Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 83
(1969)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
[Aantekening]Het archief-Weitzel, een bijdrage tot de kennis van koning Willem III en zijn regering
| |
[pagina 214]
| |
heugen, maar die ook bedenkingen oproept omdat de wijze waarop Van 't Veer het koningschap van Willem III voor arbeiders verklaart, niet bevredigt. Al dadelijk dringt zich de vraag op: waarom geen wetenschappelijke uitgave? Van 't Veers opvatting dat Weitzel de kans moest hebben zijn denkbeelden te ontvouwen ‘ongehinderd door tegenspraak, op zijn hoogst lastig gevallen door een inleiding waarin hij zelf met zijn partikulier en groepsbelang werd verklaard’Ga naar voetnoot4, voldoet niet aan de historikus die andere eisen stelt.
De beroepsofficier en typische vakminister Weitzel, wiens herinneringen voornamelijk van belang zijn voor de jaren 1870 en 1880, was geen man met scherp omlijnde politieke opvattingen. Blijkens zijn beschouwingen over de partijverhoudingen in die tijd was hij echter niet verstoken van politiek inzicht. ‘De afstand tusschen conservatieven en liberalen was weleer grooter dan thans.’ De conservatieven mogen in beginsel aannemen dat het | |
[pagina 215]
| |
recht van het Huis van Oranje op de Kroon der Nederlanden is een historisch recht; zij mogen aan de liberalen verwijten de leer te zijn toegedaan dat het souvereine volk dit recht slechts aan gezegd Huis heeft opgedragen, in de praktijk zijn beiden gebonden door de grondwet, die de Koninklijke macht omschrijft, en door de eigenaardigheden van Hem, die tijdelijk met die macht is bekleed. De conservatieven zouden den Koning in beginsel meer initiatief, meer gezach in staatszaken willen toekennen, in de oppositie beklagen zij zich dan ook dikwerf over het niet genoeg eerbiedigen van 's Konings praerogativen, maar zijn ze aan de regeering dan zien ze dat de persoonlijkheid des Konings niet anders gedoogt en dan zijn ze verplicht te handelen gelijk de liberalen’Ga naar voetnoot5.
De auteur komt dan ook tot de volgende konklusies. ‘In weerwil van eenige tegenstrijdige aspiratien, die wellicht nu en dan bij hem opwellen, is Mr. Heemskerk dus niets anders en kan hij ook niets anders zijn dan een gematigd liberaal’Ga naar voetnoot6. ‘Zonder de hevige verbittering die sedert 1868 tusschen hen is blijven bestaan, zouden liberalen en conservatieven zich hoogst waarschijnlijk reeds lang vereenigd en hunne gezamenlijke krachten tegen antirevolutionairen en ultramontanen gekeerd hebben’Ga naar voetnoot7.
Het hoofdthema van de Merkwaardigheden, die gedeeltelijk in dagboekvorm zijn geschreven, is de persoon van Willem III. Aanvankelijk was Weitzels visie op de koning nog vrij gematigd. Zo noteerde hij onder 1866: ‘Als Willem III niet gebonden was door een grondwet zouden wij nu en dan wonderlijke dingen beleven, maar een helder oordeel zou ik hem niet durven ontzeggen en hij is wezenlijk een deskundige in zaken, waarop hij zich heeft toegelegd’Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 216]
| |
Maar dergelijke passages komen voor latere jaren nauwelijks meer voor en het overheersende beeld dat de lezer krijgt, is dat van een volslagen onredelijke koning, die scènes maakte met bijkans iedereen, wiens taktloze uitlatingen en vulkanische woedeuitbarstingen voor zijn ministers een nachtmerrie waren, en die zich bovendien herhaaldelijk aan de staatszaken onttrok. Een geluk was, dat hij over het algemeen geen doorzetter was; de koning was ‘te zwak van karakter om consequent te zijn’Ga naar voetnoot9. Deze visie wordt gestaafd met talloze krasse voorbeelden. Van 't Veers selektie getuigt ervan op bijna iedere bladzijde. Ik herinner slechts aan de houding van de koning inzake de trouwplannen van de prins van Oranje, waarover Weitzel in samenwerking met Fransen van de Putte twee uitvoerige en gedokumenteerde memoranda schreef. De vader sprak zijn veto uit over de wens van zijn oudste zoon in het huwelijk te treden met een gravin Van Limburg Stirum, terwijl hij zelf wilde hertrouwen met een dubieuze Franse operazangeres die hij op onregelmatige wijze in de adelstand verhief.
Was de koning dan niet goedhartig, meelevend met zijn volk? Karakteristiek zijn Weitzels volgende uiteenzettingen. ‘'t Is waar, men heeft ter eere van zijn goed hart veel gesproken, geschreven, gedicht en gezongen na den watersnood van 1861. Ontegenzeggelijk heeft zijne persoonlijke inmenging toen belangrijk veel goeds bewerkt en dien lof zal hem worden gegeven tot bij het late nageslacht; maar welke opofferingen heeft hij zich bij die gelegenheid getroost? De Koning is een ijzersterk man, gelijk weinigen bestand tegen koude en vermoeienissen. Als men dit weet, dan kan men het geene opoffering noemen eenige uren, gehuld in bont en pelsen, in de open lucht in sneeuw en op ijs door te brengen. Hij doet hetzelfde iederen winter voor zijn vermaak op zijne jagdvelden rondom het Loo. Het bewijst niets voor zijn hart’Ga naar voetnoot10. | |
[pagina 217]
| |
dat hem wordt aangedaan; wat men voor hem doet is plicht, men is hem dat schuldig; wat hij doet ten gevalle van anderen is genade, maar hij is niemand iets schuldig; wat hij doet tot hun nadeel is doodeenvoudig en natuurlijk, 't is immers slechts eene uiting van zijn Koninklijken wil, waarover hij zich aan niemand heeft te verantwoorden. Men kan ten volle van hem zeggen, wat eene Koningin heeft gezegd van de laatste Stuarts: “leur conscience semble fascinée par l'idée de leur droit sans qu'aucun devoir précis y réponde”’Ga naar voetnoot11. Weitzels opinie over koningin Sophie en de prinsen steekt wel heel gunstig af bij zijn beeld van Willem III. Over 's konings eerste vrouw, wier huwelijk een volslagen mislukking was, noteert hij ‘dat de Koning zich niet ontziet zijne ziekelijke gevoeligheid ten aanzien van den eerbied dien men hem is verschuldigd ook ten haren opzichte aan den dag te leggen’Ga naar voetnoot12. In zijn beschrijving van Sophie's belangstelling voor allerlei zaken laat hij duidelijk uitkomen, dat zij over hoedanigheden beschikte die de koning zo node ontbraken. ‘Nimmer spreekt zij een minister of zij toont hem op de hoogte te zijn van hetgeen hij verricht, bijv. van de maatregelen die hij voorbereidt of genomen heeft, van al de eenigzins belangrijke wetten door hem aan de Tweede Kamer aangeboden, van het onthaal dat ze daar vinden enz. Steeds toont zij daarbij warme belangstelling in het welzijn van den lande en niet zelden leedgevoel wegens de moeilijkheden en teleurstellingen, waaraan een minister zoo vaak is blootgesteld. De Koningin trekt u aan in dezelfde mate waarin men zich helaas door den Koning afgestoten gevoelt’Ga naar voetnoot13. 's Konings zonen Willem en Alexander waren ontwikkelde, scherpzinnige prinsen met wie te redeneren vielGa naar voetnoot14. Weitzel achtte Alexander zelfs ‘allezins in het bezit van begrippen die men bij een constitutioneel Koning kan verlangen aan te treffen’Ga naar voetnoot15. | |
[pagina 218]
| |
Het wordt tijd om zich af te vragen of het vernietigende beeld dat van Willem III uit de Merkwaardigheden oprijst, wel betrouwbaar is. Is Weitzels visie niet eenzijdig gekleurd, is zijn toon vaak niet rankuneus en verbitterd? Van rankune is Weitzel zeker niet altijd vrij te pleiten. Zijn aantekeningen over de militaire specialiteiten in de Kamer De Roo van Alderwerelt en Stieltjes, en ook over zijn eigen aftreden als minister in 1875 laten hierover geen twijfel bestaanGa naar voetnoot16. Rankune jegens Willem III? Het klinkt aannemelijk. De koning weigerde immers ettelijke keren om Weitzel tot luitenantgeneraal te bevorderen, hoewel deze in 1875 en 1886 door de Raad van Ministers hiervoor werd voorgedragenGa naar voetnoot17. Toch lijkt mij de toon van de Merkwaardigheden vooral te zijn gekleurd door de verbittering van de monarchist Weitzel, die van nabij zag hoe Willem III zijn koninklijke plichten vervulde. Want de teneur van de mémoires lijkt mij betrouwbaar en juist. De gedenkschriften van De CasembrootGa naar voetnoot18 bewijzen dat ruimschoots. Trouwens, niet alles wat Weitzel meedeelt over Willem III is geheel nieuw. Een en ander was al wel bekend. Ik herinner hier aan de onthullende brief van Van Rappard uit 1849, waarin de direkteur van het Kabinet des Konings bij een vertrouwd korrespondent zijn hart uitstortte: ‘hoeveel is er sedert Maart van dit jaar niet voorgevallen! Het is mij nog somwijlen als een droom, en wel een droom met zeer benaauwende oogenblikken; maar ook in den volkomen ontwaakten toestand gevoel ik mij niet behagelijker, en zie ik de toekomst zeer donker in. Ik had mij in den aanvang gevleid, dat zekere persoonlijkheid als met een nieuw leven zou zijn bezield geworden door het besef van het hoog belang der positie, waarin zij als door een' plotselingen schok werd geplaatst; maar ook deze illusie is, met zoo vele anderen, reeds verstoord. Het naturam expellas is ook hier weder bevestigd geworden. Men houdt zich goed, zooveel men kan; maar op den duur zal het, vrees ik, niet gaan. Het physieke werktuig voert den boventoon. Het intellectuële leven is zoo zonderling gecomponeerd, als ik nog immer aantrof, en het | |
[pagina 219]
| |
hart! wat valt daarvan te zeggen, als het eert uwen vader en uwe moeder bevonden wordt daarin geen wortel te hebben geschoten! Ik kan en mag er niet meer van zeggen; maar het is bedroevend’Ga naar voetnoot19.
Toch is hiermee over de betrouwbaarheid van de Merkwaardigheden nog niet alles gezegd. Weitzel onderneemt namelijk een poging om het gedrag en karakter van Willem III te verklaren en komt dan tot de konklusie, dat de koning leed aan een ‘sentiment personnel excessif’, aan grootheidswaanzin, aan partiële krankzinnigheid, geërfd van zijn overgrootvader en grootvader de tsaren Peter III en Paul I. Deze theorie is een volslagen onhoudbaar staaltje van amateurpsychiatrie dat door een redakteur van de Psychiatrische Bladen, aan welk tijdschrift Weitzel twee opstellen over krankzinnigheid en erfelijkheid in Europese vorstenhuizen aanbood, in een paar zinnen werd uiteengerafeldGa naar voetnoot20.
Een belangrijke these van de Merkwaardigheden vormen Weitzels beschouwingen over de gevolgen van de gedragingen van Willem III voor de gang van zaken in de politiek. Om de koning buiten belangrijke fasen van de besluitvorming te houden werden de notulen van de Raad van Ministers, waarvan het staatshoofd afschriften kreeg, opzettelijk onbeduidend gehouden. Een rekonstruktie van het beleid, en van de overwegingen die daarbij een rol speelden, op grond van die notulen is dan ook niet mogelijkGa naar voetnoot21. Veel ministers die in principe wel met de koning wilden samenwerken om allerlei kwesties bij K.B. te regelen, werden door de vaak onhandelbare vorst gedwongen | |
[pagina 220]
| |
zich tot de Staten-Generaal te wenden om regelingen bij de wet tot stand te brengen. In De leden onzer dynastie schrijft Weitzel hierover: ‘Er is in de laatste jaren veelvuldig geklaagd over ongepaste inmenging van de Staten Generaal in aangelegenheden, die uitsluitend ter compententie stonden van het uitvoerend gezach, en over wettelijke regelingen daar, waar regeling bij Koninklijk besluit volgens de Grondwet allezins geoorloofd en misschien geboden ware geweest. Velen zien hierin aanranding van de Koninklijke prerogativen, het banen van een weg naar de republiek, enkelen zelfs schending van de Grondwet. Sommige ministers en Kabinetten zijn in deze wellicht te inschikkelijk geweest uit zucht om vooral de Tweede Kamer te believen, die, gelijk iedere corporatie, steeds streeft naar vermeerdering van gezach, maar zij hadden dit niet kunnen doen met een verstandig Koning die zijne plichten goed begreep en goed nakwam. Thans daarentegen hebben zij maar al te vaak de hand gegrepen die de Kamer hen toestak, om eindelooze moeilijkheden te boven te komen tusschen hen en de Kroon over de regeling van aangelegenheden, waarbij de Koning zijne prerogativen betrokken kon achten of waaromtrent hij zich bizonder competent waande. Met een anderen Koning zou ik nimmer hebben geijverd voor het vaststellen der legerorganisatie bij de wet. Met een anderen Koning zou de praktijk onzer Grondwet eene geheel andere zijn geworden’Ga naar voetnoot22.
De mémoires van Weitzel bevatten interessante inside information op vooral politiek gebied: kabinetsformaties, de besluitvorming in het tweede ministerie-Heemskerk, het schrappen door de koning in ontwerp-troonredes. De auteur van de Merkwaardigheden was ongetwijfeld goed geïnformeerd en had vaak een intieme kennis van het gebeuren. Zo bevatten zijn gedenkschriften minstens één brief van de prins van Oranje aan zijn vader, waarvan Weitzel de minuut kopieerdeGa naar voetnoot23. Daar, waar de schrijver verhalen van derden vermeldt, blijft echter voorzigtigheid geboden. Het archief-Weitzel is zonder twijfel een belangrijke en onmisbare bijdrage tot onze kennis van Willem III en zijn regering. | |
[pagina 221]
| |
Een definitief beeld geeft het uiteraard niet. Zo komen in Weitzels herinneringen de kwaliteiten waarover de vorst volgens de Britse gezant Napier beschikteGa naar voetnoot24, wel heel weinig tot uiting. Het is zeer gewenst de Merkwaardigheden te vergelijken met andere gedenkschriften over de periode-Willem III - ik denk vooral aan de dagboeken van De Casembroot, Mackay, Hora Siccama, Heemskerk, en de Souvenirs van Dumonceau - om zo tot een nog meer gefundeerde beoordeling te komen van onze laatste koning. In dit verband signaleer ik de poging, die Van 't Veer in zijn inleiding doet om Willem III tegen radikale kritiek in bescherming te nemen. De koning had autokratisch willen regeren, in de stijl van zijn grootvader, in sterke verbondenheid met het volk. ‘Tussen de koning en “het volk” was echter een volksvertegenwoordiging geschoven en een regering die aan haar en niet meer aan de koning verantwoordelijk was. Maar wie waren de volksvertegenwoordigers? Dat waren de deftige heren die formeel wel, maar in feite niet waren de vertegenwoordigers van wat de koning als “het volk” beschouwde’Ga naar voetnoot25. Het is verrassend deze konservatieve, Gerretsoniaanse theorie bij de socialist Van 't Veer aan te treffen. Veel juister lijkt het mij om, met Boogman, de persoonlijkheid van Willem III niet los te zien van een zekere tragiekGa naar voetnoot26. Die tragiek ligt dan hierin, dat het staatshoofd een rol moest spelen waarvoor hij om meer dan één reden ongeschikt was. Een onbarmhartige kant van het koningschap, waarvoor wij heden ten dage meer oog hebben dan vroeger. Autokratisch als hij was, ‘anti-liberaal tot in zijne nieren’Ga naar voetnoot27, had de prins van Oranje in oktober 1848 van zijn rechten als troonopvolger afstand willen doen omdat hij zich niet kon verenigen met de herziening van de grondwetGa naar voetnoot28. In maart 1849 aanvaarde hij echter, volgens de Merkwaardigheden daartoe overgehaald door zijn oom prins FrederikGa naar voetnoot29, toch de troon, maar | |
[pagina 222]
| |
zijn mening over de grondwet heeft Willem III nooit onder stoelen of banken gestoken. Op de befaamde audiëntie van 15 april 1853 in het paleis te Amsterdam deed hij een niet te miskennen aanval op de konstitutieGa naar voetnoot30, en de brieven aan Groen en Baud uit mei 1856 onthullen 's konings reaktionair-konservatieve denkbeeldenGa naar voetnoot31. Algemeen wordt aangenomen dat Willem III zich na de krisis van 1866-1868 bij de grondwet en het konstitutionele stelsel heeft neergelegd. In zijn gedenkschriften schrijft Weitzel echter: ‘De tegenwoordige Grondwet is hem nog altijd een doorn in 't vleesch. In het concept der proclamatie door hem op 12 Mei 1874 uitgevaardigd kwam eene zinsnede voor, waarin wel niet met ophef maar toch met eenig welgevallen werd gesproken over de jongste grondwetsherziening en over hetgeen in zijne 25 jarige regeering was gedaan om de voorschriften der herziene Grondwet uit te voeren. Hij heeft de geheele zinsnede geschrapt, “hij wilde er niets van weten”’Ga naar voetnoot32.
Een onderzoek, door mij ingesteld op het Algemeen Rijksarchief, bracht aan het licht dat de koning uit het ontwerp, hem door de minister van Binnenlandse Zaken Geertsema als tijdelijk voorzitter van de Raad van Ministers aangeboden, de alinea ‘Ik beloofde aan de herziene Grondwet volledige werking te geven’ liet schrappenGa naar voetnoot33. | |
[pagina 223]
| |
Reeds eerder merkte ik op dat nader onderzoek over deze en aanverwante problematiek wenselijk is. Moge de openstelling van het archief-Weitzel daartoe een stimulans zijn! |
|