Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 86
(1971)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
De rol van de buitenlandse avonturier
| |
[pagina 33]
| |
gelost. Dat dit besef van vreemdeling te zijn onder de Nederlands-Indische Europeanen levend is gebleven, blijkt uit de uitdrukking ‘de bevolking’: dat was niet de héle bevolking, dat waren de anderen, met name de ‘Inlanders’, de ‘Inheemsen’. Zelfs deze Europeanen waren niet zo Nederlands en zo op Nederland georiënteerd als men wel geneigd zou zijn te denken. Voor zover in Indonesië geboren, waren de negentiende-eeuwse Europeanen in overgrote meerderheid en van hoog tot laag zoals dat heet ‘van gemengden bloede’, Indo-Europeanen dus; om een eigentijdse term te gebruiken: Indische Nederlanders. Voorzover het in Europa geboren Europeanen betreft, waren het vaak evenzeer lieden wier wieg niet in de lage landen bij de zee had gestaan. Wie in het Algemeen Rijksarchief de stamboeken van Oost-Indische officieren of Oost-Indische ambtenaren raadpleegt, zal een groot aantal niet-Nederlanders tegenkomen. Een figuur als Junghuhn is allesbehalve een uitzondering - althans wat zijn geboorteplaats betreft. Ook de gemene soldaat van het KNIL was vaak van andere dan Nederlandse herkomst. Via Harderwijk hebben velen van velerlei nationaliteit hun weg naar ‘de Oost’ (ook een neerlandocentrische term) gevonden. De meesten van dit soort avonturiers zijn langer gebleven dan Rimbaud, die nauwelijks meer dan een blauwe maandag de wapenrok van Willem III op Java heeft gedragen. Anderen hebben meer sporen nagelaten, de militaire verlieslijsten, maar ook vele familienamen onder de huidige Indische Nederlanders getuigen ervan. De ‘volbloed’ Nederlanders waren vaak evenmin op Nederland gericht en meenden dat hun ‘Indische’ belangen bij de onwetende regering in Den Haag en haar even onwetende ambtenaren niet in goede handen waren. Buitenlanders waren dus stellig geen exotische vreemde eenden in de warme bijt van de Nederlands-Indische Europeanen. Trouwens, voor een wat later tijd geldt in de woorden van een vroeger Nederlandse en nu Indonesische schrijfster dat bij aankomst in Sabang - de eerste ‘Indische’ haven op de Noordpunt van Sumatra - Hollanders tot Europeanen werden. Niet-Nederlanders speelden dus een rol in het koloniale establishment, andere niet-Nederlanders speelden een rol in Indonesisch verband, want - en dat is essentieel - de eigen Indonesische geschiedenis van het land ging verder. De koloniale machthebbers die de geschiedenis van Nederlands-Indië beheersen, vormen in de geschiedenis van het negentiende-eeuwse Indonesië niet het dominerende element. Buiten, maar ook binnen wat officieel heette de onder bestuur gebrachte gebieden ging de eigen Indonesische ontwikkeling voort, naast de Nederlands-Indische en soms daar tegenin. Tot laat in de negentiende eeuw speelden vreemdelingen, ‘avonturiers’, zowel van Aziatische als van Europese herkomst hun rol in deze Indonesische geschiedenis, vervulden zij functies in Indonesische staten en staatjes. Er waren Europese handelaren die niet alleen hun eigen commerciële belangen behartigden, maar ook Indonesische vorsten dienden als sjahbandar of als radjah laut. | |
[pagina 34]
| |
Een sjahbandar was een waardigheidsbekleder die min of meer de functies van havenmeester en minister van buitenlandse zaken verenigde; bij radjah laut kunnen we zowel aan minister van marine als aan first lord of the admiralty denken, een mini-admiralty in onze ogen. Tijdens de Bali-expeditie van 1848/1849 was er aan beide zijden, die van de vijanden van het Nederlands-Indische Gouvernement en die van de bondgenoten van dat Gouvernement, een Europese sjahbandar, respektievelijk de Engelsman (misschien Anglo-Indian) King en de Deen LangeGa naar voetnoot1.. Ze waren elkaars handelsconcurrenten en in zoverre gebruikten ze hun positie ten eigen bate, tegelijkertijd waren ze pionnen in het spel van Indonesiërs tegen Nederlanders en van Indonesiërs onderling. De in de romans van Joseph Conrad als radjah laut betitelde Engelse Captain Lingard was niet alleen een bestaande figuur, maar had ook werkelijk recht op deze titelGa naar voetnoot2.. Hij was tot die waardigheid verheven nadat hij ‘zijn’ sultan, die van Berau in Oost-Borneo, op effektieve wijze had bijgestaan in een strafexpeditie tegen een naburig heerser, de sultan van Bulungan. Nederlands-Indische bestuursambtenaren rapporteerden naar Batavia dat Lingard zó trots was op zijn nieuwe waardigheid, dat hij zich graag in ambtskostuum vertoonde. Toen Lingard voor de eerste maal sinds zijn verheffing tot radjah laut handelsprodukten in Makassar kwam afleveren, gaf hij daar aan boord van zijn schip ter ere van zijn ambtsaanvaarding een feest voor zijn handelsrelaties - Europese handelsrelaties wel te verstaan. Ook dat werd naar Batavia gerapporteerd, waar men bevreesd was dat deze Engelse radjah laut in de voetsporen zou treden van James Brooke, die andere Engelsman die zich in het Noorden van Borneo als onafhankelijk heerser had geinstalleerdGa naar voetnoot3.. Ook bij Lingard, evenals in de zojuist vermelde Balische situatie, dus een behartiging van eigen commerciële belangen gecombineerd met een rol in de Indonesische ontwikkelingen. | |
[pagina 35]
| |
Brooke en ook de handelaar-heerser Clunies Ross zijn er in geslaagd hun gebied definitief buiten Nederlands-Indië te houden. Lingard was niet de enige van wie Batavia hetzelfde vreesde. Tot in het begin van deze eeuw hebben Indonesische vorsten zich met man en macht tegen het Nederlands-Indische Gouvernement verzet. Dat Gouvernement was dus buiten Java wel een machtsfactor, maar zeker niet altijd de enige, of de dominerende. Siak, Atjeh, Bali, Lombok, de Niserokwestie zijn namen die bewijzen dat de pax neerlandica niet zonder moeite kon worden gevestigd. Dat niet alleen het ‘parcere subiectis’, maar ook het ‘debellare superbos’ geen eenvoudige zaak was bewijzen ook de zeerovers uit de Sulu Archipel in de Filippijnen. Lange jaren is noch de toenmalige Spaanse koloniale zeemacht, noch de Nederlandse Koninklijke Marine, noch de Britse Royal Navy erin geslaagd de zeeën voor hun vrijpostigheden te vrijwaren. Dezelfde Captain Lingard heeft eens, nadat hij een zeeroveraanval op zijn bark had afgeslagen met hulp van een kanon dat door zijn vrouw bediend werd, een schampere ingezonden brief naar een krant in Makassar gestuurd over de Nederlandse marine die pretendeerde de Oost-Indische zeeën te beheersenGa naar voetnoot4.. De economische rol van de ‘avonturiers’ is tot diep in de negentiende eeuw te vergelijken zowel met die van het eerdere monopolielichaam dat de VOC wenste te zijn als met die van de daarbuiten opererende dusgeheten smokkelaars. Deze avonturiers deden wat Aziaten eerst alleen en Europeanen en Aziaten later naast elkaar eeuwenlang in de zeeën van de Indonesische archipel hadden gedaan. Met naar onze maatstaven kleine zeilschepen verzamelden ze mineralen, bosprodukten, landbouwgewassen, dierlijke produkten van land en zee en vervoerden die langs door de passaatwinden bepaalde routes in de daarvoor geschikte seizoenen naar handelscentra. In ruil of in betaling leverden ze goederen of materialen van betrekkelijke hoge waarde: edele metalen, textiel, gebruiksvoorwerpen. De winstmarges waren bijzonder hoog: een winst van enkele honderden procenten per lading was niet uitzonderlijkGa naar voetnoot5.. Maar het risico was niet gering: niet alle aanvallen van zeerovers konden worden afgeslagen en in de zeilvaart was schipbreuk veel frequenter dan wij tegenwoordig geneigd zijn te denken. Maar sommige handelaren vergaarden dan ook fortuinen en leefden in feodale stijl. De avonturier Ross zetelde, als hij niet op zee was op weg naar de Molukken, in een landhuis buiten Singapore, omringd door een bediendenstoet die niet onderdeed voor die van de regent van Lebak uit de Max HavelaarGa naar voetnoot6.. Acculturatieverschijnselen door Wertheim als mestizo-cultuur aangeduidGa naar voetnoot7.. | |
[pagina 36]
| |
Deze handelsbetrekkingen doen sterk denken aan het beeld zoals dat door Van Leur voor de zeventiende en achttiende eeuw is geschetstGa naar voetnoot8.. Toen poogde de VOC wel een handelsmonopolie te handhaven, maar Indonesiërs en ook Europeanen bleven doorgaan met wat in Nederlandstalige bronnen sluikhandel wordt genoemd. In de negentiende eeuw was het monopolielichaam verdwenen, maar de handel was in wezen weinig veranderd. Grote, elkaar beconcurrerende handelshuizen onderhielden de betrekkingen met Europa (en met andere werelddelen, in het bijzonder Noord-Amerika), individuele handelaars vervulden in het interinsulair verkeer zowel de rol van de vroegere Compagnie als die van de ‘smokkelaars’. Op Java fungeerde het Gouvernement ook als producent. Ook de goederenstroom, het goederenpakket was weinig veranderd, totdat de landheren door cultuurmaatschappijen werden opgevolgd en nieuwe gebieden voor deels nieuwe cultures (als tabak) werden ontsloten. De schepen van de eerdergenoemde King, wiens naam na 125 jaar, naar mij verzekerd is, in de mondelinge overlevering op Bali nog bewaard is gebleven, brachten traditiegetrouw uit China grote hoeveelheden aan snoeren geregen doorboorde kleine munten (kepeng) naar Bali, die even traditioneel met rijst werden betaaldGa naar voetnoot9.. Die rijst ging dan naar Java, naar het nieuwe handelsemporium Singapore. Deze handelsbetrekkingen werden onderhouden door Aziaten en Europeanen op voet van gelijkheid. Onder de scheepseigenaars en gezagvoerders vinden we Oosterlingen en Westerlingen, soms zelfs elkaar afwisselend op een zelfde schip. Technologisch was de een de ander niet de baas. Alfred Russel Wallace, de vriend van Darwin en Darwiniaan avant la lettre, was ruim honderd jaar geleden, toen hij naar de Aru eilanden ten zuiden van Nieuw-Guinea reisde aan boord van een schip van Indonesisch maaksel, verbaasd en aangenaam verrast over de zeewaardigheid en het comfort van het vaartuig. Nog verraster was hij toen hij bij aankomst onder de Papoea's Manchester katoentjes vond, die daar op jaarlijkse handelsreizen door Buginese handelaren uit Zuid-Celebes werden aangevoerdGa naar voetnoot10.. De geografische mobiliteit van de Indonesische handelaars deed dus niet onder voor die van hun Europese collega's en concurrenten. Snel hadden ze gereageerd op de nieuwe commerciële mogelijkheden die Singapore bleek te bieden. Kort nadat Raffles deze leeuwenstad gesticht had vestigden zich daar - al dan niet tijdelijk - de eerste Buginezen, | |
[pagina 37]
| |
spoedig gevolgd door bewoners van Bawean (een klein eiland tussen Java en Borneo gelegen). Er moeten jaren geweest zijn, dat een aanzienlijk deel met name van de mannelijke bevolking van Bawean in Singapore te vinden wasGa naar voetnoot11.. Singapore begon in het tweede kwart van de negentiende eeuw een dermate belangrijke rol te spelen in het Indonesische handelsverkeer dat de Nederlands-Indische autoriteiten na eerst alleen bezorgd te zijn geweest, na 1850 poogden de aantrekkingskracht van het Engelse emporium te verminderen onder meer door Makassar tot vrijhaven te maken. Maar pas laat in de negentiende eeuw zou het getij keren. In dit milieu leefden en werkten, voeren en handelden ook de ‘avonturiers’ die ik op het oog heb. Ze brachten geen nieuw element in de handel, wel breidden ze deze soms uit, brachten ze nieuwe gebieden in het bereik van de bestaande handelsroutes. Weer een voorbeeld ontleend aan het leven van Captain Lingard. Joseph Conrad beschrijft historische feiten wanneer hij vermeldt hoe Lingard een riviermonding ‘ontdekt’ had en probeerde zijn geheim voor eigen voordeel te bewaren. In de late jaren veertig liep een schip van Lingards toenmalige principaal op een rif voor de kust van Oost-Borneo, bemanning en lading werden door de sultan van Berau rivieropwaarts gevoerd. Pas na interventie van de Engelse en Nederlandse marine werd de bemanning vrijgelaten. Niet alleen dat de Engelsen intervenieerden in wat van Nederlandse kant als nominaal eigen gebied of tenminste eigen invloedssfeer werd beschouwd, zij - de Engelsen - sloten ook een verdrag met de sultan. Nu komt het avontuurlijke element. Niet meer in dienst van een ander, maar voor eigen rekening en risico exploreerde Lingard de mogelijkheden van het betreffende gebied. De riviermondingen waren moeilijk toegankelijk voor zeewaardige schepen, maar Lingard vond in deze moerasachtige delta een toegang voor zijn schip langs een rivierarm die ontoegankelijk leek (een door hem langs de rivier opgericht baken stond er in 1939 nog). Hij ontsloot zodoende een nieuw gebied voor de handel, dat hij enkele tientallen jaren vrijwel voor zich kon reserveren. Dit is een schoolvoorbeeld van de rol van de avonturiers: uitbreiding van het handelsgebied zonder dat daarmee andere veranderingen gepaard gaan. De komst van de stoomvaart bracht niet direct verandering in het bestaand patroon. De eerste stoomscheepjes in het interinsulaire handelsverkeer waren klein, ze konden dus dezelfde riviermondingen binnenvaren als de eerdere zeilschepen. Wel waren ze uiteraard niet meer afhankelijk van seizoenwinden, en bovendien voeren ze sneller. Ze konden dus frequenter dezelfde route bevaren. Het gevolg was dus opnieuw een verdere intensivering van de handel, echter geen fundamentele verandering in het economische patroon. De eerste stoomscheepjes behoorden toe | |
[pagina 38]
| |
aan individuen, zowel aan Aziaten als aan Europeanen, niet aan maatschappijen. Zo schafte de sultan van Kutei (het gebied waarin het oliecentrum Balikpapan ligt) zich een dergelijk vaartuig aan. Want evenals in de voorafgaande eeuwen namen ook in de negentiende eeuw Indonesische vorsten soms aan het handelsverkeer deelGa naar voetnoot12.. Precies zoals Conrad dat beschrijft voer een stoomschip van een Arabier uit Singapore in het kielzog van Captain Lingards bark de Berau-rivier op. Lingard, die blijkbaar onvoldoende oog had voor technische vernieuwingen, was niet alleen zijn geheim kwijt, maar kon ook de concurrentie niet aan en moest het veld ruimen. Letterlijk, want hij ging naar Engeland om te sterven. Conrad kon weten wat zich had afgespeeld, want hij heeft zelf als stuurman op het schip van deze Arabier enkele reizen van Singapore naar Berau en terug gemaakt. De grote verandering kwam pas toen laat in de negentiende eeuw de kortstondige rol van de individuele eigenaars van stoomscheepjes uitgespeeld raakte door de verschijning van scheepvaartmaatschappijen op het intra-insulaire toneel. Kapitaalkrachtig als zij waren, konden ze meer en grotere schepen in de vaart brengen, die overeenkomstig een vaststaand vaarschema geregelde verbindingen begonnen te onderhouden. Met hun grotere laadcapaciteiten konden ze grotere hoeveelheden producten afvoeren, die voor rekening van de maatschappij werden opgekocht en naar Europa verscheept. Ze begonnen eigen steenkoolondernemingen te exploiteren ter voorziening in de brandstofbehoefte van de schepen. Hun doel was winst te maken voor onbekende aandeelhouders in Europa, niet om merchant-adventurers een feodale leefwijze mogelijk te maken. Employés en agenten namen in hiërarchisch verband de taak over van individualistische avonturiers. Zowel door de schaalvergroting als door de wisseling van standplaats waren ze minder afhankelijk van relaties met de plaatselijke potentaten. Hun rol binnen de Indonesische samenleving werd daarvoor veel meer uitsluitend commercieel. Ze werden tot een vreemd element, een corpus alienum in de Indonesische samenleving. Soms stelden ze tot hun verbazing vast hoe hun economisch veel zwakkere voorgangers een belangrijker rol hadden gespeeld in het plaatselijke Indonesische bestel en die soms nog speelden. Daarbij kwam dat het Nederlands-Indische Gouvernement probeerde door contracten, met name met de KPM, de verbindingen tussen de Buitengewesten en Java te verstevigen, waardoor de handel zich minder op Singapore begon te richten en in Indonesië vooral Surabaja een deel van de functie van deze Engelse haven kon overnemenGa naar voetnoot13.. De handel binnen Indonesië en tussen Indonesië en Europa werd daardoor meer dan te voren een Nederlandse aangelegenheid. | |
[pagina 39]
| |
Vooral na de eeuwwisseling poogde het koloniale bestuur bewust de Nederlandse economische belangen te schragen en breder armslag te geven. Voor avonturiers van het oude type was geen plaats meer. In het moderne, hoog-kapitalistische tijdperk hebben zij geen rol meer gespeeld. Dergelijke romantische figuren hadden plaats gemaakt voor meer rationalistisch en systematisch opererende, letterlijk meer berekenende naamloze vennootschappen. Toch hebben de avonturiers doordat ze nieuwe handelsgebieden hebben ontsloten en de economische mogelijkheden van andere gebieden verder hebben geëxploiteerd, ongeweten en zeker onbedoeld mede als wegbereiders gediend voor het Nederlandse imperialisme. Dat imperialisme dat enkele decennia lang zo sterk gevestigd leek, dat de voorlaatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië meende dat nog drie eeuwen koloniaal bestuur in het verschiet lagen. Van neo-kolonialisme had hij nog geen weet. | |
LiteratuurDe overvloedige in druk verschenen gegevens betreffende scheepvaart en handel (voorkomende in o.m. de officiële Javasche Courant) zijn nog volstrekt onvoldoende bewerkt. Behalve de in de noten genoemde werken bestaan ook van andere ‘avonturiers’ autobiografische geschriften en/of levensbeschrijvingen, zoals l.v. helms, Pioneering in the Far East (Londen, 1882; herdruk 1969) en r. payne, The White Rajahs of Sarawak (Londen, 1960; met vermelding van de geschriften van James Brooke). Verder valt te denken aan tijdschriftartikelen over figuren als Alexander Hare en John Clunies Ross. Belangrijke gegevens komen ook voor in de werken van natuuronderzoekers als a.s. bickmore, Travels in the East Indian Archipelago (Londen, 1868; Nederlandse vertaling 1873) en f.w. burbidge, The Gardens of the Sun (Londen, 1880), en van marine-officieren als h. keppel, Expedition to Borneo in H.M.S. Dido (Londen, 1846) en e. belcher, Narrative of the Voyage of H.M.S. Samarang (Londen, 1848). |
|