regering dat de Compagnie elk half jaar een nauwkeurige staat zou opmaken der aangekochte levensmiddelen, voorzien van de nodige bewijsstukkenGa naar voetnoot18.. Er werd tevens uitdrukkelijk bepaald dat zij aan de soldaten krediet moest verstrekken. Deze bepaling was voor de regering een absolute noodzaak, omdat, naar zij zelf verklaarde, ‘les gens de guerre desd. fortresses ayent cy-devant a plusieurs fois soubz umbre de la disette prins decision d'abandonner leurs garnisons, non sans peril et dangier des fortresses, aussi molester et fouller les subjectz et voisins a icelles’Ga naar voetnoot19.. Telkens wanneer de Compagnie aan de soldaten krediet verleende, zou de klerk van het garnizoenshoofd haar hiervan een bewijsstuk overhandigen en de transactie tegelijkertijd optekenen in een speciaal register, dat maandelijks ter controle in de Rekenkamer moest voorgelegd worden. De regering zou, naargelang van haar betalingsmogelijkheden, die kredietverstrekkingen om de zes maanden of jaarlijks met de Compagnie vereffenen. Deze regeling bood de regering de mogelijkheid haar betalingen over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een langere termijn te spreiden, terwijl zij bovendien de soldaten hun belangrijkste reden tot misnoegen ontnam. Wat de materiële uitrusting betreft, nam de regering op zich in elk garnizoen een aantal pakhuizen te kopen of te huren, waar de Compagnie haar voorraden kon opslaanGa naar voetnoot20.. De legerleiding zou daarenboven vóór 1 november 1556 de nodige molens, brouwerijen en broodovens oprichten in de garnizoensteden waar deze niet voorhanden warenGa naar voetnoot21.. De Compagnie van haar kant moest in elk garnizoen één of twee ‘boutiques’ openen, waar de soldaten alle noodzakelijke levensmiddelen konden verkrijgen. In verband met de remuneratie der Compagnie werd bepaald dat zij jaarlijks 5% der beschikbare voorraden voor eigen rekening mocht verkopen. Er werd haar bovendien een jaarlijkse gratificatie van 5.000 gulden toegezegd als vergoeding voor mogelijke onkosten. De regering zou haar tenslotte voorrang verlenen indien zij tijdens de eerstvolgende zes jaar textiel- of andere produkten voor het leger zou aankopen. Alles samengenomen moest de regering aan de Compagnie dus vrij belangrijke financiële vergoedingen en winstmogelijkheden toekennen. Daartegenover staat evenwel dat een dergelijk contract de legerleiding volledig van de zorg ontlastte zelf het reusachtige bevoorradingsprobleem aan te pakken. Door enkele groothandelaars contractueel verantwoordelijk te stellen voor een regelmatige en voldoende approviandering, kon de regering er bijna zeker van zijn dat de nodige levensmiddelen steeds zouden voorhanden zijn. Zowel de winstmogelijkheden als de boetes zouden de handelaars er immers toe aanzetten het contract stipt na te leven. Daarenboven waren kooplieden veel beter op de hoogte van de toestand op de lokale markten (leveranciers, hoeveelheden, prijzen, enz.) dan de ambtenaren der regering. Om al die redenen oordeelde deze laatste het verkieslijker een contract aan te gaan met enkele groothandelaars in plaats van de ravitaillering toe te vertrouwen aan bezoldigde ambtenarenGa naar voetnoot22.. De bestuurlijke organisatie die door de centrale overheid werd opgebouwd met het oog op de legerbevoorrading was helemaal afgestemd op de controle en de bescherming der legerleveranciersGa naar voetnoot23.. De instructies voor Karel van BerlaymontGa naar voetnoot24., | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die op 12 april 1557 tot ‘superintendent des vivres’ werd benoemd, tonen dit duidelijk aanGa naar voetnoot25.. Zijn belangrijkste taak bestond erin met de hulp van twee of vier commissarissen, die elk vier gecommitteerden in dienst hadden, controle uit te oefenen op de legerleverantiesGa naar voetnoot26., de persoon en de waren der handelaars te beschermen, het transport der voedingswaren te verzekerenGa naar voetnoot27., enz. Hét grote nadeel van dit stelsel - althans voor de regering en de soldaten - was de mogelijkheid voor de handelaars om te frauderen. Het ligt immers voor de hand dat bij de verhandeling van massale hoeveelheden voedingswaren de verkoper maar al te graag zal bereid geweest zijn om, in het attest dat hij de Compagnie verstrekte, de prijs van het geleverde produkt met enkele penningen per gewichtseenheid te verhogen. Een dergelijke fraude kon de Compagnie een niet te versmaden winst opleveren, terwijl zij door de regering onmogelijk kon achterhaald worden. Voor de handelaars waren aan het contract twee risico's verbonden: hun voorraden konden geplunderd worden, en betaling kon lang aanslepen. Het eerste risico, ofschoon niet te verwaarlozen, kan bezwaarlijk groot genoemd worden. De konvooien der legerleveranciers kregen een gewapend escorte mee en de regering betaalde in het slechtste geval toch twee derden van het verlies. Belangrijker was het risico dat de centrale regering bij gebrek aan geld haar betalingen uitstelde. Daar dit gevaar verre van denkbeeldig was, moesten de contracterende handelaars zéér kapitaalkrachtig zijn. Daarom is het interessant na te gaan wie de vijf Antwerpse handelaars waren die het contract van 6 juli 1556 sloten. Vier van hen, Wouter SeroyeGa naar voetnoot28., François SchotGa naar voetnoot29., Cornelis van NispenGa naar voetnoot30. en Jacob van Hencxthoven, waren vooraanstaande lakenkooplui. Jacob van Hencxthoven was bovendien bedrijvig als grondspeculant, aannemer van openbare werken, pachter van de wijn- en kraanaccijns en ‘waradin’ van de Munt te AntwerpenGa naar voetnoot31.. Erasmus van Doerne tenslotte was jarenlang in dienst geweest van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpse ondernemer Gilbert van SchoonbekeGa naar voetnoot32., die hem in 1554 en 1555 speciaal belastte met de controle van zijn talrijke textielleveringen aan het keizerlijk legerGa naar voetnoot33.. Het was dus zeker geen toeval dat Erasmus van Doerne één der contractanten was! Hetzelfde geldt overigens voor de vier anderen: allen hadden zij in 1554/55 met Gilbert van Schoonbeke contracten afgesloten in verband met de textielbevoorrading van het legerGa naar voetnoot34.. De vijf vennoten zullen hiermee vermoedelijk heel wat geld verdiend hebben, waardoor zij de financiële mogelijkheden van dergelijke legercontracten zéér goed kenden. Over het totale kapitaal der Compagnie hebben wij geen inlichtingen gevonden. Het moet echter vrij aanzienlijk geweest zijn, vermits Jan van Naves, commissaris der levensmiddelenGa naar voetnoot35., reeds op 3 januari 1557 opdracht kreeg haar 150.000 gulden te betalen voor geleverde voedingswarenGa naar voetnoot36.. Het kapitaal dat elk der vijf vennoten in de Compagnie investeerde was even groot. Ieder van hen was dan ook voor één vijfde mede verantwoordelijk voor de goede uitvoering van het contract en ontving één vijfde van de 5.000 gulden die door de regering jaarlijks als gratificatie aan de Compagnie was toegekend. De vennoten kwamen overeen dat indien één van hen zou overlijden vóór het einde van de contracttermijn, zijn erfgenamen verantwoordelijk zouden zijn voor zijn aandeel in het contractGa naar voetnoot37.. Alle levensmiddelen zouden steeds gekocht worden op naam van de Compagnie. Om de levering der produkten te vergemakkelijken en de wederzijdse verantwoordelijkheid beter af te bakenen, gingen de vennoten evenwel over tot een geografische verdeling der garnizoensteden. François Schot stond in voor de approviandering van Avesnes en Landrecies, terwijl Cornelis van Nispen Bapaume en de citadel van Kamerijk voor zijn rekening nam. Beiden zouden tevens samen Le Quesnoy bevoorraden. Wouter Seroye werd belast met de ravitaillering van Hesdinfert en Renty, Jacob van Hencxthoven met die van Philippeville en Charlemont en Erasmus van Doerne met die van Luxemburg en ThionvilleGa naar voetnoot38.. Bij gebrek aan een boekhouding hebben wij de totale winst der Compagnie niet kunnen achterhalen. Enkele losse rekeningen geven ons echter wel aanduidingen over de winstmarges. In de loop van 1556 betaalde de Compagnie voor de aankoop en de levering van één voorraad levensmiddelen 45.497 gulden. De nettowinst die zij hierop boekte, bedroeg 9.023 gulden of 19,8% van het geïnvesteerde kapitaal, en dit in een tijdsspanne van slechts zeven maandenGa naar voetnoot39.. Een ander, wellicht extreem, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld. In 1557 ging François Schot, die het te druk had met zijn textielhandel, een contract aan met de Antwerpse koopman Hendrik van der Beke, waarbij deze laatste zich ertoe verbond Schots garnizoenen tijdelijk te bevoorraden. Schot leverde het kapitaal, betaalde Van der Bekes onkosten en stond in voor mogelijk verlies; de winst werd door beiden gedeeldGa naar voetnoot40.. Uit één der transacties blijkt dat beide partners in 1557 op één levering een nettowinst boekten van 6.256 gulden voor een investering van 10.545 gulden, of met andere woorden bijna 60% van het belegde kapitaalGa naar voetnoot41.. Al was deze laatste winstmarge wellicht uitzonderlijk, dan moeten de behaalde winsten in ieder geval zéér hoog geweest zijn, want op 10 september 1557 sloot de Compagnie een nieuw contract met de regering, waarbij zij ook de approviandering van Saint-Quentin, Ham en Le Câtelet op zich namGa naar voetnoot42.. De hoeveelheden levensmiddelen die door de Compagnie te Antwerpen werden aangekocht, waren ontzaglijk. In onderstaande tabel hebben wij twee leveringen opgetekend. De eerste (I) betreft een hoeveelheid voedingswaren en andere produkten door de Compagnie te Antwerpen gekocht voor de bevoorrading der elf garnizoenen van 30 november 1556 tot 31 januari 1558, met andere woorden in een periode van veertien maandenGa naar voetnoot43.. De tweede reeks produkten (II) was bestemd voor de approviandering van Saint-Quentin, Ham en Le Câtelet en werd te Ant-
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen gekocht van 10 september 1557 tot 30 juni 1558, ofwel in een tijdsspanne van ca. tien maandenGa naar voetnoot44.. Deze gegevens zijn uiteraard te fragmentarisch om er geldige besluiten uit te trekken. Nochtans menen wij eruit te mogen afleiden dat de Compagnie bij haar aankopen grotendeels was aangewezen op de Antwerpse markt, die zij - omgekeerd - door haar massale aankopen ongetwijfeld heeft beïnvloed. Bij vergelijking van beide leveringen valt namelijk op dat er voor verscheidene produkten van compensatie kan gesproken worden. Wanneer de Compagnie in het eerste geval bijvoorbeeld meer Hollandse kaas koopt, dan koopt zij in het tweede geval veel meer boter; koopt zij voor de approviandering der elf garnizoensteden een reusachtige hoeveelheid spek (600.000 pond), dan koopt zij voor de bevoorrading van Saint-Quentin, Ham en Le Câtelet een negenhonderdtal ossen, die de kleine hoeveelheid spek (123.705 pond) ruimschoots compenseren. De aankoop en het vervoer van deze reusachtige voorraden vertegenwoordigde enorme bedragen. De totale prijs van de eerste levering bedroeg ca. 250.000 gulden, die van de tweede levering ca. 215.000 gulden, waarvan respectievelijk 15 en 17% transportkosten. Dank zij de rekeningen die door de Compagnie aan de regering werden overgemaakt, kunnen wij enkele inlichtingen verschaffen over de aard en de herkomst van sommige produkten. Van de 35.940 viertels haver werden er op 26 februari 1558 22.660 of ca. 63% geleverd door een compagnie bestaande uit de kooplieden Jacob Falckenborch, Laurant Spinchuysen en Willem van der Straten. Aangezien voor de voeding van driehonderd paarden ongeveer één last haver per dag was vereistGa naar voetnoot45., kon met een havervoorraad van bijna 36.000 viertel een regiment ruiters gedurende drie à vier maanden bevoorraad wordenGa naar voetnoot46.. In verband met de boter moet vooral het grote aandeel der Friese boter genoteerd worden: meer dan de helft der 202.710 ponden boter die door de Compagnie werden gekocht voor de approviandering van Saint-Quentin, Ham en Le Câtelet, bestond uit Friese boter! In tegenstelling tot wat H. van der Wee meentGa naar voetnoot47., werden in de tweede helft der zestiende eeuw te Antwerpen dus wel degelijk grote hoeveelheden Friese boter verhandeldGa naar voetnoot48.. Het prijsverschil tussen Hollandse en Friese boter was vrij aanzienlijk: een half vat (136 pond) Friese boter kostte op de Bamismarkt van 1557 te Antwerpen gemiddeld 13 gulden, terwijl een half vat Hollandse boter (eveneens 136 pond) slechts 10 gulden 10 stuiver kostte. De meeste ossen werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de Compagnie van Lierse veehandelaars gekochtGa naar voetnoot49.; de Lierse koopman Gommaer Puttaert was hun belangrijkste leverancier: hij alleen leverde niet minder dan 616 ossen. De Compagnie blijkt haar contract nauwgezet te hebben nageleefd. De garnizoensteden werden steeds regelmatig van voldoende levensmiddelen voorzien. De kwaliteit van het geleverde voedsel moet over het algemeen vrij behoorlijk geweest zijn. Klachten hierover hebben wij alleszins nergens aangetroffen. Na de Vrede van Cateau-Cambrésis (2-3 april 1559) kende West-Europa enkele jaren rust. Een groot deel van het leger in de Nederlanden werd bijgevolg ontbonden. Voor de regering had de verdere uitvoering van het contract dat zij met Wouter Seroye en de Compagnie had gesloten dan ook geen zin meer. De handelaars van hun kant wensten eveneens het contract te verbreken, omdat de regering hun nog aanzienlijke bedragen schuldig was. Beide partijen kwamen daarom op 26 maart 1561 overeen het contract te beëindigen. De Compagnie zou vóór mei 1561 de garnizoenen nog een laatste maal van levensmiddelen voorzien en daarna haar rekeningen voorleggen aan Jan van Naves, commissaris der levensmiddelen, en Jan van den Dijcke en Pieter Butkens, raadsheren in de Rekenkamer van BrabantGa naar voetnoot50.. Het is evident dat de massale leveringen van voedingswaren aan het leger in de jaren vijftig der zestiende eeuw in belangrijke mate de levensmiddelenpolitiek der centrale regering hebben beïnvloed. Alhoewel reeds in de vijftiende eeuw in duurtejaren graanexport door de centrale instanties werd verboden en dit verbod sedert 1531 in crisisjaren nog maar zelden werd opgehevenGa naar voetnoot51., kregen deze bepalingen in de jaren vijftig der zestiende eeuw een nagenoeg bestendig karakter. Bovendien werden zij in deze periode herhaaldelijk uitgevaardigd in jaren die zeker niet als duurte- laat staan hongerjaren kunnen bestempeld worden. Uit de ordonnaties betreffende de graanhandel die in deze periode werden uitgevaardigd, blijkt duidelijk dat de bekommernis die bij de centrale regering voorzat de bevoorrading van het leger was. In de ordonnantie van 13 januari 1553, waarbij de uitvoer van graan, vlees, vis, boter en kaas voor een termijn van zes maanden werd verboden, gaf de regering als enig motief: ‘Alsoe wij tot versekerheyt... van onsen landen van herwertsovere in desen jegenwoordigen jaere een groot getal van cryechsluyden ende oirlochsvolcke... in diverssche plaetsen in den selven onsen landen (te) onderhouden hebben’Ga naar voetnoot52.. Dit verbod werd daarna nog vijfmaal verlengd met een nieuwe termijn van zes maanden wegens ‘die con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tinuatie van den oirloghe... daerbij gevoucht dat wij nootshalven groote garnizoenen van oirlochsvolcke onderhouden moeten’Ga naar voetnoot53.. Ook de bekend ordonnantie betreffende de graanspeculaties, uitgevaardigd tijdens het catastrofale duurtejaar 1556/57Ga naar voetnoot54., moet ons inziens gedeeltelijk vanuit deze optiek bekeken worden. Humanitaire overwegingen hebben bij het afkondigen van maatregelen tegen de graanspeculaties ongetwijfeld een rol gespeeld. Toch menen wij dat het essentieel de approviandering van het leger was die de regering ertoe bewoog de graanexport te verbieden, graanspeculaties te voorkomen, de steden te machtigen maximumprijzen te bepalen, enz.Ga naar voetnoot55.. Al deze maatregelen moesten in de eerste plaats de taak der legerleveranciers vergemakkelijken. Het gelijktijdig verbod graantransporten binnen de Nederlanden tegen te houdenGa naar voetnoot56., wijst duidelijk in die richting. De lokale instanties zouden immers maar al te vlug geneigd zijn graankonvooien tegen te houden en de eigenaars ervan te verplichten hun voorraden op de lokale markt te verkopen, om aldus de nood der plaatselijke bevolking te lenigen! Typisch is wel dat, terwijl de Nederlanden in 1556/57 met een enorm graantekort hadden af te rekenen, de regering voor de bevoorrading van het leger door Wouter Seroye en Co grote hoeveelheden graan in de Baltische landen liet aankopen en ze over Antwerpen naar de garnizoensteden liet zenden. Op 17 april 1557 schreef de Antwerpse magistraat aan de kanselier van Brabant dat het graan te Antwerpen 4 gulden 10 stuiver per viertel kostte; op 18 juni 1557 was de prijs reeds gestegen tot 10 gulden 10 stuiver per viertelGa naar voetnoot57.. De magistraat schreef in paniek aan de regering ‘(que) ceste ville se treuve en grande perplexité par la penurie et disette des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bledz et grains..., de sorte que grandement est a craindre que quelque mal en pourra sourdre en cas qu'il n'y soit pourveu en brief’Ga naar voetnoot58.. Welnu, op 23 februari 1557 bekende Hans Erasmus van Coppenhaven dat hij in opdracht van Wouter Seroye en Co te Amsterdam 1.000 lasten of 37.500 viertels rogge had gekocht voor de legerbevoorradingGa naar voetnoot59.. In de loop der volgende maanden werden door de Compagnie met hetzelfde doel nog 10.000 viertels Oostlandse rogge en 4.633 viertels tarwe gekochtGa naar voetnoot60.. Aangezien slechts losse rekeningen zijn bewaard gebleven, mogen wij veronderstellen dat deze hoeveelheden maar een deel vormen van het graan dat door de Compagnie over Antwerpen naar de legergarnizoenen werd gezonden. Op het ogenblik dat de Nederlandse bevolking een catastrofaal hongerjaar kende, zag men dus te Antwerpen enorme graantransporten aankomen, die niet bestemd waren om de hongersnood aldaar te lenigen, maar wél om de troepen te ravitailleren! Alhoewel de graanprijzen na de goede oogst van 1557 ineenstortten, verbood de regering in november voor onbepaalde tijd de graanexport uit het graafschap HollandGa naar voetnoot61.. De argumentatie waarmee zij dit verbod rechtvaardigde, bewijst afdoende hoezeer haar levensmiddelenpolitiek in deze periode werd bepaald door het probleem de troepen te bevoorraden. De regering merkte op dat ‘overmidtz die groote excessive dierte van den coren ende graenen in den voirleden jaere herwertsovere geweest zijnde, men alnoch daervan qualijcken genoech versien is om daermede te spijsen ende alimenteren onsen ondersaeten’, maar voegde er dadelijk aan toe ‘ende die ruyteren ende knechten die wij in desen jegenwoerdigen tijt van oirloghe nootzhalven moeten onderhouden’Ga naar voetnoot62.. De Staten van Holland betoogden dat er meer dan voldoende graan voorhanden was om de behoeften te dekken; verder verklaarden zij dat de welvaart van het graafschap voor een groot deel berustte op de verhandeling van het Oostlandse graanGa naar voetnoot63.. Aangezien de regering er alle belang bij had op de Amsterdamse stapelmarktGa naar voetnoot64. regelmatig over grote hoeveelheden graan te beschikken voor de legerbevoorrading, dreef zij haar wil echter door. Wij menen te mogen besluiten dat, evenals in Engeland onder de regering van koningin ElisabethGa naar voetnoot65., de voedselpolitiek van de regering in de Nederlanden in de zestiende eeuw in belangrijke mate werd bepaald door militair-economische mo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieven. Alhoewel humanitaire overwegingen ongetwijfeld een rol speelden en het ingrijpen der regering de bevolking soms indirect kan ten goede gekomen zijn, was de legerbevoorrading bepalend voor de levensmiddelenpolitiek der centrale overheid. In hoeverre de massale leveringen aan het leger de marktprijzen van secundaire voedingswaren hebben beïnvloed, valt aan de hand van het door ons verzamelde materiaal niet uit te maken. Daarvoor is het te onvolledig en is de behandelde periode te kort. Slechts een diepgaand onderzoek van de talrijke rekeningen betreffende de approviandering van het leger, die in het Algemeen Rijksarchief te Brussel berustenGa naar voetnoot66., zou dit belangrijke probleem kunnen oplossen. Het lijkt ons evenwel meer dan waarschijnlijk dat het onttrekken aan de markt van enorme hoeveelheden boter, kaas en spek voor de legerbevoorrading de prijs van deze produkten heeft beïnvloed en mede een verklaring kan geven voor de scherpe prijsstijgingen van deze levensmiddelen in sommige jaren tijdens de tweede helft der zestiende eeuwGa naar voetnoot67.. Een dergelijk onderzoek zou tevens revelerend kunnen zijn voor de plaatselijke marktsituatie, die ongetwijfeld bepalend is geweest bij de aankoop van zekere produkten. |
|