Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 84
(1969)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
Staatssecretarie en kabinet des konings onder Willem I
| |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
s' Konings ‘zeer bekrompen denkbeeld omtrent de uitgebreidheid der Koninklijke magt’, die tot uitdrukking kwam in de neiging van Willem I om ‘alles wat niet bepaaldelijk aan den Koning door de grondwet ontnomen was’, voor zich op te eisen. ‘De Koninklijke magt won in uitgebreidheid, doch verloor in innerlijke kracht, totdat zij door eigene zwaarte in elkander stortte, en Willem I door de omstandigheden zelve genoodzaakt werd te abdiceren. Bij deze albemoeijing des Konings moest de Secretarij van Staat - een departement, dat, evenmin als een Kabinet des Konings in eenen constitutioneelen staat te huis hoort - zich al meer en meer uitbreiden, en vormde zich onmiddellijk rondom den Koning een bureau, waarin als in een brandpunt de geheele administratie des Koningrijks gecentraliseerd was’Ga naar voetnoot3. De Staatssecretarie en de Kabinetssecretarie, die onder de Souvereine Vorst in december 1813 hun werk begonnen, waren geen noviteiten. De Staatsregelingen van 1798 en 1801 kenden reeds een algemeen secretaris. In de Staatsregeling van 1805 was sprake van een algemeen secretaris van Staat, die belast was met het contrasigneren van alle door de raadspensionaris uit te vaardigen aktenGa naar voetnoot4. Na het raadpensionariaat was dit de belangrijkste functie in de Bataafse RepubliekGa naar voetnoot5. In de grondwet van het Koninkrijk Holland werd deze functie niet genoemd. C.G. Hultman, algemeen secretaris van Staat onder Schimmelpenninck, zette zijn werkzaamheden voort tot hij door Koning Lodewijk werd vervangen door W.F. Röell, die de functie van minister-secretaris van Staat vervulde. Röell's invloed was nog aanzienlijk groter dan die van zijn voorganger. Lodewijk wenste echter de minister-secretaris van Staat niet als eerste minister te beschouwen; hij wilde ‘être moi-même mon premier ministre’.Ga naar voetnoot6 Daarom werd de functie van Röell bij dekreet van 8 januari 1808 opgeheven. Zijn werkzaamheden werden opgedragen aan een van 's Konings kabinetssecretarissen met de rang van Staatsraad en de titel raad-secretaris des KoningsGa naar voetnoot7. In deze functie werd J.H. Appelius benoemd. In 1809 werd Appelius vervangen door A.J.J.H. Verheyen, wiens | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
titel nu was eerste secretaris van het Kabinet des KoningsGa naar voetnoot8. Onder Koning Lodewijk hebben dus naast elkaar een Staatssecretarie en een Kabinet des Konings bestaan. Sedert 1808 was sprake van een voortschrijdende integratie tussen beide instellingen. In de grondwetten van 1814 en 1815 werd de Staatssecretarie niet genoemd. Evenmin is er een besluit voorhanden waarbij de Staatssecretarie werd ingesteld. Nadat Willem I op 6 december 1813 het Algemeen Bestuur van Van Hogendorp c.s. had gedechargeerd en daadwerkelijk de souvereiniteit was gaan uitoefenenGa naar voetnoot9, trof hij de volgende dag bij Souverein Besluit een voorlopige regeling voor het bestuurGa naar voetnoot10. Tweemaal per week zou de Vorst een vergadering voorzitten van de secretaris van staat voor Buitenlandse Zaken, de eerste president van het Hoog Gerechtshof, de commissarissen-generaal voor Oorlog, Financiën, Binnenlandse Zaken en Marine, benevens ‘den Algemeenen Secretaris’. In deze vergadering, voorloper van de latere Kabinetsraad, moesten concept-besluiten worden overgelegd, ‘welke van Onze bekrachtiging voorzien, op de Algemeene Staatssecretarie dienen zullen ter opmaking en expeditie der finale besluiten’. Uit de archiefstukken blijkt dat de voormalige secretaris van het Algemeen Bestuur A.R. Falck als algemeen secretaris van Staat fungeerde. Formeel volgde zijn benoeming pas op 31 decemberGa naar voetnoot11. Dit kan hieruit worden verklaard dat de Vorst, die eerst de naam van Falck ‘te gemeen’ had gevonden en aanvankelijk voorkeur had voor een lid van de aristocratische familie Fagel, thans met de werkkracht en de persoon van Falck was ingenomenGa naar voetnoot12. Deze vermeed, wellicht indachtig de val van RöellGa naar voetnoot13, de titel minister-secretaris van Staat en prefereerde de bescheidener aanduiding van raadsecretaris. ‘Dat wekt minder naijver, komt beter overeen met de idéen van eenvoudigheid en oeconomie, die ik ook elders voortplanten wil en, bij een eventueelen val, bezeer ik mij minder’, schreef hij aan D.J. van LennepGa naar voetnoot14. | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
Met het Souverein Besluit van 31 december 1813, waarbij tevens S. Dassevael, die vóór 1810 op de toenmalige Staatssecretarie secretarisfuncties had vervuldGa naar voetnoot15, tot griffier en archivist werd benoemd, was officieel de grondslag gelegd voor de Algemene Staatssecretarie. In december 1813 organiseerde Willem I eveneens een Kabinetssecretarie, en wel op nog informeler wijze. Er is niet alleen geen besluit tot instelling, maar zelfs geen benoemingsbesluit van de Kabinetssecretarissen. Uit een later S.B.Ga naar voetnoot16 kan worden afgeleid dat R.G. van Tuyll van Serooskerken sedert 7 december als Kabinetssecretaris dienst deed, en W.G. van de Poll en W.F.L. Rengers sedert 12 december. Een Kabinetssecretarie was voor Oranje geen novum. Willem IV en Willem V hadden voor het uitoefenen van de stadhouderlijke waardigheid, het kapitein-generaalschap van de Unie en andere charges in de Nederlanden een stadhouderlijke Secretarie en een stadhouderlijk Kabinet. Tijdens de ballingschap zakte deze Secretarie te 's-Gravenhage ineen, maar in Engeland reorganiseerde Willem V zijn Kabinet. In de landsvaderlijke administratie van Erfprins Willem Frederik als vorst van de ‘Entschädigungsländer’ Fulda, Corvey, Dortmund en Weingarten kwamen Nassauers naar voren, die met de latere Willem I in hun verdere leven verbonden bleven. Van hen zou Hofmann in de jaren 1820 aan het Kabinet des Konings worden verbonden. In december 1813 en volgende maanden organiseerde Willem I de Algemene Staatssecretarie tot een kanselarij die, in nauw contact met zijn Kabinet, het middelpunt van zijn regeringsbestel was. Immers - de gelukkige formulering is van Coolhaas -: ‘de Koning was het centrum van de Regeering; bij hem, den Constitutioneelen Monarch, behoorden naar het staatsrechtelijk systeem de draden van het bewind samen te komen; Hij alleen was in staat het geheel te overzien en Hij alleen droeg de verantwoordelijkheid in hoogeren zin voor wat geschiedde’Ga naar voetnoot17. Om dit mogelijk te maken belastte de Souvereine Vorst - pas op 16 maart 1815 proclameerde Willem I zich tot Koning - Falck met het opmaken van de souvereine, later koninklijke, besluiten en droeg hij hem op nauw contact te onderhouden met | |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
de secretarissen van 's Vorsten KabinetGa naar voetnoot18. Tevens moest de algemeen secretaris van Staat een verslag maken van de beraadslagingen van de Vorst met de secretarissen van staat, de zgn. ‘ministerieele conferentie’Ga naar voetnoot19. De Algemene Staatssecretarie werd in 1815 Staatssecretarie. Na het in werking treden van de nieuwe grondwet verhief Koning Willem I in september 1815Ga naar voetnoot20 de bestaande secretarissen van Staat tot minister; de titel secretaris van Staat voor hoofden van departementen van algemeen bestuur verviel; zes ministers en twee commissarissen-generaal vormden ‘met Onzen Secretaris van Staat, Onzen Kabinets-Raad’; nu Falck de enige secretaris van Staat was geworden, kon ook het adjectief algemeen vervallen. In 1814 en 1815 bestonden te Brussel ter voorbereiding van de staatkundige eenheid van Noord en Zuid naast elkaar een aparte Staatssecretarie en een Kabinet; beide stierven geleidelijk af na de inhuldiging van Willem I te Brussel (21 september 1815), het Kabinet eerder dan de Staatssecretarie waarvan de administratie in april 1816 werd afgeslotenGa naar voetnoot21. Enig inzicht in de staatsrechtelijke positie van de Staatssecretarie verschaffen de Staatsalmanakken, die de Secretarie van Staat rekenden tot de departementen van algemeen bestuur. Misschien komt dit ter verantwoording van Dassevael, die in september 1815 belast werd om onder toezicht van de secretaris van Staat ‘de redactie en uitgave van de Koninklijken Almanak voor zijne rekening (te) bezorgen’Ga naar voetnoot22. Het is echter de vraag of het juist is om de Staatssecretarie als een gewoon departement van algemeen bestuur te beschouwen. Immers, zij was een verlengstuk van de Koning die boven alle departementen stond. Bovendien is het bevreemdend dit ‘departement’ systeemloos tussen andere geplaatst te zien, zoals b.v. in de Staatsalmanak voor 1815 gebeurde in deze volgorde: 1 Marine, 2 Buitenlandse Zaken, 3 Binnenlandse Zaken, 4 Financiën, 5 Koophandel en | |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
Koloniën, 6 Oorlog, 7 Algemene Staatssecretaris, 8 Waterstaat, 9 Posterijen, 10 Domeinen, en 11 PolicieGa naar voetnoot23. Tellegen meende dat Falck in rang gelijk stond met ‘de overige Ministers’Ga naar voetnoot24. Colenbrander heeft deze opvatting terecht bestreden: Falck had tot de Kabinetsraad slechts toegang als secretaris; in de briefwisseling over Falcks verwijdering van de Staatssecretarie beschouwden de Koning en Falck beiden ‘den overgang tot het ministers-ambt formeel als een bevordering’Ga naar voetnoot25. Deze bevordering vond plaats in 1818. De Vorst hief toen het ambt van secretaris van Staat op en belastte de staatsraad in buitengewone dienst J.G. de Mey van Streefkerk met de directie van de Staatssecretarie; in die hoedanigheid zou deze 's Konings besluiten en resolutiën opmaken, contrasigneren en uitvaardigenGa naar voetnoot26. Falck werd benoemd tot minister van het nieuw gevormde departement van Publiek Onderwijs, Nationale Nijverheid en KoloniënGa naar voetnoot27. Falck heeft zijn eigen visie op deze gang van zaken opgetekendGa naar voetnoot28: Een middag terwijl ik met Z.M. op het paleis de gewone zaken afdeed en ook de gewone vertrouwelijke bejegening ondervond, deed Hoogstdezelve een eigenhandig schriftuurtje op mijne tafel leggen - een karaktertrek die in vervolg van tijd misschien aan zijne biographen welkom wezen zal - waarbij de voornemens van bezuiniging, van vereenvoudiging en wat dies meer is op eene zoo stellige wijze aangekondigd, en ontwikkeld werden dat ik geen ogenblik twijfelen kon aan de onvermijdelijkheid mijner verwijdering uit het ambt sedert 1813 door mij bekleed. Dat dit ambt tegelijkertijd werd ingetrokken en dat de Mey, onder een minderen titel dan den mijnen, met dezelfde werkzaamheden belast werd, was loutere schijn, door welken beoogd werd om mijn leedwezen over de geheele schikking zoo veel mogelijk te verzachten. De waarheid was dat de Koning allengskens meer zin gekregen had in het koele oordeel van de Mey en in zijne gestadige vlijt en arbeidzaamheid. Dit had mij mogen spijten, maar kwalijk nemen kon ik | |||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||
het te minder naarmate ik minder voor mij zelven ontveinzen kon dat ik niet meer dezelfde was als in de allereerste jaren van Z.M.'s regering. De overkropping van werk had ik mij ligtelijk getroost, vooreerst omdat het werk doorgaans was van eene belangrijke en voor mij hoogst aangename natuur; ten tweeden omdat ik meende het tijdstip te kunnen voorzien - namelijk wanneer het bestuur in deszelfs voornaamste takken opgerigt en geregeld zoude zijn - waarop de overkropping een einde nemen en het gaandeweg zou beginnen te luwen. Maar luwen in deze beteekenis is al wederom eene uitdrukking die in het woordenboek des Konings ontbreekt. Na de vereeniging van Zuid en Noord, na het in werking brengen der Grondwet, na het in den gang komen van de beide Kamers niet alleen maar ook van de gewestelijke besturen, bleef het even druk als te voren. Instellingen pas beproefd werden al onderworpen aan herziening en hervorming; de portefeuille vulde zich met plans waarvan het eene nog niet ten halve bekookt en ontwikkeld was of het andere werd reeds op het touw gezet, en vooral bij ontstentenis van gewigtige zaken won van lieverlede de smaak voor kleinigheden veld. Waar dus bij voortduring even hard moest worden gewerkt als toen het eerst de onafhankelijkheid des vaderlands en naderhand de vestiging van het rijk der Nederlanden gold, had de Secretaris zichzelven moeten afvragen of hij bij magte en gezind was om verder met den Souverein gelijken tred te houden. Zoo neen, was het in zijn belang om in de voorbaat te zijn en uit eigene beweging naar een goed heenkomen te zoeken; zoo ja, vorderde zijn plicht om al de krachten wederom in te spannen, de zucht voor gezellige genoegens en voor studie te bedwingen, en vooral geen tijd zoek te brengen met vrijen en trouwen. Maar ik verzuimde dit alles ernstig te overleggen, en eene bepaalde keuze te doen tusschen levensgenot en het behoud van mijnen invloed bij den Koning; en terwijl ik alzoo van den eenen dag op den anderen voortleefde, raakte het oude krediet, waarop ik losweg geteerd had, allengskens op, en het ogenblik kwam dat Z.M. zelve de hand uitsteken moest om mij de plaats te doen ruimen op welke Hij met geenen halven ijver, met geene tusschenpoozende werkzaamheid konde gediend zijn.’
Colenbrander geeft de volgende verklaring voor de vervanging van Falck door De Mey: Falck had bij het redigeren van de | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
stukken invloed willen uitoefenen op 's Konings denkbeelden, wat bij De Mey bepaald niet het geval zou zijn omdat deze ‘machinaler’ werkteGa naar voetnoot29. Evenwel valt er veel te zeggen voor het betoog van De Pater, dat de Koning Falck als secretaris van Staat moest laten vallen niet omdat deze ‘het tegenbeeld was van een bureau-koelie’, maar om redenen van buitenlandse staatkundeGa naar voetnoot30. Met de benoeming van De Mey van Streefkerk kwam in de administratie van Willem I een belangrijke figuur meer naar vorenGa naar voetnoot31. Onder Schimmelpenninck en Koning Lodewijk was De Mey Kabinetssecretaris geweest. Na de organisatie van de Raad van State in 1814 werd hij door de Souvereine Vorst benoemd tot secretaris van deze Raad. In het volgende jaar werd hij benoemd tot eerste secretaris van het Kabinet des Konings (in die tijd kende men daar nog geen directeur)Ga naar voetnoot32. Hij verving in 1816 Falck, tijdens diens verblijf te Aken, op de StaatssecretarieGa naar voetnoot33. Als Staatsraad in buitengewone dienst belast met de directie van de Staatssecretarie verrichtte De Mey nagenoeg al het werk dat Falck had verzet. De opheffing van het secretariaat van Staat was louter schijn en met ingang van 1 januari 1823 werd De Mey van Streefkerk dan ook benoemd tot ‘Onzen Secretaris van Staat, op den voet van onze besluiten van den 23 September 1815 no. 23 La T en van den 5 April 1817 no. 1Ga naar voetnoot34. Daar in deze besluiten de salariëring en verplaatsingskosten van de ministers waren geregeld, kan hieruit worden afgeleid dat de | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
Secretaris van Staat op dezelfde wijze werd bezoldigd als een minister. In september 1823 ging Willem I over tot het instellen van een Raad van Ministers, waarin ook De Mey van Streefkerk zitting kreeg. Art. 2 van het desbetreffende K.B. luidde: ‘De Raad van Ministers is zamengesteld uit den Secretaris van Staat, Vice-President van den Raad van State, alle de in de residentie aanwezige ministers die aan het hoofd van eenig Departement van Algemeen Bestuur geplaatst zijn, den Kommissaris-Generaal van Oorlog en den Secretaris van Staat’Ga naar voetnoot35. Bosscha merkte naar aanleiding hiervan op: ‘daar de Staats-Secretarie ook tot taak heeft te verhoeden, dat bij het eene Departement geheel andere beginselen van bestuur worden gevolgd dan bij het andere, zoo neemt ook de Secretaris van Staat deel aan de raadpleging’Ga naar voetnoot36. De werkzaamheden op de Staatssecretarie en het Kabinet des Konings waren niet altijd van elkaar gescheiden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de behandeling van de tot de Koning gerichte verzoekschriften. Een advies van de Raad van State uit 1814 noemde het rechtstreeks requestreren bij de Vorst ‘één der grootste voorregten van de onderdanen’Ga naar voetnoot37. Van dit recht werd op grote schaal gebruik gemaakt. De talrijke rekesten werden zowel door de Secretarie van Staat als door 's Konings Kabinet behandeld. Het was niet uitsluitend de Staatssecretarie die de bevelen des Konings overbracht aan de hoofden der departementen van algemeen bestuur. Het Kabinet des Konings deed dit somtijds ook!Ga naar voetnoot38 Ook een K.B. uit december 1820 laat duidelijk zien dat de werkzaamheden op beide instellingen gecombineerd konden worden: ‘Behalve de waarneming der werkzaamheden met welke Onze Kabinets Secretarie uitsluitend belast is, zullen de secretarissen van Ons Kabinet bij voortduring Onzen Staatsraad belast met de directie der Staatssecretarie blijven assisteren in de | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
bewerking der stukken die ter Staatssecretarie worden behandeld. Onder het toezicht van Onzen Staatsraad voornoemd, wordt aan Onze Kabinetssecretarissen speciaal opgedragen de onderteekening Onzentwege en de zorg voor de expeditie van alle stukken, welke door Ons commissoriaal gemaakt, of bij marginale dispositiën afgedaan worden, alsmede der kennisgevingen daaruit voortvloeijende’Ga naar voetnoot39. De archieven van de Staatssecretarie en van het Kabinet des Konings van Willem I beslaan op het Algemeen Rijksarchief achthonderdvijfentwintig strekkende meter, in hoofdzaak bestaande uit souvereine en koninklijke besluiten, rescripten, wetten, alle mogelijke voordrachten en missives van de hoofden der departementen en verzoekschriften van particulieren en instanties. Al deze stukken werden verzameld in het dagelijks ‘verbaal’ en naar chronologische binnenkomst of behandeling voorzien van een iedere dag opnieuw beginnende doorlopende nummering. Daarmee stemden overeen de ‘agenda’ der dagelijkse stukken (korte opgaaf van datum, onderwerp, besluit van afdoening), benevens een alfabetische namenklapper op de ‘index’, waarop de ingekomen of minuten van uitgaande stukken onderwerpsgewijze werden ingeschreven, alle welke delen per jaar gebonden werden. Met deze eenvoudige opzet van het verbaalstelsel is het vrij gemakkelijk om in de reusachtige administratie een stuk terug te vinden. De genoemde opzet geldt zowel voor het gewoon of publiek verbaal als voor het veel kleiner archief van de geheime stukken der Staatssecretarie, dat over het tijdsverloop van 1813 tot en met 1840 toch altijd nog vijfendertig strekkende meter beslaat. Inzicht in de personeelsformatie van de Staatssecretarie geven twee koninklijke besluiten uit 1823. Bij het eerste K.B.Ga naar voetnoot40 bepaalde de Koning dat bij de Secretarie van Staat als vaste ambtenaren werkzaam zouden zijn één griffier, zeven commiezen en tien adjunct-commiezen, benevens klerken en lager (ook bedienend) personeel. In het tweede K.B.Ga naar voetnoot41 volgden de benoemingen, met ingang van 1 januari 1824, o.a. van L.H. Elias Schovèl tot griffier en A.L.E.G. d'Hamecourt tot commies met de personele titel van referendaris. Elias Schovèl had sedert 1815, toen | |||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||
Dassevael de Staatssecretarie had verlaten, de functie van griffier waargenomenGa naar voetnoot42. Volgens een rapport van De MeyGa naar voetnoot43 had Elias Schovèl het algemeen toezicht op de werkzaamheden; daarnaast verrichtte hij veel redactioneel werk en voerde hij het beheer over de Staatsposterij. D'Hamecourt nam tijdens het verblijf van de Koning in Brussel het griffierschap waar, vermoedelijk omdat Elias Schovèl dan tegelijk met de Mey in het Zuiden verbleefGa naar voetnoot44. Uit een ander rapport van De MeyGa naar voetnoot45 blijkt de omvang van het werk ter Staatssecretarie. Voor schrijfloon over 1823 was in totaal f 6.034, - beschikbaar, ‘voor welke somme omtrent 67000 bladzijden kunnen afgeschreven worden, hetgeen zoude overeenkomen met 184 bladzijden per dag’. Dit betreft de uitgaande stukken, waarbij men er rekening mee moet houden dat aan tal van autoriteiten afschriften van koninklijke besluiten, die niet gedrukt werden, moesten worden verzonden. In 1822 had men ter Staatssecretarie 19856 bladzijden schrifts geredigeerd, d.w.z. koninklijke besluiten, rescripten, missives van de secretaris van Staat enz. Veel minder personeel dan de Staatssecretarie telde het Kabinet des Konings dat in 1823 beschikte over twee secretarissen en een ambtenaar, die tevens secretaris van de Koningin wasGa naar voetnoot46. De personeelsformatie van het Kabinet onderging echter in de loop der jaren een aantal interessante mutaties. In juni 1825 werd de kabinetssecretaris P.L.J.S. van Gobbelschroy | |||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
benoemd tot minister van Binnenlandse ZakenGa naar voetnoot47. In juli van dat jaar werd de Dillenburger E.W. Hofmann, die aan het hoofd stond van 's Konings Duitse kanselarij, aan het Kabinet des Konings verbonden om voorlopig de werkzaamheden van een kabinetssecretaris te verrichtenGa naar voetnoot48. Een andere regeling voor het Kabinet werd in 1827 getroffenGa naar voetnoot49. Vanaf 1 november zouden de werkzaamheden o.a. bestaan uit: a) het samenstellen van uittreksels op agenda's van rapporten, voordrachten, memoriën en rekesten aan de Koning, in een vorm als met goedvinden des Konings door de secretaris van Staat met de kabinetssecretarissen zou worden overeengekomen, welk uittreksel vergezeld moest zijn van een ontwerp-beschikking; b) het aanzuiveren van die agenda na de beschikking des Konings, welke beschikkingen, benevens de agenda, door de Kabinetssecretarie moest worden verzonden aan de Staatssecretarie om daaraan verder gevolg te geven; c) ‘het behulpzaam zijn van Onzen Secretaris van Staat in de bewerking, over het algemeen der stukken, welke ter Staatssecretarie worden behandeld’. Daarop volgde in de instruktie: ‘De Kabinets-Secretarie ontvangt 's Konings bevelen door tusschenkomst der secretarissen van het Kabinet, aan welken de onderteekening der stukken bij par. b van het vorig artikel bedoeld, zoo mede de behandeling van zeer geheime zaken, en de bewaring der stukken, daartoe betrekkelijk, uitsluitend is opgedragen’. De Kabinetssecretarie moest erop letten, dat aan het advies van de Raad van State onderworpen werden voordrachten der ministers betreffende: 1 wetsontwerpen, 2 algemene reglementen van inwendig bestuur van de staat en van bezittingen in andere werelddelen, 3 uitlegging van wetten of algemene reglementen of vrijstelling daarvan, 4 het verlenen van concessies van mijnen, 5 ‘conflicten van regtsmagt door de gouverneurs der provinciën opgeworpen’, 6 goedkeuring van provinciale reglementen, 7 uitlegging enz. daarvan en van die reglementen betreffende verschillen tussen provinciën en gemeenten onderling. Verder moesten niet onnodig rekesten onder het oog van de Koning gebracht worden, maar wel moesten altijd geheel afzonderlijk | |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
worden behandeld ‘de rekesten en memoriën, welke op audientiën of bij andere gelegenheden aan den Koning onmiddellijk worden ter hand gesteld of aangeboden’. Alle stukken die door de ministers voor de Koning bestemd werden, moesten in het vervolg, d.w.z. met ingang van 1 november, naar het Kabinet gezonden wordenGa naar voetnoot50. De Staatssecretarie kwam er dus bij de toezending niet aan te pas. Het personeel van het Kabinet werd uitgebreid met o.a.G. Groen van Prinsterer als referendarisGa naar voetnoot51. Twee jaar later, in 1829Ga naar voetnoot52, droeg de Koning aan Hofmann onder de titel van directeur op ‘het geheel bestuur van Ons Kabinet en de leiding der werkzaamheden die bij hetzelve, door de Kabinets-secretarissen en verdere ambtenaren en geëmployeerden worden verrigt, volgens de mondelinge voorschriften, hem, deswege, door Ons te geven’Ga naar voetnoot53. Groen van Prinsterer werd bevorderd tot kabinetssecretarisGa naar voetnoot54. In december 1832 machtigde de Koning Hofmann om de werkzaamheden in het Kabinet zodanig te regelen, ‘dat, dagelijks, twee van de Heeren Secretarissen werkelijke dienst doen, in dier voege dat de eene tegenwoordig zij gedurende den geheelen dag, om zich met het loopende werk, namelijk met het lezen der couranten, het schrijven der vereischt wordende briefjes aan de Ministers, enz., en het teekenen en verzenden der stukken bezig te houden, en de andere gedurende den tijd die vereischt zal zijn tot het behoorlijk opmaken der agenda van de ingekomene rapporten’Ga naar voetnoot55. Een jaar later vroeg Groen om gezondheidsrede- | |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
nen ontslag dat hem verleend werd met behoud van titel en rang van kabinetssecretaris en het toezicht over 's Konings Huis-archiefGa naar voetnoot56. Aan de top van de Staatssecretarie vonden in de tweede helft van de jaren 1830 belangrijke mutaties plaats. Om gezondheidsredenen vroeg en verkreeg baron De Mey van StreefkerkGa naar voetnoot57 in november 1835 eervol ontslag als secretaris van Staat. Hij werd benoemd tot minister van Staat ‘in welke hoedanigheid hij zitting zal behouden in Onze Kabinets-Raad, en Ons van zijnen raad zal blijven dienen in alle zoodanige voorkomende zaken, waarin Wij denzelven zouden mogen verlangen’Ga naar voetnoot58. Als secretaris van Staat had De Mey in de jaren '30 ook zitting gehad in de kabinetsraad, waar hij beraadslaagde op voet van gelijkheid met de ministers. Tot opvolger van De Mey benoemde de Koning zijn staatsraad in buitengewone dienst G. graaf SchimmelpenninckGa naar voetnoot59, gewezen president der Nederlandse Handelsmaatschappij. Deze benoeming was volgens H. baron van Zuylen van Nijevelt sinds lang voorbereid en zou tot gevolg hebben ‘in den kabinetsraad nog meer overwicht te geven aan 's Konings denkbeelden op eenige belangrijke punten’Ga naar voetnoot60. Schimmelpenninck bekleedde, ook al om gezondheidsredenen, het ambt nog geen jaar. In september 1836 werd de minister van Binnenlandse Zaken H.J. baron van Doorn van Westkapelle ad interim ‘alsmede belast met de functiën van Onzen Secretaris van Staat’Ga naar voetnoot61. In december daaropvolgend werd deze benoeming definitief, terwijl aan Schimmelpenninck eervol ontslag werd verleend met toekenning van rang en titel van minister van StaatGa naar voetnoot62. | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
Met baron Van Doorn van Westkapelle verscheen de vierde en laatste secretaris van Staat ten tonele. In tegenstelling tot 1818 gold in de jaren 1830 de benoeming van een minister tot secretaris van Staat kennelijk als een promotie. Typerend voor de centrale positie van Van Doorn was dat hij spoedig gedoodverfd werd als de ‘grootvizier’ van Willem I. Zelf vond Van Doorn dat zijn nieuwe functie hem niet veel voordelen bood. Aan Van Gobbelschroy, die na de Belgische opstand als orangist trouw aan de Koning gebleven was, schreef hijGa naar voetnoot63: ‘Mieux que tout autre vous pouvez apprécier ce qu'il a du m'en couter de quitter ce département pour être, comme disait assez naïvement un de nos diplomates, le premier esclave du Royaume des Pays-Bas’. Het grote vertrouwen dat de Koning in hem stelde belette evenwel dat Van Doorn er spijt van zou hebben, mits zijn gezondheid ‘résiste au travail assidu et bien souvant très fatiguant’. De nieuwe secretaris van Staat werkte nog ruim een jaar samen met Elias Schovèl, die echter met ingang van 1 april 1838 als griffier eervol ontslagen werdGa naar voetnoot64. In zijn plaats benoemde de Koning A.G.A. ridder van Rappard, tot dan toe referendaris bij het departement van Binnenlandse ZakenGa naar voetnoot65. Deze benoeming was begrijpelijk aangezien Van Doorn als minister van Binnenlandse Zaken zijn referendaris Van Rappard als een hoogst nauwkeurig en vertrouwd ambtenaar had leren kennen. Toen Van Doorn in juni 1839 afwezig was werkte Van Rappard bijna dagelijks met de Koning in diens Kabinet ten paleize. De Vorst had hem toen reeds belast met de waarneming van het secretariaat van de Raad van Ministers voorzover deze Raad zich bezig hield met het voorbereiden der uitvoering van de op 19 april 1839 te Londen gesloten tractaten betreffende de scheiding van Nederland en BelgiëGa naar voetnoot66. Intussen waren de werkzaamheden van het Kabinet des Konings toegenomen. In 1835 had Hofmann de Koning er schriftelijk op gewezen dat zijns inziens de aangelegenheden van 's Vorsten hofhouding en ‘over het algemeen Hoogstdeszelfs particuliere zaken meer eigenaardig behooren ter behandeling van Hoogstdeszelfs Kabinet, dan wel van de Staats-Secretarie. | |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
Evenwel worden sommige van deze soort zaken, al is ook het Rijk in geenerlei opzigte daarin betrokken, ter Staats-Secretarie behandeld, en Uwer Majesteits besluiten en dispositiën omtrent dezelve aldaar uitgevaardigd. En wat meer is, andere zaken van dien aard worden nu en dan ter Staats-Secretarie en dan eens weder bij het Kabinet behandeld, hetgeen niet alleen onzekerheid in de behandeling der zaken te wege brengt, maar tevens onvolledigheid der archieven zoo ter Staats-Secretarie als bij het Kabinet ten gevolge heeft’. In overeenstemming met Hofmanns inzichten bepaalde de Koning daarop dat voortaan ‘alle stukken, bepaaldelijk betrekking hebbende tot de zaken en aangelegenheden van Ons Huis, van Onze Hofhouding en van Onze Thesaurie, en, in het algemeen alle de zoodanige, welke met Onze byzondere geldmiddelen in verband staan, uitsluitend bij Ons Kabinet behandeld en de beschikkingen en besluiten daaromtrent aldaar opgemaakt en uitgevaardigd worden’. In geval van twijfel moesten de secretaris van Staat en de directeur van het Kabinet des Konings overleg plegenGa naar voetnoot67. Nadat Hofmann sinds 1839 postillon d'amour was geweest tussen Willem I en gravin D'OultremontGa naar voetnoot68, verdween de directeur van 's Konings Kabinet in de zomer van 1840 uit de omgeving van Willem I. Met ingang van 15 juli werd hem eervol ontslag verleend ‘onder betuiging van Onze bijzondere tevredenheid wegens de aan Ons en aan het Rijk, door hem bewezene diensten’Ga naar voetnoot69. De onderstelling van Gerretson: ‘Het heengaan van Hofmann heeft wel in verband gestaan met de reeds voorgenomen abdicatie des Konings’Ga naar voetnoot70, is niet bewezen. Na de dienaar verdween de koninklijke meester van het staatkundig toneel. 's Konings abdicatie had plaats ten paleize Het Loo op 7 oktober 1840 's middags te twaalf uur. De laatste regeringsbeslommeringen van Willem I waren omvangrijk. Op | |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
5 en 6 oktober werden ter Staatssecretarie respectievelijk 185 en 274 stukken afgedaan en op die gedenkwaardige 7de oktober luidde de nummering der behandelde documenten op de agenda als volgt: 1-39 gewone stukken, 40-113 ‘requesten vervallen’, 114 het laatste gewone koninklijk besluit door de Koning genomen (betreffende het opnieuw plaatsen van een officier in actieve dienst), waarna als nos. 115 en 116 komen de proclamaties waarbij Koning Willem I afstand deed van de troon en Koning Willem II de regering aanvaardde, beide medeondertekend door Van Doorn zonder vermelding van zijn hoedanigheidGa naar voetnoot71. Enkele leden van het kabinetspersoneel bleven in dienst van de afgetreden Vorst, anderen werden aangesteld bij het nieuwe Kabinet des Konings. Alvorens de opheffing van de Staatssecretarie door Koning Willem II te behandelen moet men er zich rekenschap van geven, dat in de zevenentwintig jaren van haar bestaan de manier van werken der secretarie vaak was aangevochten. De redelijkheid van haar bestaan werd erkend door de in 1818 ingestelde commissie tot bezuiniging in de staatsdienstGa naar voetnoot72. Uit een aantekening van de Koning op het voorlopig rapport van de commissie blijkt, dat er toen aan gedacht werd het ministerie van Buitenlandse Zaken met de Staatssecretarie te verenigen: ‘Eene opinie behalven omtrend de vereeniging van Buitenlands met Staats Secretary welke althans voor als nog niet uitvoerbaar is’Ga naar voetnoot73. De Mey was ter zelfder plaatse van mening: ‘Buitenlandsche Zaken: dient behouden te blijven, doch de vereeniging met de Staats Secretarie als mogelijk en wenschelijk te beschouwen’. In een rapport aan de staatscommissie schreef De Mey in 1819Ga naar voetnoot74 dat de Staatssecretarie ‘het middenpunt’ was ‘van de voorname werkzaamheden van alle de departementen van algemeen bestuur’, het departement vanwaar 's Konings bevelen uitgingen, waar alle koninklijke besluiten werden opgemaakt | |||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
voor zover de ontwerpen ervan niet door de ministers werden ingediend. Hoeveel werk er voortdurend verzet moest worden blijkt uit de werktijden: van 's morgens negen tot 's avonds tien uur, met een korte onderbreking voor het middagmaal. Op zon- en feestdagen werd normaal doorgewerkt. Het werk der staatscommissie van 1818 had geen gevolg voor de organisatie van de Staatssecretarie. Wel werden in 1823 de bureaux der departementen van algemeen bestuur uniform gereorganiseerdGa naar voetnoot75. Uit verschillende archiefstukken blijkt dat in de jaren 1820 gedacht werd aan een reorganisatie van de Raad van State in verband met de Staatssecretarie. In een eigenhandige nota uit die tijd overwoog de Koning - zonder ertoe te besluiten -: ‘Dat de S.v.S. de Mey insgelijks worde benoemd tot V(ice) Pr(esident) v.d.R.v.S. met bepaling dat eene andere en nadere verhouding zoude plaats hebben tusschen S.S. en R.v.S. nader op voorslag te bepalen, zullende verder teffens daarbij in overweging te nemen zijn of en welken invloed zulks hebben zoude op het Kabinet en de verhouding van hetzelve tot de S.S.’Ga naar voetnoot76. Toen Willem I op 20 oktober 1830 besloten had zijn regeringszorgen voorlopig niet meer over de Zuidelijke Nederlanden uit te strekken benoemde hij een nieuwe staatscommissie om noodzakelijke bezuinigingen in de staatsdienst door te kunnen voerenGa naar voetnoot77. Deze commissie stelde in november 1830 in een rapport aan de Koning voor om de Staatssecretarie op te heffenGa naar voetnoot78. Een maand later deed de commissie het voorstel om het aantal ministers voorlopig tot vijf terug te brengen en ‘het departement der Staatssecretarie’ benevens de Hoge Raad van Adel - waarvan het werk gedeeltelijk door het Kabinet des Konings zou kunnen worden overgenomen - op te heffenGa naar voetnoot79. In antwoord daarop schreef De Mey aan de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken dat 's Konings denkbeeld bestond ‘in eene vereeniging van de hoofden der ministerieele | |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
departementen met den Raad van State. De Raad van State zoude dan worden ondergedeeld in zoo vele afdeelingen, als er, volgens het ontwerp der Staatscommissie voortaan ministerieele departementen zijn zouden. Die afdeelingen zouden respectivelijk als ministerieele departementen en de voorzitters als hoofden derzelve, met den onderscheidenden titel van minister, of zoodanigen anderen, als in verband met hunne meer verhevene betrekking oorbaar mogt gevonden worden, werkzaam zijn. Alle zaken, waarop de Raad van State, volgens de Grondwet moet worden gehoord, of waarover de betrokkene afdeeling of haar voorzitter nuttig of raadzaam mogt oordeelen dien Raad te raadplegen, zouden in den vollen Raad worden gebragt, alvorens aan den Koning te worden onderworpen, terwijl Z.M. op voorkomende stukken, naar bevind, hetzij den vollen Raad, hetzij eene of meer van deszelfs afdeelingen, zoude hooren. --- De vergaderingen van den vollen Raad zouden, zoo als thans plaats heeft, drie maal 's weeks kunnen gehouden worden; eene derzelve zoude meer bepaaldelijk kunnen worden bestemd tot behandeling van de meest gewigtige zaken onder voorzitting van den Koning zelve. --- Het departement der Staatssecretarie zoude, bij zoodanige inrigting van de Raad van State, in dezelve geheel kunnen worden ingesmolten’Ga naar voetnoot80. De ministers Van Maanen en Van Doorn reageerden hierop in wezen afwijzendGa naar voetnoot81. Hun rapport werd door De Mey toegezonden aan jonkheer R.W.J. van Pabst van BingerdenGa naar voetnoot82, die in een nota 's Konings inzichten uitvoerig betreed en zich niet kon voorstellen ‘dat de ineensmelting van de Staatssecretarie met die van den Raad van State eene wezenlijke vereenvoudiging en bezuiniging zal te weeg brengen; beiden zullen afzonderlijke bezigheden behouden. Die van den Raad van State is reeds eenvoudig ingerigt en niet met werklieden overladen. De Staatssecretarie zal mogelijk door het afleiden van werkzaamheden naar de provinciën en door het contreseign der ministers, wan- | |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
neer dit mogt ingevoerd worden, eenige verandering en vermindering kunnen ondergaan. Of echter ooit de Staatssecretarie zal kunnen gemist worden, meent de ondergeteekende, op gronden door den minister van justitie bijgebragt, te mogen betwijffelen’Ga naar voetnoot83. In 1831 legde De Mey een concept-besluit op tafel waarbij de Staatssecretarie zou worden verenigd met het Kabinetssecretarie. Het contrasigneren van wetten en besluiten, die van de Koning uitgingen, zou geschieden door de ministers die met de uitvoering belast warenGa naar voetnoot84. Het verwachte besluit kwam echter niet tot stand. Wel werd de personeelsformatie van de Staatssecretarie teruggebracht tot één griffier, vier commiezen en vier adjunctcommiezen, benevens negen personen voor het schrijfwerk, ‘bladschrijvers’, die bij het uur werkten als ‘uristen’, doch die vervangen dienden te worden door surnumeraire ambtenarenGa naar voetnoot85. Met dit besluit werd het verzet dat in de Staten-Generaal tegen het bestaan van de Staatssecretarie was gerezen, niet bezworen. Herhaaldelijk werd in de afdelingen de wens geuit om uit overwegingen van bezuiniging de secretarie van Staat met het Kabinet te verenigen. De Mey was ervan overtuigd ‘dat bij eene vereeniging der Staats Secretarie met het Kabinet des Konings, de zaken met gelijken spoed, orde en regelmatigheid zouden kunnen worden behandeld als tegenwoordig’Ga naar voetnoot86. In 1834 besloot Willem I, ten gevolge van zijn belofte aan de Staten-Generaal dat de gewone inkomsten de gewone uitgaven over 1835 moesten dekken, voor dat jaar een deel, en wel f 10.000,- der kosten van Staatsecretarie en Kabinet des Konings, die tot dan toe beide uit 's Rijks kas betaald werden, uit zijn particuliere fondsen te betalenGa naar voetnoot87. De Koning herhaalde dit in de volgende jaren. Zo nam hij in 1837 de kosten van zijn Kabinet over dat jaar voor zijn persoonlijke rekeningGa naar voetnoot88. | |||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||
Nadat in 1840 de wijziging van de grondwet tot stand was gekomen, waardoor o.a. de strafrechtelijke verantwoordelijkheid der ministers werd ingevoerd, liet Willem I door Van Doorn de ministers van Justitie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken vragen hoe zij gezamenlijk dachten over ‘de verantwoordelijkheid der hoofden van de ministeriële departementen en derzelver mede-onderteekening. Welke regelen zijn dienaangaande, althans ten aanzien der mede-onderteekening, te stellen en welke voorschriften zijn er omtrend aan de hoofden der departementen te geven? Zou, in verband daarmede, de Staats-Secretary niet behooren te worden opgeheven, hetgeen tevens tot bezuiniging zou strekken? Of kan de Staats-Secretary daarbij geheel of gedeeltelijk blijven bestaan? Behoort er, in geval van suppressie der Staats-Secretary, toch niet eenig centraal punt te zijn tot bewaring van 's Konings besluiten en andere voorschriften?’Ga naar voetnoot89. Het uitvoerige antwoord van Van Maanen, Verstolk en De Kock kwam reeds twee weken laterGa naar voetnoot90. Het was op het departement van Justitie ontworpen in opdracht van Van MaanenGa naar voetnoot91, waarschijnlijk door de referendaris A.W. van Appeltere. Eén van diens aantekeningen aldaar luidt: ‘Staats-Sekretarie. Kan niet opgeheven worden. Dat centraal punt is onmisbaar, en de vervanging van hetzelve door eenig ander, b.v. door het Kabinet des KoningsGa naar voetnoot92 zal in de zaak geene wezenlijke verandering brengen, en ook niet leiden tot eenige werkelijke besparing van kosten. Daarenboven schijnt het gevoegelijk, dat die centrale bemoeying aan eenen Rijksambtenaar blijve opgedragen’. In het conceptantwoord staat: ‘Het zal misschien meer met de nieuwe instellingen overeenkomen, dat de Besluiten bij de departementen zelf worden opgemaakt, schoon niets verhindert, dat zulks in dezelfde gevallen als thans, ter Staats-Secretarij geschiede’. Deze | |||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||
passage staat met zoveel woorden niet in het door de drie ministers vastgestelde antwoord te lezen waarin zij een pleidooi voerden voor het vrijwel onveranderd voortbestaan der Staatssecretarie, ongeacht het invoeren der ministeriële verantwoordelijkheid. Toen Willem I op 7 oktober abdiceerde had hij nog geen besluit genomen op het voorstel van Van Maanen c.s. De Bosch Kemper acht het niet geheel onwaarschijnlijk,, dat Willem I, in strijd met het advies der drie opgenoemde ministers, de opheffing van het secretariaat van Staat aan zijn opvolger heeft aangeraden’Ga naar voetnoot93. Koning Willem II besloot spoedig om met ingang van 31 december 1840 de Staatssecretarie op te heffen. In afwachting van de reorganisatie werd de secretaris van Staat Van Doorn belast met het bestuur van het Kabinet des Konings. Tevens werd hem opgedragen een rapport uit te brengen ‘omtrent de maatregelen, welke in verband met die opheffing, zullen behooren genomen te worden tot het verrigten der werkzaamheden welke noodig blijven, in het byzonder ook wat betreft het registreren, expediëren en bewaren der stukken en archieven; alsmede over de vraag: of daarvoor eene afzonderlijke instelling zal worden vereischt, dan wel, of dezelve in eene en dezelfde organisatie met die van Ons Kabinet zal kunnen begrepen worden’Ga naar voetnoot94. Zonderling genoeg werd het besluit niet aan de ministers bekend gemaakt. Zij moesten het lezen in de krant!Ga naar voetnoot95. In zijn rapport van medio december bepleitte Van Doorn de ineensmelting van de Staatssecretarie en het Kabinet des Konings tot één instelling met behoud van de mogelijkheid om de staatsacta sinds de Bataafse tijd te raadplegen, zowel in het belang der administratie als in dat der geschiedschrijving. Daartoe moest er een centrale instelling komen onder de naam van Kabinets- en Staatsgriffie. De kosten ervan konden tot op iets meer dan de helft van het ogenblik worden teruggebrachtGa naar voetnoot96. | |||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||
Op basis van het rapport van Van Doorn stelde de Koning met ingang van 1 januari 1841 een nieuw Kabinet des Konings in met de griffier der Staatssecretarie Van Rappard als directeurGa naar voetnoot97. Het koninklijk besluit werd gecontrasigneerd door Van Doorn, die hiermee afscheid nam van het kanselarijtoneel nadat hij tegenover Willem II de nederlaag had geledenGa naar voetnoot98. Dit laatste is duidelijk in het licht gesteld door J.W.E. Scheltus, hoofdcommies bij het kabinet van het ministerie van Binnenlandse Zaken, die in 1892 voor minister J.P.R. Tak van Poortvliet een nota opstelde over de geschiedenis en inrichting van het Kabinet der Koningin, welke nota door de minister werd aanvaard en aan de Koningin-Regentes toegezondenGa naar voetnoot99. In die nota schreef Tak van Poortvliet over het rapport van Van Doorn uit december 1840 betreffende de Staatssecretarie: ‘Helder en beknopt teekent deze omschrijving het autocratische, eenhoofdige bestuur van het werk; het beeld van zijnen dagelijkschen arbeid. --- De origineele rapporten en minuten leveren het bewijs dat tusschen Koning Willem II en den Secretaris van Staat omtrent den naam der nieuwe instelling verschil van gevoelen heeft bestaan. --- Willem II gevoelde zich kennelijk tot den in het rapport der drie ministers geschetsten toestand onder Lodewijk Napoleon's bestuur aangetrokken. De nieuwe instelling zoude zijn Kabinet wezen. En in de ontwerp-besluiten werd in de verschillende redactiën waar hij voorkwam, de naam van Kabinets- en Staats-Griffie met rooden inkt doorgeslagen en in Kabinet des Konings veranderd. Van Doorn, de man van het oude régime, maar tevens in den Staatsdienst en het Staatsbestuur vergrijsd en met hunne eischen en behoeften volkomen vertrouwd, wenschte eene Griffie, eene “verzamelplaats van akten der Hooge Regering”, zonder uit te sluiten “het doen van werkzaamheden”. De Koning organiseerde daarentegen zijn Kabinet, maakte de “werkzaamheden” hoofdzaak | |||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||
en voegde daaraan toe wat Van Doorn als hoofdzaak beschouwde. De Griffie ware van zelve een onderdeel geworden van het algemeene Staatsbestuur, onder den invloed gekomen der ministeriëele verantwoordelijkheid. Het Kabinet bleef een tweeslachtig karakter behouden en heeft in zijne tegenwoordige inrichting, na meer dan vijftig jaren nog altijd geene vast afgebakende plaats verkregen. Half Staatsinstelling en half persoonlijke dienst des Konings, bleef de tweederlei arbeid er dooreen gemengd’. De archieven van Staatssecretarie en Kabinet des Konings zijn in deze eeuw, krachtens besluiten van Koningin Wilhelmina, tot aan 1 januari 1898 van het Kabinet der Koningin overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief waar zij het materiaal leverden voor bovenstaande uiteenzetting. | |||||||||||||||||||
BijlagenI. Souverein besluit van 7 december 1813 no. 2Ga naar voetnoot1Wij Willem Fredrik bij de Gratie Gods Prins van Oranje Nassau, Souvereine Vorst der Vereenigde Nederlanden enz. enz. enz. Willende, in afwachting der finale regeling van de verschillende takken van het publiek bestuur en der vaststelling van volledige instructien voor de hooge ambtenaren die door Ons aan derzelver hoofd geplaatst zijn of zullen worden, eenige bepalingen maken omtrent hunne relatien tot Ons en de wijze waarop hunne voordrachten en rapporten ter Onze kennis gebracht zullen worden; Hebben besloten en besluiten: | |||||||||||||||||||
1.Twee maal in de week zal er, onder Onze voorzitting, eene bijeenkomst gehouden worden van den Secretaris van Staat voor de Buitenlandsche Zaken, den Eersten President van het Hooge Geregtshof, Onze Commissarissen Generaal voor de Zaken van Oorlog, en Financien, Binnenlandsche Zaken, en Marine, en den Algemeenen Secretaris. | |||||||||||||||||||
2.Dezelve zullen Ons, in die bijeenkomst, schriftelijk rapport doen over al het gene hun ten dien einde zal zijn gerenvoyeerd geweest. | |||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||
3.Zij zullen Ons tevens de voordrachten inleveren die zij voor de hun respectivelijk toebetrouwde administratien vermeenen nuttig en noodzakelijk te zijn, het zij die voordrachten betrekking hebben tot zaken, dan wel tot persoonen welker aanstelling Onzentwege hun gepast en raadzaam voorkomt. | |||||||||||||||||||
4.Wanneer die voordrachten door Ons zijn geagreëerd zullen zij in eene volgende gewone Bijeenkomst dienovereenkomstige Concept Besluiten overleggen, welke, van Onze bekrachtiging voorzien, op de Algemeene Staatssecretarie dienen zullen ter opmaking en expeditie der finale Besluiten. | |||||||||||||||||||
5.Van de bepalingen in de voorgaande artikelen vermeld zal, buiten gevallen van noodzakelijken spoed en urgentie, geene afwijking worden gedoogd. | |||||||||||||||||||
6.De volgens art. 1 tot de Bijeenkomsten geroepene Hooge Ambtenaren zullen Ons voorts adviseeren over alle zaken van wetgeving en regeering waarover Wij goed zullen vinden hunnen raad in te nemen en zulks tot dat Wij eenen eigentlijken Staats-Raad zullen hebben georganiseerd en in werking gebracht. | |||||||||||||||||||
7.Voor de bijeenkomsten hier boven omschreven bepalen Wij den Woensdag en Saturdag, des voormiddags ten tien uur. ---- | |||||||||||||||||||
II. Souverein besluit van 31 december 1813 no. 38Ga naar voetnoot2Hebben besloten en besluiten:
| |||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||
(w.g.) Willem.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||
De twee hieronder volgende bijlagen werden in het besluit geïnsereerd. | |||||||||||||||||||
IIa. InstructieGa naar voetnoot9 voor den griffierGa naar voetnoot10 en archivist der algemene staatssecretarieArt. 1. Aan hem is, onder het opperbestuur van den Algemeenen Secretaris van Staat, opgedragen de directie ter Algemeene Staats-Secretary, zullende hij zorgen dat, in het algemeen, de goede orde en de geregelde werkzaamheid onder de geëmployeerden, in allen opzigte, worde bewaard en gehandhaafd. Art. 2. Hij ontvangt van den Algemeenen Secretaris van Staat, alle de stukken, waarop door Z.K.H. besluiten zijn genomen, en zorgt dat alle deswegens noodige extensiën ten spoedigsten worden in gereedheid gebragt, om, aan de goedkeuring en teekening van Z.K.H. te kunnen worden aangeboden. Art. 3. De geteekende stukken ontvangt hij mede van den Algemeenen Secretaris van Staat, en zorgt voor alles wat tot eene goede, prompte en geregelde expeditie behoort. Art. 4. Meer byzonder en personeel is hij gehouden tot de redactie en extensie van alle zoodanige stukken als welke hem door den Algemeenen Secretaris van Staat zullen worden opgedragen. Art. 5. Speciaal is hij belast met de bezorging, verzending en comptabiliteit van het Staatsblad bij besluit van Z.K.H. van den 18 December 1813 no. 5 opgerigt. Art. 6. Behalven het dagelijks toezigt bij art. 1 vermeld, is de griffierGa naar voetnoot10 en archivist gehouden om, telken drie maanden, den staat der werkzaamheden van alle de geëmployeerden opzettelijk naar te gaan, en verpligt zijn deswegens, aan den Algemeenen Secretaris van Staat schriftelijk verslag te doen, daarbij melding makende van de wijze waarop de geëmployeerden zich van hunnen pligt hebben gekweten, ter onderscheiding van de zoodanigen, welke door hunnen meerderen vlijt bijzondere aanspraak op belooning of aanmoediging hebbenGa naar voetnoot11. Art. 7. Hij zorgt voor de inrigting en dagelijksche bijhouding van eene lijst van commissoriale zaken, waarop Z.K.H., hetzij met, hetzij zonder tijdsbepaling, rapporten of voordragten verlangd heeft; ten- | |||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||
einde ieder oogenblik des begeerd wordende, onder het oog van Z.K.H. te kunnen worden gebragt. Art. 8. Eene gelijke lijst van in advijs gehoudene zaken voor een bepaalden of onbepaalden tijd, zal mede ter Algemeene Staats Secretary worden opgemaakt en bijgehouden; en op dien zoowel als op de lijst bij art. 7 vermeld, worden aangeteekend het besluit waarbij de commissoriale of aangehoudene zaak wordt afgedaan. Art. 9. Hij is verantwoordelijk voor de goede bewaring van alle charters en staats-papieren ter Algemeene Staatssecretary wordende gecustodieerd, daaronder speciaal begrepen de archieven van het Algemeen Bestuur dezer landen, tot en met den jare 1810; en zorgt dat allen welke daarbij kunnen zijn geconcerneerd ten allen tijde kunnen worden geriefd van alle zoodanige retroacta als zij mogen noodig hebben. Art. 10. Aan particulieren echter zal uit het archief geene visie of afschriften mogen gegeven worden zonder stellig verlof van den Algemeenen Secretaris van Staat. ----- Art. 14. Noch hij, noch iemand van zijn huis, zal in de uitgave van eenige particuliere dagbladen of nieuwspapieren mogen zijn geinteresseerd, noch door het schrijven of suppediteren van eenige stukken daartoe de hand leenenGa naar voetnoot12. ----- | |||||||||||||||||||
IIb. InstructieGa naar voetnoot13 voor den eersten commies ter algemeene staats secretarijArt. 1. Hij is belast met de instandhouding der goede orde in de bureaux en met de bevordering van alles wat tot eene prompte expeditie van zaken en eene geregelde bewaring der charters en staatspapieren behoort en bevorderlijk zij. ----- Art. 3. Hij ontvangt van den griffierGa naar voetnoot14 archivist alle, door Z.K.H. geteekende stukken, daarmede op de volgende wijze te werk gaande, dat hij
| |||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||
Art. 4. Hij zorgt dat de afschriften voor de drukpers dadelijk worden geschreven en behoorlijk gecollationeerd, gelijk hij ook de laatste proeve of revisie van de gedrukte stukken zal naarzien. ----- Art. 6. Hij doet, onder zijn toezigt, maken en dagelijks bijhouden eenen behoorlijken index van zaken, in onderscheidene hoofden, naar den aard der verschillende materiën ingerigt, met bijvoeging van eenen goeden klapper, de onderscheidene gezigtspunten aanwijzende waaronder de bedoelde zaak, zoude kunnen voor komen. Art. 7. Op de goede bewaring der charters en staatspapieren wordt mede door den eersten commies de noodige acht gegeven, en door hem gezorgd dat de relativen tot de deliberatiën met hetzelvde zwarte nummer van den dag als op de besluiten staan vermeld, worden geteekend, en in evenveel afzonderlijke omslagen worden bewaard. ----- Art. 9. Noch hij, noch iemand van zijn huis, zal in de uitgave van eenige particuliere dagbladen of nieuwstijdingen mogen zijn geinteresseerd, noch tot het schrijven of suppediteren van eenige stukken, daartoe de hand leenenGa naar voetnoot15. ----- | |||||||||||||||||||
III. Koninklijk besluit van 19 maart 1818 no. 78Ga naar voetnoot16Wij Willem ----- Hebben besloten en besluiten: Art. 1. Het ambt van Secretaris van Staat tot dusverre bekleed | |||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||
door Mr. A.R. Falck wordt met den 1e April aanstaande ingetrokken en gesupprimeerd. Art. 2. Te beginnen met gemelde tijdstip, zullen Onze besluiten en resolutiën worden opgemaakt, gecontrasigneerd en uitgevaardigd door den Staatsraad de Mey van Streefkerk, welke dienvolgens belast zijn zal met de directie der Staatssecretarie en van al de werkzaamheden op dezelve te verrigten. Art. 3. Echter zal de ordonnancering op het IIe en IIIe hoofdstuk der algemeene begrooting (behoudens de na te meldene uitzondering) geschieden door de zorg van Onzen minister van Financiën, aan wien de daartoe vereischt wordende opgave en rekenbare stukken van de Staats-Secretarie zullen worden toegezonden. Art. 4. Het toezicht op het beheer en de comptabiliteit over de Algemeene Landsdrukkerij wordt opgedragen aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken, door hetwelk dienvolgens ook op de IVe afdeeling van het IIIe hoofdstuk der algemeene begrooting van staatsbehoeften zal worden geördonnanceerd. Art. 5. Het toezicht over de Algemeene Nederlandsche Courant te Brussel zal, insgelijks met den eersten April aanstaande, van de Staats-Secretarie worden afgescheiden, en met het toezicht over de uitgave en de comptabiliteit der Nederlandsche Staatscourant onder het ministerie van Binnenlandsche Zaken vereenigd worden. Art. 6. De Staatsraad de Mey van Streefkerk zal Ons, uiterlijk in den loop der maand Juni aanstaande, rapport doen of het personeel der Staats Secretarie zoomede dat der geëmployeerden werkzaam in de bureaux van de Staten Generaal en van den Raad van State, eenige vermindering kan ondergaan, en welke. Art. 7. De Staatsraad de Mey van Streefkerk zal in de boven omschrevene hoedanigheid eene jaarwedde genieten van f 10.000Ga naar voetnoot17. (w.g.) Willem (was geparafeerd) A.R.F. | |||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||
IV. Notulen (fragment) der staatscommissie benoemd bij k.b. van 1 augustus 1818. la. t.t.Vergadering van 12 januari 1819Ga naar voetnoot18. | |||||||||||||||||||
Staatssecretarie en Hoge Kollegiën. Staatssecretary.De aard der werkzaamheden aan de Staatssecretarie opgedragen, en welke zich voornamentlijk bepalen tot de expeditie van alle dispositiën door Z.M. op verzoekschriften van byzondere personen genomen, alsmede tot die van alle beveelen, wetten en besluiten, aan de daarbij geconcerneerde en met de uitvoering belaste departementen van algemeene administratie, veroorloofd niet, dat deze werkzaamheden aan het ministerieel hoofd van een ander departement opgedragen worden; terwijl de menigvuldigheid der bezigheden van den staatsraad belast met de directie der Staatssecretarie, alsmede de aard zijner functiën, het als evenzeer ongepast moeten doen beschouwen, dat aan hem het bestuur van eenig byzonder vak van administratie worde opgedragen, anders dan die, welke uit derzelver aard en instelling klaarblijkelijk tot zijn departement behoren, en minder voeglijk bij een ander zouden kunnen gevoegd worden, zoals de Staatspostery. Weshalven men unaniem van oordeel is geweest, dat de Staatssecretarie afzonderlijk zoude behoren te blijven bestaan. | |||||||||||||||||||
Kabinet des Konings.De tegenwoordige inrichting van het Kabinet des Konings moet hetzelve meerder als een gedeelte der Secretarie van Staat doen beschouwen, dan wel als eene inrigting geschikt en bestemd, tot de afdoening en behandeling van de personeele en byzondere aangelegenheden van Z.M. en van Hoogstdeszelfs Huis. Zodat de commissie geene motieven zijn voorgekomen, om hetzelve niet op den tegenwoordigen voet en wijze, bij voortduring te doen blijven bestaan. | |||||||||||||||||||
Staatspostery.Ter zekere en spoedige bezorging van aangelegene staatsstukken, diplomatiesche notaas en overbrenging van geheime stukken, beveelen, instructiën en wat dies meer is, heeft het Gouvernement, zonder eenige twijffel, eene afzonderlijke staatsposterij-inrigting benodigt, | |||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||
afgescheiden van de gewone posterijen, en die uit haren aard en strekking, onder geen ander ministerieel bestuur kan gebragt worden, dan onder dat van de Staatsecretarie, waarbij deze inrigting dan ook tot nu toe is gevoegd geweest, en waarbij de commissie vermeend, dat die dan ook bij voortduring zoude behoren te verblijven. | |||||||||||||||||||
V. Voorlopig rapport (fragment) der staatscommissie benoemd bij secreet koninklijk besluit van den 1en augustus 1818 la ttAan de Koning, 22 maart 1819Ga naar voetnoot19 ----- Tot den goeden gang en tot eene behoorlijke verzekering der Algemeene Lands-administratie, in den Hoogen persoon van U.M. vereenigd, behooren nu nog twee departementen van algemeen bestuur, waarvan, tot hier toe, nog niet gesproken is, en welke, als geleidelijke hulpmiddelen, ter bereiking der bevorens ontwikkelde oogmerken, kunnen worden aangemerkt; het zijn de departementen van de Staats-secretarij en van den Postmeester generaal, die ieder afzonderlijk, zulk eenen omvang en eene zoodanige strekking hebben, dat dezelve, met andere departementen van algemeene administratie, niet voegzaam zouden kunnen worden vereenigd. De Staats-secretarij toch, is als het groote middelpunt aan te merken ter verzameling van alle de stukken en bescheiden die, tot de algemeene regering des lands, in eenige betrekking staan, die, bij het aangewezen departement, allen moeten worden behandeld en onder welke niet alleen goede orde maar ook onderlinge zamenhang, in acht genomen en gehandhaafd moet worden; uit welk departement de expeditie afkomstig moet zijn van alle besluiten, door U.M. genomen, en van alle bevelen, door Hoogstdezelve gegeven tot regeling en bestuur van alle de departementen der publieke administratie, en ter verzekering eener getrouwe nakoming der algemeene en bijzondere wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden. | |||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||
VI. De staatsraad belast met de directie der staats-secretarie de mey van streefkerk aan de staatscommissie - repelaer van driel, ingesteld bij k.b. van 1 augustus 1818 la tt, 26 augustus 1819Ga naar voetnoot20----- De Staats Secretarie het middenpunt zijnde van de voorname werkzaamheden van alle de departementen van algemeen bestuur, bevat het depôt der archieven, waaruit de Koning alle renseignementen, over dagelijks voorkomende zaken bekomt, en is tevens dat departement vanwaar Zr. Ms bevelen uitgaan en Hoogstderzelver meeningen worden bekend gemaakt, hetzij tot het uitvoeren van zaken of tot het indienen van berigten, consideratiën en adviezen in al zulke gevallen, waarin HDZ. vermeent dezelve te behoeven. Op dezelve worden alle 's Konings besluiten opgemaakt, voor zooverre niet somwijlen de ontwerpen derzelve, aan Z.M. door Hoogstdeszelfs ministers of verdere hoofden van departementen van algemeen bestuur dadelijk ter goedkeuring worden voorgedragen. De bezigheden ter Staats Secretarie nemen een aanvang met den ontvangst uit 's Konings Kabinet der stukken welke Zr. M. zijn gedaan toekomen of aangeboden. Dezelve kunnen gevoegelijk in twee klassen worden gerangschikt; tot de eerste behooren de adressen, rekwesten, memoriën door gewestelijke, stedelijke en plaatselijke autoriteiten en particulieren ingediend; tot de tweede, de rapporten en voordragten van 's Konings ministers en van andere departementen en collegiën van algemeen bestuur. Het eerste soort dezer stukken, de rekwesten, memoriën en adressen namelijk, ter Staats Secretarie zijnde ontvangen, vergezeld van eene lijst, welke in het Kabinet van Z.M. wordt opgemaakt, en waarop de dispositie van Z.M. op ieder stuk, door HDZ. staat aangeteekend, wordt aan de daarop vermelde stukken een doorloopend nummer van den dag gegeven, en de inhoud van ieder rekwest, memorie of adres gebragt op een daartoe expresselijk ingerigt alphabetisch register waarin overigens, behalve den naam van den belanghebbenden, ook tevens wordt aangeteekend het dispositief op ieder stuk. Strekt nu dit dispositief tot renvoi van hetzelve aan eenig departement, kollegie, gewestelijk of ander bestuur, zoo wordt om dat stuk een appointement geslagen houdende het doel van het renvoi, benevens de dagteekening en het nummer, waarmede hetzelve op de lijst en in het | |||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||
register vermeld staat. Is daartegen het dispositief een eindbesluit, zoo wordt dusdanig stuk ter hand gesteld aan den griffier om, door diens zorg, het besluit op te maken, hetgeen ter goedkeuring en onderteekening vervolgens de Koning wordt aangeboden. Eveneens worden aan den griffier ter hand gesteld, om mede door zijne zorge, de besluiten te worden geredigeerd, alle rapporten en voordragten, welke Z.M. door Hoogstderzelver ministers en verdere hoofden van departementen van algemeen bestuur, gewestelijke en andere autoriteiten zijn aangeboden, en waarop een eindbesluit gevallen is, of, indien zulks vereischt wordt, zoodanige missives te worden geconcipieerd, als de aard der zake mogt komen te vereischen. Wanneer echter het dispositief zoodanig is, dat het onnoodig is een formeel besluit op te maken, wordt almede door de zorg van den griffier, bij kantteekening op de stukken, het dispositief vermeld, en van hetzelve den belanghebbenden kennis gegeven. De besluiten geredigeerd, den Koning ter onderteekening aangeboden en door Hoogstdenzelven goedgekeurd zijnde, worden vervolgens telken dage met en benevens de daartoe betrekking hebbende stukken, zoo wel als alle andere waaromtrent het niet noodig was formeele besluiten op te maken, gebragt op eene lijst, houdende, behalve de dagteekening en het nummer, de inhoud van elk derzelve en het dispositief. Op het besluit zelve wordt in margine aangetekend het getal afschriften (met vermelding voor wien) dat van hetzelve moet worden gemaakt, en met aanduiding der bijlagen welke ieder afschrift al of niet behooren te vergezellen, teneinde zulks strekke tot rigtsnoer voor den kommies expediteur, die, ook dikwijls belast zijnde met het doen van vertalingen van het Nederduitsch in het Fransch, niet altijd genoegzame ruimte aan tijd heeft om alle de besluiten in derzelver geheel te doorlezen. Deze kommies, die stukken bekomen hebbende, teekent naauwkeurig in een daartoe bestemd register aan, het getal afschriften welke, en de personen voor wien dezelve moeten worden gemaakt en stelt de stukken als dan ter hand aan den kommies van de secretarie, die dezelve onder zijne onderhoorigen verdeelt en, met hun het noodige verrigt hebbende, wederom aan den kommies ter expeditie terug geeft, welke alsdan de bij hem bekomene afschriften (over den tijd van een jaar bedragen hebbende een getal van 30278, daaronder begrepen de declinatoire dispositiën, waarvan de belanghebbenden bij eene nota worden geïnformeerd) met zijn register vergelijkt, en vervolgens verzendt - na gehoudene aanteekening van de leges en zegelgelden, welke van eenige derzelve moeten worden betaald, terwijl hij daarvan een behoorlijk reçu, te zijner verantwoording neemt, zoo als insgelijks geschiedt bij de verzending der rekwesten, adressen etc. | |||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||
Nadat dit alles door hem verrigt is, overhandigt hij alle de besluiten en verdere stukken, daaronder begrepen diegene, waarop geen formeel besluit is behoeven te worden opgemaakt, aan den kommies, belast met het houden van den index, die dan de zaken, daarin voorkomende, zeer naauwkeurig, met vermelding van dag en nummer, op behoorlijke respecten brengt, een werk dat om deszelfs nut en gewigt, de meeste nauwkeurigheid en oplettendheid vordert. De index, over den jare 1818, beslaat, behalven den daarop gehouden wordende klapper, 2046 bladzijden. Het indiceeren geëindigd zijnde, worden de stukken overgegeven aan den chartermeester, die dezelve onder zijne bewaring neemt en verpligt is te houden exacte aanteekening van de dagelijks uitgaande en terugkomende stukken uit en in de charterkamer. Wat nu het getal der ingekomene stukken aangaat, is mij gebleken dat hetzelve in den tijd van één jaar 28525 heeft bedragen, terwijl op het kantoor van expeditie, over een gelijk tijdvak, 44935 stukken zijn geëxpedieerd geworden. ----- (Vertoefde de Koning in Brussel, dan werden de werkzaamheden der Staatssecretarie vrij aanmerkelijk uitgebreid) als moetende dan, door die ambtenaren, welke aldaar in functie zijn, dezelfde orde voor den geregelden loop derzelve worden gevolgd, en dus ook van de menigvuldige stukken aldaar bewerkt wordende, behalve hetgeen in 's-Gravenhage met nummers geschiedt, een naauwkeurige staat met letters gehouden; en voorts een verkorten index, eene expeditie-, zegel- en legeslijst enz. aangelegd worden, alles onverminderd de dagelijksche correspondentie met dat gedeelte van het departement, 't welk in 's Gravenhage is verbleven. ----- | |||||||||||||||||||
VII. Rapport aan de koning der staatscommissie ingesteld 23 oktober 1830, van 9 november 1830Ga naar voetnoot21De Staatscommissie, ingesteld bij Zr. Ms. besluit van den 23 October 1830 no. 92, na in hare vorige vergaderingen afgedaan te hebben het punt der dadelijke vermindering van het personeel door de schorsing der Zuid Nederlanders en dat der dadelijke vermindering der werkzaamheden des algemeenen bestuurs, door het doen ophouden van alle besturende werking deszelven op de provinciale en gemeentebesturen in die attributen, welke de grondwet aan derzelver vrije werking toe vertrouwt, is door den loop van derzelver denkbeelden als van zelven geleid geworden tot het punt, waar alle staats- | |||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||
aangelegenheden zich vereenigen, de werkplaats waarin alle staatsaangelegenheden bekleed worden met die formen waarin Z.M. dezelven doet openbaar maken, en aan Hoogstdeszelfs onderdanen of dienaren als mededeelingen, regelen of voorschriften doet kennen. Zij gevoelt het tedere van die beschouwing, omdat dit punt in eene zeer naauwe betrekking staat tot die onvermoeide zorgen, waarmede het bekend is dat Z.M. voor de belangen van het Rijk en van Hoogstdeszelfs onderdanen steeds werkzaam is. Doch de pligt, waartoe Z.M. haar geroepen heeft, het vertrouwen waarmede HDZ. haar vereerd heeft, verbieden haar iederen anderen indruk te volgen, dan dien van het belang van Zr. Ms. dienst, van het welzijn des Lands, en van het hoofddoel van derzelver instelling, bezuiniging door vereenvoudiging. De Secretary van Staat is die werkplaats, en bij de Staatscommissie is opgekomen de vraag of dit op zich zelf staand departement noodig is ten bedoelden einde? en vooral of hetzelve daartoe noodig is bij de vermindering der werkzaamheden welke moet voortspruiten uit de afscheiding der Zuidelijke provinciën, en zal wezen, wanneer Z.M. zal aangenomen hebben het voorstel der Staatscommissie tot het verminderen der punten van aanraking van het Opperbestuur met die der provinciën en gemeenten, uit aanmerking van de vermindering van zorgen en te behandelen zaken, welke daaruit voor dat Departement schijnt te moeten voortspruiten? En wanneer men die vraag zou beantwoorden uit het eenige gezigtspunt waaruit dit departement vroeger is voorgesteld, dat namelijk, van te wezen de werkplaats waarin alle Staats-besluiten als de uitdrukking van Zr. Ms. wil, bekleed worden met de uitterlijke formen die dezelven naar buiten kunnen doen werken, en daartoe ter uitvoering afgaan tot dien het aangaat, en met de executie daarvan is belast, dan zeker zou men het er voor kunnen houden, dat het geven van dien uiterlijken form ook zou kunnen waargenomen worden door den minister hoofd des departements die met de executie daarvan zal belast worden; niet alleen omdat dit mogelijk is, niet alleen omdat het eigenaardiger schijnt dat de minister, hoofd des departements dien de zaak betreft, die kan verondersteld worden Z.M. op de zaak te hebben voorgelicht, die kan verondersteld worden Zr. Ms bedoeling daaromtrent te kennen, die met de uitvoering daarvan belast zal worden, ook belast worde met de finale redactie van het besluit of stuk waarvan de rede is, maar ook, omdat (en dit brengt de Staatscommissie meer bepaaldelijk terug tot het hoofddoel harer instelling) daardoor het werktuig der huishouding van Staat met een raderwerk schijnt te zullen verminderd worden, hetwelk de kosten daarvan ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||
meerdert, de wrijvingen vergroot, zonder dat deze bezwaren door stellige en erkende voordeelen worden opgewogen. Uit dit oogpunt dan bezien, is de Staatscommissie eenstemmig geweest van gevoelen, dat de Secretary van Staat vatbaar zou kunnen geacht worden voor suppressie en deszelfs attributen voor verdeeling en overdragt op den minister, hoofd van het departement dien de zaak ten principale betreft, of met de executie der besluiten zal belast worden. Uit den loop der overwegingen op dit stuk is evenwel ook de mogelijkheid ontstaan voor eene beschouwing van dit departement uit een ander oogpunt waarbij hetzelve kan voorgesteld worden als een spiegel in welks brandpunt zich verzamelden al de stralen lichts, welke men over zekere zaak daarin heeft kunnen betrekken, teneinde Z.M. in de gelegenheid te stellen van dat verzamelde licht gebruik te maken, tot het vestigen van HDZs meening en wil, en het welligt HDZs verlangen zou kunnen wezen, om bij het vestigen daarvan, behalven die van het departement dien het aangaat, zoodanige voorlichting te kunnen inroepen, als welke de zaak, ontdaan van alle specialiteiten of bekleedsels, alleen kan doen beschouwen in derzelver verhouding tot de door Z.M. aangenomene regeringsbeginselen, aan den eenen kant, en tot alle andere takken van bestuur aan den anderen kant. En uit dit oogpunt beschouwd meent de Staatscommissie dat zij het nuttig doel daarvan zou kunnen erkennen, zonder de noodzakelijkheid om daartoe dit middel te bezigen, omdat zij meent dat dit doel welligt nog beter zou kunnen verkregen worden, door eene gemeenschappelijke overweging van alle zaken, de algemeene belangen des Rijks betreffende, te vorderen van, en op te leggen aan Zr. Ms. ministers, daartoe in Rade vergaderd, ten einde in die overweging te kunnen vinden den grond, waarop Zr. Ms. meening en wil zich zou kunnen vestigen, en waarvan alsdan de uitdrukking zou kunnen worden bevat in een besluit, waarvan de minister, hoofd des departements dien het aangaat, zou wezen de eindelijke steller, verdediger, mede teekenaar en uitvoerder. De voordeelen welke de Staatscommissie daarin ziet voor de inachtneming en overeenstemming van alle de belangen der onderscheidene takken van 's Rijks bestuur, waarvan de ministers hoofden der departementen kunnen geacht worden de vertegenwoordigers te zijn voor de eenheid van bestuur en de daaruit voortspruitende moreele kracht van hetzelve, komen aan de Staatscommissie zoo groot voor, dat bij het gemis van vrijheid om ex professo dit punt aan Zr. Ms. overwegingen aan te bevelen, zij zich met eerbied verheugt eene aanleiding te hebben gevonden om, blijvende binnen den kring | |||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||
van hare bevoegdheid daarvan de voordragt te kunnen doen als van een middel om op eene onkostbare, en naar haar eerbiedig inzien, meer doelmatige wijze te doen vervangen een departement, tot welks suppressie veler wenschen zich vereenigen, en daardoor uit den weg te ruimen de eenigste zwarigheid van belang welke er tegen de opheffing van dat departement bij Z.M. zoude kunnen bestaan. ----- (De Staatscommissie zou, voor het geval de Staatssecretarie word opgeheven, betreffende De Mey) zich niet durven vermeten, om ten opzigte van het lot en de nadere bestemming van eenen zoo algemeen geachten en verdienstelijken hoogen staatsambtenaar, eene voordragt te doen aan Z.M., die alleen bij magte is, om dit naar waarde te beoordeelen en te bepalen.
In het concept-besluit der Staatscommissie stond:
‘Art. 2.
De attributen van Onzen minister secretaris van staat, met opzigt tot het contrasigneren der wetten en besluiten welke van Ons uitgaan, zullen overgaan op Onze ministers hoofden der departementen ieder voor zoo veel betreft de wetten en besluiten tot derzelver respectief departement behoorende, en met welker executie zij zullen zijn belast.
Art. 3.
Alle besluiten op zaken van algemeen belang, welke Wij Ons voorstellen te nemen, zullen steeds gemeenschappelijk overwogen worden door Onze ministers hoofden van departementen, in Rade vergaderd, en zal de minister, hoofd van dat departement waartoe de zaak ten principale behoort, Ons daarna aanbieden het opstel hetwelk de uitdrukking van Onzen wil zal bevatten, en hetzelve contrasignerende ter uitvoering leggen.’ | |||||||||||||||||||
VIII. De minister van justitie van maanen en de staatsraad a.i. belast met de directie van het departement van binnenlandse zaken van doorn aan de koning, 19 februari 1831 no. 5 zeer geheimGa naar voetnoot22----- Of wijders, bij het verwezenlijken van Zr.Ms. denkbeeld, het departement van de Staatsecretarie bij den Raad van State | |||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
zouden kunnen ingesmolten worden, blijft den eerst ondergeteekende steeds zeer bedenkelijk op de gronden, die hij tot betoog der noodzakelijkheid van dat departement heeft aangevoerd, toen dat onderwerp, voor eenigen tijd, in den Raad van Ministers is behandeld geworden. Eene staatsinrigting van dien aard, welke de algeheele verzamel- en expeditieplaats is van alle inkomende en uitgaande stukken, een middelpunt der staatsarchieven voor de loopende zaken, is, vooral naar des eersten ondergeteekenden oordeel, onmisbaar; en het moet aan Z.M. t'allen tijde geheel vrij staan, om aan den ambtenaar, aan het hoofd dier inrigting geplaatst, zoodanige attributen, te geven als Z.M. ten oirbaar van den Lande, en ter vergemakkelijking van Hoogstderzelver werkzaamheden, gepast acht; hetwelke niet wel plaats vinden kan indien die inrigting bij den Raad van State is ingesmolten, welker secretaris niet wel anders kan, en behoort te zijn, dan secretaris van dat collegie. De tweede ondergeteekende verschilt echter te deze opzigte in zoo verre van den eerst ondergeteekende, dat het behoud der Staats Secretarie hem bij eene veranderde inrigting niet zoo onmisbaar voorkomt en is eerbiedig van gevoelen, dat die suppressie niet afhankelijk is van het al of niet verwezenlijken van Zr. Ms. hiervoren behandelde wijze van beschouwing, maar veeleer van de vraag of Hoogstdezelve zoude kunnen goedvinden om het contraseigne der wetten en besluiten aan Hoogstdeszelfs ministers op te dragen en zich in meer regtstreeksche aanraking met deze te stellen. Na dit alles vermeenen de beide ondergeteekenden te moeten opmerken dat het, in de gegevene omstandigheden, de meest mogelijke aandacht verdient, of het denkbeeld, om den Kabinets Raad en Raad van Ministers te doen vervallen, zoude raadzaam zijn, vooral omdat dit onderwerp in een zeer nauw verband staat met de zoogenaamde ministeriële verantwoordelijkheid, welk onderwerp, volgens de verzekeringen, door den minister van buitenlandsche zaken onderdaags aan de Staten Generaal gegeven, thans een onderwerp van beraadslaging voor U.M. uitmaakt en door de commissie, door U.M. benoemd, moet worden onderzocht: Zonder Raad van Ministers toch schijnt alle denkbeeld van een ministerie weg te vallen, omdat een ministerie niet wel anders denkbaar is (bijzonder naar de meening van den tweeden ondergeteekenden) als door het bestaan onder 's Konings leiding en bevelen, van eene vereeniging van ministers tot één systhema van regering, waaromtrent zij zich in elk voorkomend | |||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||
belangrijk geval, wat de toepassing betreft, moeten verstaan, en waarvan niemand hunner kan afwijken, zonder tevens van zijne plaats afstand te doen. Deze hunne verantwoordelijkheid kan niet over anderen verdeeld worden, zonder geheel te vervallen, hetgeen het geval zoude zijn indien men die verantwoordelijkheid wilde vestigen in het kollegie van den Raad van State met de ministers of hoofden der sectiën van den Raad van State gemeenschappelijk werkzaam, zoo en in dier voege als het denkbeeld bij U.M. schijnt gerezen te zijn, en welke alzoo zouden uitmaken het ministerie of den raad van regeering. Maar hoezeer ook de beide ondergeteekenden bepaaldelijk wel geloven dat zoodanige rigting van den Raad van State geheel overeenkomstig zoude zijn met de tegenwoordige bepalingen der grondwet, betwijfelen zij echter of daardoor wel zoude voldaan worden aan hetgeen door velen te regt of te onregte, omtrent die ministeriële verantwoordelijkheid verlangd wordt, en in alle geval of de groote talrijkheid van een zoodanig georganiseerden Raad van State, op elken van wiens leden die verantwoordelijkheid voor zijn aandeel of deelgenootschap zoude rusten, wel zoude leiden tot die eenstemmigheid van gezinningen en gevoelens, welke de kracht der regering moet uitmaken, en alleen de goede resultaten kan opleveren, welke men verwacht. Uit al het vorenstaande schijnt dan ook naar het eerbiedig gevoelen vooral van den eersten ondergeteekende te volgen, dat de denkbeelden bij Z.M. over de onderwerpelijke stoffe gerezen zich op den voet en wijze hierboven beschreven van eene aannemelijke zijde voordoen, en wel vatbaar zijn te beschouwen om in toepassing te worden gebragt, en dat daaruit nu reeds goede resultaten zouden voortvloeyen, ofschoon niet alle de zoodanige, welke de commissie heeft beoogd, en welke ook U.M. begeerd heeft door dat middel te bereiken. Daar echter aan den eenen kant de reductie der ministeriële departementen in verband staat met de zoogenaamde centralisatie en aan den anderen kant de geheele of gedeeltelijke vereeniging of aansluiting der ministers met, of aan den Raad van State, zamenhangt met de zoogenaamde ministeriële verantwoordelijkheid, en beide deze onderwerpen wederom ten naauwste vereenigd zijn met de wijzigingen in de Grondwet te brengen, meenen de beide ondergeteekenden aan Zr. Ms. wijzer oordeel te moeten onderwerpen, of het in dien stand der zake niet meer geraden schijnt om vooralsnog aan de verwezenlijking dier denkbeelden geen gevolg te geven, maar integendeel het geheele plan aan te houden tot tijd en wijle hetzelve met de te maken wijzigingen in de Grondwet, in verband gebragt en beoordeeld zal kunnen worden. | |||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||
IX. De minister van financien van tets van goudriaan aan de koning, 24 maart 1834Ga naar voetnoot23(Van Tets wil met bezuiniging aan de top beginnen, mede n.a.v. de voordracht van De Mey) tot ineensmelting der Staatssecretarie met het Kabinet van Zijne Majesteit. Indien dit toch aan het doel des voorstels zoude beantwoorden, dan kan niet eene bloote verandering inform beöogd zijn, maar moet, noodwendig, aanzienlijke vermindering van schrifturen en meer vrijgevige behandeling der dagelijksche zaken bedoeld worden. Het is toch zeker dat, naar mate meer aan de hoofden der departementen, ter administratie kan worden verbleven van alle zoodanige dagelijksche zaken, welke nu naauwelijks Zijner Majesteits bemoeijing waardig zouden kunnen geacht worden, en van deze door de departementen op hunne beurt weder zeer velen aan gewestelijke en plaatselijke besturen worden overgelaten, het werk van Z.M. beduidend verligt, en de schrifturen in niet mindere mate zouden beperkt worden zonder dat eenige de geringste krenking van het koninklijk attribuut zou ontstaan, zoo als trouwens de meest absolute monarchie daarvan ten dezen tot voorbeeld zouden kunnen strekken. Het schijnt even zeker, dat in den regel, duizende requesten en memoriën, aan de departementen ten fine van afdoening en alweder door deze tot gelijk einde aan de ondergeschikte besturen verzonden, voor Z.M., vooral bij meer klimmende jaren, en voor de zaak een gelijk gevolg zoude daarstellen. Het komt daarbij boven bedenking voor, dat, indien ieder departement aan Z.M. de vereischte beschikkingen voordraagt, en Zr. Ms. goedkeuring hetzelve tot last van uitvoering strekt, zonder dat, in de gewone gevallen vele administratiën door contradictoire rapporten over dezelfde zaak, het oordeel van Z.M. meer verwarren dan toelichten, ook hierdoor eene zeer groote mate van vermindering van werk zou kunnen geboren worden; terwijl, om dit als in het voorbijgaan aan te merken, dit alles geene de minste zweem heeft van neiging tot zoogenaamde ministerieele verantwoordelijkheid, maar veel meer van eene uitsluitende verantwoording van Zr. Ms. ministers aan Hoogstdenzelven, die hun belet zooals uit den aard der zaak thans wel eens zal plaats hebben, om te leunen op een nader en gezet onderzoek hunner schrifturen door eene andere autoriteit; ik bedoel door de secretaris van staat. | |||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||
Indien nu immer de behandeling der groote zaken eenigermate naar de leiding der hiervoren ontwikkelde denkbeelden konde geregeld worden, dan gelooft de ondergeteekende, met den heer secretaris van staat, dat de door hem voorgestelde ineensmelting nuttig zijn en aan het doel beantwoorden zoude, terwijl hij, bij eene algeheele bestendiging van de bestaande vormen, daarin niet alleen eene doellooze omkeering van het hiertoe bestaande, maar veel meer eene uitbreiding van werk, en niet dan eene bestendige centralisatie van het dagelijksche beheer beschouwen zoude. En wat nu verder de zaak zelve betreft, vermeent de ondergeteekende eerbiedig te mogen herhalen, hetgeen hij vroeger wel eens heeft opgemerkt, dat bij eene zoodanige vereeniging van Secretarie van Staat met het Kabinet, de minister secretaris van staat, aan wien Z.M. HDZs vertrouwen zou willen bestendigen, op een ander, welligt door de meer gewigtige zaken belangrijker standpunt geplaatst, van meer dagelijksche bemoeyingen ontheven, voor Zr. Ms. meer vertrouwelijke raadpleging beter in staat zou zijn, terwijl aan de kennis van Z.M. niets zou onttrokken zijn, hetwelk die kennis slechts in eenig opzigt waardig zou kunnen geacht worden.----- | |||||||||||||||||||
X. Ppo memorieGa naar voetnoot24bevattende beschouwingen omtrent de verslagen der onderscheidene departementen van algemeen bestuur en het daartoe betrekkelijk rapport van den minister van financiën, nopens het daarstellen van meerdere bezuinigingen in de onderscheidene takken van bestuur. Tweede hoofdstuk Men erkent, dat de, te dier gelegenheid, voorgedragene beschouwingen en denkbeelden, in eene meer alléénheerschende Monarchie, overweging zouden verdienen; maar dat dezelve in eene getemperde Regering aanwendbaar zouden zijn, kan niet worden toegegeven. Zoo lang toch ieder ingezeten des Rijks het regt blijft behouden van het onmiddelijke recursus ad Principem en hij daarin eenen waarborg | |||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||
zoekt tegen willekeur en geweld, kan in den gang der zaken bij den Koning en midsdien in de werkzaamheden der Staats Secretarie en van het Kabinet geene merkelijke wijziging worden gebragt. Voor zoo verre alzoo de, over 1834, voor de Staats Secretarie en het Kabinet bewilligde sommen eenige vermindering voor de volgende dienst moesten ondergaan, zou daarin op eene andere wijze, behooren te worden voorzien; als zijnde het daarvoor aangewezene voor geene besparing vatbaar zonder wijziging in den gang der zaken, waarop men zich voorbehoudt later terug te komen. | |||||||||||||||||||
XI. De secretaris van staat van doorn aan de koning, 16 december 1840Ga naar voetnoot25Schets van de werkzaamheden van de Staats Secretary en van het Kabinet des Konings, zooals de werkzaamheden vroeger waren, en thans nog voor een gedeelte zijn.----- De eerstgemelde instelling de bestemming hebbende, om 's Konings beschikkingen en bevelen aan de departementen en collegiën van algemeen bestuur over te brengen, en die beschikkingen en bevelen, alsmede de voordragten en stukken door de departementen en collegiën aan Hoogstdenzelven aangeboden, te verzamelen en in orde te bewaren, zoo, dat zij ten allen tijde tot 's Konings gebruik dienstbaar konden zijn, verdeelden zich derzelver werkzaamheden eigenaardig en hoofdzakelijk in werkzaamheden van redactie, van registratie en van expeditie en bewaring der stukken en archieven. De redactie bestond hoofdzakelijk in het opmaken van besluiten, rescripten, boodschappen en brieven, alsmede in het opmaken van nota's en zoogenaamde beredeneerde agenda's, in welke aan den Koning een verslag werd voorgelegd omtrent den loop, welke de overwegingen van omslagtige zaken had genomen, en derzelver stand op een gegeven tijdstip. De departementen slechts zeldzaam een ontwerp van besluit bij hunne voordragt voegende, veroorzaakte het opmaken daar van ter Staats Secretarie veel werks. De aanschrijvingen waren niet zelden mede van eenigen omvang, een gevolg, deels van het raadplegen van onderscheidene departementen en collegiën, deels van den vorm, welke daarvoor was aangenomen. | |||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||
Deze besluiten, brieven enz. werden vervolgens op een daartoe bestemd register of agenda geregistreerd, van dagteekening en nommer of letter voorzien, welke agenda gesplitst was in eene openbare en in eene geheime agenda naar den aard der stukken dit vorderde. Na te zijn geregistreerd, werden de af te schrijven en te verzenden openbare stukken aan de eigenlijke secretarie overgegeven. De geheime stukken echter werden bij het reeds vermelde bureau der geheime agenda overgeschreven en geëxpedieerd. Behalve de hierboven genoemde registratie had er echter nog eene andere van alle inkomende en uitgaande stukken plaats, vervat in een zeer uitvoerig beredeneerd register of dus genaamden index, waarop alle voorkomende zaken onder bepaalde hoofden en rubrieken werden aangeteekend, met aanwijzing van datum en nummer en waardoor het met behulp van de hiertoe behoorende klappers ten uiterste gemakkelijk werd gemaakt de retroacta over eenig gegeven onderwerp op het spoor te komen, een werk alzoo dat als de sleutel van de archieven moet worden aangemerkt. Voor de geheime zaken bestond er een dergelijke, afzonderlijke index; gelijk ook deze in een afzonderlijk archief werden weggelegd en bewaard. Tenslotte had plaats het behoorlijk rangschikken, wegleggen en bewaren in het archief, als ook het opzoeken en afgeven (onder behoorlijke aanteekening) der gewone of openbare stukken. Om eene behoorlijke controle te houden op de vanwege den Koning aan de departementen en collegiën commissoriaal gestelde stukken en om die departementen en collegiën aan de afdoening daarvan te kunnen herinneren, was ook daar voor een register aangelegd onder den naam van commissoriaal-register. Tot dus verre sprak ik nog niet van de requesten. De talrijkheid en de byzondere aard derzelven heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven, dat zij min of meer afgescheiden van het overige werk zijn behandeld geworden. Het is hierbij, dat de Staats Secretary met het Kabinet in de naauwste betrekking kwam. Bij het Kabinet namelijk worden in den regel de requesten op eene agenda gebragt, werd door den secretaris van het Kabinet de behandeling voorgedragen en werden vervolgens de requesten van apostillen voorzien, naar de Staats Secretarie gezonden om dáár een nommer te ontvangen, wanneer zij op nieuw naar het Kabinet werden overgebragt opdat de apostillen door den secretaris wierden onderteekend, van wien zij naar de Staats Secretary terug gingen om vandaar te worden geëxpedieerd. Requesten dezelfde of gelijke strekking hebbende als vroegere, of requesten van personen, die zich reeds vroeger hadden aangemeld, met één woord de zoogenaamde herhaalde verzoeken, werden bij het | |||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||
Kabinet op eene afzonderlijke lijst geagendeerd, en op deze agenda ter Staats Secretary ingevuld, wat met de vroegere verzoeken was gedaan, of wat omtrent de adressanten bekend was. Er werd vervolgens met deze requesten als met de overige gehandeld. Bij het afzonderlijk bureau der requesten aan de Staats Secretary werden tevens de vereischte klappers en aanteekening gehouden om ten allen tijde te kunnen weten, in welken stand zich de behandeling der requesten bevond. Ook was het dáár dat volgens eene reeds ten tijde van het Staats-bewind ingevoerde gewoonte, aan de belanghebbenden, op daartoe gedane aanvragen, op gezette dagen en uren inlichtingen omtrent hunne verzoeken werden gegeven. Ik ben, van de requesten en hare behandeling sprekende, als van zelf gevorderd tot de vermelding der werkzaamheden van het Kabinet des Konings. Behalve hetgeen bij die instelling, ten opzigte der requesten, door den secretaris van het Kabinet en door twee beambten werd verrigt, bestonden de werkzaamheden, door welke die instelling met de Secretary van Staat in aanraking kwam, nog daarin dat door twee referendarissen en eenen commies (thans ook referendaris) van vele stukken een meer of min uitvoerig uittreksel of agenda werd vervaardigd, waarmede de rapporten, onder het oog des Konings werd(en)Ga naar voetnoot26 gebragt, en welke uittreksels later een integrerend gedeelte van de agenda der Staats Secretary uitmaakten; terwijl die uittreksels, voor zoodanige zaken, van welke dit noodig was gevonden, ter zijde werden aangevuld met eene opgaaf van hetgeen omtrent die onderwerpen uit vroegeren bekend was. Deze aanvulling welke dikwerf veel nazoekens vereischte, geschiedde weder ter Staats-Secretary. Overigens werden bij het Kabinet des Konings, vroeger onder eenen directeur als hoofd geplaatst, en wiens werkzaamheden thans aan den secretaris zijn opgedragen, behandeld de zaken en aangelegenheden van Hoogstdeszelfs Huis, van de Hofhouding en de Thesaurie, en in het algemeen alle met 's Konings geldmiddelen in verband staande onderwerpen; om niet te spreken van het maken van uittreksels en afschriften, het lezen en aanteekenen van dagbladen, en dergelijke bezigheden. Het zal intusschen Hoogstdeszelfs aandacht niet zijn ontsnapt, dat er tusschen de werkzaamheden van de Secretary van Staat, en die van het Kabinet des Konings eene naauwe verwantschap bestond. Die verwantschap had welligt reeds vroeger eene vereeniging toegelaten, en misschien was daaruit vereenvoudiging geboren. Thans, nu de | |||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||
wensch van U.M. daarhenen strekt, dat de werkzaamheden worden verminderd en vereenvoudigd, en nu reeds aanvankelijk dat verlangen goede gevolgen heeft gehad, zoude het mijns inziens des te minder noodig zijn het bestaan van twee afzonderlijke instellingen te rekken, en komt het mij voor zelf geraden te wezen dezelve in één te smelten. Dat de werkzaamheden reeds vereenvoudigd zijn, zal blijken uit het aanstippen der volgende punten. Van het redactiewerk ter Staats-Secretarie is een aanzienlijk, zoo niet het grootste deel vervallen. Slechts zeer weinige besluiten worden ter Secretary van Staat meer opgemaakt. De menigvuldige aanschrijvingen zijn veelal door korte kennisgevingen, voor welke eenvoudige formulieren werden aangenomen, vervangen. Spoedig zal de ondervinding hebben beslist, of niet deze formulieren bestendig kunnen worden gebruikt, wanneer zij zullen behooren te worden gedrukt, en het schrijven alzoo voor een gedeelte zal worden uitgewonnen. Het maken van afschriften van besluiten en rapporten is reeds aanmerkelijk afgenomen, sedert de departementen, met de uitvoering belast, die afschriften zelven vervaardigen, en ook voor de opene brieven b.v. van octrooi, van creatie, van notarissen en dergelijken, zorg dragen. Het maken van uitvoerige uittreksels der rapporten heeft opgehouden en is door eene meer eenvoudige methode vervangen. Het opzoeken van retro-acta, en althans het maken van uitvoerige aanteekeningen daaruit, zal, misschien bij het aanwenden van de bovenbedoelde methode, kunnen worden vermeden, immers zeldzamer worden. Bij dit alles bestaat de hoop, ook naar aanleiding van de circulaire aan de hoofden der departementen van den 9e dezer no. 5, dat U.M. voor het vervolg met een minder getal zaken zal behoeven te worden bemoeyelijkt, hetgeen natuurlijkerwijze, op de thans ter Staats Secretary plaats hebbende werkzaamheden van invloed zal zijn en derzelver omvang zal doen inkrimpen. Intusschen, zoo ten gevolge van een en ander de Secretary van Staat, als zoodanig, zal kunnen vervallen, is het echter niet minder waar, dat de geregelde en ordelijke behandeling van zaken enGa naar voetnoot27 de noodwendige zorg voor de rangschikking en bewaring van de stukken en archieven het onmogelijk maakt die instelling geheel te supprimeren. Het zou ook niet wenschelijk zijn, dat de aaneengeschakelde verzameling der acta en handelingen van het hoog gezag in deze landen, welke ter Staats-Secretary sedert 1795 (met uitzondering van die | |||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||
uit het tijdperk der Fransche overheersching) is opgelegd, alsnu onder de regering Uwer Majesteit zoude worden afgebroken. Hoe nuttig het raadplegen van dergelijke oude stukken zoowel voor de Regering, als voor particuliere belangen is, zal geen betoog behoeven, en hoe rijk deze bron voor de geschiedenis des vaderlands is en nog kan worden, ook dat zal niet nader bij Hoogstdezelve behoeven te worden aangedrongen. Ik kan echter bij dit punt niet met stilzwijgen voorbij gaan, de opmerkingen, in afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal te dezer zake gemaakt, en welke blijken dragen van bezorgdheid, die bij de Tweede Kamer is ontstaan, dat het opheffen der Staats Secretary van nadeelige gevolgen voor de bewaring der stukken en bescheiden zoude kunnen wezen. Er mag uit dit alles worden afgeleid, dat er eene centrale instelling moet blijven, bestemd om te dienen tot regelmatige behandeling van Uwer Majesteits beschikkingen, en de mededeeling van HDZs bevelen, en tot behoorlijke rangschikking en bewaring van de stukken, die daaraan ten grondslag liggen, of er uit voortgevloeid zijn. Die centrale instelling, 's Konings Kabinet en de Secretary van Staat vervangende, zou en naam kunnen voeren van Kabinets- en Staats GriffieGa naar voetnoot28. Daarin zou doorstralen het hoofddenkbeeld, dat de instelling is eene verzamelplaats van acten der Hooge Regering, zonder uit te sluiten het doen van werkzaamheden; terwijl de bijvoeging van Kabinets- en Staats Griffie den aard dezer Griffie zou aanduiden, en hare afkomst en voortdurende bestemming. Wat de organisatie betreft, welke aan deze Griffie zou kunnen gegeven worden, is het moeyelijk bij de slechts kortstondige ondervinding van den tegenwoordigen gang der zaken, deswege een beslissend gevoelen te uiten. Zoo van den eenen kant het redactie-werk door vereenvoudiging, vermindering heeft ondergaan, van den anderen kant is het waar, dat die vermindering in de overige werkzaamheden van agenda, index enz. zich in geringere mate laat bespeuren. Op dit een en ander het oog houdende, alsmede op het voorhandene personeel, en tevens lettende op de wenschelijkheid en noodzakelijkheid, om zoo veel mogelijk te bezuinigen, is mijn streven daarhenen gerigt geweest, om alles, personeel en uitgaven (de Secretarie van Staat en het Kabinet des Konings bijeengenomen, en ter zijde stellende de | |||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||
jaarwedde van den secretaris van staat) op de helft terug te brengen. Op die wijze zoude slechts benoodigd zijn geweest f 23.675, - namelijk:
Intusschen heb ik, alles wel gewikt en overwogen hebbende, vermeend het cijfer niet lager te kunnen brengen dan op f 26.000, -; ik ben te meer huiverig geweest om dit cijfer nog lager te stellen, vermits ik voor U.M. niet vermag te verbergen, dat de hierboven opgegevene begrooting der Staats Secretary ad f 44.350, - eigenlijk niet het wezenlijk benoodigde uitdrukt. Telken jare moest die begrooting aanmerkelijk worden tegemoet gekomen, en dit had dan ook aanleiding gegeven om, bij het opmaken der begrooting van het jaar 1841, waarbij als toen de wezenlijke behoefte moest worden opgegeven, het totaal der kosten op f 53.103, - te stellen. Plaatst men nu daartegen over de alhier voor de Kabinets- en Staats griffie gemaakte raming van f 26.000, -, dan ziet men dat met die raming, werkelijk nog meer dan de helft van hetgeen in de laatste jaren voor de Staats Secretarie uitgegeven is, zal bespaard worden; ongerekend de f 15.000, -, welke het Kabinet des Konings kostte. De ondervinding moet nader leeren, in hoeverre het mogelijk zal zijn tot meerdere bezuiniging te geraken. Op de begrooting van het Kabinet staat eene som uitgetrokken van f 1.075, - voor nieuwspapieren; zonder te willen of te kunnen beoordeelen, in hoe verre U.M. goed zal vinden deze uitgaaf voor dat object voortaan te doen besteden, mag ik echter niet ontveizen, dat het mij minder wenschelijk voorkomt dezen post als zoodanig, te behouden, vooral, indien later de rede mogt worden van eene mededeeling dezer raming aan de Staten Generaal. Hiervan uitgaande heb ik den post van bureau- en lokaal behoeften zoodanig gesteld, dat daaruit voor nieuwspapieren altijd eene vrij aanzienlijke som zou kunnen worden afgezonderd, welke, des noods, uit de onvoorziene uitgaven tot het vroeger bedrag zou kunnen worden aangevuld. ----- | |||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||
XII. Koninklijk besluit van 22 december 1840, a no. 44Ga naar voetnoot29Wij Willem II ----- Gezien de voordragt van Onzen secretaris van staat, omtrent de maatregelen, welke, in verband met de bij Ons besluit van den 20 October ll no. 8, vastgestelde opheffing der Secretary van Staat met den laatsten dezer maand, behooren genomen te worden tot het verrigten der werkzaamheden, welke noodig blijven, in het bijzonder ook wat betreft het registreeren, expediëren en bewaren der stukken en archieven; alsmede omtrent de vraag: of daarvoor eene afzonderlijke instelling wordt vereischt, dan wel, of dezelve in eene en dezelfde organisatie met die van Ons Kabinet kan begrepen worden; En in aanmerking nemende, dat, zoo het mogelijk is bevonden, bij vereenvoudiging van den gang der regeringszaken, en in verband met de ingevoerde verantwoordelijkheid der hoofden van de ministeriële departementen, de Secretary van Staat, als zoodanig op te heffen, de overblijvende werkzaamheden echter van dien aard en van dien omvang zijn, dat zij noodwendig het aanhouden van eene afzonderlijke instelling, vooral ook voor het behoorlijk aanteekenen, rangschikken en bewaren der wetten besluiten en andere regeringsacten vereischen; maar tevens dat daarbij zeer gevoeglijk de werkzaamheden, welke bij het Kabinet des Konings alsnog worden verrichgt, kunnen plaats hebben, en aldus die beide instellingen tot één worden gebragt; welke vereeniging tegelijkertijd tot bezuiniging is dienstbaar te maken;
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1.
De Secretary van Staat en het Kabinet des Konings zullen met den 1sten Januari aanstaande worden vervangen door eene instelling onder den naam van Kabinet des Konings.
Art. 2.
Het Kabinet des Konings zal worden bestuurd door eenen directeur, en zullen daaraan verbonden zijn drie referendarissen, twee commiezen, drie adjunct-commiezen en eenige vaste klerken en het noodig getal bedienden. | |||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||
Art. 3.
Tot directeur van het Kabinet des Konings wordt benoemd de heer Mr. A.G.A. Ridder van Rappard, thans Griffier ter Secretary van Staat, met bevestiging in zijne tegenwoordige jaarwedde. Onze secretaris van staat is belast met de uitvoering dezes, waarvan afschriften zullen gezonden worden aan de hoofden der ministeriële departementen, aan de Staats Collegiën, aan den Raad van Ministers, aan den Geheim Raad voor de Luxemburgsche Zaken, en aan den benoemden tot informatie en narigt.Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||
|
|