| |
| |
| |
Kroniek
Algemeen
Op 27 mei 1970 is op 90-jarige leeftijd overleden de heer louis leconte. Hij was promotor en eerste hoofdconservator van het Koninklijk Legermuseum te Brussel van 1923 tot 1945 en bleef daarna als technisch raadgever aan de instelling verbonden. L.L. was werkzaam op het gebied der Belgische militaire geschiedenis der achttiende, negentiende en twintigste eeuwen. In 1925 stichtte hij de kring La Fourragère, de latere Koninklijke Vereniging der Vrienden van het Legermuseum.
l.v.b.
De onlangs opgerichte Stichting Unger-Van Brerofonds stelt zich ten doel: de bevordering van de beoefening der sociaal-economische geschiedenis zowel door verstrekking van reisstipendia aan jeugdige beoefenaars van deze wetenschap en door het verlenen van steun aan publicaties op dit gebied, als anderszins.
Het bestuur van de stichting stelt zich voor toelagen uit te keren ten behoeve van zelfstandige onderzoekingen, die niet reeds uit anderen hoofde worden gesubsidiëerd, alsook ten behoeve van publicatie der resultaten daarvan. Zowel studenten als anderen kunnen voor een toelage in aanmerking komen. Verstrekking van tegemoetkoming in de kosten van academische dissertaties ligt in het algemeen niet in de bedoeling.
Aanvragen kunnen worden gericht aan de secretaris van het bestuur Prof. dr. B.H. Slicher van Bath. Adres: Afdeling agrarische geschiedenis van de Landbouwhogeschool te Wageningen. Stadsbrink 389.
Van de Acta Historiae Neerlandica, ed. j.w. schulte noordholt en d. van arkel, verscheen deel IV (Leiden, 1970). De opzet van deze reeks is bekend, ook is bekend, dat de verspreiding en de verkoop nog steeds te wensen overlaten. Deel IV heeft overigens een zeer stimulerende inhoud, al zal men in het buitenland door deze zeer verantwoorde keuze toch geen volledig beeld van de Nederlandse en Belgische historische produktie kunnen krijgen. De inhoud bestaat uit d. van arkel, Clio and Minerva. Social History and Social Science, zijn inaugurele rede te Leiden; w. brulez, The Balance of Trade of the 16th Century, verschenen in de BGN; j. craeybeckx, The Brabant Revolution. A conservative Revolt in a backward Country?, verschenen in het TvG; j.f.r. philips, Die Agrarstruktur Südlimburgs in der ersten Hälfte des 19. Jahrhunderts im Vergleich zu den angrenzenden deutschen und belgischen Lössgebieten, een congresvoordracht, gehouden in Spaubeek, maar natuurlijk berustend op 'schrijvers bijdrage aan de Geschiedenis van de Landbouw in Limburg (Assen, 1965); h.k. roessingh, Village and Hamlet in a sandy Region of the Netherlands in the Middle of the 18th Century, verschenen in A.A.G.- | |
| |
bijdragen - waarom heeft de auteur daarin niet onmiddellijk in het Engels gepubliceerd? - en tenslotte j.w. schulte nordholt, Ralph Waldo Emerson and the World of Political Reality, zijn inaugurale rede te Leiden. Het tweede gedeelte bevat een aantal samenvattingen van boeken, allemaal dissertaties dit keer, nl. van f. van dongen over de Nederlands-Chinese betrekkingen; van
a.m. lauret over het onderwijs van de Tilburgse zusters van liefde; van j.w. oerlemans over autoriteit en vrijheid 1800-1914; van c.s.m. rademaker over Gerard Vossius en van d. van velden over Japanse concentratiekampen.
h.p.h.j.
In 1969 heeft Prof. Dr. J.H. Kernkamp zijn hoogleraarschap te Utrecht en Leiden neergelegd. Bij die gelegenheid is hem ter ere verschenen een Bibliografie van J.H. Kernkamp, geboren te Utrecht op 15 augustus 1904, samengesteld door p.d. 't hart, m.m.v. j. van heyst en c.a. van kalveen. Met een inleiding door p.w. klein. De Bibliografie telt 136 nummers, voornamelijk natuurlijk over de economische geschiedenis omstreeks 1600 (handel op de vijand, Daniël van der Meulen, e.d.), maar ook vrij wat over de geschiedenis van het boek, daterend uit Kernkamps twintig jaren als bibliothecaris. Prof. Klein, zijn leerling en opvolger te Rotterdam en Leiden, geeft een korte karakteristiek en levensschets in de inleiding. Enkele aardige foto's completeren het geheel.
h.p.h.j.
Als extranummer 2 van Archief- en Bibliotheekwezen in België verscheen j. nicodème, Repertorium van Inventarissen van Archieven in België bewaard, verschenen vóór 1 januari 1969 (Brussel, 1970, 123 blz.). Naast de eigenlijke inventarissen, afzonderlijk uitgegeven of in tijdschriften verschenen, werden ook de uitvoerige overzichten en beschrijvingen van grote reeksen opgenomen alsmede de catalogi van cartularia, obituaria en parochieregisters. Uiteraard zullen vooral de gegevens over de soms moeilijk te ontdekken inventarissen van kleinere lokale en partikuliere archieven, alfabetisch gerangschikt naar de plaats van bewaring, veel diensten bewijzen. Een index van auteurs en een index rerum vergemakkelijkt nog de raadpleging.
r.v.u.
Zoals telkenjare gebruikelijk publiceerde een groep van historici o.l.v. j. dhondt de Bibliografie van de geschiedenis van België, 1968, met bijna 1500 titels van boeken en bijdragen (Belg. Ts. Filol. en Gesch., XLVII, 1969, 1216-1309). Het kritische en selectieve overzicht van literatuur over de Belgische geschiedenis dat hij tot vóór kort in de Revue du Nord redigeerde (zie hiervóór, blz. 92), wordt nu verzorgd door j. bartier en diens medewerkers. Tot dusver verscheen tweemaal dit Bulletin d'Histoire de Belgique, 1966-1967 en 1967-1968, L (1968) 555-673; LI (1969) 473-550.
j.a.v.h.
In de Bijdragen van het Interuniversitair Centrum voor hedendaagse geschiedenis zijn, respectievelijk in 1964 en 1967, de repertoria verschenen van de Gentse pers (door e. voordeckers) en van de pers in het arrondissement Aalst (door h. liebaut). Als nr. 59 in dezelfde reeks heeft thans het licht gezien: r. messens, Repertorium van de Oostvlaamse pers (met uitzondering van Gent en het arrondissement Aalst) 1784-1914 (Leuven, Nauwelaerts, Parijs, Béatrice-Nauwelaerts, 1969). Men heeft aldus de mogelijkheid om de gehele provincie Oost-Vlaanderen tot aan de Eerste Wereldoorlog te overschouwen. De samen- | |
| |
steller heeft overigens enkele reeksen of nummers gevonden die zijn voorgangers waren ontgaan; de daaruit geputte gegevens werden verwerkt. Het repertorium volgt, per krant, het gebruikelijke schema: bewaarplaats, externe en interne gegevens, karakter en strekking, eventueel ook bibliografie. In de inleiding vindt men niet aangestipt welke criteria werden aangelegd, maar afzonderlijke lijsten van kiesbladen en tijdschriften volgen op de eigenlijke ‘pers’. Het korte algemeen besluit is onbevredigend: het overloopt, in een slechte stijl, de diverse gemeenten, maar een verhelderende, synthetische kijk op de ontwikkeling van het perswezen in Oost-Vlaanderen geeft het niet.
m.d.v.
Het is bekend dat de studie van de Tweede Wereldoorlog in België een aanzienlijke achterstand heeft opgelopen in vergelijking met Nederland. Een overzicht van de voor België belangrijkste archiefbronnen gaf j. gotovitch, La seconde guerre mondiale en Belgique. Orientation archivistique, Revue belge de philologie et d'histoire, XLVII (1969) 510-522. Sedert de redactie van die nota is het, in de loop van 1969, tot de feitelijke oprichting gekomen van het Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, te Brussel gevestigd, met J. Vanwelkenhuyzen als directeur. Hoe dat Centrum werd opgevat en wat het als zijn actieterrein beschouwt, kan men lezen in het eerste nummer van zijn Mededelingen, december 1969 (offset), dat naar verluidt zijn ‘volmaakt equivalent’ vindt in een Bulletin. Wat de vorm betreft constateert men dat de Mededelingen in foutief Nederlands zijn gesteld, zodat het vooralsnog de vraag is, of ‘beide landstalen op totaal dezelfde wijze gedient (sic) worden’. Naast een overzicht van de werkzaamheden van het Centrum, bevat het eerste nummer van de Mededelingen ook een kroniek.
m.d.v.
Het wetenschappelijk werk in het Koninklijk Museum van het Leger en van Krijgsgeschiedenis, Revue belge d'histoire militaire. Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, XVIII (1969) 3-72 (Nederlandse vertaling van de Franse paralleltekst) is bedoeld als een bewijsdocument met het oog op de erkenning van het statuut van wetenschappelijke instelling ten voordele van het museum in kwestie. De Bio-Bibliografie van het wetenschappelijk personeel (13-72), de heren j.r. leconte, a. duchesne, j. lorette en e.a. jacobs, zal echter ook op andere terreinen diensten bewijzen.
l.v.b.
In hetzelfde tijdschrift, 130-150, schetst j. lorette de geschiedenis, de evolutie, de omvang, het wetenschappelijke belang, de technische klassificatie en de katalogering van De Ikonografische Afdeling van het Koninklijk Legermuseum te Brussel, een sedert 1949 georganiseerde sectie waarin tevens kaarten en plattegronden ondergebracht werden. De creatie van een fototeek wordt gepland.
l.v.b.
De Jaarverslagen 1966-1968 van de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis zijn verschenen (staatsuitgeverij, 's Gravenhage, 1969, 64 blz.). In deze periode zijn verschillende R.G.P. delen verschenen. Prof. W. Prevenier zal de publicatie van de Dagvaarten van de Staten van Holland vóór 1544 voortzetten. Nieuwe opdrachten werden verleend: aan Drs. G.J. Hooykaas, ‘Notulen van de Kabinetsraad en de Ministerraad over de jaren
| |
| |
1839-1853’, aan Drs. A.J. Veenendaal ‘Briefwisseling van Anthonie Heinsius van 1702-1720’, aan Dr. J. Haak ‘Dagboek van Gijsbert Karel van Hogendorp over de jaren 1806-1810 (1813)’. In principe werd in 1968 ook overgenomen van het Historisch Genootschap de uitgave van het ‘Thorbecke-archief’ en die van het ‘Archief Daniël van der Meulen’.
h.p.h.j.
Het Jaarverslag van de Rijksarchiefdienst over 1968 (staatsuitgeverij, 's Gravenhage 1970, 95 blz.) bevat de gebruikelijke lijsten van voltooide inventarissen en verworven archieven. In het personeelsbestand kwam in dat jaar nogal wat verandering. De algemeen rijksarchivaris Dr. J.L. van der Gouw verliet teleurgesteld op eigen verzoek de archiefdienst. Hij werd vervangen door Mr. A.E.M. Ribberink. Dr. W.J. Formsma, rijksarchivaris in Groningen en Dr. G.A. Panhuysen, rijksarchivaris in Limburg gingen beiden met pensioen. Zij werden opgevolgd door resp. Mr. J.H. de Vey Mestdagh en Drs. M.W.J. Smeets. Een groot verlies was de dood van Mr. S.J. Fockema Andreae, de begaafde rijksarchivaris in Friesland. Het boek bevat een merkwaardige statistiek, die aantoont dat in 1968 het aantal bezoekers, dat één of meer keer de archiefgebouwen binnenkwam, sterk opliep, maar het totaal aantal bezoeken toch daalde. Archieven worden dus wijder bekend, maar niet intensiever gebruikt. Dit zou het gevolg zijn van de verbeterde copiëertechniek.
h.p.h.j.
h. coppejans-desmedt, Inventaris van het oud Archief van Stad en Kerk Rupelmonde (Brussel, 1969, 173 blz.) Dit fonds, thans op het Rijksarchief te Beveren-Waas, werd in gedeelten naar de rijksarchieven overgebracht en vertoont ten dele ten gevolge daarvan eigenaardige lacunes. Bovendien was reeds voordien een vermenging gebeurd tussen kerkelijke en stedelijke archieven, die in de huidige inventaris opnieuw werden gescheiden. Onder de belangwekkende reeksen dienen vermeld de stadsrekeningen (vanaf 1483), de wettelijke passeringen, staten van goed en rekeningen van sterfhuizen vanaf de zestiende eeuw. In het kerkelijk archief vallen vooral op de rekeningen van kerk en armendis, de decanale visitaties en de status animarum.
r.v.u.
w. downer publiceerde een Inventaris der Archieven van de Rechterlijke Colleges die te Delft hebben gefungeerd tot in het jaar 1911, waaraan toegevoegd die van het archief van de procureur Willem de Jongh, 1740-1751. Inventaris 1956 (Gemeente-Archief Delft, 1970. 32 blz. inleiding en 466 nrs. gestencild). De uitvoerige titel geeft de inhoud al weer. Willem de Jongh was procureur voor de vierschaar, van wie een aantal civiele procesdossiers tussen de gewone Delftse rechterlijke archieven is terecht gekomen, hoewel ze lang niet alle zaken betreffen voor Delftse schepenen gevoerd. Overigens lijkt me het Delftse rechterlijk archief niet bijzonder rijk. De uitvoerige inleiding is bijzonder leerzaam.
h.p.h.j.
Van het belangrijk archief van de landkommanderij Oudenbiezen van de Teutonische Orde en de onderhorige kommanderijen van Bekkevoort, Bemissem, Gruitrode, Holt, Luik, Ordingen en Sint-Pietersvoeren liet j. grauwels in 1966-1967 een driedelige regestenlijst verschijnen. Als kroon op het werk verscheen nu j. grauwels, Regestenlijst der oorkonden van de landkommanderij Oudenbiezen en onderhorige kommanderijen,
| |
| |
dl. IV: Indices (Brussel, 1969). Naast een index van eigennamen wordt ook een lijst der in het archief voorkomende zegels geboden.
r.v.u.
Er is een nieuwe reeks verschenen uitgaande van het Rijksarchief in Noord-Brabant en simpelweg Inventarisreeks genoemd. De eerste drie nummers werden de redactie toegezonden. Deze zijn: louise van tongerloo, De archieven van de Hervormde Gemeenten Lith-Lithoyen, Kessel en Allem-Maren, 1648-1965 (87 blz.) h.m.m. van kollenburg Archief van de Heren van Oyen 1550-1899 (84 blz.) en j. vriens, Inventaris van het Archief van de Classis 's Hertogenbosch 1571-1950 (65 blz.) De drie boekjes zijn alle in 1969 verschenen, zijn gestencild, maar zien er keurig verzorgd uit in een gele kaft.
h.p.h.j.
In 1871 verscheen de gedrukte Inventaris der verzameling binnenlandse kaarten van het Algemeen Rijksarchief, de zgn. collectie Hingman. Maar daarna is Hingman zelf kaarten uit nieuwe aanwinsten en van nog niet gedepouilleerde archieven op fiches blijven beschrijven. In de twintiger jaren van deze eeuw heeft J.K. Bondam vooral kaarten uit de toen overgenomen departementsarchieven geïnventariseerd en is daarbij opnieuw gaan nummeren. Deze verzameling is sindsdien beschouwd als een tweede supplement op de collectie-Hingman. Dit alles is nu uitgegeven door a.j.h. rozemond, Inventaris der verzameling kaarten berustende in het Algemeen Rijksarchief zijnde het eerste en tweede supplement op de collectie Hingman, 1969 ('s Gravenhage, 1969, 947 en 713 nrs. met een index op de aardrijkskundige namen in de hele collectie Hingman).
h.p.h.j.
De van Sypesteinstichting biedt ons aan een uitvoerige Inventaris van het Familie-archie. van Sypestein, samengesteld door s.m. van zanten jut, (1969, 2 dln. samen 410 blz.) De stukken lijken mij voornamelijk genealogische betekenis te hebben. Het tweede deel wordt dan ook grotendeels gevuld met een aantal stambomen. Een regestenlijst van 1321-1600 en een personenindex completeren het geheel.
h.p.h.j.
Bij de Staatsuitgeverij, 's Gravenhage, verscheen in 1969 een Gids voor de verzameling Nederlandse oudheden Rijksmuseum van Oudheden te Leiden onder de titel Prehistorie en vroegste geschiedenis van ons land (86 blz. en 66 foto's). Enige tijd geleden is de opstelling van de museumschatten grondig gewijzigd; deze dient nu een meer pedagogisch doel. Daarbij zal dit gidsje, dat bij iedere zaal een aansluitende beschrijving van het tijdperk of de cultuur geeft tot en met het laat-middeleeuws aardewerk, zeker goede dienst bewijzen. Wetenschappelijke pretenties heeft dit gidsje niet, nog veel minder kan het gelden als een catalogus van het bezit van het museum te Leiden.
h.p.h.j.
In 1954 publiceerde d.p. oosterbaan Zeven eeuwen Geschiedenis van het Oude en Nieuwe Gasthuis te Delft. j.w.a. gouweleeuw verzorgt nu achteraf een Inventaris van het Archief van het Oude en Nieuwe Gasthuis te Delft. (Gemeente-Archief Delft, 49 blz. 1970, gestencild.) Het komt mij voor, dat dit een enigszins onlogische volgorde is. Overigens worden hier een aantal belangrijke stukken toegankelijk gemaakt, waarvan helaas weinig uit de middeleeuwen, hoewel het Delfts gasthuis al in 1252 bestaan moet hebben.
h.p.h.j.
| |
| |
De verzameling van archieven van kerkfabrieken op de Belgische rijksarchieven groeit, door de systematische campagne tot centralisatie van de kleinere lokale archieven, op haast onrustwekkende wijze aan. Weer zagen twee aanvullingen op de inventarissen van de kerkelijke archieven van Brabant, op het Rijksarchief te Brussel bewaard, het licht: a. uyttebrouck, Archives ecclésiastiques du Brabant. Supplement (nos. 27026-27818). Inventaire des archives déposées par la Fabrique d'église de Notre-Dame de la Chapelle à Bruxelles en 1961 (Brussel, 1970, offset, 73 blz.). Het betreft zowel dokumenten van het Oud Regime (nos. 27026-27551) als van na het Concordaat (nos. 27552-27918).
e. persoons, Beknopte inventarissen van archieven door de kerkfabrieken op het Algemeen Rijksarchief in bewaring gegeven (nrs. 27918-28353), (Brussel, 1969, offset, 22 blz.) omvat Bertem, Bierbeek, Eppegem, Goetsenhoven, Leefdaal, Leuven (St.-Gertrudis), Oorbeek, Outgaarden, Rumpsdorp, Vorst, Vossem en Walshoutem.
Voor het Rijksarchief te Brugge verscheen Inventarissen van Archieven van Kerkfabrieken, VI (Brussel, 1969, offset, 85 blz.). Vierentwintig parochies worden opgenomen. Voor enkele is de rijkdom aan financiële archieven, demografische documenten en huwelijkskontrakten opvallend.
Ook verscheen dl. IX van g. hansotte en r. forgeur, Inventaire des archives des cures déposées aux archives de l'état à Liège (Brussel, 1969, offset, 46 blz.), eveneens met betrekking tot een twintigtal parochies. De fondsen zijn doorgaans zeer gering van omvang en vaak van zeer recente datum.
Voor het nieuwe rijksarchief te Doornik bezorgde g. wymans een Inventaire d'archives paroissiales de la ville et de l'arrondissement de Tournai, I (Brussel, 1970, offset, 127 blz.). In dit deel worden behandeld de parochies van de stad Doornik zelf, de parochie en dekenij Celles (met inbegrip van moderne archieven) en de parochie Herinnes-lez-Pecq. e. warlop, Inventarissen van Archieven van Kerkfabrieken. Rijksarchief te Kortrijk, I (Brussel, 1969, offset, 161 blz.) opent de reeks inventarissen voor het nieuwe rijksarchief aldaar. Nagenoeg alle parochies, die tot het ressort van dit depot behoren (de oude kasselrij Kortrijk en de huidige bestuurlijke arrondissementen Kortrijk en Tielt) werden behandeld.
r.v.u.
a.m. meyers-reinquin, Proeve tot statistische benadering van de godsdienstpraktijk in de late middeleeuwen en de moderne tijden (tot 1630) aan de hand van de kerkfabrieksrekeningen, Handelingen van de Kon. Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XXIII (1969) 205-273, zet haar kritisch bronnenonderzoek op dit terrein voort. In het bijzonder bespreekt zij en publiceert zij in bijlage cijfers betreffende twee kerken te Kortrijk en de parochiekerk van Lede (O.Vl.). De resultaten zijn echter bijzonder negativistisch.
r.v.u.
De plaatselijke Geschiedschrijving. Leidraad voor de auteurs. Aanvullingen I (Brussel, 1969, 156 blz. + 4 platen. Pro Civitate. Historische Uitgaven, reeks in - 8o, nr. 22), is een logisch vervolg op De plaatselijke geschiedschrijving - Wenken voor de vorsers door m.a. arnould, m. bruwier, j. dhondt, f. rousseau en f. vercauteren (zelfde reeks, nr. 1). Na een ten geleide door m.a. arnould, wordt een initiatie gegeven in veertien hulpwetenschappen: geografie of aardrijkskunde (j. fichefet), cartografie en iconografie (l. voet), volkskunde (k.c. peeters), Waalse (a. henry) en Vlaamse dialectologie (a. van loey), Romaanse (j. herbillon) en Germaanse plaatsnaamkunde (m. gijsseling),
| |
| |
archeologie (j. mertens), zegel-, wapen- en geslachtkunde (m. servais), metrologie (Mevr. m.j. tits-dieuaide) en numismatiek of munt- en penningkunde (m. hoc). De voor liefhebbers bestemde commentaar en technische richtlijnen worden voor de meeste disciplines vergezeld door een bibliografisch apparaat dat ook aan beroepshistorici nog diensten kan bewijzen.
l.v.b.
In de Uitgaven van het Willemsfonds verscheen als het nr. 209 (Brugge, 1969, 167 blz.) Langs Clio's paden door hans van werveke. Het betreft een licht heraangepaste herdruk van twaalf verspreide opstellen van de Gentse hoogleraar, thans emeritus. Dergelijk initiatief mag gelukkig genoemd worden, allereerst wegens de waarde van het gebodene en ook wel omwille van de minder gemakkelijke bereikbaarheid van sommige oudere publicaties. In deze gewild gevarieerde bundel rijzen nochtans twee hoofdthema's: de Opstand (Marnix' levensloop en karakter, 37-55; Marnix en Oranje, 57-72; Katholieken en Protestanten in de Geschiedenis van de Nederlanden, 73-81) en de XIXe-eeuwse Vlaams-nationale politieke en culturele geschiedenis (Julius Vuylsteke's eerste contacten met het Willemsfonds, 93-98; De Geschiedenis van het Vlaams-nationalisme, 143-158). In tegenstelling met de in 1968 verschenen Miscellanea mediaevalia (zie BGN, XXII (1969) 326-327), biedt onderhavige bundel naast ‘vakartikels’ ook enige van professor van Werveke's vele waardevolle wetenschappelijke essays.
l.v.b.
N.a.v. een punt van terminologie in het Franse taalgebruik A propos des polyphonistes de la Renaissance: franco-flamand ou néerlandais?, Revue du Nord, L (1968) 535-553, onderzocht serge gut o.m. de geografische en taalkundige herkomst van de componisten, de plaats waar zij werkten en de taal waarin hun werken zijn bewaard. Ook voor Vlamingen is dat heel vaak of zelfs meestal het Frans. Men kan zich echter afvragen of hier geen toevalligheid speelt: het is algemeen bekend dat meer dan eens nieuwe teksten op bestaande wijzen werden gedicht in een andere dan de oorspronkelijke taal.
j.a.v.h.
f. claes, Kiliaan, de grondlegger van de Nederlandse lexicografie, Wetenschappelijke Tijdingen, XXVIII, iii (1969) kol. 193-204, gaat na hoe Kiliaan gekomen is tot het samenstellen van het Etymologicum Teutonicae linguae.
| |
Middeleeuwen
e.f. koller publiceert in Avant-postes militaires et religieux sur le site de Bruges, Belgique (jusqu'à 900 après J.C.), in Revue du Nord, II (1970) 163-181 een deel van zijn onuitgegeven dissertatie aangeboden aan de universiteit van Pennsylvania in 1964. Brugge zou een Romeins wegenknooppunt geweest zijn. In het midden der zevende eeuw bestonden daar een reeds oude burcht en twee kerken. In 865 precies koos Boudewijn met de IJzeren Arm de plaats als verdedingsbasis tegen de Noormannen. Daar dezen de andere Europese havens verwoest hebben, kon Brugge daardoor op een mooie toekomst hopen. Geen enkele bron wordt in deze bijdrage geciteerd en de talrijke recente studies
| |
| |
die de oudste geschiedenis van Brugge en van de Vlaamse kust behandelen worden volledig geïgnoreerd.
r.v.u.
Over Engelmundus en het probleem van zijn historiciteit laat h.a. van vessem in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, L (1970) 121-139, zien dat deze patroon van Velsen pas tegen 1500 in de geschiedschrijving opduikt en dat verdere berichten over hem alle uit de zestiende eeuw stammen. De schrijver vermoedt dat toen het klooster Egmond in de buurt van Velsen grondbezit kreeg, een beek aldaar Egmondsbeek zou zijn genoemd, het water daarvan heilzaam voor mondkwalen werd geacht, de beek vervolgens Engelmontsbeek was gaan heten en aldus de verering van een heilige Engelmundus zou zijn ontstaan die metgezel of medewerker van Willibrord zou zijn geweest.
o.j. de j.
Op het kouter-probleem kwam a. verhulst terug in zijn Note sur l'origine du mot flamand ‘kouter’ (lat. cultura, fr. couture), Studi Medievali, X (1969) 261-267, afzonderlijk uitgegeven als Studia historica Gandensia, CXXVI.
r.v.u.
In een juridische dissertatie (Göttingen, 1967), Die Malmannen im sächsischen Freienrecht des Mittelalters, gepubliceerd in Osnabrücker Mitteilungen, LXXV, 126-198, behandelt peter lamberg het probleem van de ‘maalmannen’ die figureren in Westfaalse en Zutfense documenten van de negende tot de dertiende eeuw. Op grond van de Westfaalse gegevens komt hij tot de conclusie dat maalmannen (vgl. Saksisch ‘mal’ = tins) vrije boeren waren, die van bischoppen, bij uitzondering ook van de koning, op gunstige voorwaarden onontgonnen land in erftins hadden ontvangen en daarvoor tot militaire diensten verplicht waren. De maalschuld, waarvan in de jongste stukken sprake is, was volgens Lamberg een opbrengst welke deze militaire verplichting verving in die gevallen waarin de maalman niet eenvoudig in de ministerialiteit was opgegaan. De maalmannen zouden hun oorsprong hebben in de behoefte van negende-eeuwse bisschoppen om hun goed tegen Noormannen te beschermen, dan wel hun grenzen met andere diocesen-in-wording te bevestigen. De Zutfense maalmannen passen, meent Lamberg, zonder meer in dit schema. Het desbetreffende materiaal is evenwel schaars. Het waren in elk geval vrijen, in het bezit van bona libera die ‘maalgoed’ (lees: tinsgoed) heetten; de graaf van Gelre bestreed in de dertiende eeuw tevergeefs de rechten van de Zutfense kerk op jurisdictie over zulke maalmannen en kocht anderzijds van Herman van Loon de jurisdictie over maalmannen in de buurt van Hengelo (Gld.). Het is niet na te gaan of het de bisschop van Utrecht was, die deze maalgoederen oorspronkelijk heeft uitgegeven zoals Lamberg wil. Of de maalmannen ooit militaire verplichtingen hebben gehad (of maalschuld betaalden) is onbekend. Op zichzelf zou het niet onmogelijk zijn om - ter ondersteuning van Lambergs hypothese - hun aanwezigheid in dit deel van de diocees Utrecht
in verband te brengen met de uitstulpende grens van de diocees Munster en een mogelijke behoefte van de Utrechtse bisschop om een verder opdringen van het Munsterse (missie) gebied te voorkomen, een gelijksoortige situatie als Lamberg in Paderborn meent te constateren. Hoe dit zij, de hypothese blijft, bij gebrek aan documenten, wankel gefundeerd. - Nadrukkelijk en op goede gronden bestrijdt Schr. de mening van G. Dannenbauer, dat de maalmannen als ‘koningsvrijen’ te typeren zijn: zij betaalden geen koningstins en onderscheidden zich duidelijk van de groep die dit wel deed.
| |
| |
Jammer is, dat Schr. terloops Niermeyers bekende studie over de Ewa...ad Amorem (Tijdschrift voor Geschiedenis, LXVI) gebruikt als argument voor de aanwezigheid van ‘koningsvrijen’ in het Middelnederlandse rivierengebied. Niermeyer spreekt in dit artikel van 1953 uiteraard niet over ‘Königsfreiheit’ en heeft bovendien in 1963, tijdens de ‘Journées de la Société du droit des pays flamands, etc.’, te Amsterdam uitdrukkelijk gezegd dat zijns inziens van ‘koningsvrijen’ à la Dannenbauer in de Ewa beslist geen sprake is.
j.k.
De redactie ontving het Zeitschrift des Vereins für Hamburgische Geschichte, LVI (1970). Het bevat uiteraard vooral bijdragen over plaatselijke geschiedenis, alsmede een zeer uitvoerig literatuuroverzicht. Ik ontleen aan een bijdrage van dietrich kausche dat de Holver-Elbe, oorspronkelijk Holler-Elbe geheten moet hebben en dan inderdaad op een kolonisatie ter plaatse door Hollanders zou wijzen.
h.p.h.j.
In het Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda ‘Oranjeboom’, XXII (1969) publiceert p.c. boeren twee korte aanvullingen op zijn boek De Heren van Breda en Schoten (Leiden, 1965). Zij zijn resp. getiteld Heer Otto van Rijsbergen in het Heilig Land, a.w. 51-58 en Hendrik van Schoten en Breda als Graaf (Burggraaf) van Mecklenburg, a.w., 148-158. Het reconstrueren van een genealogie vereist ook hier weer een grote mate van vernuft en kennis van het oorkondenwezen. Beide genoemde heren hebben een belangrijke functie in den vreemde vervuld, de ene als onderhandelaar in Constantinopel om een huwelijk te arrangeren voor Amaury I, koning van Jerusalem, de ander als onderbevelhebber van Hendrik de Leeuw in diens strijd met de Slavische Obotrieten, die een graafschap verwierf als dank voor zijn krijgsinspanningen en die van zijn Vlamingen.
h.p.h.j.
w. prevenier, Woordstatistiek, hulpmiddel bij de auteursidentificatie van diplomatische teksten?, in Gedenkboek E.A. Leemans, (Brugge, 1970), 291-301, ook verschenen als dl. CXLIV in de reeks Studia historica Gandensia (Gent, 1970), is eerder pessimistisch over deze mogelijkheid, afgaande op zijn ervaringen met de oorkonden der Vlaamse graven uit de jaren 1191-1206. Voor individuele identificatie van een dictator komt, ook om praktische redenen, de woordstatistiek voorlopig niet in aanmerking. Post factum is het echter mogelijk tussen twee kanselarijen releverende verschillen op te sporen.
r.v.u.
w. steurs, La charte d'Henri Ier pour les habitants de Grez de janvier 1233. Contribution à l'étude du droit de Louvain et des franchises brabançonnes, in Wavriensia, XIX (1970) 33-64. De oorkonde die Hendrik I van Brabant in januari 1233 (n.s.) aan het dorpje Grez in Waals-Brabant (niet aan Grave in Noord-Brabant) verleende, vertoont een woordelijke overeenkomst met het charter voor Leuven van maart 1234 (n.s.). Beide oorkonden werden in bijlage afgedrukt. De overeenkomst tussen beide akten suggereert aan de auteur de stelling dat er te Leuven waarschijnlijk een oudere tekst, die dezelfde vrijheden bevatte, moet hebben bestaan. De verlening aan Grez had
| |
| |
enkel tot doel de vlucht der dorpelingen naar de nabije stedelijke vrijheid Waver tegen te gaan, maar heeft aan de agrarische struktuur van het dorp geen wijzigingen gebracht.
r.v.u.
Jan Breidel en Pieter de Coninc, de Brugse volksleiders van 1302, zijn, mede door de populaire romans van H. Conscience en anderen en het romantisch Vlaams-nationalisme, tot legendarische Vlaamse helden uitgegroeid. j.f. verbruggen, Pierre de Coninc et Jean Breidel, tribuns brugeois au début du XIVe siècle, in Le Moyen Age, LXXVII (1970) 61-89, heeft de vaststaande historische gegevens over beide leiders en hun medestanders verzameld en omschrijft hun ware historische betekenis. Met name De Coninc was de eerste volwaardige volksleider, de eerste die inderdaad uit het volk was voortgekomen.
r.v.u.
hans limburg, Partes Inferiores. Beobachtungen zur Verwaltungsstruktur des Deutschen Ordens im Westen des Reiches während des 13. Jahrhunderts Annalen Hist. Ver. Niederrhein, CLXXI (1969) 258-268, meent dat de afhankelijkheid van de Ballei Koblenz van de commanderij Pitzemburg te Mechelen het gevolg was van een tijdelijke (na. 1231- na 1270) bevoegdheid van de commandeur te Koblenz over de goederen van de Orde in de Nederlanden.
j.a.v.h.
p. avonds, Mechelen en de Brabantse steden (1312-1355). Een bijdrage tot de parlementaire geschiedenis van de Derde Stand, Bijdragen tot de Geschiedenis, LIII (1970) 17-80, heeft in hoofdzaak uit de door de historici te weinig benutte Mechelse stadsrekeningen geput om op overtuigende wijze aan te tonen dat zeker vanaf 1315 de Dijlestad als Brabants moet worden beschouwd. Zelfs was Mechelen regelmatig aanwezig op de Brabantse parlementen te Kortenberg, die zich duidelijk als een vast orgaan van de derde stand aftekenen. Tevens weet de auteur nieuw licht te werpen op de geschiedenis van de beroemde Raad van Kortenberg.
r.v.u.
j. mertens, De economische en sociale toestand van de opstandelingen uit het Brugse Vrije, wier goederen na de Slag bij Cassel (1328) verbeurd verklaard werden, in Belgisch Tijdschrift voor filologie en Geschiedenis, XLVII (1969) 1131-1153, betoogt nogmaals, op grond van de onlangs door hem uitgegeven rekening van confiscaties ten bate van de graaf van Vlaanderen (in Bulletin de la Commission royale d'Histoire, CXXXIV (1968)), dat de vrije boeren uit de betere sociale lagen aan de opstand van 1328 deelnamen. In het Brugse Vrije was de opstandigheid minder verspreid dan elders. In hoeverre dit met een sterkere vertegenwoordiging van de bezittenden in de totale bevolking samenhangt, moet een open vraag blijven.
r.v.u.
In: Driemaandelijkse bladen voor taal en volksleven in het Oosten van Nederland, XXI (1969) 12-76, uiteenzettingen door k. heeroma en h. entjes betreffende de problematiek der zg. ‘Westfaalse expansie’ in de dialecten van hetgeen men vroeger de Saksische gebieden van Nederland noemde. Deze expansie zou zijn opgetreden vóór 1600, waarna als tegenbeweging de door Kloeke vastgestelde Hollandse expansie optrad.
| |
| |
In dezelfde jaargang geeft op pp. 132-139 g. mulder onder de titel ‘De “Duodecim Parochie” van 1328’ een bijdrage tot de geschiedenis van Stellingwerf, bestaande uit een poging tot determinatie der Drentse parochies, die zich in 1328 met de Friezen tegen de bisschop van Utrecht hebben verenigd; schr. komt tot een van voorgangers afwijkend resultaat.
j.h.
Door middel van het voorbeeld van het graafschap Namen in het midden van de XIVe eeuw definieert professor léopold génicot in Ligne et zone: La frontière des principautés médiévales, Koninklijke Academie van België. Mededelingen van de Klasse der Letteren en der Morele en Staatkundige Wetenschappen, 5e reeks, LVI (1970) 29-42 + 2 kaarten, op een genuanceerde wijze het middeleeuwse ‘grens’-begrip. Voor die periode gaat het niet op een politieke grens te zien als een lijn die een juridischhomogeen territorium afbakent, d.w.z. een gebied waarin het publieke gezag overal op dezelfde wijze wordt uitgeoefend. In zijn toepassing op het Naamse territorium scheidt L.G. het geografische van het juridische element. In een eerste grote reeks, de zgn. terres namuroises, brengt hij onder: de delen van het grafelijk domein, de lenen, de voogdijgebieden en de domeinen waarvan de heerlijke rechten met een of andere instelling of familie gedeeld worden (kaart 1). Een tweede groep, de zgn. terres partagées ou contestées (kaart 2) vormt de ongedetermineerde zone, waarin het spel der politieke krachten nog geen eindpunt bereikte; zij is verantwoordelijk voor die situatie van vaagheid waaraan eerst tijdens de Bourgondische periode, dank zij politiek-dynastieke factoren, een einde zou gemaakt worden.
l.v.b.
r. feenstra, de Leidse hoogleraar in het Romeinse recht, publiceert een lezing, die hij in Glasgow gehouden heeft onder de titel Philip of Leyden and his treatise De Cura Reipublicae et Sorte Principantis (University of Glasgow, 1970 - 84 blz.). Iedereen die wel eens gepoogd heeft bovengenoemd tractaat te lezen, zal daarmee grote moeilijkheden gehad hebben, ook met exemplaren van het Corpus Juris Civilis en het Corpus Juris Canonici, waarheen steeds verwezen wordt, onder handbereik. Zelfs Prof. Feenstra moet bekennen, dat hij niet alles van dit tractaat doorzag, toen hij een twintig jaar geleden met de studie daarvan begon. Maar nu is hij er toch in geslaagd de zaak ook voor anderen veel doorzichtiger te maken, o.a. door zorgvuldig de gemeenschappelijke opbouw van de vijfentachtig casus te analyseren; zij beginnen alle met een hypothetisch praktijkgeval, dat bedacht is n.a.v. een tekst uit de Codex Justiniani en wat de voornaamste groep betreft genomen uit de laatste drie boeken daarvan, de zogenaamde Tres Libri, die handelen over het publieke recht. Daarop wordt commentaar geleverd op de toenmaals gebruikelijke wijze. Feenstra toont ook, hoe de eerste versie van 1355 er uit gezien moet hebben. In de jaren daarna heeft Philips voor eigen gebruik zijn tractaat aangevuld en opgeblazen en hierbij zijn diverse praktijkgevallen vermeld. Het handschrift daarvan is waarschijnlijk nooit voor publicatie bestemd geweest en dat verklaart de wat ongebonden vorm daarvan. Maar een belangrijk deel van de schuld voor de moeilijkheid van het tractaat geeft de schrijver ook aan de uitgevers: Fruin en Molhuysen. Zij zijn er vaak niet in geslaagd de verwijzingen naar diverse auteurs juist te interpreteren, zij hebben slechts rekening gehouden met de tekst zelf van het Corpus Juris Civilis en Canonici en niet met de
glossa daarop en zij hebben evenmin begrepen, dat Philips van Leyden soms
| |
| |
bladzijden lang in extenso andere auteurs overschrijft inclusief al hun bronvermeldingen. Een nieuwe uitgave acht de heer Feenstra bijzonder wenselijk; uit deze rede blijkt zonneklaar, dat niemand voor deze taak zo berekend zou zijn als hijzelf.
h.p.h.j.
g.t. diller, La dernière rédaction du premier livre des Chroniques de Froissart. Une étude du Reg. lat. 869, in Le Moyen Age, LXXVI (1970) 91-125, is een voorbereidende studie tot de uitgave van het Vatikaans manuscript dat de derde versie van de beroemde kroniek bevat. De lotgevallen van het handschrift worden nagegaan en de eigen kenmerken van de derde versie, onder meer een grotere zelfstandigheid tegenover Le Bel en een voortdurende spanning tussen romantisme en waarheidsliefde, worden aan de hand van een aantal tekstvergelijkingen naar voor gebracht.
r.v.u.
In 1370 maakte de vrede van Stralsund een einde aan de oorlog die een groot aantal handelssteden gelegen aan Noord- en Oostzee voerden tegen koning Waldemar IV van Denemarken. Lange tijd gold deze vrede als de officiële geboortedag van de grote Duitse Hanze, totdat men de laatste tijd tot de overtuiging is gekomen, dat de Hanze een zo losse en ongrijpbare organisatie vormde, dat er van een concrete begindatum geen sprake kan zijn. Toch moest natuurlijk in 1970 het zeshonderdjarig bestaan daarvan herdacht worden en dit is o.a. gedaan in een geleerd werk van karl h. schwebel Der Stralsunder Friede (1370) im Spiegel der historischen Literatur. Eine Übersicht. (Jahrbuch der Wittheit zu Bremen, XIV, 1970, 232 blz.). Met noeste vlijt heeft de auteur bij elkaar gezet wat er in zes eeuwen over de vrede van Stralsund geschreven is, zonder dat hij daarbij tot een bepaalde conclusie is gekomen. Zoals men weet waren ook verscheidene Noord-Nederlandse steden betrokken in de oorlog tegen koning Waldemar en de schrijver heeft dan ook de hele Nederlandse historische produktie nagespeurd op vermeldingen van de vrede. Het is opmerkelijk, dat in geen van de middeleeuwse historische geschriften uit Nederland ook maar enige melding van de bewuste oorlog of vrede gemaakt wordt; in de stadsbeschrijvingen van de 17e en 18e eeuw is dat wel anders, maar daarin wijdt men toch de meeste aandacht aan de privileges die de Zweedse koning Albrecht al in 1368 aan verschillende plaatsen verleende en minder aan de eigenlijke vrede, hoewel in enkele archieven exemplaren van het Stralsunder verdrag aanwezig waren. Pas in de moderne tijd is men ook in de Nederlandse geschiedschrijving de vrede van Stralsund op zijn juiste waarde gaan schatten.
h.p.h.j.
j.p. peeters, De lakengilde van Vilvoorde als voorbeeld van een typisch orgaan uit de steden en gemeenten van het hertogdom Brabant, in Eigen Schoon en de Brabander, LIII (1970) 175-194, ontleedt de administratieve, juridische en economische bevoegdheden van de Vilvoordse lakengilde, voor het eerst vermeld in 1334, als een onderdeel van het stedelijk bestuursapparaat. Daardoor kon zij als instelling, ook na het verval der draperie, zichzelf overleven tot in de zeventiende eeuw.
r.v.u.
De licentieverhandeling van l. gysemans was gewijd aan de instellingsgeschiedenis van het middeleeuwse Lier. Verschillende delen van deze klaarblijkelijk gewetensvolle studie verschijnen nu in het plaatselijk tijdschrift 't Land van Ryen, XVIII (1968). Het betreft:
| |
| |
Lier en de Brabantse hoofdsteden tijdens de 14e en de 15e eeuw, De Lierse plutocratie der 14e en 15e eeuw. Aantekeningen over de sociale positie van de Lierse schepenen, De Lierse gezworenen tijdens de middeleeuwen, Ontwikkeling en betekenis van de rechterlijke funktie der Lierse schepenen tijdens de middeleeuwen, Ontwikkeling en betekenis van de bestuurlijke funktie der Lierse schepenen tijdens de middeleeuwen.
r.v.u.
De derde reeks (Contributions à l'étude des Primitifs Flamands) der publikaties van het Nationaal Centrum voor Navorsingen over de Vlaamse Primitieven is verrijkt met een vijfde deel: Dessins du XVe siècle: Groupe Van der Weyden. Essai de catalogue des originaux du maître, des copies et des dessins anonymes inspirés par son style door mej. micheline sonkes (Brussel, 1969, x - 324 blz. en 68 platen), waarin 5 originelen van de meester, 25 kopieën naar bewaarde schilderijen, 46 kopieën naar verloren werken of tekeningen sterk verwant aan bewaarde werken, 27 tekeningen met reminiscenties naar het oeuvre van Van der Weyden en 25 ten onrechte aan Rogier of aan zijn school toegeschreven stukken kritisch behandeld worden. Ook 13 aan de meester toegeschreven en niet teruggevonden tekeningen worden opgesomd. Op basis van dit rijke bronnenmateriaal wordt het grafisch oeuvre van Rogier van der Weyden gekarakteriseerd.
l.v.b.
Aan de hand van de hotelrekening door Humbert de Playne tussen 1448 en 1452 bijgehouden beschrijft m. somme, Les déplacements d'Isabelle de Portugal et la circulation dans les Pays-Bas Bourguignons au milieu du XVe siècle, in Revue du Nord, lii (1970) 183-197. Een treffende bijgaande kaart illustreert de voorkeur van de hertogin voor de residentiesteden Brussel, Brugge, Hesdin en Rijsel en bepaalde verbindingswegen daartussen. Het Noorden (Holland) ontbreekt volledig in haar gezichtskring. Eigenaardig is de wijze waarop de reiswegen Binnen-Vlaanderen ontwijken. Het druk gebruikte parcours Brussel-Brugge omtrekt Gent langs het Noorden. Vanuit de Zwinstad bereikt men Frans-Vlaanderen, hetzij langs de kustlijn, Grevelingen en St.-Omaars, hetzij over Tielt, Kortrijk en Rijsel. Het omvangrijke vorstelijke gevolg schijnt zich relatief snel te kunnen verplaatsen.
r.v.u.
y. lacaze, Politique ‘méditerranéenne’ et projets de croisade chez Philippe le Bon: de la chute de Byzance à la victoire chrétienne de Belgrade (mai 1453 - juillet 1456), in Annales de Bourgogne, XLI (1969) 5-42 en 81-132, vult met een overdaad aan details het dossier over de Bourgondische hertogen en hun kruistochtidealen aan. Ook de Bourgondische diplomatie en talrijke belangen in de Middellandse Zee, onder meer de betrekkingen met de Iberische en Italiaanse staten, in de betrokken jaren worden ontleed. Het geheel put echter vooral in literaire en uitgegeven bronnen; het is bovendien sterk analytisch.
r.v.u.
In: Brugge en Antwerpen in de 15e en 16e eeuw: een tegenstelling?, Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXXIII (1970) 15-37, bezint w. brulez zich over het klassiek geworden probleem van de verschuiving Brugge-Antwerpen in de XVe en XVIe eeuw, en verwerpt hij de tegenstelling tussen beide steden als het voornaamste verklaringselement.
| |
| |
Hij nuanceert de klassieke stelling, maar meent dat aan de oudere verklaringen (o.a. de politiek-militaire troebelen van het einde der XVe eeuw) opnieuw belang dient gehecht te worden. Statistisch materiaal zou aan het probleem een definitieve oplossing kunnen geven.
l.v.b.
l.f. discry, L'ancien Bassin sidérurgique du Hoyoux, in Standen en Landen, L (1970) 448 en 48 blz., is een verdienstelijke bijdrage tot de industriële geschiedenis van deze streek tot aan de vooravond van de Industriële Revolutie. Door zijn waterkracht en zijn ondergrond was het gebied uitzonderlijk begunstigd, maar de metaalnijverheid moest het in de middeleeuwen afleggen tegen de wolindustrie. Pas sinds de vijftiende eeuw kwam hierin verandering. De beschrijving van de inrichting en de techniek van de bedrijven, met enkele produktiecijfers, van de handelsorganisatie en de betreffende fiscaliteit wordt aangevuld door een reeks monografieën van negenentwintig bekende bedrijven. Het glossarium van technische, vaak Waalse termen, van de hand van A. Doppagne, zal ook op zichzelf goede diensten bewijzen.
r.v.u.
| |
Nieuwe geschiedenis
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België heeft in 1969 plechtig de 500e verjaring van de geboorte van Erasmus herdacht. De bundeling van de teksten der bij die gelegenheid gehouden lezingen (j. coppens, Erasmus: Rechtzinnig of vrijzinnig theoloog; a. gerlo, Erasmus: Wereldburger en pacifist; j.n. bakhuizen van den brink, Het humanisme van Erasmus; r.b. lenaerts, Erasmus en de muziek) vormt het leeuwedeel van een speciale uitgave van genoemde academie (Erasmus plechtig herdacht op 30 april 1969 in het Stadhuis van Brussel naar aanleiding van zijn geboorte vijf eeuwen geleden, 111 blz.).
l.v.b.
De oprechte (of snobistische?) belangstelling voor wetenschap en schone letteren vanwege de als nogal wispelturig bekend staande Anton de la Marck (1495-1528), kanunnik van St.-Lambert te Luik, aartsdiaken van Brabant en neef van prinsbisschop Erard de la Marck, wordt door rené hoven belicht op basis van Erasmus', Adriaan Amerot's en Joannes Gonthier van Andernach's boekopdrachten aan genoemde, Antoine de la Marck, dédicataire d'Erasme, d'Amerot et de Gonthier d'Andernach, Leodium, LVII (1970) 5-17.
l.v.b.
Het is een hele tijd geleden dat de Belgische Koninklijke Commissie voor Geschiedenis nog verhalende bronnen heeft uitgegeven. Men zal daarom de publikatie toejuichen, door armand louant, van Antoine de Lusy. Le journal d'un bourgeois de Mons, 1505-1536 (Brussel, 1969, cxvi-485 blz. Kon. Comm. Gesch., reeks in -8o). De Lusy was feitelijk, naar alle waarschijnlijkheid, uit Bourgondië afkomstig, en stond in dienst van een invloedrijk Bourguignon uit de hofkringen, Philibert de Veyré, genaamd La Mouche, die hij
| |
| |
tijdens diens diplomatieke reizen naar Spanje, Duitsland en elders, vergezelde. Burger van Mons werd hij blijkbaar tengevolge, onrechtstreeks tenminste, van zijn huwelijk met een rijke burgersdochter uit die stad. Hij deelt de anti-Franse gevoelens van zijn meester, en ook diens nijd tegen Chièvres, die hem sedert de dood van Filips de Schone in invloed overtrof. Veyré's invloed bezorgde Lusy allerlei baantjes in de Henegouwse sfeer. De inhoud van het geschrift, waarvan het begin verloren ging, is veelzijdig: naast politieke en militaire gebeurtenissen komen de meest verscheidene feiten, lokale en andere, ter sprake. De tekst vormt een aardige bijdrage tot de kennis van de tijd, van de indruk die het wereldgebeuren op een gegoed burgerman maakte, en van het dagelijkse leven. Een glossarium en indices van plaats- en persoonsnamen verhogen de bruikbaarheid van de uitgave. Jammer dat een index rerum ontbreekt.
j.a.v.h.
In tegenstelling met de biografie van zijn jongere naamgenoot (zie BGN, XXII, 247) is die van Anton van Lalaing (1480-1540), kamerheer en chevalier d'honneur van Margareta van Oostenrijk, hoofd van financiën in de Nederlanden (1514/15-1530) (Hoogstraten, Haseldonckx, 1968, xix-175 blz.), door mevr. m.l.j.c. noordam-croes gesteund op een up to date kennis van de bronnen en van de literatuur. De vooraanstaande rol, door de eerste graaf van Hoogstraten in het centrale regeringsbestel van de Nederlanden gespeeld, komt goed uit de verf, zodat deze studie een belangrijke bijdrage uitmaakt tot de geschiedenis van de eerste jaren van de regering van Karel V in onze gewesten. Het verhaal eindigt met de dood van de regentes, wanneer Lalaing zich in zijn gouvernement van Holland en Zeeland terugtrekt.
j.a.v.h.
Onder leiding van Prof. L. Halkin bestudeerde m.p. willems-closset met een overvloed aan concrete details Le protestantisme à Lille jusqu'à la veille de la révolution des Pays-Bas (1521-1565) in Revue du Nord, LII (1970) 199-216, vanaf het verschijnen van de eerste Lutheranen in de stad kort na 1520. Dezen werden getroffen door vervolgingsgolven rond 1526-29 en 1533. Sinds 1539 vond ook het Calvinisme er aanhang. De repressie keerde zich speciaal hiertegen in 1544, in de jaren 1555 en 1560-1561. Rond het midden der eeuw ijverde onder meer de beroemde Guy de Bray te Rijsel. De Anabaptisten telden vooral in de periode 1563-1564 veel slachtoffers. Een vergelijkende tabel geeft de terechtgestelden aan die in de officiële dokumenten voorkomen en deze die in de martyrologia vernoemd worden.
r.v.u.
Jan Hendrickx uit Alveringem (ca. 1530-1564) is één van die minder bekende nevenfiguren die als helpers en verbindingsmannen een belangrijke bijdrage geleverd hebben voor de succesvolle verbreiding van het calvinisme in de Nederlanden. Zijn door j. decavele beschreven lotgevallen Jan Hendrickx en het Calvinisme in Vlaanderen (1560-1564), Handel. Soc. Emul. Brugge, CVI (1969) 17-32 mogen in dit verband als een type-voorbeeld beschouwd worden; zij reflecteren bovendien de groeiende meningsverschillen in de schoot der calvinistische consistories aangaande het recht van weerstand tegen de overheid.
l.v.b.
| |
| |
e. van autenboer, Uit de geschiedenis van Turnhout in de 16e eeuw: Voorbereiding, uitbarsting en gevolgen van de Beeldenstorm (1566), in Taxandria, XL (1968) 3-109, is slechts een eerste aflevering van een door haar algemene belangstelling en haar degelijke informatie veelbelovende studie. De auteur schetst hier de toestand van een Kempische stad in de eerste helft der zestiende eeuw. Op sociaaleconomisch gebied wordt zij beheerst door de vrees voor pest, hongersnood en door de achteruitgang van de oude textielnijverheden. De religieuze gesteldheid van de bevolking weerspiegelt zich in de testamenten, de processies en in de huisbenamingen. De heksenwaan schijnt vrij groot en misdrijven tegenover geestelijken en kerken schijnen talrijk. De talrijke clerus is vaak universitair geschoold, maar hij lijdt op opvallende wijze aan de kwalen van de tijd op gebied van absenteïsme, celibaat en baldadigheid. De recrutering heeft een sterk familiaal karakter.
r.v.u.
Voor de geschiedenis kan het humanistische neolatijnse dichtwerk uit de Nederlanden enig belang hebben. Dat blijkt nogmaals uit het werk van louis bakelants, La vie et les aeuvres de Gislain Bulteel d'Ypres, 1555-1611. Contribution à l'histoire de l'humanisme dans les Pays-Bas (Collection Latomus, XCVII, Brussel, Latomus, 1968, 490 blz.) Het boek werd geschreven in 1956 en na de dood van de auteur (1965) gepubliceerd; dat verklaart waarom enkele fouten zijn blijven staan en waarom de literatuur niet verder gaat dan 1955. Gisleen Bulteel, geboren en gestorven te Ieper, was de oudste zoon van Gisleen, stadsraad te Ieper, die in 1567 heer van Clyte werd; de zoon noemt zich dan ook wel Clytius. Na Latijnse studie te Gent ging hij naar Leuven, maar voltooide zijn studie in de rechten te Dôle; hij was in 1575 te Rome, toen zijn vader stierf; hij keerde onmiddellijk weer naar zijn vaderstad, die hij als balling ten gevolge van de calvinistische troebelen in 1578 moest verlaten; hij verbleef te Belle (Bailleul), huwde in 1581 met Louise de Cortewille, vertoefde van 1582 tot 1584 te Armentières, bracht zijn verdere leven door te Ieper, waar hij aanzienlijke ambten in de stadsmagistratuur bekleedde. Reeds van in zijn jeugd maakte hij Latijnse verzen, die echter niet werden uitgegeven, hoewel een persklare kopie bewaard bleef (thans in de Kon. Bibliotheek te Brussel). L. Bakelants heeft een overzicht van het leven en het dichtwerk van Bulteel gegeven, de dichterlijke thema's en taal onderzocht, de humanistische kringen van leper, Bailleul en Armentières doen herleven en tenslotte een gedeelte van Bulteels gedichten uitgegeven en toegelicht. Deze publikatie omvat de Miscellaneorum libri VII, waarin zowel jeugdverzen als latere carmina voorkomen. Historisch belangrijk zijn de autobiografische gedichten, de beschrijving van de toestand te Ieper van 1578 tot 1584:
De urbe Hypra, het typisch tijdgebonden stuk De morte Balthazaris Gerardi, de talrijke gedichten op Willem van Oranje en Balthazar Gerard, de verzen op het leven en de dood van tijdgenoten, de aanklachten tegen de calvinistische predikanten e.d. De geest van de tijd spreekt luid uit de latere gedichten van iemand die sterk meeleefde met het gebeuren. Een naamregister op de plaatsen die in de Miscellanea worden vermeld, werd in het boek opgenomen; jammer dat een register van persoonsnamen ontbreekt.
m.a.n.
In de serie ‘Textus Minores’ uitgegeven door Brill is verschenen als deel XL een tekstuitgave van The Apologie of Prince William of Orange against the Proclamation of the King of Spaine (E.J. Brill, Leiden, 1969). De uitgave werd verzorgd door h. wansink en is gebaseerd op de Engelse editie van de Apologie van 1581. In de jaren tussen 1581
| |
| |
en nu werd de engelse versie van de Apologie slechts twee keer uitgegeven nl. in 1707 en in 1721. Op grond van deze omstandigheid is de herdruk in het hier geboden handige formaat toe te juichen. De groeiende belangstelling van de engelstalige historici voor onze Opstand verdient, dunkt me, deze stimulans. Mogelijk kan deze uitgave ook stimulerend werken op eventuele uitgaven van meer tekstedities van belangrijke pamfletten uit de eerste jaren van de Opstand. Naast het onderwijs zou zeker ook het onderzoek gebaat zijn bij een dergelijk initiatief.
f.p.
Een Florentijns literator, humanist en geschiedschrijver zond vanuit Engeland in de beslissende jaren van de Opstand situatieberichten aan de groothertog van Toscane of aan een Florentijnse standsgenoot uit de entourage van de vorst. De oorlog in de Nederlanden geniet er een bijzondere belangstelling. 68 ervan werden uitgegeven door mej. anna maria crino, Avvisi di Londra di Petruccio Lebaldini, fiorentino, relativi agli anni 1579-1594, con notizie sulla guerra di Fiandra, Arch. Stor. Italiano, CXXVII (1969) 461-581.
j.a.v.h.
Over de aanstelling door de Raad van State van Fuentes tot wnd. landvoogd na de dood van Ernst van Oostenrijk (1595) maakte P.E. van Mansfeld ernstig voorbehoud. Zijn brief hierover aan genoemde Raad, gedeeltelijk in geheimschrift gesteld, werd uitgegeven met een commentaar in het Spaans door hugo de schepper, Una reaccion-cryptografica-sobre la toma de posesion del gobierno de Flandes por Fuentes, 1595, Archief- en Bibliotheekwezen in België, XL (1969) 270-278.
j.a.v.h.
Met de ondertitel Een mislukte reformatie geeft h. ten boom in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, L (1970) 197-229, reeds aan hoeveel er terecht is gekomen van De vestiging van de gereformeerde kerk in het land van Maas en Waal en de aangrenzende dorpen van het rijk van Nijmegen in het begin van de 17de eeuw. Voor deze mislukking ziet hij drie oorzaken; het geweld van de als vreemd beschouwdenie uwe overheid, het late tijdstip hiervan zodat de zielszorg van roomskatholieke zijde reeds was gereorganiseerd en gemakkelijk van over de Maas kon worden voortgezet maar vooral de houding van ambtman en ridderschap die de komst van predikanten zoveel mogelijk bemoeilijkten en het katholicisme bleven beschermen.
o.j. de j.
Het derde deel van de Inventaire analytique des Enquêtes judiciaires du Conseil de Namur door cécile douxchamps-lefèvre (Brussel, 1969, 505 blz. Ministère de l'Education nationale. Archives générales du royaume et archives de l'état dans les provinces. Archives de l'état à Namur) betreft de periode 1634-1666. Dat dergelijk archiefmateriaal ons telkens weer, op een door weinig andere bronnen geëvenaarde wijze, kostbare momentopnamen biedt van alle mogelijke aspecten van het dagelijks leven, werd reeds vroeger onderlijnd (voor dln. I en II, zie BGN, XXII (1969) 330). Verre van zich tot het uitsluitende gebied van het Naamse te beperken, heeft de documentaire rijkdom van onderhavig werkinstrument in een ruime mate betrekking op de omringende gewesten.
l.v.b.
| |
| |
We beschikken niet over al te veel gegevens omtrent de dagelijkse gang van zaken in de rooms-katholieke parochies in de Generaliteitslanden tijdens de zeventiende en achttiende eeuw. j.l.m. de lepper doet een aantal concrete mededelingen over de daden en zorgen van een pastoor in Breda in de eerste jaren na de nieuwe verovering in 1637: Deken Holthuyzen, zijn zorgen en zijn gevangenschap, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda ‘De Oranjeboom’ ,XXII (1969) 1-29. Deken Holthuyzen bleek nogal te kampen te hebben met een vrij lakse houding onder de Bredase geestelijkheid en het blijft verwonderlijk dat het protestantisme daar zo weinig voortgang heeft gemaakt. In 1643 werd deken Holthuyzen enige tijd gevangen gezet, omdat hij de stad aan de Spanjaarden zou hebben willen uitleveren. Volgens zijn eigen brieven, die door de schrijver als bijlagen gepubliceerd worden, zou de protestantse predikant in Breda, Ds. De Renesse hierin de hand gehad hebben. Deze episode werpt een schril licht op de animositeit die er juist in de Generaliteitslanden tussen de twee godsdiensten bestaan moet hebben.
h.p.h.j.
Aangaande Lancelot van Brederode en zijn geschrift ‘Van de apostasie dat is van den afval der christenen’ (1659) schrijft s.b.j. zilverberg in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, L (1970) 230-243, dat deze jurist die om zijn verdediging van de remonstranten in 1620 als assessor van het hof van Holland werd ontslagen, op zijn oude dag anoniem een fel anti-gereformeerd boek publiceerde waarin hij opkwam voor vrij persoonlijk onderzoek. Al spoedig vermoedde de kerkeraad van Amsterdam dat hij de auteur moest zijn. De vroedschap liet het boek pas na twee jaar ophalen en trad niet al te streng op. Alleen de veelschrijver Petrus Serarius, anti-kerkelijk als Van Brederode, reageerde met een even langdradig geschrift.
o.j. de j.
Een nieuwe bijdrage (zie BGN, XXII (1969) 369) tot de geschiedenis van de Antwerpse kunsthandel en van de Nederlandse of zelfs Europese kunst, verscheen van de hand van erik duverger, Nieuwe gegevens betreffende de kunsthandel van Matthijs Musson en Maria Fourmenois te Antwerpen tussen 1633 en 1681 (overdruk uit: Gentse Bijdr. Kunstgesch. en Oudheidkunde, XXI (1969) 275 blz.). Die firma handelde aanvankelijk vnl. in keramiek en glaswerk, maar ging zich vanaf 1647 meer en meer op de schilderijenhandel toeleggen, waarvoor zij op talrijke kunstenaars te Antwerpen (onder wie David Teniers de jongere) en Mechelen een beroep deed. Hier wordt vooral op de uitvoer naar de Parijse markt ingegaan. Lange uittreksels uit de journalen van de firma en 84 brieven worden geheel of gedeeltelijk overgedrukt (blz. 68-250).
j.a.v.h.
étienne hélin tracht in En marge des communautés paroissiales: les pêcheurs publics à Liège, Leodium, LVII (1970) 18-36, de sociale groep der zeventiende en achttiende eeuwse Luikse ‘openbare zondaars’ kwalitatief en kwantitatief te definiëren, op basis van kerkelijke enquêtes en van de notities in de parochieregisters. In feite gaat het om een moeilijk te tellen minderheid (waarschijnlijk nog geen 1%). die zelfs indien zij niet in de parochieregisters was genoteerd geworden, de demografische waarde van genoemde dokumenten zeker niet heeft kunnen aantasten. Officieel ging men slechts dan tot deze buiten de wet gestelden (heretieken, paasverzuimers, overspeligen, concubines, prostituées) behoren, indien men het veroordeelde aspect van zijn levenswandel ook publiek manifes- | |
| |
teerde. Veel bleef blijkbaar verborgen en tegen de ‘zondaars’ werd meestal niet opgetreden. Hieruit blijkt de gezagsverslapping, tot machteloosheid, van de kerkelijke overheid en tevens het begin van een psychologische achteruitgang: de pastoor begon namelijk het monopolie te verliezen van de enige te zijn die de parochiebevolking goed kende.
l.v.b.
In de reeks ‘Duisburger Forschungen’ is als XIII. Beiheft gepubliceerd een studie van peter jürgen mennenöh, Duisburg in der Geschichte des niederrheinischen Buchdrucks und Buchhandels bis zum Ende der alten Duisburger Universität, 1818 (Walter Braun Verlag, Duisburg, 1970). In deze studie waarop de auteur aan de universiteit te Bonn promoveerde, is niet alleen een belangrijk facet van de geestelijke cultuur in de Nederrijnse stad Duisburg, die tot 1818 een universiteit bezat, behandeld, maar ook is herhaaldelijk sprake van culturele relaties met boekhandelaren, uitgevers en geleerden buiten Duisburg, met name in de Noordelijke Nederlanden, b.v. te Amsterdam, Leiden, Utrecht, Groningen, Harderwijk, Nijmegen en Arnhem. In de interregionale oriëntering van de in sterke mate met de universiteit geliëerde Duisburger boekhandel en boekdrukkerij, namen de Nederlandse relaties een belangrijke plaats in. Daarom is het voor Nederlandse historici, die zich bezig houden met de culturele geschiedenis uit de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden van belang van deze studie kennis te nemen, niet alleen om de uiteenzetting, maar ook om het uitvoerige materiaal, dat hier geboden wordt, toegankelijk gemaakt door een nauwkeurig bewerkte index, samengesteld door de Duisburger stadsarchivaris G. von Roden.
w.j.a.
Uitgaande van enkele summiere ledenlijsten van de loges ‘La Concorde Universelle’ en ‘La Parfaite Union’, respectievelijk opgericht in 1776 en 1784, is h. de schampheleire er in geslaagd een penetrante studie te schrijven over De Antwerpse vrijmetselaars in de 18e eeuw, (Antwerpen, Ontwikkeling, z.j. (1969) Studiereeks Dialoog, nr. 2.) Men vindt daarin een levensschets van de meeste vrijmetselaars en een karakterisering van hun groep door middel van sociale categorieën. De eerstgenoemde loge was een aristocratische, de tweede een burgerlijke. Hun leden huldigden persoonlijk Aufklärungsideeën van verschillende soort, maar ze droegen die niet uit buiten hun organisatie. De activiteit binnen de Antwerpse loges was een socialiseringsverschijnsel, een maatschappelijk spel waarbij uiteraard ideeën gehanteerd werden, maar zonder praktische implicaties op sociaal terrein, buiten de muren van de tempel. Het optreden naar buiten dient hoofdzakelijk in de sector van de filantropie te worden gesitueerd. Op het politieke vlak speelde de vrijmetselarij geen rol, maar hebben individuele logeleden zich wel laten gelden.
m.d.v.
Mej. c. lemoine-isabeau verzamelde in La Carte de Ferraris, les Ecoles Militaires aux Pays-Bas et l'Ecole d'Hydraulique à Bruxelles, Revue belge d'histoire militaire. Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, XVIII (1969) 73-93, losse, maar niettemin interessante, gegevens over de instellingen die aan de basis lagen van de cartografische vorming van Ferraris' medewerkers: de Ecole de Mathématiques du Corps d'Artillerie of Militaire Academie te Mechelen (gesticht ca. 1760), de Académie militaire du Génie te Brussel (1713-1783) en de Ecole d'Hydraulique (gesticht 1774) bij de Jointe
| |
| |
der wateren (1772-1787). Over leraars en leerlingen worden biografische bijzonderheden verstrekt.
l.v.b.
In Waarover spraken zij? beschrijft haijo zwager ‘salons en conversatie in de achttiende eeuw’ (Van Gorcum & Comp., Assen, 1968, 208 blz.). Het is in dit tijdschrift niet mogelijk een boek dat over een zo breed internationaal onderwerp gaat, uitvoerig te behandelen. Wij stellen het echter op prijs toch onze grote bewondering uit te drukken voor dit erudiete, geestige en zeer verstandige werk. Het is voortreffelijk geschreven en scherpzinnig doordacht. Dr. Zwager schetst zijn onderwerp dat hij door en door kent, zonder enige zwaarwichtigheid maar op een buitengewoon doeltreffende manier. Het is een genot hem te lezen.
e.h.k.
| |
Nieuwste geschiedenis
Zwei Briefe zum Lütticher Aufstand 1789-1791, d.d. 30 april en 1 mei 1790, meegedeeld door karl h. lampe, Annalen Hist. Ver. Niederrhein, CLXXI (1969) 280-283, geven de indrukken weer van een advocaat te Gulik over de voorbereidingen tot bezetting van het prinsbisdom door de rijkstroepen.
j.a.v.h.
Hubert-Joseph Flotteeu uit Bailleul (Frankr.) (1765-1837) was onderpastoor te Beverenaan-de-IJzer (W.-Vlaand.), toen hij, na een weigering de eed van haat aan het koningschap af te leggen, op 16 februari 1798 aangehouden werd en gedeporteerd naar Cayenne. Hij kon ontvluchten en keerde in 1800 naar Frankrijk terug, waar hij, na het concordaat, terug in de kerkelijke organisatie ingeschakeld werd. De reeds secundaire kopie van zijn lotgevallenrelaas, bewaard in de bibliotheek te Valenciennes (fonds Serbat), werd door h. platelle gepubliceerd in de Handel. Soc. Émul. Brugge, CVI (1969) 176-209. Le Journal d'Hubert-Joseph Flotteeu, prêtre du diocèse d'Ypres, déporté à la Guyane française en 1798-1799 begint op 11 maart 1798 en breekt plots af (gevolg van de kopie-toestand) op het ogenblik dat de gevluchte en zijn vier gezellen op 26 mei 1799 als schipbreukelingen gered werden. Aan onderhavige tekstpublikatie werden, ter vergelijking, een paar uittreksels toegevoegd (blz. 206-209) uit de Journal d'un déporté non jugé (Parijs, 1835, 2 vol.) van de eveneens gedeporteerde Barbé-Marbois (1745-1837), ex-voorzitter van de Raad der 500 en later minister onder Napoléon.
l.v.b.
In Duitse Seminaries en Nederlandse Kweekscholen, eind 18de-begin 19de eeuw, Paedagogische Studiën. Maandblad voor Onderwijs en Opvoeding, XXXVI, 1969, 349-364, behandelt m. de vroede de beïnvloeding van de Nederlandse onderwijzersopleiding in de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw door het Pruisische seminariewezen en geeft hij de karakteristieken van de in 1816 opgerichte Nederlandse rijkskweekscholen van Haarlem en Lier. Qua finaliteitsconceptie stemde het Nederlandse systeem met het Duitse overeen; de praktische uitvoeringsmodaliteiten waren voor beide echter verschillend. De van vóór en sedert 1842 daterende Belgische bisschoppelijke en regerings-initiatieven waren op het Pruisische model geconcipieerd.
l.v.b.
| |
| |
Belangrijk voor de studie van het stevenisme zijn de papieren van Kanunnik J. Soille (1896-1964), thans in het bezit van het Algemeen Rijksarchief te Brussel en geïnventariseerd: a.m. pagnoul, Inventaire des papiers Soille (Brussel, 1969).
m.d.v.
De problemen, gesteld door het cijfermateriaal betreffende het aantal dienstplichtigen in de Napoleontische tijd, worden toegelicht door r. darquenne, La situation conscriptionnelle en 1806 dans six départements belges, Revue belge de philologie et d'histoire, XLVII, ii (1969) 488-501.
m.d.v.
Een handig overzicht van de bestaande Belgische fiscale wetboeken (met uitsluiting van deze betreffende douane en accijnzen) vindt men bij p. goffin, La codification officielle du droit fiscal belge aux XIXe et XXe siècles, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, XXXVII (1969) 209-234. De Belgische wetgever heeft verder gebouwd op een basis uit de Nederlandse periode, speciaal uit de jaren 1821-1822. Het wetboek betreffende het zegelrecht verscheen in 1891 en het werd in de jaren 1927-1939 door een ganse reeks andere gevolgd. Na Wereldoorlog II werd het ganse rechtssysteem nogmaals aangepast.
r.v.u.
h.j. prakke, Deining in Drenthe, behoeft geen aanbeveling en geen bespreking meer: het is er veel te bekend voor. Wij ontvingen de vierde herziene druk (Van Gorcum & Comp., Assen, 1969, 391 blz., f 25. -). Daarin is als Bijlage V een nieuw hoofdstukje opgenomen waarvan de titel voor zichzelf spreekt: ‘Drenthe in het tijdperk van de prosperiteit’.
e.h.k.
Van Welvaart en historie, een bundel studiën van i.j. brugmans werd een tweede herziene druk uitgegeven (Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1970, 188 blz.). De afwijking van de eerste druk bestaat hierin dat de opstellen Het economisch pacifisme en De beroepstelling van 1920 en haar voorgangsters zijn vervangen door twee andere: Standen en klassen in Nederland gedurende de negentiende eeuw, eerder verschenen in de BMHG, LXXIV en De oorlog als historisch verschijnsel, tevoren opgenomen in Polemologische Studiën, III.
w.r.h.k.
De bijdrage van a. deprez, Ferdinand Augustijn Snellaerts jeugdjaren te Kortrijk (1809-1827), Wetenschappelijke Tijdingen, XXVIII (1969) kol. 401-418, vormt het enigszins gecondenseerde begin van een uitvoeriger stuk, gewijd aan Snellaerts jeugden studietijd, waarop tot heden nog weinig licht is gevallen.
m.d.v.
De erg anekdotisch uitgewerkte nota van mr. j. maes De Krijgsraad in het Provinciaal Commandement van Antwerpen 1816-1832, Revue belge d'histoire militaire. Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, XVIII (1969) 295-322, bevat echter wel waardevolle gegevens van militair-institutionele aard. Van een gelijkwaardig gehalte is e.a. jacobs, Les attachés militaires et navals étrangers en Belgique avant la
| |
| |
première guerre mondiale, zelfde tijdschrift, XVIII (1970) 440-465. In hetzelfde nummer vervolgt f. windels-rosart een synthetische bijdrage over Le Ministère de la Guerre, 1830-1850; een eerste aflevering behandelt de Histoire administrative et budgétaire van genoemd Belgisch ministerie (421-439).
l.v.b.
De titel van het boek van a.j. vermeersch, Vereniging en Revolutie. De Nederlanden 1814-1830 (Fibula-Van Dishoeck, Bussum, 1970, 102 blz.) is eigenlijk niet helemaal juist. Het onderwerp is in feite: Willem I en de Zuidelijke Nederlanden. Het Noordelijk deel van het Verenigd Koninkrijk komt in het werkje nauwelijks voor. De lezer die een groot aantal Belgische namen te verwerken krijgt waarvan de meeste in Nederland, vrees ik, wel totaal onbekend zullen zijn (cf. bijv. blz. 52), verneemt vrijwel niets over Nederlanders van die periode. Hij verneemt trouwens evenmin veel over de Belgische ministers, magistraten, industriëlen, kooplieden, onderwijzers en anderen die Willem I steunden en door hem werden gesteund. Kortom, de heer Vermeersch schreef een essay over de Belgische oppositie tegen de politiek van Willem I, niet meer maar ook niet minder.
Op zichzelf was het waarschijnlijk heel verstandig van de auteur om zich tot dit onderwerp te beperken. In elk geval zegt hij behartenswaardige dingen en werpt hij heel wat boeiende hypothesen op. Het boek is de moeite van het lezen en overpeinzen zeker waard. De eenzijdigheid van de opzet heeft echter ook tot gevolg dat de problemen, naar mijn mening, niet altijd juist worden gesteld. Aangezien het Noorden in dit verhaal zo weinig vorm krijgt, blijft de kern van Vermeersch' interpretatie vrijwel ongedefiniëerd. Hij poneert immers dat Willem I het Nederlandse ‘model’ aan België wilde opdringen maar wel moest falen omdat het Belgische cultureel-sociale patroon veel te sterk was om met de door Willem I gebruikte middelen te worden opgeheven. Wat dat Nederlandse ‘model’ geweest mag zijn, zegt de auteur echter niet.
Het lijkt me dat de Belgische oppositie tegen de politiek van Willem I niet zozeer of niet alleen een oppositie was tegen de politiek van een Nederlander maar ook en misschien wel in de eerste plaats tegen de Belgische ‘establishment’. Willem I raakte verward en werd partij in intern-Belgische conflicten die hij niet beheerste en die aan de geschiedenis van Nederland vreemd waren. De fout van zijn Belgische politiek was niet dat zij te Nederlands maar dat zij te Belgisch was en de tragiek van zijn poging lag niet in de geringe steun die hij vond in het Zuiden maar in het feit dat hij daar veel meer steun vond dan in het Noorden. Na 1830 was er in België een krachtige Orangistische partij; in Nederland heeft nooit een Belgische partij bestaan. Het is jammer dat Vermeersch deze en dergelijke elementen in de situatie niet heeft verwerkt en daardoor, naar mijn mening, de spanningen niet in hun wezen kon analyseren. Toch heeft hij een boek geschreven dat rijk is aan gedachten en in volgende beschouwingen over deze ingewikkelde materie, naar ik hoop, zal worden gebruikt als een stimulerend essay.
e.h.k.
In De decanale indeling van het bisdom Brugge in 1839, Handel. Soc. Émul. Brugge, CVI (1969) 140-171, schetst st. d'ydewalle de geschiedenis van de structurele realisatie van de indeling in dekenijen van het in 1834 te Brugge opgerichte nieuwe bisdom, met als grondgebied de provincie West-Vlaanderen, en wijst hij op de historische gebondenheid van de nieuwe situatie aan de bisdommenhervorming van 1559 en aan de situatie na het concordaat van 1801. De evolutie sedert 1559 kan gevolgd worden op drie kaarten.
l.v.b.
| |
| |
a. braekman-devolder, Een Gents negentiende-eeuws Vlaams blad in conflict met de overheid, Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, Handelingen, XXIII (1969) 5-25, geeft een overzicht van de moeilijkheden die de Gentse krant Den Vaderlander (1829-1854) aan de vooravond van de Belgische revolutie vanwege het gerecht ondervond, evenals van de actie die de bisschop van Gent, Mgr. Delebecque, in 1838-'39 tegen de katholiek-progressistische strekking van het blad ondernam.
m.d.v.
Het artikel van j. hannes en c. lis, De sociale hiërarchie in de woningbouw. Antwerpen omstreeks 1834, Belgisch Tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, I, i (1969) 86-92, is een bijdrage tot de methodologie van de studie der 19de-eeuwse sociale structuur. Met de vereiste reserve betreffende de concrete gegevens, wordt aangetoond dat de bestudering van de ‘wooncultuur’ aardige mogelijkheden biedt om de posities van de diverse bevolkingslagen te benaderen.
m.d.v.
Bezorgd voor de invloed van Lamennais op zijn jongere klerus, beraamde de Gentse bisschop Delebecque in 1838 onder druk de democratische katholieke kranten te Gent, de Journal des Flandres en de Vaderlander, door fusie met de aartsconservatieve Constitutionnel des Flandres op te heffen. Hij werd hierin bijgetreden door de internuntius Fornari, die niet zozeer religieuze oogmerken nastreefde dan wel poogde de regering bij te staan in haar strijd tegen de democratie. Toen de opzet mislukte, werd de democratische pers voor de klerus verboden. Een en ander wordt beschreven door emiel lamberts, De poging tot fusie tussen de Gentse katolieke kranten (1838-1839). Religieuze en politieke achtergronden, Bull. Inst. Hist. Belge Rome, XL (1969) 389-467, die ook een lang rapport over de hele aangelegenheid publiceert, dat vrijwel zeker door de vertrouwensman van de bisschop, Retsin, aan Fornari werd toegezonden.
j.a.v.h.
Of men tijdens de beginperiode van het onafhankelijke België terecht van een ‘parti banquiste’ mocht spreken, wordt exemplarisch onderzocht door els witte, De Société générale als drukkingsgroep. Een concreet voorbeeld: de grondspeculaties rondom het Brusselse justitiepaleis (1838-1840), Belgisch Tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, I, i (1969) 6-47. Het blijkt dat de Société générale, via een immobiliënvennootschap, toen reeds aan grondspeculatie deed. De actie tot het bereiken van het gestelde financiële doel was duidelijk die van een pressiegroep, waarvan de bankiers zelf de kern vormden. Op de publieke opinie en op de regering werd indirecte en directe druk uitgeoefend. De groep liet zich ook in met de gemeentelijke verkiezingen te Brussel, maar trad nooit in de openbaarheid, zodat men moeilijk van een ‘partij’ kan spreken. Dat het plan van de bankgroep in het concrete geval werd gekelderd, viel te verklaren uit de politieke constellatie te Brussel. De liberalen, die er het overwicht hadden, deden met succes een beroep op de publieke opinie, die ‘haatgevoelens’ koesterde t.o.v. kapitalisten en speculanten, de Société générale vooraan.
m.d.v.
Joannes Augustinus Paredis stond gedurende 46 jaar aan het hoofd van het diocees Roermond, van 1840-1853 als apostolisch vicaris, sinds het herstel van de bisschoppelijke
| |
| |
hiërarchie in 1853 als bisschop. In 1886 stierf hij op 91-jarige leeftijd. rogier beschrijft hem in zijn standaardwerk In Vrijheid Herboren als ‘een heilig priester, een eenvoudig en diep-nederig mens, die vooral te Roermond als een vader vereerd werd’. Vervolgens roept hij met geestige citaten uit zijn vastenbrieven het beeld op van een wat paternalistische figuur, die geen oog had voor de moderne ontwikkelingen en in een weinig grammaticaal Nederlands waarschuwde tegen ‘Mahomet, Luther, Calvijn en consorten, verknochtheid aan de zinnelijkheid, slechte boeken, romans, couranten, enz., die zelfs in ons Limburg de eerbaarheid en de godsdienst bedreigen’. Hij erkent tevens dat er ‘tot dusver weinig aandacht aan Paredis' persoon en zijn werk is geschonken en dat een stellig oordeel daardoor uitgesloten is’. Deze lacune is nu meer dan gevuld door de uitvoerige dissertatie van j.m. gijsen, Joannes Augustinus Paredis 1795-1886, bisschop van Roermond en het Limburg van zijn tijd. (Maaslandse Monografieën VIII, Assen, v. Gorcum, 1968. xii, 476 blz.). Het boek van Gijsen toont twee merkwaardige aspecten; in de eerste plaats schrijft hij een haast triomfalistische biografie in alle tradities van het rijke roomse leven, vol hoogmissen met monseigneurs en andere hoogwaardigheidsbekleders; van de andere kant geeft Dr. Gijsen blijk dat hij wel degelijk de diepere historische implicaties heeft beseft van de tijd waarin zijn held leefde; hoe Limburg, in 1839 weer bij Nederland gevoegd, een diep wantrouwen tegen Den Haag bleef behouden, hoe het liberalisme een stroming werd waar de Katholieke Kerk niet hooghartig aan voorbij kon gaan en hoe dit vooral tot uiting kwam in de schoolstrijd. Ondanks Paredis' naïviteit en geringe ontwikkeling heeft hij voor deze problemen een open oog gehad; maar het
sociale probleem (de bittere armoede in Limburg, de onmenselijke arbeiderstoestanden in Maastricht) heeft hij niet opgemerkt en Gijsen besteedt daar ook weinig aandacht aan. Wel getuigt hij in een uitermate leesbaar geschrift van een fenomenaal grondige bronnenstudie; vooral de persoonlijke correspondentie van Paredis is aangewend, maar ook b.v. het dagboek van Jos. Habets, de latere rijksarchivaris in Limburg. Uit dit dikke boek blijkt duidelijk de uitzonderingspositie die Limburg in de negentiende eeuw op veel gebieden, ook in het kerkelijke, innam. Het enige bezwaar, dat ik zou kunnen formuleren, is de kritiekloze bewondering, die de auteur toont voor zijn held.
h.p.h.j.
o. vorlat-raeymaeckers, De sociale toestand in Antwerpen 1845-1850. II, Noordgouw, IX (1969) 169-189, is de voortzetting van een vorige bijdrage van de auteur, verschenen in hetzelfde tijdschrift, III (1963). Achtereenvolgens worden nu besproken, doorgaans aan de hand van cijfers uit de jaren 1845-1854, de vondelingenplaag, de criminaliteit aan de hand van de veroordelingen voor diefstal en landloperij, de opsluitingen en de baldadigheden. Ondanks de hongersnood en de algemene ellende scheen de Antwerpse massa minder geneigd tot baldadigheden en opstanden dan elders.
r.v.u.
In welke mate ten tijde van de eerste homogene liberale regering van een ‘liberale groep’ in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers kon worden gesproken en welke gemeenschappelijke karaktertrekken die vertoonde, belicht b. verhaegen, Le groupe libéral à la Chambre belge (1847-52), Revue belge de philologie et d'histoire, XLVII, 1969, 1167-1197. Daartoe worden de liberale vertegenwoordigers die tijdens de genoemde periode in de Kamer zetelden, onderzocht naar hun geografische herkomst, hun sociaal en beroepsmilieu, hun ideologische strekking, hun leeftijd en hun politieke loopbaan. Uit dat alles kunnen de meest essentiële kenmerken van de liberale groep worden afgeleid.
m.d.v.
| |
| |
Mevr. jeannine bayer-lothe heeft op haar publikatie van bronnen voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging (zie BGN, XXII, 375) een vervolg gegeven: Documents relatifs au mouvement ouvrier dans la province de Namur au XIXe sicèle. IIe Partie, 1849-1886 (Leuven en Parijs, Nauwelaerts, 1969, xii-175 blz. Interuniv. Centrum Hed. Gesch., Bijdragen, 57). Tijdens die jaren maakt het Naamse een diepe structurele crisis door: de oude nijverheden kwijnen onder de druk van de Industriële Revolutie. Daaruit volgen talrijke loonconflicten. Ook de jonge bedrijven zijn daaraan onderhevig telkens wanneer de conjunctuur ongunstig wordt. Van enige vakbondsaktie ontbreekt tot dusver nog elk spoor. Daarvoor betekent 1886 een keerpunt.
j.a.v.h.
De Belgische m.o.-wet van 1850 ‘nodigde’ alleen maar de geestelijkheid uit om godsdienstonderwijs te organiseren, wat het episcopaat als een recht beschouwde. De bezadigde houding van kardinaal Sterckx in dezen werd niet door alle bisschoppen gedeeld. Hoe zij, mede door tussenkomst van Pius IX, tot een gemeenschappelijke gedragslijn kwamen, wordt behandeld door henri fassbender, L'épiscopat belge et le projet de loi sur l'enseignement moyen de 1850. Attitudes et opinions, Bull. Inst. Hist. Belge Rome, XL (1969) 469-520, waar 8 brieven van of aan de pauselijke nuntius San Marzano worden meegedeeld.
j.a.v.h.
Illustratief voor de levensomstandigheden van de paupers en voor de mentaliteit van gegoeden en middenstanders, is de studie van c. lis, Woontoestanden en gangensaneringen te Antwerpen in het midden der 19e eeuw, Belgisch Tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, I, i (1969) 93-131. Uitgaande van de betekenis van de woning voor het klassenonderscheid, belicht schrijfster de mensonwaardige huisvesting van de onderste laag der bevolking. Het tekort aan hygiëne in de krotwoningen en ‘gangen’ bleek de overheid alleen tot actie aan te sporen bij acuut besmettingsgevaar, meer speciaal in geval van cholera-epidemie. Te Antwerpen sloeg de cholera in 1848-1849 hevig toe, sterker dan in 1832-1833. Dat leidde tot de eerste saneringen, gedurende de jaren '50. Ze worden per wijk in detail onderzocht. Het eindresultaat was pover. Het initiatief van overheidsinstanties werd inderdaad veelal gedwarsboomd door de eigenaars, die van kortzichtigheid en onverschilligheid blijk gaven. Individuele belangen hebben zich tegen een diep ingrijpende actie verzet.
m.d.v.
jhr. f.j.e. van lennep liet in De tamme kastanje (H.D. Tjeenk Willink, Haarlem 1969, 252 blz.) een drietal verhalen over buitenplaatsen herdrukken, ‘die de essentie bevatten van wat ik heb geschreven’. Honderd jaar Hartekamp verscheen in 1956 als afzonderlijke uitgave, de twee andere verhalen Berkenrode en Spanderswoud werden met een gewijzigde titel overgenomen uit de in 1962 uitgegeven bundel Late regenten. Beide boeken werden indertijd in de Kroniek aangekondigd (BGN, XI, 1956, 361-2 en XVII, 1963, 372-3).
w.r.h.k.
dr. j.p. duyverman publiceerde weer verschillende kleine bijdragen op het hem zo vertrouwde terrein van de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Het zijn Welformeren, niet zitten (1868-1905-1918), Tijdschrift voor Overheidsadministratie, XXV (1969)
| |
| |
nr. 1114, 119-121), 1848-Twee getuigen (ibidem, nr. 1117, 163-166), ‘Het parlementaire beginsel hersteld’-1918 (ibidem, nr. 1119, 195-197) en Een anti-revolutionair in de aprilbeweging (ibidem, nr. 1126, 310-311). Het is te betreuren dat de schrijver er niet toe komt zijn archiefvondsten te verwerken in een boek of artikelen van grotere omvang.
w.r.h.k.
Tijdens de Amerikaanse Secessie-oorlog ging de sympathie van Leopold I uit naar de Zuidelijke Staten. Met het oog op Mexico, dat aan zijn schoonzoon Maximiliaan zou toekomen, zag de koning liever twee Noordamerikaanse republieken, i.p.v. één. Terwijl de Belgische regering een strikte neutraliteitspolitiek voerde, deed de koning stappen om Frankrijk en Groot-Britannië te bewegen tot een bemiddelingspoging, die op erkenning van de Zuidelijke Staten had kunnen uitlopen. Daarover f. balace, Léopold Ier et l'intervention européenne dans la guerre de sécession (septembre 1862-janvier 1863), Revue belge d'histoire contemporaine, I, i (1969) 132-160.
m.d.v.
Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog was de opinie in België erg verdeeld: terwijl de liberalen meestendeels aan de zijde stonden van de noordelijke staten, ging de katholieke sympathie vrijwel eensgezind naar de zuidelijke. De cotton famine (zie BGN, XXII (1969), 385) dreigde echter de economische situatie dermate te ontredderen dat ook de regering er een ogenblik over dacht in het belang van de handelsbetrekkingen de Confederatie te erkennen. Ook Leopold I, wiens rol van mentor van de Europese vorstenhuizen door dit verhaal opnieuw wordt bevestigd, was eerder voor het Zuiden geporteerd, waarbij het Mexicaanse avontuur van zijn dochter en zijn schoonzoon Maximiliaan mede zijn gevoelens bepaalde. Hij speelde een actieve rol in de mislukte Frans-Engelse bemiddeling in 1862. Over dit alles was weinig bekend. De publikatie van 250 documenten, voor het merendeel afkomstig van of gericht tot de Amerikaanse gezant te Brussel Sanford of tot de geconfedereerde agent Mann, die francis balace verzorgde, La guerre de Sécession et la Belgique. Documents d'archives américaines, 1861-1865, (Leuven en Parijs, Nauwelaerts, 1969, xxviii-320 blz. Interuniversitair Centrum Hed. Gesch. Bijdragen, 56) brengt overigens heel wat nieuws over allerlei andere gebeurtenissen en toestanden.
j.a.v.h.
Op het belang van de grote en zaakrijke dissertatie van j.m.h.j. hemels over De Nederlandse pers voor en na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869 (Assen, 1969, 699 blz.) die ook onder de titel Op de bres voor de pers verscheen, werd in de BMGN, LXXXIV, 178, al gewezen. In opdracht van het Historisch Genootschap Roterodamum en de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers te Amsterdam vatte de schrijver zijn stof nog eens kort samen in zijn boek Het dagbladzegel in de rariteitenkamer: 1869-1969 (Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam-'s Gravenhage, 1969, 167 blz., f 18.25). Dit werk heeft zonder twijfel nut al zal men voor wetenschappelijk gebruik de dissertatie moeten opslaan. Men late zich overigens door de merkwaardige titel niet misleiden: Dr. Hemels beëindigt zijn verhaal in 1869. De rariteitenkamer waarin het zegel blijkbaar tot 1969 opgeborgen bleef - men vraagt zich af waar het in 1970 is uitgestald -, blijft gelukkig onbesproken.
e.h.k.
In Leopold II en de Graaf van Vlaanderen tegenover de oorlog van 1870,
| |
| |
Revue belge d'histoire militaire. Belgisch Tijdschrift voor Militaire Geschiedenis, XVIII (1969) 228-236, schetst e. vandewoude de gemengde gevoelens van de leden van de Belgische koninklijke familie ten overstaan van de gespannen internationale toestand en de dynastieke situaties op de vooravond van en tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870 en commentarieert hij een reeks van zeven brieven van koning Leopold II van België, van zijn broer, prins Filips, graaf van Vlaanderen, en van prins Karel-Anton van Hohenzollern-Sigmaringen, schoonvader van Filips en vader van de kandidaat voor de Spaanse troon Leopold van Hohenzollern. De documenten in kwestie werden geschreven tijdens de periode 9 juli tot 2 september 1870 en worden bewaard in het Archief van het Koninklijk Paleis te Brussel, fonds van de graaf van Vlaanderen.
l.v.b.
Het succes dat koning Leopold II tussen 1879 en 1885 in Afrika behaalde, is niet het resultaat geweest van een vasthoudende politiek tot bereiken van het tevoren gestelde doel. j. stengers, Léopold II et la rivalité franco-anglaise en Afrique, 1882-1884, Revue belge de philologie et d'histoire, XLVII, ii (1969) 425-479, toont aan dat het uiteindelijke resultaat juist een heel ander was dan dat wat aanvankelijk werd beoogd. De koning wilde in Afrika vooreerst een grote handelsmaatschappij op de been brengen, losstaand van Europese politieke machten, maar beschikkend over privilegies en monopolies. Deze idee, die geen kans maakte, werd prijsgegeven voor die van een eigen Staat, waar volledige handelsvrijheid zou heersen en waarvan de erkenning, in zijn bijzonder grote territoriale uitgestrektheid, door een met Frankrijk gesloten akkoord betreffende het voorkeurrecht werd in de hand gewerkt. De verschillende koerswijzigingen van Leopold II blijken aan Frans of aan Engels initiatief te hebben beantwoord, zodat het succes van de koning in functie stond van de Frans-Engelse rivaliteit.
m.d.v.
w.n.a. klever beschrijft in de Mededelingen der Kon. Ned. Ak. van Wet., afd. Letterkunde, N.R., XXXII, iv de Jeugd en Indische jaren van G.J.P.J. Bolland (Amsterdam, 1969, 68 blz., f 8. -). Klever besluit zijn belangwekkend relaas met Bolland's benoeming in Leiden in 1896 onder verantwoordelijkheid van minister S. van Houten. De vraag of deze wildeman nu werkelijk een geschikte kandidaat voor de leerstoel was, beantwoordt de schrijver negatief: ‘Zeker, hij was een sterke persoonlijkheid en had het in vele wetenschappen, in het bijzonder in de wijsbegeerte, ver gebracht. Zijn karakter was echter zeer onevenwichtig en de wetenschappelijke houding alsook de daarbij behorende waardigheid ontbraken hem’.
e.h.k.
cajo brendel heeft in zijn Anton Pannekoek. Theoreticus van het socialisme (Socialistische Uitgeverij, Nijmegen, 1970, 204 blz.) niet geprobeerd aan deze boeiende figuur leven en aan zijn ideeën historische inhoud te geven. Hij beweegt zich op zo'n duizelingwekkend hoog niveau van abstractie dat hij kans ziet Pannekoek's visioen van proletarische massa's, souverein in hun bedrijven en klassebewust, voor te stellen als een verschijnsel dat juist nu, in een wereld die in feite nog zo totaal beheerst wordt door de krachten die Pannekoek bestreed - het ‘kapitalisme’ en het ‘staatssocialisme’ -, al werkelijkheid aan het worden is. Op deze manier maakte hij zijn verhandeling tot het verslag van een triomf: Pannekoek heeft altijd gelijk. Dit geeft aan het boekje een merkwaardig levenloos, spanningsloos en irreëel karakter. Toch kan het als overzicht van sommige door Pannekoek ontwikkelde
| |
| |
denkbeelden nuttig blijken; de bibliografische verwijzingen zijn bovendien van belang. Al zou het onverstandig zijn te hopen op een boek over Pannekoek dat Nettl's Rosa Luxemburg evenaart, misschien zal een beter en voller werk mogelijk worden als Prof. B. Sijes zijn uitgave van Pannekoek's correspondentie het licht kan doen zien.
e.h.k.
Voor zijn Die Linke gegen die Parteiherrschaft (Dokumente der Weltrevolution, III, Walter-Verlag, Olten en Freiburg im Breisgau, 1970, 640 blz.) heeft frits kool van Brendel's boek in manuscript gebruik kunnen maken. Zijn waardering van het radencommunistische radicalisme dat het eigenlijke onderwerp van dit deel vormt, is echter totaal anders en in wezen geheel negatief. In een brede, zaakrijke en uiterst kritische inleiding schetst hij de bronnen en de theoretische inhoud van dit verschijnsel. Het is een interessante en zeer goed gedocumenteerde studie geworden waarin de Hollandse marxisten uiteraard een grote plaats krijgen. Vervolgens drukt Kool in het Duits veertien teksten af waaronder drie van Pannekoek en twee van Gorter. Een deel daarvan is ook te vinden in Bock's werk van 1969 over de beide Hollanders (cf. BMGN, LXXXV, ii, 242).
e.h.k.
j.p. hendrickx, A propos de la démission d'Alphonse Nothomb de la présidence de ‘L'Association constitutionnelle et conservatrice de Bruxelles, le 21 février 1892, Revue belge d'histoire contemporaine, I, i (1969) 48-85, situeert het bedoelde, geruchtmakende ontslag in de toenmalige politieke constellatie, die door de controverse rondom de uitbreiding van het kiesrecht werd beheerst. De reacties in de pers worden genuanceerd belicht. Betreffende de motieven die de progressistische katholiek Nothomb hebben bewogen, kunnen verschillende hypothesen worden geformuleerd.
m.d.v.
Het schijnt een goede gewoonte te worden van het Centraal Bureau voor de Statistiek om elke tien jaar zijn jubileum te vieren met een historisch-statistisch compendium. In 1960 gaf het Zestig jaren statistiek in tijdreeksen uit; in 1970 volgt een bijgewerkte editie onder de niet onverwachte titel Zeventig jaren statistiek in tijdreeksen: 1899-1969 (Staatsuitgeverij, 's Gravenhage, 1970, 189 blz., f 18.50). Het is een uitermate nuttig en overzichtelijk boek dat reusachtige hoeveelheden materiaal tot bruikbare proporties verwerkt.
e.h.k.
Met grote regelmaat verschijnen de edities van het jaarboek Parlement en kiezer. Onlangs kwam de 53ste jaargang 1969-1970 uit, wederom samengesteld door p. goossen (Martinus Nijhoff, 's Gravenhage 1970, 607 blz.). Het is goed de aandacht te vestigen op deze uitgave, die behalve voor de parlementaire historici, onmisbaar is voor alle andere beoefenaren van de hedendaagse Nederlandse geschiedenis, onder meer door het naar trefwoorden geordende overzicht van de voornaamste werkzaamheden der Staten-Generaal gedurende de zitting 1968-1969, dat een goede indruk geeft van de verscheidenheid van de onderwerpen, die in het parlement aan de orde komen.
w.r.h.k.
Mej. odette hardy, Croissance et déclin d'une implantation industrielle au XXe siècle. Le zinc dans le pays de Saint-Amand handelt over La compagnie
| |
| |
Métallurgique Franco-Belge de Mortagne, 1905-1948, Rev. du Nord, LII (1970) 43-84. Bij haar oprichting was die maatschappij uit het Franse departement Nord feitelijk een Duitse onderneming, naar Belgisch recht opgericht om fiscale en opportuniteitsreden (om het Duitse belang in een Franse industrie te camoufleren). Het Belgische concern Asturienne des Mines verwierf in de laatste maanden vóór de Duitse nederlaag van 1918 een meerderheidsbelang en controleerde het bedrijf tot dit in 1948 wegens aanhoudend verlies werd gelikwideerd.
j.a.v.h.
Onder de titel Oorlogsdagboek van Oostvleteren 1914-1918, Handel. Soc. Émul. Brugge, CVI (1969) 209-222, publiceerde b. janssens de bisthoven de aantekeningen van pastoor H. Demaerel (1846-1930) in het Liber memorialis van genoemde parochie en de door onderpastoor M. Lammens (1881-1936) in de registers van de wekelijkse aankondigingen geschreven noten betreffende de oorlogslotgevallen van een gemeente gelegen nabij de frontlijn aan de zijde der geallieerden.
l.v.b.
Een bijdrage tot begrip van de verhouding tussen oorlog en literatuur biedt de studie van h. van hoecke, De Eerste Wereldoorlog als thema in het Vlaams verhalend proza (Brussel, Kon. Museum van het leger en van krijgsgeschiedenis, 1969 79 blz., Centrum voor militaire geschiedenis, Bijdragen, 4). Het onderzoek vertoont verschillende aspecten, maar beoogt hoofdzakelijk de literaire. De analyse van ca. 80 romans, dagboeken en novellen, verschenen tussen 1914 en 1960, verduidelijkt de elementen die de visie van de auteurs op de oorlog bepaalden en laat toe de ontwikkeling daarvan te volgen.
m.d.v.
j.r. leconte, Aumôniers militaires belges de la guerre 1914-1918 (Brussel, Koninklijk Museum van het Leger, 1969, 395 blz. Centrum voor Militaire Geschiedenis) Bijdragen, 5) geeft een overzicht van de zielzorg in het Belgisch leger tijdens Wereldoorlog I met een korte terugblik tot 1830. Verder bevat het boek notities over de militaire loopbaan en staat van dienst van 572 aalmoezeniers, predikanten en rabbijnen. Slechts van enigen heeft de auteur, op grond van zijn toevallige informatie, de biografie voortgezet nadat zij de dienst hadden verlaten.
j.a.v.h.
De korte maar inhoudrijke bijdrage van d. bijnens, De oorsprong van de Kommunistische Partij in België, Wetenschappelijke Tijdingen, XXVIII (1969) kol. 419-424, is de samenvatting van een onuitgegeven verhandeling waarin het karakter van het oorspronkelijke communisme in België wordt onderzocht. Het was tot 1921 hoofdzakelijk Vlaams en tevens vlaamsgezind.
m.d.v.
Door de voorlichtingsdienst van de stichting Door de Eeuwen Trouw werd een werkje van h.j. de graaf uitgegeven, getiteld: De Band tussen Ambon en Nederland, historischpolitiek-kultureel (z.j., 44 blz.). De auteur wijst in het voorwoord op het voortleven in de overlevering der Ambonnezen van enkele heldenfiguren, zoals kapitein Jonker en anderen, die samen met, ook wel tegen de Nederlanders streden. Hij vertelt in dit voor het grote
| |
| |
publiek bestemde boekje, hoe het in werkelijkheid met die mannen zat en gaat voorts in op andere saillante punten uit de geschiedenis van dit merkwaardige volk.
w.ph.c.
h.c. wassenaar-jellesma, Van Oost naar West. Relaas van een repatriëring van 1945 tot en met 1966 ('s Gravenhage, 1969, f 18,90). Mevrouw H.C. Wassenaar-Jellesma geeft ons een uitvoerig relaas van de repatriëring, in de jaren 1945-1966, van ongeveer 300.000 Nederlanders en Indische Nederlanders uit Indonesië naar Nederland. Het is goed, dat de wijze waarop deze grote groep landgenoten een nieuw bestaan heeft weten op te bouwen in een voor velen vreemd land, in een boeiend verslag is neergelegd door iemand die dit proces van nabij heeft meegemaakt. De integratie is zo goed verlopen door samenspel van drie factoren: de wijze waarop het Nederlandse volk hen ontving, de steun van de overheid, kerken en particulieren, en vooral door ‘de bewonderenswaardige moed waarmede de gerepatrieerden zèlf hun lot hebben aanvaard’. Het blijde einde maakt het verslag misschien zonniger dan de bittere werkelijkheid vaak is geweest.
d.v.v.
h.r. van heekeren heeft grote verdiensten voor de prehistorie van Zuid-Oost-Azië. Verschillende eredoctoraten zijn hem verleend, nog onlangs door de universiteit van Djakarta. Ook heeft hij een zeer avontuurlijk leven geleid, tijdens de oorlog als krijgsgevangene en daarna bij verschillende wetenschappelijke expedities. Hij heeft daar al eerder verslag over gedaan in boeken met de oubollige titels: Batavia seint en Het pannetje van Oliemans. De redactie heeft nu ontvangen De onderste steen boven. Belevenissen van een globetrotter (van Gorcum, Assen, 195 blz.). Het boek bevat vooral schetsen over de levensloop van de auteur, een wat merkwaardig ego-document, in een kinderlijke stijl. Dat komt misschien door de positieve instelling en de levensblijheid waarvan deze verhalen volgens de uitgever getuigen.
h.p.h.j.
Het boekje van c.j.f. stuldreher, h.a.v.m. van stekelenburg e.a. Concentratiekampen. Systeem en de praktijk in Nederland (Fibula-Van Dishoeck, Bussum, 1970, 134 blz.) is ontstaan uit een studie van een aantal leerlingen van het Maurick-college te Vught, leden van de Ned. Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis, aangaande het concentratiekamp aldaar. Het resultaat van hun onderzoek, gebaseerd op materiaal van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie alsmede op een enquête bij toenmalige bewoners van het dorp Vught, werd door hun leraar, de heer Van Stekelenburg, samengevat tot een verslag van ca. 20 bladzijden. De heer Stuldreher schreef een verhandeling over het ontstaan en de organisatie van de Duitse concentratiekampen en over de SS, die daarvan de leiding in handen had. Deze verhandeling wordt in het voorwoord een ‘algemene inleiding’ genoemd, maar neemt in de praktijk het grootste deel van de publicatie in. Twee leden van de NJBG gaven ter aanvulling een korte beschrijving van de kampen Schoorl, Amersfoort, Ommen en Westerbork. Als Bijlagen werden enige ‘Dienstvorschrifte’ van Duitse kampen en een nuttige verklarende lijst van Duitse termen uit deze sinistere wereld opgenomen. Een aantal foto's, tekeningen en kaarten dragen nog aanzienlijk bij tot de indruk, die deze zakelijke beschrijving van nazistische beestachtigheden op de lezer maakt.
Wij vinden de opzet van het werkje compositorisch niet zo geslaagd, maar gezien de opzet en de beraamde omvang was dat moeilijk te vermijden. Als eerste samenvattende
| |
| |
informatie over de Nederlandse kampen in het Nederlands, waarbij de Duitse achtergrond onmisbaar was, is het toch wel van belang.
g.t.
Volgens f. vanlangenhove, die als secretaris-generaal van het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken een belangrijke rol speelde in die gebeurtenissen, had de ‘terugkeer tot de neutraliteit’ van het land in 1936 niet het karakter van nieuwigheid dat er gewoonlijk aan wordt toegeschreven. In La politique belge d'indépendance dans la perspective de l'histoire, Kon. Acad. van België. Med. Klasse der Lett., 5e reeks, LV (1969) 154-168, wijst hij op de continuïteit in die politiek, die alleen werd aangepast aan de veranderingen in het Europese patroon.
j.a.v.h.
Rotterdam heeft zich in het verleden wel eens cultureel achtergesteld gevoeld. De stad is nu echter bijzonder trots op zijn ‘Doelen’, de grote muziekzaal annex cultureel centrum, die onlangs gereed is gekomen. Dit blijkt ook weer eens uit een Overzicht van de bemoeiingen van het gemeentebestuur van Rotterdam met de totstandkoming van het concert- en congresgebouw De Doelen 1949-1969, samengesteld door mr.dr.p. lucas (Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam, 1970 138 blz.). Het bestaat grotendeels uit fragmenten van de Handelingen van de Gemeenteraad, verslagen van bouwcommissies en wat wazige illustraties. Eigenlijk gezegd lijkt het mij overbodig, maar mogelijk denken zelfbewuste Rotterdammers daar anders over.
h.p.h.j.
In de snel groeiende reeks uitgaven betrekking hebbende op de herziening van de Grondwet, waarop hier reeds de aandacht werd gevestigd (BMGN, 1970, 119-120), verschenen twee nieuwe publicaties. Het Tweede rapport van de Staatscommissie van advies inzake de Grondwet en de Kieswet (Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1969, 293 blz.) beperkt zich tot vier onderwerpen, waarvan hier genoemd mogen worden de grondrechten en de grondwettelijke regeling van het kiesrecht. Verder zag een nieuwe bundel het licht met Adviezen van politieke en maatschappelijke organen over vernieuwing van grondwet en kieswet (juni 1968-juli 1969) (Naar een nieuwe grondwet? Documentatiereeks deel 3. Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1969, 198 blz.).
w.r.h.k.
|
|