Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 86
(1971)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Het conflict tussen Willem Bardes en Hendrick Dirckszoon
| |
[pagina 179]
| |
schouwde hem niet als een intrigant, maar als een martelaar, een ‘heilige man Gods, een onoverwonnen voorvechter van het Katholiek geloof’ en fra Lorenzo de Villavicentio noemde hem een bekend vijand van de kettersGa naar voetnoot3.. Hebben de collatoren van de Sinte Goedele, hebben Lindanus en fra Lorenzo de man fout beoordeeld? Of geeft het traditionele verhaal slechts een karikatuur van de werkelijke gebeurtenissen? Volgens Hooft en zijn navolgers was het conflict zuiver en alleen een strijd om de macht, met alle mogelijke middelen uitgevochten. De machtsstrijd tussen schout en burgemeester en een sterke persoonlijke rivaliteit spelen stellig een grote rol, maar toch menen wij, dat dit conflict tevens gezien moet worden als een symptoom van de spanningen waartoe de vervolging der ketters door Karel V en Philips II reeds in de jaren vijftig geleid heeft. Maar laten we niet op de conclusie vooruitlopen en beginnen met het verhaal zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren. De bronnen zijn schaars. De dossiers van de processen, tot zulk een omvang gegroeid dat het Hof een apart tonnetje liet maken om ze te verzendenGa naar voetnoot4., zijn niet teruggevonden en moeten als verloren worden beschouwd. Behalve de vonnissen van het Hof van Holland zijn slechts zeer kleine fragmenten bewaard. In de bibliotheek van het Gemeentearchief te Amsterdam berust een bundeltjeGa naar voetnoot5. met afschriften (o.a. van een rekest van Fye) en excerpten, terwijl C. Commelin in zijn Beschrijving van AmsterdamGa naar voetnoot6. een fragment van een brief van het Hof van Holland, een fragment van een rekest van Volckje Willemsdr en enige excerpten van processtukken afdrukt. Helaas zijn, zoals zal blijken, de verklaringen van Fye en Volckje door en door onbetrouwbaar. Deze gegevens kunnen worden aangevuld met enige posten uit rekeningen en verspreide gegevens van elders, die wij in de noten verantwoordenGa naar voetnoot7.. Aan Hoofts berichten kunnen wij niet veel gezag toekennen. Hooft heeft wel enige stukken geraadpleegdGa naar voetnoot8., maar deze aangevuld met de mondelinge overlevering. Zowel zijn interpretatie van de bewaarde stukken als de mondelinge traditie die Hooft, omstreeks zeventig jaar na de gebeurtenissen, optekende, moeten wij zeer kritisch beschouwen.
Een van de protagonisten, Hendrick Dircksz, was een man van betrekkelijk eenvoudige afkomst. Zijn vader was uit Sloterdijk naar Amsterdam getrokken en had | |
[pagina 180]
| |
zich daar een respectabele maar niet prominente positie verworven. Hendrick zelf had in Leuven gestudeerd - hij voerde de meesterstitel-werd in 1525 lid van de vroedschap, in 1526 voor het eerst schepen en in 1539 burgemeester. Hij was zeer begerig naar macht en geld. Met beide was hij - in ieder geval in zijn latere leven - ruim bedeeldGa naar voetnoot9., maar toch hield de man uit Sloterdijk een ressentiment tegen ‘grote heren’. Hij vond dat Bardes te veel aan het Hof verkeerde en ‘met die heeren ende groote meesteren te groote kennisse hadde’Ga naar voetnoot10., en tegen Amsterdamse burgers die in den Haag recht hadden gezocht, zeide hij: ‘gyluyden hebt in den Hage geweest, ende versoect an grooter meesters dan wy zijn, al waeren u huysen hondertduysent gulden, ende al bracht ghyluyden sacken vol redenen ende turffmanden voll bescheets, soe sullen u huysen nochtans aff ende moeten aff’Ga naar voetnoot11.. Een ‘wreet, stuer, nydich ende bitter mensche’ noemden zijn tegenstanders hemGa naar voetnoot12.. Als maar de helft waar is van wat deze tegenstanders beweerden, dan was mr Hendrick een gewetenloos man, die zijn vijanden met alle mogelijke middelen bestreedGa naar voetnoot13.. De door de Wederdopers in 1535 veroorzaakte troebelen maakten een diepe indruk op hem. De Wederdopers deden toen een aanslag op het stadhuis, die leidde tot een gevecht, ‘daerinne doot bleven omtrent xxxiii catholijcke burghers (Godt betert), die hem ter were hadden ghestelt’, en waarbij ook Hendrick zelf gevaar liepGa naar voetnoot14.. Hendrick Dircksz en zijn geestverwanten achtten het toenmalige stadsbestuur mede verantwoordelijk voor deze troebelen, daar dit te mild of te laks was opgetreden tegen de ketters. De angst voor en de haat tegen de ketters zat diep. Nog in 1564 verwezen de burgemeesters naar de gebeurtenissen van 1535 (en van hun standpunt niet geheel ten onrechte: twee jaar later zouden de ketters weer groot rumoer maken). Bij de burgemeestersverkiezing in 1538 had deze ‘sincere ende catholycke’ partij de macht in de burgemeesterskamer verworven en zij was vast besloten de macht in handen te houden. Het was een kleine, door familiebanden hecht aaneengesmede groep, waarvan Hendrick Dircksz al spoedig de leidende | |
[pagina 181]
| |
figuur werd. Geborneerd, fanatiek katholiek, met een ressentiment tegen grote heren, een sterke machtsdrift en weinig scrupules, dat zijn de trekken van deze leidende burgemeester van Amsterdam. Heer Floris Egbertszoon, de pastoor (eigenlijk vice-pastoor) van de Oude Kerk, was in vele opzichten een geestverwant van mr Hendrick. Hij was in Haarlem geboren, had in Leuven gestudeerd en had het baccalaureaat in de theologie verworven. Lindanus achtte hem een onoverwonnen voorvechter van het katholiek geloof, maar Bardes noemde hem een oproerig persoon, die overal twist maakteGa naar voetnoot15.. Om dit te bewijzen verwees Bardes naar zijn optreden in zijn vorige standplaats, Edam. Inderdaad zijn in 1546 in Edam drie personen gearresteerd. Simon Poort, de substituut-schout(!), had omstreeks 1535 de naam gehad van de gereprobeerde secte te zijn en zou ook weten wie van de secte waren. In Edam zou hij in de kerk gezegd hebben dat het vagevuur niet bestaat en dat Maria een gewone vrouw was geweest. Toen een heer Gerryt hem hierover vermaande, had hij dit met de H. Schrift willen bewijzen. Tenslotte had hij de preken van zijn pastoor, heer Floris, veracht. Deze laatste aanklacht, gecombineerd met de opmerking van Bardes, wettigt het vermoeden, dat heer Floris de procureur-generaal op de ketters in Edam attent had gemaakt. Simon Poort ontkende de beschuldiging, maar toch werd zijn tong doorstoken, moest hij een boete betalen, drie jaar binnen Edam blijven en alle zon- en heilige dagen naar de kerk gaanGa naar voetnoot16.. Te zelfder tijd waren Dirck Pieterszoon Smul en Jacob de Geldersman, beiden smid, in Edam gevangen genomen. Twee jaar lang waren zij niet naar de kerk geweest. Dirck had thuis en op de dijk conventikels gehouden, waar ook Jacob kwam, zij geloofden niet in de biecht, sacrament en vagevuur en Jacob had, toen de pastoor (heer Floris) met het sacrament voorbijkwam, dit geen eer bewezen. Beiden volhardden in hun opvattingen en werden te Amsterdam verbrandGa naar voetnoot17.. Tegelijk met deze drie personen werd een collega van heer Floris, de pastoor van Koedijk, gearresteerd. Van zijn lot weten we niet meer, dan dat hij aan de bisschop van Utrecht is uitgeleverdGa naar voetnoot18.. Toen heer Floris uit Edam naar Amsterdam vertrok, keerde in Edam de rust terugGa naar voetnoot19.. Een geheel andere figuur was Willem Bardes. Deze stamde uit een van de oudste Amsterdamse regentengeslachten. Hij was vermogend, had in Italië gereisd, verzamelde Romeinse en Griekse penningen en was geen onbekende in de humanistische kringen aan het hof van de regentes Maria van Hongarije. In 1529 was hij voor het eerst en voor het laatst schepenGa naar voetnoot20.. Toen in 1538 de ‘sincere en catholycke’ partij | |
[pagina 182]
| |
rond Hendrick Dircksz aan de macht kwam, diende Bardes met Jan Ruysch klachten in bij de regentes: Claes Gerritszoon Mattheus (burgemeester in 1538, '40, '41, '43, '46, '50 en '51, overleden in 1553) was een dief en had uit der stede goed gestolen, Claes Loen (burgemeester in 1538, '39, '41, en '45) was een meinedig boef. Na onderzoek door een commissie werden zij vrijgesproken, maar Jan Ruysch werd op grond van zijn onjuiste aanklacht tot een boete veroordeeldGa naar voetnoot21.. In 1542 benoemden de burgemeesters Bardes tot schout. De stad had het schoutambt in pacht, zodat de burgemeesters de schout konden aanwijzen. De benoeming verbaast ons: vier jaar geleden had Bardes ernstige klachten geuit over twee leden van de heersende groep, nu kozen de burgemeesters hem en nam hij uit hun handen dit moeilijke ambt aan. Een moeilijk ambt was het. Als schout moest hij de plakkaten van de Brusselse regering handhaven, ook als zij de kooplieden en de burgemeesters niet aangenaam waren: zo b.v. over de uitvoer van koren in tijden van schaarste en andere maatregelen die de handel belemmerden. Zolang de stad het schoutambt in pacht had, heeft Bardes geen moeilijkheden gemaaktGa naar voetnoot22., en zolang heeft ook Hendrick Dircksz zich weinig aangetrokken van de plakkaten van de keizer, heette het omstreeks 1558Ga naar voetnoot23.. In 1550 echter loste de keizerlijke regering het schoutambt en nadat zij tevergeefs gepoogd had om in strijd met de privileges een niet-Amsterdammer tot schout te benoemen, werd Bardes weer schout, maar nu onafhankelijk van burgemeesterenGa naar voetnoot24.. Daarna begonnen de moeilijkheden. Na enige jaren heeft Bardes Hendrick Dircksz beschuldigd van knoeierijen in 1545 en 1553. In 1545 werd het koren in de stad geïnventariseerd. Wanneer er niet genoeg zou zijn, dreigde een uitvoerverbod. Hendrick Dircksz zou de kooplieden hebben geraden meer koren op te geven dan zij hadden. In 1553 zou bij de aangifte voor een belasting van de 10e penning op de huurwaarde van onroerende goederen zijn geknoeid. Volgens de burgemeesters hadden zij alleen rekening gehouden met de extra hoge onderhoudskosten in Amsterdam, iets wat de commissarissen verzuimd hadden. De klacht van Bardes werd overgenomen door de procureur-generaal, maar het Hof verklaarde deze in 1562 onontvankelijk in zijn eisGa naar voetnoot25., al moest de procureur-generaal wel het recht van Zijne Majesteit in deze zaak bewaren, wat vermoedelijk betekende, | |
[pagina 183]
| |
dat hij een civiele procedure moest aanspannen om het deel van de opbrengst van de 10e penning waarover het geschil ging in te vorderen en om de kosten van het proces op de burgemeester te verhalenGa naar voetnoot26.. Nog bij een derde zaak is Bardes betrokken geweest. In of kort voor 1555 wendde Willem Snouckaert, raadsheer in het Hof van Holland, zich tot de bevoegde autoriteiten met klachten over knoeierijen door Cornelis Suys, eveneens raadsheer in het Hof van Holland. In deze lange klachtenlijst, die niet bewaard is, werd o.a. gesproken over geschenken van de regeerders van Amsterdam aan Suys. Bij deze aanklacht speelde ook Bardes een rol. Het eind van het proces was, dat Snouckaert bij sententie van zijn ambt werd beroofd, terwijl de beschuldigde, Suys, niet alleen werd gehandhaafd, maar zelfs tot president van het Hof werd benoemdGa naar voetnoot27.. Driemaal heeft Bardes dus klachten ingediend over knoeierijen van magistraten, driemaal is de betrokkene vrijgesproken, tweemaal is de aanklager veroordeeld, maar in beide gevallen is Bardes ongedeerd gebleven. Wat moeten we hieruit concluderen? Was Bardes een ijverig strijder tegen corruptie, maar konden de beschuldigingen niet voldoende bewezen worden? Was hij een querulant die op grond van loze geruchten anderen aanviel? Het is niet duidelijk. Men krijgt echter de indruk dat Bardes het vertrouwen van de procureur-generaal en de stadhouder genootGa naar voetnoot28., terwijl Hendrick Dircksz zich verdedigde met juridische spitsvondighedenGa naar voetnoot29.. Het lijkt me in ieder geval onjuist, wanneer Elias de processen van Bardes tegen mr Hendrick alleen maar beschouwt als plagerijen van een aristocraat tegen een homo novus die hij niet kan zettenGa naar voetnoot30.. Als schout had Bardes een belangrijke rol te spelen bij de bestrijding van de ketters. Ook hier vinden we na 1550 een verandering in zijn houding. Tot die tijd deed hij - naar het schijnt - wat de regering van hem verwachtte. In de eerste zes jaar was dat niet zo erg veel. In die zes jaren velde de Amsterdamse schepenbank slechts vier doodvonnissen over kettersGa naar voetnoot31.. In 1547 of 1548 vond te Antwerpen een ‘rumoer’ plaats, dat voor vele Dopers een reden was om te vluchten. Verscheidenen trokken naar Amsterdam, sommigen na een kort verblijf in Dordrecht. In februari 1549 werden daarop in Amsterdam een vijfentwintigtal personen gearresteerd, misschien op aanwijzing van de Antwerpse | |
[pagina 184]
| |
magistraat. Bijzonderheden zijn niet bekend. Anderen, eenentwintig in aantal, konden bijtijds vluchten; zij werden gedagvaard en bij verstek verbannen. Het proces tegen de gevangenen leidde tot niet minder dan veertien doodvonnissen in 1549 en 1550. Een aantal gevangenen werd op handtasting vrijgelaten, hoewel zij toch wel suspect warenGa naar voetnoot32.. Omstreeks 1545 of 1546 kwam een zielig mens, Gele Fye, bij de schout. Voluit heette zij Sophie Harmensdochter van ZwolleGa naar voetnoot33.. Nu is Harman van Zwolle, ook Harman Hoen genoemd, op 28 juli 1535 te Amsterdam als wederdoper terechtgesteld. Het lijkt zo goed als zeker, dat deze Harman de vader van Fye was. Wij horen voor het eerst over Harman in 1533. Toen woonde hij nog in Zwolle. Daar bedreigde hij de pastoor enige malen in zijn huis, sprak de schout in het gerecht onbeschaamd toe en liet de rector van het Broerenklooster een suspect boekje zien. In zijn huis in Zwolle hield hij vergaderingen, hij ‘leerde’ er en verzorgde de uitdelingen aan de armen. Omstreeks 29 september 1534 vond te zijnen huize een bijeenkomst plaats, waar een vreemd man uit Holland was en verscheidene Zwolse burgers met de nieuwe leer kennis maakten. Kort daarna verliet Harman Zwolle en liet hij zich te Deventer herdopen. In april vertoefde hij met andere vluchtelingen in Groningen in de herberg Het Gulden Anker. Daar zei ‘Adriaen de propheet uuyt Benscop’ tegen hem, dat Amsterdam aan de christenbroeders gegeven was. Er waren wel 5000 broeders in de stad en ‘alle de gheenen, die belaeden ofte verjaecht waeren, de zelve zouden derwaerts commen, mits hier een barmhartich volck was, en zouden hier allegader ontfangen worden.’ Harman en anderen trokken daarop naar Amsterdam. Hij was wel op de hoogte van de aanslag op 10 mei, maar het schijnt dat hij er niet actief aan deelgenomen heeft. Na de aanslag werd hij gevangengenomen, onder tortuur verhoord en 28 juli 1535 ter dood veroordeeldGa naar voetnoot34.. Fye moet tussen de tien en de twintig, vermoedelijk tussen de vijftien en de twintig jaar geweest zijn, toen haar vader werd onthoofd en gevierendeeld, toen de resten van zijn lichaam buiten de stad werden opgehangenGa naar voetnoot35.. In deze jaren horen we niets over haar, haar broerGa naar voetnoot36. of haar moeder Lubbertje. In Groningen was Harman | |
[pagina 185]
| |
naar het schijnt zonder vrouw of kindGa naar voetnoot37.. In 1537 vinden wij Fye in Amsterdam. Zij was op de hoogte van Doperse bijeenkomsten in de buurt van het Cellezustersklooster en elders. Zij meldde deze aan Pieter Cantert, schepen en mr Cornelis Dobbens, schoutGa naar voetnoot38.. Zes arrestaties waren het gevolg. Drie mannen werden 12 april onthoofd, twee jongens en een Geldersman die met ketterse boeken had gelopen werden verbannenGa naar voetnoot39.. Jarenlang horen wij weinig over haar. Zij trouwde of was al getrouwd met een man ‘van seer soberen regimente’, zodat hij herhaaldelijk boete aan de schout moest betalen. Er was echter geen geld om de boetes te voldoen en daarom richtte Fye zich omstreeks 1546 tot schout Bardes. Zij vertelde van haar uiterste armoede en vroeg kwijtschelding van de boetes van haar man, ‘daer by seggende, dat sy van Swoll geboren was ende mitsdien wel kende dieversche moertbranders ende sectarissen’. Bardes ging op Fye's voorstellen in en zegde haar een beloning toe als zij moordbranders, Herdopers ‘ende ander oproerighe menschen’ zou melden. Hij vond Fye wel een lichtvaardige vrouw, maar uit medelijden en omdat ze misdadigers en sectarissen aanbracht gaf hij het arme mens in de loop der jaren wel 300 gulden, ook al bleken haar aanwijzingen dikwijls onbetrouwbaarGa naar voetnoot40.. Dit bevestigt de indruk, dat Bardes tot 1550 zonder al te grote tegenzin heeft meegewerkt aan de vervolging van de Dopers, al beweerde Fye later dat hij zich al in 1549 niet zo had ingespannen om alle beschuldigden te vangen, als wel verwacht had mogen wordenGa naar voetnoot41.. Op zeker moment, vermoedelijk in het najaar van 1550, vertelde Bardes Fye, dat hij herhaaldelijk en voor geruime tijd naar het Hof te Brussel moest reizen en daarom bracht hij haar in contact met burgemeester Joost Buyck, die van oktober 1550 tot januari 1551 waarnemend schout was, zodat zij ook bij afwezigheid van de schout haar diensten kon bewijzen. Via Joost Buyck maakte zij kennis met de andere burgemeesters, onder anderen met mr Hendrick Dircksz. Zo merkte zij, ‘dat die burgemeesters ende bijsonder mr Hendrick Dirckx zoen geen goet hart op de schouttet en hadde, alsoe sij seijden, dat die schoutet te veel ten hoeven reijsen ende met die heeren ende groote meesteren te groote kennisse hadde ende dat hij ten hove all anbrocht wat inder stadt geschiedeGa naar voetnoot42., sorgende dat hij die stadt bederven soude, mackende oick van hem een luyteriaen ende diergelicke.’ Fye was zo gedienstig dit over te brengen aan de schout, die haar immers zo hielp. De schout gaf, volgens Fye, geen aandacht aan haar woorden, maar vond toch wel redenen om | |
[pagina 186]
| |
Fye te verbieden verder bij hem thuis te komen en om zijn steun aan haar in de loop van 1551 of 1552 te stakenGa naar voetnoot43.. In 1552 kwam Fye op het spoor van bijeenkomsten van Dopers ten huize van Volckje Willemsdr en een andere vrouw, Felicitas of Filistis genoemd. Zij rapporteerde ze en in mei kon de nachtwacht een goede vangst doen. Tot de arrestanten behoorde ook Volckje, maar zij en enige anderen werden na verloop van tijd weer vrij gelaten, omdat zij kennelijk niet bij de vergaderingen betrokken waren geweest. De verhoren geven de indruk, dat veel vreemdelingen in het huis van Volckje sliepen, dat zij een herberg, of misschien kunnen we beter zeggen een slaaphuis, hield, waar verscheidene Dopers verblijf hieldenGa naar voetnoot44.. Fye's tip aan de autoriteiten had afschuwelijke gevolgen. In Amsterdam werden 6 augustus zes mannen verbrand en op 16 januari van het volgende jaar nog een man en een vrouw, terwijl vier dagen later drie personen die herroepen hadden, werden onthoofdGa naar voetnoot45.. Bij de verhoren was de naam genoemd van Lourens, een snijdersgezel uit Workum. De dag na dit verhoor vertrok een bode naar Friesland en in de eerste helft van 1553 werden daar negen Dopers terechtgesteld, onder wie Lourens. Burgemeester Hendrick Dircksz ging in eigen persoon naar Leiden en Hoorn ‘ommte te vervolgen eenige anabaptisten ende diergelijcke vertwijffelde menschen, door hun complicen hier gevangen dedelateerd’, en ook in Leiden volgde een reeks doodvonnissen, die duidelijk het gevolg waren van de verhoren te Amsterdam. Uit Antwerpen werd Hans de Drucker genoemd, en 23 september 1552 werd deze te Antwerpen met drie anderen terechtgesteldGa naar voetnoot46.. Volgens Fye had zij de Dopers ten huize van Volckje gemeld aan de schout, maar het was Hendrick Dircksz die de beloning aan de commandant van de nachtwacht en zijn tweeendertig wakers uitbetaalde, het was Hendrick Dircksz die geld gaf aan de ‘delateurs en de aenbrengers van den anabaptisten’Ga naar voetnoot47. en het was Hendrick Dircksz, en niet de schout, die naar Leiden en Hoorn reisde. Behalve de reeds genoemde terechtgestelden moest de Amsterdamse schepenbank nog vier andere gevangenen veroordelen. Volgens Fye wilde Bardes geen doodvonnis ‘overmits zijluyden onnozel zijn’Ga naar voetnoot48.. Over Stijntje Evertsdr waren allen het eens: verbanning en niet doodstraf was hier op zijn plaats. Over de anderen verschilden echter de meningen. Burgemeester Hendrick Dircksz en burgemeester Symon Martens meenden, dat Aechje ‘niet excusabel’ was en zij en burgemeester | |
[pagina 187]
| |
Pieter Cantert wilden dat Wijbrant en jonge Filistis aan den lijve zouden worden gestraft: in Wijbrant vonden zij niet voldoende simpelheid om anders te handelen. De schepenen oordeelden echter anders: zij spraken over allen een banvonnis. Dit was niet in overeenstemming met het advies dat het Hof van Holland had gegeven. De burgemeesters protesteerden dan ookGa naar voetnoot49. en de procureur-generaal van het Hof dagvaardde zes schepenen persoonlijkGa naar voetnoot50. zonder dat wij er meer over horen. Dit was sinds 1538 het eerste onmiskenbare verschil van mening over de bestraffing van ketters. Volgens Fye zou Bardes het met de schepenen eens zijn geweestGa naar voetnoot51.. Het was geen principieel verschil, maar een verschillende beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van bepaalde personen. Maar speelde toch op de achtergrond niet een verschil in mentaliteit mee? Bij de verhoren in 1552 was de naam genoemd van Annetje Dirksdochter, de bastaarddochter van de Waalse schoolmeester. Zij zou in Haarlem zijn gedoopt, terwijl Lysbeth, de dochter van dezelfde schoolmeester, in Leiden in een bijeenkomst zou zijn geweest waar Gielis van Aken, een bekend Dopers leider, leerdeGa naar voetnoot52.. De Waalse schoolmeester was Dirck van Orliens die zich uit den Haag metterwoon in Amsterdam gevestigd hadGa naar voetnoot53.. Annetje was gehuwd met Cornelis Maertsz, een notaris, eveneens uit den Haag afkomstigGa naar voetnoot54.. Dit huwelijk was niet zonder problemen. Aanvankelijk waren Cornelis en Annetje slechts per verba de presenti getrouwd, en niet in de kerk. Zekere tijd daarna huwde Cornelis plechtig in de kerk een andere vrouw, maar in zijn vonnis in 1562 heette Annetje toch zijn ‘tegenwoordige huisvrouw’ en zeer waarschijnlijk was zij dit al in 1553 toen Cornelis Maertsz gearresteerd werdGa naar voetnoot55.. De vrouw van Dirck van Orliens, Mary Floris, zou, tot verdriet van haar man, conventikels hebben gehoudenGa naar voetnoot56.. Cornelis was ten huize van zijn schoonouders geweest, toen daar zijn schoonzuster Lysbeth en anderen kwalijk spraken over de inzettingen der kerk en het sacrament blasfemeerden. Cornelis' vrouw, schoonmoeder en schoonzuster waren dus, als de berichten juist zijn, allen ketters. Catharina Willemsdr, de dochter van de schout, schijnt tot de kennissen van de familie behoord te hebbenGa naar voetnoot57.. Cornelis Maertsz sprak met pastoor Floris Egbertsz over zijn schoonmoeder | |
[pagina 188]
| |
Mary Florisdr en zijn schoonzuster Lysbeth. De pastoor zei later dat hij hen aangebracht hadGa naar voetnoot58., maar dat was kennelijk niet de bedoeling van Cornelis. De volijverige pastoor gaf het bericht door aan de magistraat. De schout reageerde niet. Toen de schout echter omstreeks allerheiligen 1553 te Brussel was, liet burgemeester Cornelis Dobbens buiten de substituut van de schout om Mary Florisdr gevangen nemen. Na zijn terugkomst protesteerde Bardes bij het Hof van Holland tegen het eigenmachtig optreden van de burgemeester. Het Hof hoorde beide partijen in den Haag, de procureur-generaal verhoorde Mary en het Hof stelde op 29 november 1553 de schout in het gelijk. De burgemeester mocht geen arrestaties verrichten buiten de schout of zijn substituut omGa naar voetnoot59.. Deze beslissing van het Hof spreekt eigenlijk vanzelf, maar wat verbazing wekt, is dat hierna Bardes Mary Florisdr in vrijheid steldeGa naar voetnoot60.. Was de beschuldiging die heer Floris had overgebracht niet juist? Het lijkt zeer waarschijnlijk, dat Mary wel met ketterij besmet was. Haar arrestatie verwekte in de kringen van de Dopers sensatieGa naar voetnoot61.. Misschien heeft zij de beschuldiging ontkend en is zij bij gebrek aan bewijs vrij gelaten. Cornelis Maertsz is in ieder geval geschrokken van de gevolgen van zijn gesprek met de pastoor. Aanvankelijk had hij verklaard, dat zijn schoonvader met schreiende ogen bij hem geklaagd had over de conventikels van Mary, later ontkende hij dit en beweerde hij, dat de burgemeesters Mary moesten vrijlaten. Hij wilde zelf garant staan, dat zij na een oproep weer verschijnen zouGa naar voetnoot62.. Nadat het Hof burgemeester Cornelis Dobbens in het ongelijk had gesteld, ging de schout tot de tegenaanval over. Hij arresteerdeGa naar voetnoot63. Cornelis Maertsz en klaagde hem aan voor het gerecht van Amsterdam. De aanklacht kennen wij niet, maar vermoedelijk ging het over zijn lichtvaardig ‘aanbrengen’ van zijn schoonmoeder. Om de achtergrond hiervan te weten te komen wilde de schout hem onder tortuur verhoren. Graag zouden wij weten welke vermoedens Bardes hiertoe brachten. Verdacht hij de pastoor dat hij Cornelis Maertsz opgestookt zou hebben? De schepenbank weigerde de tortuur en sprak Cornelis vrij. Daarop gingen de procureurgeneraal en de schout in hoger beroep en brachten de zaak voor het HofGa naar voetnoot64.. | |
[pagina 189]
| |
Het lijkt duidelijk, dat er na 1550 iets veranderd is in de houding van de schout tegenover de ketters. In 1552 is Hendrick Dircksz de stuwende kracht bij de processen en wenst de schout mildere straffen dan de burgemeesters. In 1553 kon burgemeester Cornelis Dobbens Mary Floris pas arresteren toen de schout afwezig was. Na 1553 zijn te Amsterdam voorlopigGa naar voetnoot65. geen doodvonnissen over ketters meer uitgesproken. Drie boekverkopers, die in 1560 gevangen genomen werden wegens de verkoop van ketterse boeken, kregen vrij lichte straffenGa naar voetnoot66.. In 1564 klaagden de burgemeesters, dat Bardes hun aanwijzingen over ketters zo weinig actief opvolgde, dat deze steeds konden ontsnappen. Een vroedvrouw, Duyff Jansdr, Hans Craeghen vrouw, was in 1544 veroordeeld omdat zij een preek van de doperse Jan Claessen had bijgewoond. Haar was toen verboden langer als vroedvrouw op te treden. Toch was zij weer als vroedvrouw gaan werken en bespotte zij zelfs andere vroedvrouwen die volgens de plakkaten alle pasgeboren kinderen bij de pastoor of de kapelaan aangaven, zodat deze konden nagaan of de kinderen gedoopt werden. De schout deed er niets aanGa naar voetnoot67.. Dit alles lijkt in strijd met uitspraken van Bardes zelf in september 1555. Jan Scheyfve, raadsheer in de Geheime Raad, verhoorde toen de schoutGa naar voetnoot68.. Deze verklaarde, dat hij zich steeds moeite had gegeven de ketterij te bestrijden. Om dit te bewijzen wees hij niet alleen op de talrijke vonnissen in 1549-50 en 1552-53 voltrokken, maar ook op zijn activiteiten in 1555. Al lang wist hij uit de verhoren van Dopers, dat Willem Symonszoon Verhouff, alias Willem Trip, ‘van de secte’ was. Trip, geboren uit den Haag, had zijn vrouw verlaten en leefde sinds omstreeks 1549 met Janneke Laureysdr, geboren uit ‘s-Hertogenbosch, geprofessiede non in het convent van ArkelGa naar voetnoot69.. Bardes vernam nu, dat hij te Weesp verbleef en lichtte de baljuw van Muiden in. Daar deze aarzelde Trip gevangen te nemen, stelde Bardes zich schriftelijk garant voor de gevolgen van deze arrestatie. Toen Trip eenmaal gevangen was, bood hij Bardes aan om alle (!) Anabaptisten in het land aan te geven. Trip noemde de procureur-generaal vier personen in Amsterdam, die daarna door Bardes zijn gearresteerd. Deze vier ontkenden echter het hun ten laste gelegde, ook na confrontatie met Trip. Een vonnis over Trip of over het viertal is niet bekend. | |
[pagina 190]
| |
Het laatste wat we weten, is dat Trip eind 1556 te Muiden gevangen zatGa naar voetnoot70.. Alles rond de figuur van Trip blijft raadselachtig en daardoor is het moeilijk Bardes’ houding in dezen te beoordelen. Heeft Bardes Trip als een gevaarlijk individu, als een verleider, beschouwd en daarom zo actief aan zijn arrestatie meegewerkt? Was Bardes niet uit zichzelf zo actief, maar handelde hij op uitdrukkelijk bevel van hoger hand? Heeft hij, nu hij zich bedreigd voeldeGa naar voetnoot71., willen bewijzen dat hij zijn plicht verstond? De laatste veronderstelling lijkt het meest waarschijnlijk. Ook de episode Trip kan echter de indruk niet wegnemen, dat er bij Bardes na 1550 een groeiende afkeer was van de kettervervolging. Dit hield geen verband met zijn twist met Hendrick Dircksz. Hendrick Dircksz kon hij hierdoor niet treffen, zichzelf stelde hij echter aan grote gevaren bloot zeker met een vijand als Hendrick Dircksz in de stad. De verklaring zullen wij elders moeten zoeken. Bij de verhoren in 1549 had men de gevangenen uitvoerig ondervraagd over oproerige plannen, maar allen hadden ontkend dat zij of degenen ‘die van hun verstand waren’ ooit dergelijke bedoelingen gehad hadden. Zij wilden slechts vreedzaam leven en God dienen. De Heer had hun verboden iemand kwaad te doen, zij moesten zelfs weldoen degenen die hun kwaad dedenGa naar voetnoot72.. Het zou meer dan begrijpelijk zijn, als na deze verhoren bij iemand als Bardes de twijfel groeide of het wel juist was deze mensen ten dode toe te vervolgen. Het lijkt dan ook onjuist, als Elias suggereert, dat Bardes, ‘de oude ketterjager’, in 1564 zuiver uit opportunistische redenen steun zocht bij een groep burgers die later in meerderheid protestant zullen blijken te zijnGa naar voetnoot73.. Het is begrijpelijk, dat Hendrick Dircksz en Floris Egbertsz weinig te spreken waren over een schout die zo goed lette op de handel en wandel van burgemeesters, maar van ketters zoveel door de vingers zag. Ondertussen kwam Fye steeds verder in moeilijkheden. Haar man werd in 1552 ‘godt betert dootgesteken’. Zij bleef achter met vier kleine vaderloze kinderen. | |
[pagina 191]
| |
Een jaar later had zij een vrijer, althans zij meende dat zij er een had, maar tot een huwelijk kwam het niet. Volgens Bardes boeleerde zij als weduwe met ‘een quidam’Ga naar voetnoot74.. In 1558, toen zij al drie maanden in de gevangenis zat, kreeg zij nog een kind. Toen Bardes zich van haar distancieerde en haar geen hulp meer gaf, was zij overgeleverd aan Hendrick Dircksz en aan de pastoor, die zij als parochiaan of via mr Hendrick had leren kennen, en die haar ook financieel steunde. Wij weten niets van de gesprekken van Fye met de pastoor of mr Hendrick, maar het verbaast ons niet, dat de pastoor weldra van Fye vernam, wat hij en de burgemeester vermoedelijk al zo lang hadden willen horen: dat de schout en zijn vrouw voor de oploop van 1535 herdoopt zouden zijn geweest. De pastoor schreef daarop, vermoedelijk midden 1553, een brief aan de hoofdinquisiteur Ruard Tapper om dit belangrijk gegeven onder zijn aandacht te brengenGa naar voetnoot75.. Was deze beschuldiging waar? Een dwingende conclusie is hier niet mogelijk. In 1538 werd al verteld dat Bardes doperse sympathieën had, maar de man die dit bericht rondstrooide werd gedwongen het te herroepenGa naar voetnoot76.. Het lijkt echter niet onwaarschijnlijk, dat de wereldwijze humanist Bardes met een belangstellend, maar skeptisch, oor geluisterd heeft naar sommige Wederdopers, om te weten wat er onder de mensen leefde. De Dopers zouden hieruit - ten onrechte - geconcludeerd hebben, dat hij een der hunnen was. Heer Floris kende deze geruchten natuurlijk en wellicht heeft hij toen hij met Fye, de dochter van de Wederdoper Harman Hoen, in contact kwam bij haar geinformeerd of zij er iets van wist. De karakterloze, domme, misschien zelfs debiele FyeGa naar voetnoot77., die zich in het leven trachtte staande te houden door de grote heren naar de mond te praten en hun te vertellen wat zij dacht dat zij horen wilden, zal hem daarop de gewenste gegevens verschaft hebben. Dit is alles hypothese maar er is geen reden om te veronderstellen dat de pastoor aan Tapper bewust onwaarheden heeft geschrevenGa naar voetnoot78.. | |
[pagina 192]
| |
Er is ook geen reden om te veronderstellen, dat Hendrick Dircksz hem had opgestookt. We hebben gezien hoe de pastoor in Edam een ijverig ketterjager was geweest, en hoe hij op grond van een toch wel als vertrouwelijk bedoeld gesprek van Cornelis Maertsz, Mary Florisdr en Lysbeth aangaf. Het ligt geheel in deze lijn, dat hij nu Fye's berichten aan Tapper stuurde. Het lijkt ook dat Hendrick Dircksz te slim was om op dergelijke lichte gronden een aanval op de schout in te zetten, want hij wist stellig hoe gevaarlijk lichtvaardige beschuldigingen voor de aanklager warenGa naar voetnoot79.. Toen de pastoor het balletje eenmaal aan het rollen had gebracht, zal hij zich echter alle moeite gegeven hebben om te zorgen dat het de goede kant op ging. Omstreeks kerstmis 1553 zou de procureur-generaal uit Den Haag komen om onderzoek te doen naar de naam, faam en wandel van de schoutGa naar voetnoot80.. Van te voren gingen mr Hendrick en de pastoor nerveus aan het werk om zoveel mogelijk bewijsmateriaal ten laste van de schout bijeen te brengen. Zij lieten Fye bij zich komen en instrueerden haar wat zij de procureur-generaal moest zeggen. Deze zou een brief bij zich hebben (kennelijk door heer Floris, mr Hendrick of een van hun kornuiten geschreven) en Fye moest de inhoud hiervan bevestigen. Als alles goed verliep, zouden ze haar rijkelijk belonenGa naar voetnoot81.. Fye zette zelfs een val op voor de schout - liet zich althans gebruiken om een val op te zetten. Op ‘Sinte Nicolaes avont’ kwam zij bij een notaris, Adriaen de Slijper. Zij beweerde dat twee Dopers, Ruth van Naarden en Jan van Hasselt, bij haar thuis gegeten hadden en dat zij dit aan de schout had bericht zonder dat deze maatregelen genomen had. De volgende dag zou zij nu naar de schout gaan en hem vragen waarom hij de Dopers niet had gearresteerd. Adriaen moest dan als luistervink bij de vensters staan om te horen wat Bardes zou antwoorden. Adriaen beweerde, dat de schout hem daarna gevraagd had tegen de procureur-generaal over hem het kwaadste niet te zeggen, maar over dit laatste sprak hij zichzelf bij verschillende verhoren tegenGa naar voetnoot82.. Het is een wonderlijk verhaal. De kern ervan schijnt waar te zijn. Bardes verklaarde in september 1555 dat twee jaar geleden gesproken was over een eventuele arrestatie van Lenaert, Ruth of Jan van Hasselt, die in het huis van Fye zouden verblijven. Bardes had toen betoogd, dat hij speciale opdracht had om Gielis van Aken te arresteren. Wanneer hij nu bij Fye anderen gevangen nam, zou Gielis nooit meer bij haar komen. | |
[pagina 193]
| |
Bovendien achtte hij Fye onbetrouwbaarGa naar voetnoot83.. Het lijkt dus zeker, dat Fye aan de burgemeesters bericht heeft, dat er Dopers bij haar thuis waren. Of dit bericht waar was, is een andere zaak; later verklaarde Fye, dat ze Gielis van Aken en Jan van Hasselt niet eens kendeGa naar voetnoot84.. Ook achtte het Hof bewezen, dat Fye Adriaen gevraagd heeft bij het venster te luisteren naar het antwoord van de schoutGa naar voetnoot85.. Al vaak had Fye (op initiatief van heer Floris?) getracht van Volckje Willemsdr bezwarende getuigenissen over de schout los te krijgen. Ten huize van Volckje waren in 1552 talrijke Dopers gearresteerd, en het lag voor de hand te veronderstellen dat zij het een en ander van de Dopers wist, en dus misschien ook over Doperse relaties van de schoutGa naar voetnoot86.. Volckje en haar man waren arm en van de burgemeesters afhankelijk. Haar man was bierdrager - een stadsambt - en zij woonden op een stadstoren. Fye dreigde nu, beweerde Volckje in 1557, dat Volckje en haar man van de stadstoren gezet zouden worden als zij geen belastende verklaring over de schout aflegdeGa naar voetnoot87.. De procureur-generaal verhoorde de schout, Fye, Volckje, Adriaen de Slijper, Cornelis Maertensz en vermoedelijk nog anderen. Fye bevestigde bevreesd, bevend en schreiend wat in de brief stond die de procureur-generaal bij zich hadGa naar voetnoot88.. Schout Bardes diende een schriftelijke justificatie inGa naar voetnoot89.. Toen de procureur-generaal na lange verhoren weer vertrok was weinig meer duidelijk geworden dan dat de zaken bijzonder ingewikkeld waren. Inmiddels zat Cornelis Maertsz nog steeds gevangen. Was er verband tussen zijn proces en de beschuldigingen tegen de schout? Eén ding hadden beide zaken gemeen: beide waren door de pastoor aan het rollen gebracht zonder dat hij over voldoende bewijsmateriaal beschikte. Misschien is er nog een andere schakel. In het vonnis van Cornelis Maertsz worden - heel ongebruikelijk - twee vrouwen wel aangeduid, maar niet met name genoemd. De ene was de vrouw met wie hij een tijd getrouwd was geweest, de andere is de schrijfster van een brief met ‘quade woerden van de sacramenten’Ga naar voetnoot90.. In een brief van het Hof is sprake van een andere brief over Mary Florisdr, geschreven door Catrine Willemsdr, de dochter van de schoutGa naar voetnoot91.. Was de briefschrijfster waarover in het vonnis wordt gesproken ook de schouts- | |
[pagina 194]
| |
dochter? Men zou het haast denken, maar daar staat tegenover dat het wel erg onwaarschijnlijk is, dat de dochter van de schout het sacrament kan blasfemeren zonder dat dit voor haar of haar vader kwalijke gevolgen had. In januari 1555 liet het Hof, hiertoe gemachtigd door de regentes, Cornelis Maertsz overbrengen naar de Haagse gevangenpoort. De eerste juni veroordeelde het Hof hem tot tortuur. Cornelis ging tegen dit vonnis in hoger beroep bij de Grote Raad te Mechelen, die het Hof in het gelijk steldeGa naar voetnoot92.. Ook Fye en Volckje werden weer verhoord en elk verhoor maakte heer Floris en de burgemeester bevreesd dat Fye niet zou blijven bij wat zij heer Floris gezegd had. Zij realiseerden zich ter dege, dat zij door hun lichtvaardige aanklacht grote risico's liepenGa naar voetnoot93.. Met beloften en dreigementen, met giften en gaven hebben zij gewerkt om van de beide vrouwen de gewenste verklaringen los te krijgen, om te bewerken dat Fye haar belastende verklaringen voor de procureur-generaal zou handhaven. Zij hebben hierbij op bijzonder onbehoorlijke manier misbruik gemaakt van hun maatschappelijk overwicht en van de armoede van de beide vrouwen. In september 1555 kwam een raadsheer uit de Geheime Raad, Jan Scheyfve, naar Amsterdam en verhoorde BardesGa naar voetnoot94.. Het is Bardes gelukt zich vrij te pleiten en nu werden de bordjes verhangen. In maart 1556 liet de procureur-generaal niet Bardes, maar Fye en Volckje arresteren en naar den Haag brengen, vermoedelijk op aanklacht van vals getuigenis en meineed. De beide vrouwen poogden nu zichzelf vrij te pleiten door te beweren, dat zij onder druk van Hendrick Dircksz en de pastoor tot hun valse verklaringen waren gebrachtGa naar voetnoot95.. Hun beschuldigingen tegen de schout waren onbetrouwbaar gebleken, er is geen reden te veronderstellen dat hun aanklacht tegen de pastoor en de burgemeester wel juist was. Het Hof althans twijfelde eraan. Het achtte Fye, Volckje en Cornelis Maertsz ‘seer lichte ende vuyle persoenen’ en wilde op hun getuigenis geen vonnis vellen zonder dat er aanvullend bewijsmateriaal wasGa naar voetnoot96.. Na advies van de Grote Raad te Mechelen achtte de Geheime Raad tenslotte voldoende redenen aanwezig om heer Floris Egbertsz en mr Hendrick Dircksz, pastoor en burgemeester van Hollands grootste stad, te arresteren op verdenking van subornatie van getuigen. De stadhouder Maximiliaan van Bourgondië kreeg hiertoe opdracht. De 4e maart 1558 nam de procureur-generaal beiden gevangenGa naar voetnoot97.. De processen duurden lang en het Hof heeft de subornatie van getuigen niet kunnen bewijzen. Na anderhalf jaar gevangenschap overleed Volckje op 18 november | |
[pagina 195]
| |
1557 in de gevangenisGa naar voetnoot98., en het duurde nogmaals anderhalf jaar voor het eerste vonnis viel. Adriaen de Slijper, inmiddels ook gearresteerd, werd 23 januari 1559 wegens tegenstrijdige getuigenissen veroordeeld tot geseling en verbanning ten eeuwigen dageGa naar voetnoot99.. De andere processen, allen met elkaar verbonden, sleepten nog drie jaar voort. Soms klaagde het Hof dat de commissarissen van de bisschop (betrokken bij het proces tegen de priester Floris Egbertsz) de zaak traineerdenGa naar voetnoot100., maar ook heer Floris zelf maakte gebruik van alle mogelijkheden die het procesrecht hem boodGa naar voetnoot101.. Weer werden de Geheime Raad en de Grote Raad geraadpleegd en Christiaen de Waerdt, in 1553 procureur-generaal bij het Hof van Holland, maar nu raadsheer te Mechelen, kwam weer naar den Haag om het Hof te assisteren. Het Hof meende dat tortuur van de pastoor nieuw licht op de kluwen van processen zou kunnen werpen, maar het kreeg geen vergunning hiertoeGa naar voetnoot102.. Tenslotte veroordeelde het Hof op 3 maart 1562 Fye na zes jaar gevangenschap. Op het schavot zou haar tong (waarmee zij vals getuigenis had gegeven) worden afgesneden en daarna zou zij verbrand worden, de straf voor ketters die, nu haar getuigenis onbetrouwbaar bleek, op haar werd toegepastGa naar voetnoot103.. De volgende dag hoorde Cornelis Maertsz een veel lichtere straf over zich uitspreken: het Hof ontnam hem het ambt van notaris en bande hem voor tien jaar uit Holland, Zeeland en Friesland. Bij dit vonnis had het rekening gehouden met de negen jaar die hij al in gevangenschap had doorgebrachtGa naar voetnoot104.. Nogmaals drong het Hof nu te Brussel aan op vergunning om de pastoor onder tortuur te brengen, maar tevergeefs. De 16e april 1562 berustte het Hof erin en wees op grond van de gegevens die het zonder tortuur had kunnen verkrijgen, een vonnis dat bijna, maar niet geheel, conform was aan het advies van de Grote Raad. De pastoor moest verklaren, dat hij ‘temeraerlicken, indiscretelicken ende min dan te rechte geinformeert zijnde’ op grond van mededelingen van Fye de schout en zijn vrouw bij de inquisiteur Tapper had aangeklaagd. Hij moest de kosten van zijn gevangenschap betalen, mocht zich niet meer met de inquisitie bemoeien en werd uit Amsterdam verbannen. Over de subornatie van getuigen zweeg het HofGa naar voetnoot105.. De volgende dag viel ook de beslissing in het proces tegen de burgemeester. Ook | |
[pagina 196]
| |
hier zweeg het Hof over de subornatie van getuigen, terwijl de procureur-generaal niet ontvankelijk werd verklaard in zijn klacht over fraude bij de inning van de 10e penning en bij de inventarisatie van het koren in 1545Ga naar voetnoot106.. Mr Hendrick begon onmiddellijk voor de Amsterdamse schepenbank een proces wegens injurie tegen Bardes, welk proces al spoedig voor de Grote Raad te Mechelen werd voortgezet. Het was nog niet beslist, toen de troebelen van 1566 begonnenGa naar voetnoot107.. In 1563 werd mr Hendrick weer burgemeester van Amsterdam.
Het conflict tussen Hendrick Dircksz en Bardes is in zeker opzicht uniek. In de meeste andere steden zouden het Hof van Holland of de Geheime Raad hebben kunnen ingrijpen, de Amsterdamse privileges maakten dit echter onmogelijk. Noch de regentes, noch de stadhouder van Holland, noch het Hof hadden enige invloed op de burgemeestersverkiezingen in Amsterdam. Ongestoord kon Hendrick Dircksz daardoor zijn machtspositie opbouwen. Bij de benoeming van de zeven schepenen kon de stadhouder kiezen uit een veertiental hem door de vroedschap voorgedragen, maar ook dit bood niet voldoende mogelijkheden om een onafhankelijke schepenbank te benoemen. Tenzij de koning met voorbijgaan van de privileges, ‘d'auctorité absolute’ burgemeesters en schepenen zou aanstellen, zou het niet mogelijk zijn geschikte personen te kiezen, schreef de stadhouder van Holland, Maximiliaan van Bourgondië, op 9 december 1557 aan de koningGa naar voetnoot108.. Pas in september 1565 zou de Brusselse regering tot een dergelijk krachtige ingreep in strijd met de privileges besluitenGa naar voetnoot109.. In andere opzichten was dit Amsterdamse conflict echter niet uniek, en had het een algemeen belang. Na de troebelen van de jaren dertig stuitte de strenge vervolging der ketters aanvankelijk op betrekkelijk weinig weerstandenGa naar voetnoot110.. In het midden van de veertiger jaren werd nog een groot aantal Batenburgers gevonnist, maar deze uitloper van de Munsterse richting, die zich vooral aan kerkroof schuldig maakte, kon het ongunstige beeld dat velen zich van de ketters gevormd hadden, alleen maar bevestigenGa naar voetnoot111.. In dezelfde jaren werd echter ook een aantal volgelingen van Menno Simons terechtgesteld en daarna kwamen de slachtoffers in overgrote meerderheid uit deze groep. Vroeger of later drong het tot de gematigde magistra- | |
[pagina 197]
| |
ten door, dat de doodstraf voor deze vreedzame Mennonieten barbaars was. In Amsterdam zagen we de houding van de schout in het begin van de jaren vijftig veranderen, zodat na 1553 geen doodvonnissen meer vielen. Ook in het Hof van Friesland won in de jaren vijftig de mening veld, dat men de Dopers niet moest doden, daar zij niets misdeden en alleen maar misleid waren in hun geloof, en ook hier hebben de gematigden na enige tijd hun inzichten kunnen doorzetten, toen Karel van der Nitzen in 1557 president van het Hof werdGa naar voetnoot112.. Het proces van Floris Egbertsz is uitvoerig besproken in de Geheime Raad en de Grote Raad. Christiaen de Waerdt, van 1548 tot 1558 procureur-generaal van Holland en daarna raadsheer in de Grote Raad te Mechelen, kende de zaak van haver tot gort. De geschillen in het Friese Hof zijn in Brussel uitvoerig besproken. Het kan niet anders, of in Brussel en Mechelen moet in brede kring bekend zijn geweest dat Bardes in Amsterdam en 's konings Raad in Friesland de ketterij zo veel mogelijk door de vingers zagen. De gematigden als Bardes en Karel van der Nitzen waren kwetsbaar, want Karel V en Philips II steunden zonder aarzelen de felle ketterbestrijders. Bardes moest zich in 1555 tegenover Jan Scheyfve, raadsheer in de Geheime Raad, dan ook beroemen op de doodvonnissen die in de voorgaande jaren onder zijn verantwoordelijkheid waren geveld, Karel van der Nitzen en zijn collega's in het Friese Hof legden de eed af op de rigoreuze maatregelen die Philips II van hen eiste, maar zij voerden ze niet uitGa naar voetnoot113.. De ‘haviken’ hadden een duidelijk program en een duidelijke inspiratie: Hendrick Dircksz, Hippolytus Persijn (1543-1548 procureur-generaal in Holland, 1548-1557 president van Friesland, 1557-1568 president van Utrecht) en hun geestverwanten konden de troebelen van 1535 maar niet vergeten, een inquisiteur als Franciscus Sonnius achtte het zijn harde plicht de godslasterlijke ketterij ten dode toe te vervolgen. De meeste, zo niet alle, gematigden hadden geen program, zij gingen niet uit van een theorie, zij verdedigden niet principieel de tolerantie, maar vroeger of later kwam hun gevoel voor recht en billijkheid, hun gevoel voor maat, in verzet tegen de gruwelijke doodstraf voor eenvoudige lieden die dwaalden in hun geloof. Voorlopig gingen hun wensen niet verder dan wat meer door de vingers zien. In de ketterprocessen vormde de bewijslast dikwijls een moeilijk probleem. Niet als men een hardnekkig ketter eenmaal gevangen had - dan bleek zijn ‘strafbaarheid’ uit zijn eigen confessie overduidelijk - maar voor men tot arrestatie kon overgaan en wanneer een gevangene het hem ten laste gelegde ontkende. Door op te komen voor de rechtszekerheid, door met name lichtvaardige aanklachten te bemoeilijken, hebben zowel het Hof van Holland als de Staten van dit gewest, | |
[pagina 198]
| |
misschien soms nolens volens, maar soms ook welbewust, de ketterbestrijding gedwarsboomd. In 1543 beschuldigde een Goudse vrouw, Marytje Simonsdr, zelf herdoopt, verscheidene poorters en zelfs vroedschapsleden van ketterij. De aanklacht bleek onjuist en de 3e juli 1534 werd zij door het Hof ter dood veroordeeldGa naar voetnoot114.. Dit was ook in Amsterdam bekend en toen Hendrick Dircksz en Floris Egbertsz na hun voorbarige aanklacht tegen Bardes in moeilijkheden dreigden te komen, trachtten zij Fye tot vluchten te bewegen en mr Hendrick hield haar waarschuwend het voorbeeld voor van ‘de vrouw van der Gouw’. Fye heeft deze waarschuwing in de wind geslagen - heeft misschien de moed niet gehad zich in het avontuur van een vlucht te storten - en haar lot kennen wij. Heer Floris werd verbannen, alleen omdat hij ‘min dan te rechte geinformeerd zijnde’ een aanklacht had overgebracht. Een lichtvaardige aanklacht, zoals die tegen Bardes in 1553 was ingediend, werd na 1556 in Holland vrijwel onmogelijk. De Staten van Holland stelden in 1555 als een van de voorwaarden voor het toestaan van een bede, de eis, dat voortaan bij processen de getuigenverklaringen openbaar zouden zijnGa naar voetnoot115.. In een (ongedateerde) toelichting wordt dit mede gemotiveerd met de opmerking, dat ‘diversche luyden van eeren gecauseert geweest hebbende van heresye ofte andere delicten’ hiervan zouden kunnen profiteren, zoals in Friesland, Utrecht, Antwerpen en andere plaatsen waar dit gewoonte was, zou zijn geblekenGa naar voetnoot116.. De 17e december 1556 verleende Philips II de gevraagde machtiging om alle getuigenverklaringen voor het Hof van Holland aan de tegenpartij bekend te makenGa naar voetnoot117.. Een half jaar later klaagde de Delftse magistraat bij de Staten, dat de pastoor van de Oude Kerk, Jacob van der Goude, arrestatie vroeg zonder opgave van de belastende getuigenverklaringen. De wet van Delft zag geen reden voor een arrestatie, maar de inquisiteurs Tapper en Driutius, die na de dood van de pastoor het proces voortzetten, meenden dat er wel degelijk redenen waren (en terecht: het ging om de bekende rector Geldorpius)Ga naar voetnoot118.. Wanneer men vóór de arrestatie al een groot deel van de bewijzen in handen moest hebben, wanneer een aanklager de openbare mening openlijk zou moeten trotseren, werd een effectieve vervolging wel erg moeilijk. In het ongunstigste geval zou een beschuldigde toch minstens een goede kans krijgen om te ontvluchten. In 1566 meende Philips II, dat ‘sans dénunciateurs ou révélateurs | |
[pagina 199]
| |
toute la reste des paynes qui s'ordonnent est superflue et illusoire, comme demeurant sans effect et exécution’Ga naar voetnoot119.. Deze acties hebben - in ieder geval gedeeltelijk - succes gehad. We zagen al dat in Amsterdam na 1553 geen doodvonnissen over ketters meer geveld zijn, hoewel er toch ketters genoeg warenGa naar voetnoot120.. In 1562 wenste een Amsterdamse Anabaptist, Jan Janszoon Mandemaker, ‘commende tot bekentenisse sijner dwalinghe ende daeraff groot leetwesen hebbende’, zich weer met de oude kerk te verzoenen. Zonder dwang noemde hij een hele reeks van zijn ‘complicen’, een lijst van ruim drie bladzijdenGa naar voetnoot121.. Iemand - wie weten we niet - zond de lijst naar Brussel. De regentes zond deze daarop door naar het Hof van Holland met het bevel de nodige maatregelen te nemen. ‘Nochtans, aengesien dat die delatie voers nijet sterck genouch en is, met maniere dat men nijet en valle in gelycke inconvenient als wel eertijts geschiet is’, moet u ‘met alle discretie’ verdere inlichtingen inwinnenGa naar voetnoot122.. Voor zover ons bekend heeft de hele zaak geen gevolgen gehad. Het volgend jaar werd Wilhelmus Lindanus belast met de inquisitie in Holland. De les van het proces van heer Floris heeft grote indruk op hem gemaakt. Vijfmaal vertelt hij in de weinige uit die periode bewaard gebleven documenten, hoe deze ‘onoverwonnen voorvechter van het katholiek geloof’ na vier jaar gevangenschap in ballingschap werd gezonden en dit voorbeeld werkte verlammend op zijn eigen optredenGa naar voetnoot123.. Deze stille strijd rond de kettervervolging begon in Holland en Friesland reeds in de vijftiger jaren, terwijl ook velen in de hoogste regeringsorganen, in Geheime Raad en Grote Raad, er van op de hoogte waren. Dit begon al voor de oprichting van de nieuwe bisdommen (waarbij Lindanus en Sonnius een zetel kregen toegewezen), vóór dat de hoge edelen zich tegen Granvelle verbonden, vóór dat de Consulta een overwegende invloed kreeg op de benoemingen (terwijl in deze situatie juist alles er van afhing of op de sleutelposities duiven of haviken werden benoemd). Stellig heeft dit een rol gespeeld bij de op het eerste gezicht zuiver politieke conflicten in de eerste helft van de zestiger jaren, al valt het buiten het bestek van dit artikel om te bepalen hoe groot deze rol geweest is. |
|