Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 85
(1970)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Johannes van den Bosch als militair
| |
[pagina 74]
| |
worden. Het is een eigenhandige brief met zoveel spelfouten, dat we geen hoge dunk krijgen van het genoten taalonderwijs.Ga naar voetnoot4. De bijgevoegde attestaties, gedateerd 18 juli 1798, van de hand van C. van Diest en Bastiaan de Baas, leermeesters in de wiskunde en in de bouw- en wiskunde te Den Haag, bevestigen dat hij de vereiste bekwaamheden bezit voor officier der genie in de ‘wiskundige wetenschappen’ en in de ‘civile en militaire boukunde’. Zij hadden hem blijkbaar die dag geëxamineerd. Ten overvloede werden enige tekeningen van fortificaties overgelegd, die niet meer aanwezig zijn. In zijn vergadering van 23 juli besloot het comité voor de Oostindische handel en bezittingen advies te vragen aan de departementen van defensie en van huishoudelijk bestuur en reeds op 26 juli stelde men op grond van dit advies en van ‘verdere ingekomene favorabele berigten’ de sollicitant aan tot eerste luitenant van de genie bij het garnizoen te Batavia op het gewone tractement van f 50 per maand. Alvorens de reis naar Oost-Indië (op eigen kosten!) te aanvaarden, moest hij de bekende verklaring afleggen ‘van onveranderlijke afkeer van het Stadhouderlijk bestuur, het federalismus, de aristocratie en de Regeeringloosheid’ en de eed op de artikelbrief.Ga naar voetnoot5. Op 30 augustus schreef het comité aan de commissarissen-generaalGa naar voetnoot6. en aan gouverneur-generaal en raden van Nederlands Indië, dat de nieuwbakken luitenant met een half jaar salaris op zak de reis naar Kopenhagen ondernomen had om zich daar in te schepen.Ga naar voetnoot7. Aanbevolen werd hem ‘bij eerste gelegenheid te avanceeren, indien hij zich zulks door zijn gedrag en kunde waardig maakt’. Op Java duikt hij voor het eerst op in het naamboekje der compagniesdienaren van 31 december 1799.Ga naar voetnoot8. Daar werd hij geplaatst onder de bevelen van D.M. Barbier, majoor van de genie en directeur van de fortificatiën, gebouwen en waterwerken. Tijdens de Britse blokkade in de tweede helft van 1800 commandeerde hij een batterij ten oosten van Batavia. Hij trok de aandacht van de brigadier en adjudant-generaal Simon de Sandol Roy, een Zwitser, die aan het hoofd stond van het Indische leger en in hetzelfde gebouw te Weltevreden woonde.Ga naar voetnoot9. Op 5 januari 1801 schreef hij aan De Sandol Roy: ‘Daar UwelEdele Gestrenge mij de Eer aangedaan hebt te doen hoope, als Captein Adjoin geplaats te konne worden, zo Mijn chef hier in toestemt heb ik de Eer deszelfs aprobatie UwelEd. Gestrenge | |
[pagina 75]
| |
aan te bieden’ (voor gezien getekend door D. Barbier). De Sandol Roy richtte zich al op 6 januari met een aanbeveling tot gouverneur-generaal Van Overstraten. Volgens hem had de sollicitant niet alleen de nodige talenten en kennis, maar ook vlijt en bekwaamheid en kon hij in noodgeval altijd ‘als Ingenieurs g'employeerd worden’.Ga naar voetnoot10. Laatstgenoemde kwaliteit kwam te pas bij het ontwerpen van een defensieplan voor Batavia met hulp van inundaties en bij de leiding van het topografisch bureau, waarmee gouverneur-generaal Siberg hem het volgende jaar belastte. Ook werd hij onder bevel van de voormalige gouverneur W.J. Cranssen naar de Molukken gezonden, die de Engelsen na de vrede van Amiens ontruimd hadden, om daar versterkingen aan te leggen. In 1804 was hij terug in de hoofdstad. Op 11 mei recommandeerde De Sandol Roy hem bij Siberg voor de functie van majoor en aide de camp aldus: ‘onnoodig om over deszelfs bekwaamheden en goede conduite verdere aanmerkingen te maaken’.Ga naar voetnoot11. En op 2 september trouwde hij met de zeventienjarige dochter van de brigadier. De 25ste februari 1807 bevorderde gouverneur-generaal Wiese hem tot luitenantkolonel en adjudant-generaal. In deze jaren kreeg hij gelegenheid te tonen, dat hij behalve kaarten tekenen en batterijen ontwerpen ook in een gevecht leiding kon geven. Toen in november 1806 een Engelse aanval dreigde, was hem al het bevel over de rechtervleugel toevertrouwd, maar de Britten waagden geen landing en vergenoegden zich met de vernietiging van de Indische vloot. In de binnenlanden van Jacatra en Bantam werd het echter menens, zoals blijkt uit de hier gepubliceerde brief.Ga naar voetnoot12. Een aanvulling geeft het volgende besluit van de Indische regering: ‘De heere Gouv.-Gen. gecommuniceerd hebbende, dat het aan het detachement onder de orders van den lieutenant-kolonel en den adjudant-generaal Jan van den Bosch, was gelukt om door eene wel aangewende spoed en vaardigheid de roverbende, die het buitenhuis op het landgoed Sampia had afgelopen en tot welks vervolging dat detachement was afgezonden, niet alleen te agterhaalen, maar ook deszelfs hoofd, den beruchten Gedee, te treffen en te doen sneuvelen en de overige bende, na het kwetsen en gevangen nemen van zommigen, te verstrooyen en in den verderen loop hunner gepleegde geweldadigheden te stuiten, met voorstel om ter belooning van de door het gedagte detachement in deze zaak bewezene diensten en betoonde ijver en standvastigheid in het voortzetten en volbrengen van buitengewoone, verdubbelde marchen, zo ook tot soulagement in de kosten, die vereischt wierden ter voorziening in de, zo verloren geraakte, als onbruikbaar geworden klederen en goederen op de gemelde geforceerde marchen, aan de officieren en onderofficieren van hetzelve detachement te accorderen eene gratificatie van | |
[pagina 76]
| |
rds 1200, in steede der gelden, welke op het hoofd van den voornoemden Gedee zijn gesteld, en om voort aan den tamboer-majoor ter vergelding van zijn goed gedrag rds 50, aan den sergeant Meyster rds 30 en aan ieder soldaat van het detachement rds 3 in eens, in plaats van de hun geaccordeerde 8 stuivers 's daags, toe te leggen, mitsgaders om den gecommitteerde tot en over de zaken van den inlander te gelasten de gelden, geproflueerd uit den verkoop der agterhaalde goederen op den meermelden Gedee, ten bedragen van rds 453:10, koper geld, af te geven aan de officieren van het meermeld detachement om, naar evenredigheid hunner gagien, te worden verdeeld, zo is goedgevonden en verstaan zich met zijne exellentie's opgemelde voorstellen om de daarvoor geallegueerde redenen te conformeeren’.Ga naar voetnoot13. Naar het moederland rapporteerde Wiese nog de volgende bijzonderheden: ‘Nu blijft mij nog over uwe Excellentie te Rapporteeren dat zich in een gedeelte der Bovenlanden een Roverbende van circa 300 man bij een verzameld had, het huis op een buiten goed van den Heer van RiemsdijkGa naar voetnoot14. genaamt Tjampia hadden afgelopen en aldaar twee Europeesche mandadoors vermoord, om het nadeel dat deze booswichten in het vervolg aan andere Ingezeetenen of Koffij en Rijst cultuure zoude kunnen doen, voortekomen, heb ik dadelijk beslooten, behalven enige mindere detachementen ook een van 300 man Infanterij, eenige cavallerij en een paar veldstukjes derwaards te doen vertrekken; den Lieutenant kolonel en mijnen Adjudant Generaal Van den Bosch, aan wien ik het commando daarvan heb toevertrouwd, heeft die rovers met zoo veel activiteijt agternagezeten, dat het hem spoedig gelukt is hun te bereiken, het hoofd genaamd Kjaij Gedee te doen sneuvelen en de bende uit een te jagen; thans is de rust weder geheel hersteld’.Ga naar voetnoot15. In juli van hetzelfde jaar 1807 werd Van den Bosch belast met de leiding van een expeditie in het Bantamse tegen rovers, die de Chinezen grote haat toedroegen en velen hadden vermoord. Weer lukte het de hoofdman te doden, maar de benden werden niet vernietigd.Ga naar voetnoot16. ‘Dan door het zenden van eenige troepen naar die contrijen waardoor veele der rovers in onze handen gevallen zijn, en nog meer door een mondgesprek dat ik te Tangerang met den koning van Bantam gehad heb, en waarin ik hoogstdenzelven voornamelijk aanspoorde om beter politie en directie | |
[pagina 77]
| |
in zijn rijk te doen plaats vinden, is de rust aldaar weder geheel hersteld’.Ga naar voetnoot17. De landerijen in de buurt van Tangerang, die jaarlijks aan Chinezen werden uitgegeven, zouden nu voor 5 jaren tegen Sp. 10.000 's jaars aan het Nederlandse gouvernement worden verhuurd.Ga naar voetnoot18. Op 11 augustus werd aan overste Van den Bosch, ‘die zich in de jongste militaire expeditien zo verdienstelijk had gekweten en daardoor ook gedeeltelijk met de locaale situatie der bovenlanden was bekend geworden’, opgedragen in het onrustige binnenland twee blokhuizen te bouwen volgens een door hem aan de gouverneurgeneraal geleverde memorie.Ga naar voetnoot19. Op zijn oude dag schrijft Van den Bosch over deze operaties in een van zijn laatste adviezen aan koning Willem I: ‘Ik werd met een sterk detachement derwaartsGa naar voetnoot20. gezonden, en na vele dorpen verbrand en menig Javaan over den kling gejaagd te hebben, werd ook daar de rust schijnbaar hersteld, - de verhuurde landen den Vorsten ontnomen en met de Gouvernementsdistricten vereenigd, ten einde er de landverhuringen tegen te gaan’. ‘Bij onderzoek bleek het mij destijds, dat de landverhuringen als onbestaanbaar moesten geoordeeld worden met de regten der dessa's, - dat dezelve tot verregaande onderdrukkingen en mishandelingen van den Javaan hadden geleid, en daaraan de afkeer van den Javaan van dezelve moest worden toegeschreven, - en dat, daar die menschen geen de minste bescherming tegen de vexatien van de zijde der huurders in die Vorstelijke landen werd verleend, zij eindelijk toevlugt genomen had tot het geweld’. De Europese landheren waren trouwens niet veel beter: ‘ik bezat tijdens mijn eerste verblijf op Java in die streken een landgoed Soedemare genaamd, ten westen grenzende aan het landgoed Pennoembang, van den Heer De Vreij, die hetzelve door een Europeschen opzigter deed besturen, welke in mijn tijd is vermoord; - ten zuidwesten was Soedemare bepaald door het landgoed Dragan, behoorende aan de beide broeders de Bok en door hen beheerd wordende, - in mijn tijd beide vermoord, - ten zuiden door het landgoed van den Heer Teisseire, in mijn tijd vermoord, - ten zuidoosten Bergzigt, van den Heer Perrot, in mijn tijd vermoord, - ten oosten dat der Erven Hooiman, eenige jaren voor mijne komst op een ander landgoed Pondok Gedee in de benedenlanden vermoord; - eindelijk ten noorden Tjintiga van den Heer Vogelaar,Ga naar voetnoot21. die zijne Inlanders met billijkheid behandelde, en nimmer eenig uitwerksel van ontevredenheid van hun heeft ondervonden: zoodat van de zeven mijner buren er zes vermoord zijn’.Ga naar voetnoot22. | |
[pagina 78]
| |
De wisselingen in het Indische bestuur en ook de politieke veranderingen in Europa wist de jonge officier ogenschijnlijk soepel te volgen. De voormalige republikein aanvaardde de Franse koning Lodewijk Napoleon. Hij zal het standpunt ingenomen hebben, dat hij als militair loyaal diende te blijven ten opzichte van het wettige gezag. Met andere officieren getuigde hij dat zijn collega Mahieu zich op 24 november 1806 ten huize van De Sandol Roy minder diplomatiek had gedragen. Mahieu had bij aankomst gezegd dat hij ‘dat ding’ wel naar beneden wilde halen, daarbij wijzende op een transparant met de woorden: A
Toen na de maaltijd overste Jauffret een dronk uitbracht: ‘Vive le Roi de Hollande, Frère de l'Empereur’, was Mahieu opgestaan en had uitgeroepen: ‘Nous avons chassé le Roi Philippe, celui ci nous le chasserons bien aussi’. ‘Het geheele gezelschap maakte een groot gedruis, een ieder deed als of hij het bovengezegde niet verstond, dan den Lt. Collonel riep bij herhaling het zelfde, er bij voegende “Messieurs vous ne me laissez parler”, hierdoor werd de geheele parthij gestoord, een ieder stond op, den Lt. Collonel Jauffret nam den Lt. Collonel Mahieu bij den arm, en eischte dadelijk voor de hem aangedane belediging satisfactien, die Mahieu tegen den anderen dag beloofde’. En tenslotte was hij bij de conditie ‘van Eendragt en Eensgezindheid, onder de verdedigers van deze Colonie, door alle perzonen met vreugde gedronken’ ostentatief blijven zitten.Ga naar voetnoot23. De komst van Daendels bleek moeilijker te verteren. De Sandol Roy, Engelhard en andere vrienden van Van den Bosch moesten het veld ruimen. Diens plannen voor de verdediging van Batavia vonden geen genade in de ogen van de maarschalk, die dadelijk alle strandbatterijen liet afbreken; op zijn ‘iteratif daar toe gedaan verzoek’ verkreeg ook Van den Bosch op 18 mei 1808 eervol ontslag uit de militaire dienst.Ga naar voetnoot24. Met zijn gezin trok hij zich nu terug op het reeds genoemde landgoed Soedimara, dat hij voor 25.000 rijksdaaldersGa naar voetnoot25. gekocht had en waar hij een huis | |
[pagina 79]
| |
had laten bouwen. Het lag een kilometer of vijftien ten zuidwesten van Batavia en was enige duizenden hectaren groot. Onder leiding van een Chinese mandarijn was het terrein in cultuur gebracht, o.a. door het graven van een groot irrigatiekanaal. Van den Bosch gedroeg zich daar in dezelfde geest als buurman Vogelaar. In 1835 herinnerden nog verscheidene inlanders zich aan hem.Ga naar voetnoot26. In die landelijke sfeer werd hij begin september 1810 opgeschrikt door een brief van zijn vriend Van Sevenhoven, secretaris van de Indische regering.Ga naar voetnoot27. Het is een document humain, dat niet misplaatst zou zijn in Het hart op de tong.Ga naar voetnoot28. Met behulp van vrienden lukte het Soedimara nog voor een flink bedrag van de hand te doenGa naar voetnoot29. en omstreeks 1 november scheepte hij zich met schoonmoeder, vrouw en drie dochtertjes te Soerabaja in op de brik ‘De Oprechte’ van 120 ton met bestemming Bordeaux.Ga naar voetnoot30. De bange voorgevoelens van Van Sevenhoven werden gedeeltelijk bewaarheid, want honderd mijl van het doel werd het scheepje ingepikt door een Britse paketboot. In Engeland wilde men Van den Bosch als krijgsgevangene behandelen en interneren in het kamp te Reading. Hij betoogde echter, dat hij ontslag genomen had en dus geen militair meer was, en beriep zich op een pas gesloten Engels-Hollandse overeenkomst (als bewijsstuk legde hij de Bataviasche Courant van 5 oktober 1810 over). Inderdaad kreeg hij verlof zich met zijn gezin in de nabijheid van Londen te vestigen.Ga naar voetnoot31. Hij schijnt uitgewisseld te zijn tegen een Engels officier. Gewoonlijk wordt opgegeven dat dit in 1812 gebeurde. Aangezien op 2 januari 1812 te Tiel zijn zoon Hendrik geboren werd, is het waarschijnlijker dat hij al eerder was teruggekeerd. Christemeyer, die goed op de hoogte was, noemt ook het jaartal 1811. In de buurt van Gorkum wachtte hij als ambteloos burger met ongeduld op de dag der bevrijding.Ga naar voetnoot32. | |
[pagina 80]
| |
De 20ste november 1813 meldde hij zich bij Falck te Amsterdam met een aanbevelend briefje van advocaat P.A. Brugmans. Hij ontvouwde een plan om de sterke vesting Gorkum, waarmee hij goed bekend was, te overrompelen. Met geld wilde hij burgers en boeren tot een aanslag overhalen. Falck leek het te gewaagd, ‘maar de man drukte zich zoo wel uit en was zoo vaardig in het oplossen der eerste bedenkingen’, dat hij begon te wankelen. Na overleg met anderen werd besloten tot de oude stelregel, ‘dat men den aftrekkenden vijand een gouden brug behoort te slaan’.Ga naar voetnoot33. Pas op 20 februari 1814 ging Gorkum over. Inmiddels was Van den Bosch 25 november als kolonel-adjudant toegevoegd aan generaal Krayenhoff en belast met de leiding van de werfbureaus. Van zijn activiteiten geeft hij een denkelijk ietwat geflatteerd beeld in de hierachter gepubliceerde brief aan Willem i.Ga naar voetnoot34. Op 11 december 1813 ontving hij de opdracht Naarden in te sluiten, geen gemakkelijke opgave, want de manschappen onder zijn bevelen (vrijwilligers, aangevuld met Amsterdamse schutters en enkele geregelde maar weinig geoefende troepen) bezaten weinig gevechtswaarde en artillerie was er vrijwel niet. Daarbij was het vooral in februari barbaars koud. Van een bestorming kon dus geen sprake zijn. Van den Bosch moest er zich volgens zijn opdracht toe beperken de vesting zo hermetisch mogelijk af te sluiten.Ga naar voetnoot35. Christemeyer diende voor Naarden als fourier. Hij werd geïmponeerd door het ‘edel martiaal voorkomen’ van Van den Bosch, die hij op ruim 40 jaar taxeerde in plaats van 34, en roemde diens eenvoud en vertrouwenwekkende ernst. De indruk was ‘schier onvergetelijk’. Een ander, die Van den Bosch van nabij gekend had en geen verplichtingen aan hem had, prees dertig jaar later nog ‘zekere hartelijke goedwilligheid, die hem plagt eigen te zijn en voor iedereen toegankelijk maakte’.Ga naar voetnoot36. Na de val van Gorkum kwam Krayenhoff met troepen en geschut en nam het opperbevel op zich. Van den Bosch behield het commando over de rechtervleugel. Hij leidde ook in bijzijn van de beide zoons van Willem i het bombardement, dat op 4 april begon en veel schade aanrichtte, maar de Franse bezetting niet tot overgave kon dwingen. Pas op 12 mei gaf zij de vesting prijs. De sollicitatiebrief van 11 juni 1814 leverde de bevestiging op van zijn rang als kolonel benevens het lidmaatschap van een commissie, die onder leiding van | |
[pagina 81]
| |
generaal Janssens voorstellen moest beramen voor de reorganisatie van het Indische leger. De 28ste februari 1815 werd Van den Bosch benoemd tot kolonel bij de generale staf en belast met de uitzending van troepen naar Oost-Indië. Op 1 april werd hij als chef van de staf bij generaal De Constant Villars te Maastricht gedetacheerd. Daarom was hij niet aanwezig op het slagveld van Waterloo. Toch werd hem 8 juli 1815 de Militaire Willemsorde 3de klasse toegekendGa naar voetnoot37. en werd hij 24 november 1816 bevorderd tot generaal-majoor titulair. In zijn nalatenschap bevindt zich een memorie uit die tijd over de verdediging van Nederland.Ga naar voetnoot38. Van Hogendorp vertelt, hoe Van den Bosch een stelsel van defensie schetste langs de Schelde en de grote rivieren met twee uitvalspoorten bij Brugge en Gent en bij Genemuiden.Ga naar voetnoot39. Met ingang van 1 januari 1819 trad hij uit de militaire dienst om zich met alle krachten te kunnen wijden aan de Maatschappij van Weldadigheid. Wel aanvaardde hij op 28 september 1823, vermoedelijk om over enige geregelde inkomsten te beschikken, een benoeming tot administrateur voor de zaken van de nationale militie en schutterijen bij het departement van binnenlandse zaken. Als zodanig heeft hij de uitvoeringsbepalingen van de wet op de schutterijen van 1827 voorbereid. Deze werkzaamheden zullen niet het motief geweest zijn voor zijn verheffing tot luitenant-generaal tegelijk met zijn benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië op 16 oktober 1828. Eerder moeten we denken aan de overweging, dat hij anders bij aankomst op Java de mindere in rang zou zijn van zijn oude vriend generaal De Kock, de commandant van het leger en plaatsvervanger van de gouverneur-generaal. Na het vertrek van De Kock in juni 1830 heeft hij meer dan een jaar, tot oktober 1831, het opperbevel uitgeoefend. Gelukkig was de Java-oorlog afgelopen. Nog eenmaal heeft hij kogels langs zijn hoofd horen fluiten, namelijk bij de mislukte aanslag op Bondjol in de herfst van 1833. Een ooggetuige beschrijft, hoe hij hem persoonlijk bevelen zag houwitsers af te vuren, zodat de regent van Batipoe meende te moeten waarschuwen, dat de plaats te gevaarlijk was.Ga naar voetnoot40. Ook als minister van koloniën bleef hij belang stellen in militaire vraagstukken. In zijn grote memorie aan de koning van 18 december 1834Ga naar voetnoot41. ontwikkelde hij een verdedigingsplan voor Nederland met Amsterdam als kern en twee inundatiesystemen van Bergen op Zoom tot Koevorden en van Gorkum tot Naarden. De conceptie is verwant aan die van het verdedigingssysteem van Java, dat hij ter | |
[pagina 82]
| |
plaatse ontworpen had (centrum in de bergen van midden-Java, waar een nieuwe hoofdstad geprojecteerd werd).Ga naar voetnoot42. Dat de berekeningen niet klopten, is bij Van den Bosch niet verwonderlijk, want maar al te vaak was de wens de vader van zijn gedachten. Verder interesseerde hij zich bijzonder voor verbeteringen van de artillerie en zette hij Roentgen aan, de ijzergieterij op Fijenoord te vergroten om er het zwaarste geschut te kunnen gieten.Ga naar voetnoot43. Al heeft Van den Bosch dan niet aan grote veldslagen deelgenomen, toch was hij een militair in hart en nieren. Zelfs zijn bemoeiingen met de Maatschappij van Weldadigheid zijn typisch militair in opzet, organisatie en improvisatie. Een zittend leven was zeker wel het laatste dat deze bewegelijke man nastreefde. Gelukkig is het nu gemakkelijker geworden zijn gangen te volgen door de inventarisatie van het door hem nagelaten archief.Ga naar voetnoot44. | |
Bijlagen1. Sollicitatiebrief van Van den BoschGa naar voetnoot1.Aan het Committé tot de zaake van den Oostindiensche handel en bezittinge. Den Ondergetekende, J. van den Bosch, neemt de vrijheid zig bij U.l. te Adresseeren, en aan te biede de nevensgaande Attestatien, welke hij vertrouwd dat voldoende zulle zijn, om te bewijze, dat hij de nodige vereischtens bezit, om in de genie geplaats te worden en het is op dien grondt, dat hij de vrijheid neemt zig bij U.l. ter verkrijging van zodanig een post als officier der genie te Batavia te Addresseere, laatende het verder aan U.l. wijsheid over, zo zijn verzoek door U.l. gunstig mogt ontvangen worden, hem in zodanige Rang te plaatse, als Gijl. begrijpe zult aan het vaderland den meeste dientste konne bewijze, biedende verders aan zig bij de eerste scheepsgelegenheid voor eige rekening, en geheel buite koste van den Landen, naar Batavia te doen Transporteeren, door het gebrek aan officieren in deeze bij na de laaste onzer oostindiensche bezittinge vleit hij zig het vaderland Aldaar de beste dienste te konne bewijze, en twijfelt teffens niet of Gijl. zult hem in staat stelle aan dien wensch te voldoen. Hiermede ben ik naar heilwensching U.l. medeburger
J. Van Den Bosch Amsteldam den 22 Julij 1798 het 4 Jaar der B.V.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 83]
| |
2. Von Gützlaff aan Van den BoschGa naar voetnoot3.WelEdgestr. Hr Van den Bosch Lieut. Kolonel en Adj.-gen. bij den generaalen staf op SimplicitasGa naar voetnoot4. Wel Edel gestrenge Heer! Zijne Excellentie den Lieutenant generaal Wiese gelast mij Uw Edg te bedeelen dat hij Uwen brief, inhoudende de aangename details over Uwe behaalde overwinning in de Campong Souring, op de bende rovers en het sneuvelen van het hoofd Kygadee, heeft ontvangen, welke ik gechargeerd ben te beantwoorden vermits Zijne Excellentie naar de vergadering moest.Ga naar voetnoot5. Hoogst denzelven is ten uitterste te vrede over Uwe verrigtingen, en chargeerd UwEdg mede zijne tevredenheid ter kennisse van Uwe onderhebbende troepen te brengen, in het bijzonder aan den kapitein Kannaarts, ten hoogsten aangenaam zal het hem zijn, deszelfs protectie aan hem te verleenen. Den generaal betreurd het verlies van den Lieut. Raskus en andere braven, dan zij hebben hun leven aan den dienst van hun Koning en Land opgeofferd, hunne namen en daden zullen in ons geheugen blijven. Dadelijk is er order gegeeven, om een genoegzame kwantiteit mondbehoeften en amunitien naar Simplicitas toe te zenden en in alles zal den meesten spoed worden gemaakt. Voorts heeft den generaal en chef goedgevonden UWelEg. geene dadelijke orders nopens Uwe terug komst alhier of anderszins toeteschikken; het geen door UwEdg reeds verrigt is, steld Zijne Excellentie ten waarborge, dat verder door Uw verrigt zal worden, het geen het best met de belangens der Kolonie overeenkomt, en laat dus alles aan Uw beleid en activiteit over. Ik voege hier bij mijne hartelijke felicitatien en verblijve met de meeste achting
Wel Edel gestrenge Heer UWelEg. DW Dr en Camaraad de chef d'Etat Major G.H.v. Gützlaff Batavia den 26 Mei 1807 des morgens ten 8 uuren | |
[pagina 84]
| |
3. Van Sevenhoven aan Van den BoschGa naar voetnoot6.De WelEd. Gestr. Heer J. van den Bosch op Soedamara Hooggeachte vriend! Ik haaste mij U te informeeren dat Zijne Excell. de maarschalk en Gouverneur generaal Daendels U door de Brigadier Gutslaaf zal doen gelasten om binnen twee maanden de kolonie te verlaten! de reden van dit grievend en spoedig besluit is deze gisteren avond de Eer hebbende bij HD. te soupeeren was daar de Heer L.W. Meijer van zijne reiseGa naar voetnoot7. terug gekomen, welke verscheide officieelen en brieven aan partikulieren mede gebragt had de laatste wierden alle door Zijne Excell. geopend en gelezen. Onder dezelve was er een aan Uw adres van U Heer Schoonvader de generaal major de Sandol RoiGa naar voetnoot8.: na Lectuure derzelver was Zijn Excell. zeer onvergenoegd, het welk na dat H.D. nog eenige andere partikuliere brieven aan onderscheidene adressen gelesen had meer en meer toenam, totdat Zijn Excell. eindelijk in drift zeide dat hij alle menschen die tegen werkte uit de kolonie zoude verbannen en met U beginnen - gevoel hoe zeer ik daar over ontstelde - ik tragtte Zijn Excell. te spreken, en daar H.D. onse vriendschapsrelatie kende, communiceerde hij dit voornemen aan mij, ik nam de vrijheid Zijn Excell. te versekeren dat gij geheel onschuldig waart aan al het geen de generaal major de Sandol Roi aan U mogt geschreven hebben en dat ik er bij present geweest was (het geen ge U nog wel zult herrinneren) toen Uw Ed. Gestr. Zijn Ed. verzogt had om U over niets dan partikuliere zaken te schrijven, dan vriend dit alles mogt niets helpen, intusschen ben ik geïnformeerd dat die brief niets anders inhoud dan eene communicatie van de vooruitzigten op veranderingen in deze kolonie! is dat nu reden genoeg om U de kolonie te ontzeggen - is het U schuld dat Uw Schoonvader dit juist aan U heeft verkiezen te melden - moet dus het lot van eene geheele famielle afhangen van een brief die soms zonder eenige andere intentie, dan om wat nieuws te bedeelen geschreven word, waarlijk dat is te veel - dan beste vriend ik mag hier mijn gevoel niet volgen - intusschen neem ik het hoogste deel in Uw lot en beklaag U van harte in twee maanden deze kolonie te moeten verlaten is op dit moment een schrikkelijke last, hoe zult gij in die tijd Uwe landerijen, die tweemaal honderd duisend rijksd. waardig zijn verkopen? Waar zult gij remises bekomen, en hoe enorm zult gij niet op dit alles moeten verliesen? - dan het gevaar van genomen en in Engeland opgebragt te worden, U alles wat gij mede aan boord hebt te zien | |
[pagina 85]
| |
beroven, ik worde akelig als ik mij voorstel hoe ongelukkig de dispositie van Zijn Excell. U en Uwe talrijke Famielle kan maken - had gij dat verdiend? gij beste vriend die op Uwe goederen U cultures uitbreidde en U land verbeterde, die met Uwe waarde famielle als eene Landman stil op U aangenaam Soedamara verblijf hielt en niet dan enkelde reise om uwe zaken in de stad kwam. Mijn slaaf die deze brengen zal is gereed te vertrekken, ik moet dus eindigen, koom spoedig naar mij toe, ten einde middelen te beramen tot het op order brengen en verlaten Uwer zaken; maak staat op mijne vriendschap en houd u verzekerd dat ik een der aangenaamste pligten zal vervullen Uw daarvan de zekerste bewijsen te geven - mijne complementen aan Mevrouw kus Uwe lieve kinderen voor Uw steeds agtende vriend Batavia I.J. van SevenhovenGa naar voetnoot9. | |
4. Sollicitatiebrief van Van den Bosch aan Willem IGa naar voetnoot10.Doorluchtig Vorst en Heer!
Op uitnoodiging van Zijne Exellentie den Luitenant Generaal Krayenhoff, gebruik ik de vrijheid bij hier nevensgaande Dienststaat over te leggen deze opgave der door mij voor, gedurende en na de omwenteling bewezene diensten. Op den 20e November 1813 geïnformeerd wordende dat de Fransche Troepen Amsterdam verlaten hadden, en er een provisioneel Bestuur georganiseerd was, begaf ik mij derwaarts en bood aan dat Bestuur aan door de Heeren Brugmans en MeijGa naar voetnoot11., de franschen uit Gorcum te drijven waar ter dier tijd slegts een gering getal Militairen zich bevonden, begerende daartoe alleen de belofte dat ingeval van reusite, het Provisioneel Bestuur mij de noodige ondersteuning verleenen zou, dit voorstel niet aangenomen wordende, stelde ik voor op eigene kosten het zij naar Engeland of naar de Geallieerde Arméën te vertrekken ter bekoming van zoodanig Secours welke het doorzetten der omwenteling mogt vorderen. Den 22e November andermaal aangedrongen hebbende op het vermeesteren van Gorcum, en tot het doen eener poging op Naarden, wierd ik aan de Heer Falck, thans algemeen Secretaris van Staat gerenvoijeerd, biedende daar toe aan mijn Persoon en ter goedmaking der kosten Honderd duizend Guldens. Op den 25e November door Zijne Exell. den Lt. Generaal Krayenhoff aangesteld als Kolonel aide de Camp, heb ik den 26e de dispositien, voor de defentie van | |
[pagina 86]
| |
Amsterdam, genomen, ten uitvoer gebragt doende in 24 uren tijds, zes en twintig stukken geschut plaatsen op de wallen en hebbende 1000 Man van de Nationale Garde onder Militaire Discipline gebragt beneffens een corps van driehonderd vrijwilligers aangeworven en georganiseerd, welkers handgelden door mij voorgeschoten zijn. Op den 29e November naar Utrecht gezonden om die Stad in naam van Zijne Koninglijke Hoogheid te occupeeren ben ik met een Detachement van 120 Man naar derwaarts gemarcheerd. Den 1e December na het Provisoneel Bestuur aldaar gedurende de voorgaande dag georganiseerd te hebben liet ik door een Detachement mijner Troepes op den 2e dito de franschen uit Schoonhoven drijven, en adsisteerde met de overige in eene gelijke onderneming aan de Vaart; ik slaagde in beide deze ondernemingen.Ga naar voetnoot12. De Leeningen der Troepen zijn door mij zoo lange ik die gecommandeerd heb, voorgeschoten. Op den 6e December opontbooden zijnde om de aanwervingen der Troepen met de meeste Spoed door te zetten, heb ik in den tijd van vijf dagen het 1e thans het 3e Baton Inf. van Linie aangeworven en geörganiseerd, zijnde tevens het grootste gedeelte der Handgelden door mij voorgeschooten. Op den 12e December naar Naarden verzonden gechargeerd met het Blocus dier Vesting, en naderhand met het Commando van den regter vleugel en de Directie van het Bombardement, is het mij gelukt agt en twintig uitvallen van de veel sterkere Vijand af te slaan en voor te komen dat dezelve nimmer aan die zijde tot buiten het bereik van het geschut der vesting hebben kunnen doordringen, veel min ooit eenige levensmiddelen van wat aard ook bekomen. Overigens zijn de verliezen aan beide zijde geleden, de beste bewijzen van den Moed, met welke de Troepes onder mijne orders gestreden hebben; zoo ook zijn alle de gelden, voor de Spions betaald, gedurende November, December en Januarij bij de staf van den Generaal Krayenhoff door mij verschoten en daarvan door mij nooit eenige restitutien verlangd gelijk mede niet van de nog ongerestitueerde handgelden en soldijen. Ik durf hoopen dat het opgegevene zal toerijken om Uwe Koninglijke Hoogheid te overtuigen, dat ik met den verschuldigden ijver en belangloosheid mijn Vorst en Vaderland gediend heb, en ik gebruik de Vrijheid van Uwen Koninglijke Hoogheid te solliciteeren op zoodanige wijze in hoogstdeszelfs dienst te worden gecon- | |
[pagina 87]
| |
tinueerd, als Uwe Koninglijke Hoogheid voor de belangens van den Staat het meest nuttig oordeelen zult.
Amsterdam 11 Junij 1814 (Was getd) Js Van den BoschGa naar voetnoot13. |
|