Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 82
(1968)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Op de vooravond van de eerste crisis in het regeringsbeleid van het Frankisch Rijk onder Lodewijk de Vrome.
| |
[pagina 13]
| |
gedurende verschillende maanden, Lodewijk het effectief gezag, dat Lotharius zich toeëigende. De oude keizer hervatte echter de macht. In 833 deed zich een tweede crisis voor: zij werd dramatischer dan de eerste, want Lodewijk werd gevangen gezet en tot afdanking gedwongen. Lotharius werd opnieuw het hoofd van het rijk; hij en zijn cliënteel maakten het echter al te bont: na ietwat minder dan een jaar, is Lodewijk weer op de troon geraakt. Voortaan werd nochtans op goed geluk gestuurd, tot het rijk in duigen vielGa naar voetnoot3. Hoe is het zover gekomen dat in 830 de pas vermelde eerste grote crisis in het regeringsbeleid van Lodewijk de Vrome zich heeft voorgedaan? Om zulks te begrijpen geloof ik dat de beste methode erin bestaat zorgvuldig en kritisch de feiten na te gaan die zich tussen het midden van het jaar 828 en de opstand van 830 hebben voorgedaan. Onder deze feiten dient de aandacht vooral naar het optreden van de keizer zelf te gaan.
Er waren in 828 voor de keizer en voor zijn raadgevers, redenen genoeg tot verontrusting en zelfs tot beangstheidGa naar voetnoot4. In de veroverde gebieden van noordoostelijk Spanje, de zgn. marca hispanicaGa naar voetnoot5 woedde sedert 826 een opstand van bepaalde elementen onder de lokale bevolking. De emir van Cordoba stuurde in 827 troepen om de opstandelingen te steunen. Bernhard, de graaf van Barcelona, die wellicht ook een hoger gezag over de naburige graafschappen en over Septimanië bezat, had met sukses zijn residentiestad verdedigd. Maar het grote leger door de keizer gestuurd om de Sarrazijnen te bestrijden was ten gevolge van de onbekwaamheid en van de slechte wil van zijn bevelhebbers, te laat ter plaatse aangekomen; zodat de Sarrazijnen, na de ganse streek, buiten Barcelona en een paar andere | |
[pagina 14]
| |
steden, grondig verwoest te hebben, zich op Saragossa konden terugtrekken zonder de Frankische troepen zelfs gezien te hebben. Al werd de opstand gedempt, de gebeurtenissen in de ‘Spaanse mark’ en in het bijzonder het niet optreden van het ontzettingsleger, werden door velen als een vernederende nederlaag die aan de eer van het rijk, aan de honor regniGa naar voetnoot6 afbreuk deed, ondervonden. In februari 828 op de rijksdag te Aken, zijn de bevelhebbers van het leger, Hugo, graaf van Tours en Matfrid, graaf van Orléans, ter dood veroordeeld geworden: de straf werd door de koning in het verlies van hun honores, d.z. hun functies en dezer dotatie, omgezet. Het waren twee zeer invloedrijke leden van de aristocratie en Hugo was de schoonvader van de toegevoegde keizer Lotharius. Men bleef trouwens een nieuwe Sarrazijnse inval vrezen en in de zomer van 828 werd weer een leger bijeengebracht om hem te stuiten. Al is dit een loos alarm geweest en al kon het leger ontbonden worden, het feit was kenschetsend voor de heersende zenuwachtige stemmingGa naar voetnoot7. In het Zuidoosten van het rijk hadden zich insgelijks onrustbarende verwikkelingen voorgedaan. De Boelgaren vielen in 827 het deel van Neder Pannonië dat langs de Drina toegankelijk was binnen, zij verwoestten het grondig en plaatsten het onder hun gezag. Baldericus, de markgraaf van Friaul, wiens taak het was de streek te verdedigen, is voor deze zware nederlaag verantwoordelijk verklaard geworden; ook hem ontnam men op de rijksdag te Aken zijn honores, in de eerste plaats, de markGa naar voetnoot8. Denemarken, de gevaarlijke gebuur in het noorden, liet weer van zich horen. In 827 was Heriold, een van de koningen die aldaar om de macht streden en die voor frankischgezind doorging, door zijn tegenstrevers, de zonen van koning God- | |
[pagina 15]
| |
friedGa naar voetnoot9, uit het land verjaagd geworden. Toen in 828 aan de grens onderhandelingen tussen frankische gezanten en de zonen van Godfried plaats grepen, ging Heriold over tot baldadigheden tegen zijn deense vijanden; deze baldadigheden hadden gewelddaden van de Denen tegen het frankisch gebied voor gevolg. Al boden de zonen van Godfried vervolgens schadeloosstelling aan, er heerste weer een klimaat van wantrouwenGa naar voetnoot10. De toestand in de Middellandse Zee bleef zorgwekkend. Men vreesde steeds nieuwe aanvallen van Sarrazijnse vloten tegen Korsika en Sardinië; en was het een longobardische vloot gelukt een raid tegen de noordkust van Afrika te ondernemen, deze overwinning schijnt zeer duur gekost te hebbenGa naar voetnoot11. Er waren trouwens andere redenen tot onrust dan de toestand aan de grenzen. In 819 was de keizer na de dood van keizerin Ermengardis, in het huwelijk getreden met de mooie, verstandige, geletterde en eerzuchtige Judith, dochter van de Alamaanse graaf Welf; hij had haar in een schoonheidswedstrijd gekozen. Op 13 juni 823, te Frankfurt, baarde zij hem een zoon, Karel, later bijgenaamd ‘de Kale’. Lodewijk heeft, blijkbaar door haar ertoe aangezet, gepoogd de Ordinatio Imperii bij de nieuw ontstane toestand aan te passen om aan zijn zoon uit het tweede huwelijk een portio van het rijk als erfdeel te verzekeren. Het kan zijn dat hij het akkoord van Lotharius zou verkregen hebben; doch werd in dat geval, na korte tijd bedoeld akkoord door Lotharius weer ingetrokkenGa naar voetnoot12. In elk geval had de keizer op | |
[pagina 16]
| |
dat gebied in 828 nog niets positiefs bereikt: de Ordinatio bleef ongewijzigd van kracht. Onbekend zijn de demarches van Lodewijk en Judith zeker niet gebleven. Bij degenen die aan het eenheidsprincipe zoals in de Ordinatio toegepast, gehecht waren, hebben zij beroering veroorzaakt; het waren hoofdzakelijk clerici, die men de groep van de ‘imperialistische’ clerici genoemd heeft wegens het feit dat het onverdeelbare imperium, beschermer van de éne Kerk, in het centrum van hun politieke opvattingen stondGa naar voetnoot13. Talrijke geestelijken, waaronder vooraanstaande ‘imperialistische’ clerici, waren anderzijds verbolgen omdat zij, ondanks hun pogingen, van de keizer géén voldoening hadden verkregen wat ‘het kerkelijk patrimonium’ aanging. Zij wensten inderdaad dat op zijn minst de meeste abdijen, kerken en kerkelijke goederen die aan graven en vazallen door de Karolingische heersers, doorgaans in beneficium, waren uitgedeeld, vrij aan de Kerk zouden terug bezorgd worden. Ondanks zijn vroomheid en zijn verregaande onderworpenheid aan de clerus kon de keizer niet toegeven zonder het rijk in gevaar te brengenGa naar voetnoot14. Het climaat van mistevredenheid werd natuurlijk ook onderhouden door de afgezette graven, door hun familie en hun cliënteel. Voeg daarbij dat men, naar het schijnt, een reeks slechte oogsten gekend had, met alle erbarmelijke gevolgen van soortgelijke verschijnselenGa naar voetnoot15. Reeds in het begin van 828 had Lodewijk de Vrome in gans zijn rijk een algemene vasten voorgeschreven om van God te verkrijgen én rust voor het rijk én de mogelijkheid om wat sanering nodig had, te saneren; hij was voornemens geweest tijdens de zomer een zittijd van de rijksdag te beleggen om over de saneringsmaatregelen te handelen. Doch de buitenlandse gevaren | |
[pagina 17]
| |
- al bleken zij naderhand niet aktueel geweest te zijn - hebben zulks beletGa naar voetnoot16.
Nu besloot de keizer in te grijpen. Van 11 november 828 af tot 1 juli 829 bleef hij te Aken en hield hij zich onledig met de problemen die de toestanden in en om het rijk stelden. Hij liet zich niet slechts door zijn gewone raadgevers, maar ook door andere kerkelijke en wereldlijke proceres bijstaan. Het waren vergaderingen met een beperkt aantal personen van wie hij raad verwachtte, conventus of placitum cum aliquibus ex fidelibus nostris in de bronnen genoemdGa naar voetnoot17. Onder deze fideles bevond zich Einhard, die de biograaf van Karel de Grote zou worden, en met wie de keizer van ouds her bevriend was. Einhard kloeg de talrijke misbruiken die in Kerk en rijk woekerden aanGa naar voetnoot18. Een grotere rol speelde in de beraadslagingen Wala, kozijn van Lodewijk de Vrome, graaf ten tijde van Karel de Grote, vervolgens bij Lodewijk de Vrome in ongenade gevallen en gedwongen monnik geworden, echter sedert 822 alweer een van 's Keizers raadgeversGa naar voetnoot19. Hij legde in de conventus een geschrift (scedula) | |
[pagina 18]
| |
aan de keizer en aan diens raadgevers voor en commentarieerde hetGa naar voetnoot20. Hij hield geen blad voor zijn mond en hij kloeg de algemene corruptie aan, die volgens hem in het beleid van de Kerk en van het rijk heerste. Hij stelde er in ruime mate de keizer zelf verantwoordelijk voor, omdat deze buitenmatig, beweerde hij, in de kerkelijke aangelegenheden tussenkwam, in feite de bisschoppen aanstelde naar goeddunken, abdijen, kerken en kerkelijke goederen aan leken schonk of in hun handen liet. Als gevolg hiervan hielden de clerici zich te weinig met het religieuze, te veel met het wereldlijke bezig en lieten zich te vaak door de cupiditas, de hebzucht, leidenGa naar voetnoot21. De tussenkomsten van Wala ontmoetten heftige tegenstand bij talrijke clerici, o.m. bij leden van de keizerlijke capella voor wie hij zeer streng geweest was, en bij talrijke graven die hem niet ten onrechte zijn gebrek aan werkelijkheidszin en aan begrip voor de noden van het rijk verwetenGa naar voetnoot22. Al waren de meeste rampen die het Karolingisch rijk getroffen hadden, hoofdzakelijk van materiële, van politieke en van militaire aard, men schijnt zich te Aken heel veel en zelfs in de eerste plaats, met religieuze, kerkelijke en morele problemen onledig gehouden te hebben. Zulks is te begrijpen wanneer men de toen heersende mentaliteit kent. De rampen, geloofde men, hebben Kerk, rijk en volk steeds vaker en harder getroffen en treffen hen steeds vaker en harder, omdat er zó algemeen, vooral doch niet uitsluitend, door de hoogstgeplaatsten, tegen Gods wil gehandeld wordt: de rampen zijn straffen die van uit de gewettigde toorn des Heren uitgaanGa naar voetnoot23. | |
[pagina 19]
| |
Bijgevolg heeft Lodewijk de Vrome op raad van de leden van het conventus besloten dat zou worden onderzocht welke de feiten en toestanden waren die de toorn Gods konden veroorzaken en vervolgens welke maatregelen zouden getroffen worden om zich met God te bevredigenGa naar voetnoot24. Deze beslissing werd bekend gemaakt in een soort programmatisch manifest, dat in de jongste uitgaven de naam Epistola Generalis draagtGa naar voetnoot25: het ging uit van Lodewijk en Lotharius en is ongedateerd; men mag aanvaarden dat het tussen 11 november en 25 december 828 ontstondGa naar voetnoot26. Blijkbaar was het bestemd om ruim verspreid te worden, althans naar de maatstaven van de tijdGa naar voetnoot27. Deze Epistola GeneralisGa naar voetnoot28 bevat een inleiding, waarin her- | |
[pagina 20]
| |
innerd wordt aan wat de keizer het vorig jaar beoogde te doen en waarin verklaard wordt dat in het placitum cum aliquibus fidelibus werd besloten nu te doen wat het jaar te voren niet had kunnen gedaan wordenGa naar voetnoot29. Dan komen de getroffen maatregelen aan de beurt. Eerst en vooral: concilies zullen gehouden worden door de aartsbisschoppen en de bisschoppen van het rijk; zij zullen aan de keizer bekend maken hoe hij tot correctio en emendatio, d.i. tot verbetering van de toestanden kan en moet gerakenGa naar voetnoot30. Vervolgens zullen missi door het ganse rijk gestuurd worden met opdracht na te gaan wat er moet verbeterd worden, zelf tot deze correctio, tot deze verbetering over te gaan wanneer het kan of anders verslag bij de keizer in te dienenGa naar voetnoot31; aangezien het hier gaat over het zieleheil van allen, over de eer van het rijk en het welzijn van het volk zal iedereen aan de missi moeten gehoorzamen en hen helpenGa naar voetnoot32. Een keer in de week zal de keizer zelf in zijn Palts ten gerechte zetelen, vooral over zaken die verband houden met de opdracht van de missiGa naar voetnoot33. Opdat deze maat- | |
[pagina 21]
| |
regelen hun doel zouden bereiken zal in gans het rijk, van de maandag na het octaaf van Pinksteren - d.i. in 829, 24 mei - af iedereen drie dagen vastenGa naar voetnoot34. Deze vijf voorschriften staan alle in het teken van de begane zonden en van de door correctio en emendatio te herstellen verzoening met God, bezorgdheid die de beraadslagingen van het conventus had beheerstGa naar voetnoot35. Enkele dezer voorschriften - de opdracht van de missi, het bevel aan de bevolking gegeven, de keizerlijke gerechtszittingen - konden ook een betere werking van de rijksinstellingen bevorderen: deze doelstelling was echter secundair. Slechts een zesde voorschrift van onmiddellijk, niet kerkelijk belang werd in de Epistola Generalis in een gebiedende vorm ingelast. Gezien het feit dat de keizer ervan overtuigd is dat heidense vijanden - Denen, Sarrazijnen, Boelgaren - zich ertoe voorbereiden het rijk binnen te vallen, zullen de missi voor alle dienstplichtigen de alarmtoestand uitroepenGa naar voetnoot36. Zelfs deze zuivere militaire maatregel werd trouwens in een religieus omhulsel gestokenGa naar voetnoot37.
Al deze maatregelen moesten in 829 uitgevoerd worden en zij werden inderdaad toen uitgevoerd. Wij kennen trouwens enkele uitvoeringsmaatregelen. De documenten die deze maatregelen voor ons bewaard hebben, werden te Aken opgesteld, waar de keizer, wij weten het, tot in juli 829 verbleef. Laat ons eerst de concilies onder ogen nemen. | |
[pagina 22]
| |
Een tekst, waarin slechts keizer Lodewijk vermeld wordt, schrijft aan de bij name vermelde aartsbisschoppen van het rijk voor, samen met hun suffraganen te Mainz, Parijs, Lyon en Toulouse, in vier synoden of concilies bijeen te komenGa naar voetnoot38. Het stuk dat doorgaans Constitutio de synodis wordt genoemd, is niet gedateerd; het moet wellicht kort na het uitsturen van de Epistola GeneralisGa naar voetnoot39, aan de aartsbisschoppen gezonden geworden zijn; deze lieten waarschijnlijk kopijen voor de bisschoppen van hun provincie vervaardigen. Italië werd in het stuk volkomen buiten gelaten en zelfs de bisschop van Chur in Retië, die toen suffragaan van Milano was, heeft men niet uitgenodigd. De beierse kerkprovincie Salzburg wordt in de Constitutio ook niet vermeld; maar wij weten dat de aartsbisschop met zijn suffraganen op het concilie te Mainz aanwezig wasGa naar voetnoot40. De opdracht van de vier concilies werd op meer nauwkeurige wijze dan in de Epistola Generalis bepaald: zij moesten over de eigenlijke problemen van de godsdienst en de cultus, over de gedragingen van de overheidspersonen en van de bevolking en over de levenswandel en de bedrijvigheden van de clerus een onderzoek instellen. Een geheim verslag over de tekortkomingen en hun oorzaken diende ten behoeve van de keizer voorbereidGa naar voetnoot41. Op het einde van de in de 3e persoon opgestelde Constitutio, voegde Lodewijk de Vrome bij de andere beschikkingen, een bevel in de eerste persoon: de concilies zullen op het octaaf van Pinksteren, d.i. op 23 mei 829 beginnen en de missi (waaronder natuurlijk clerici, wellicht bisschoppen) zullen uitgestuurd worden op het octaaf van Pasen, d.i. 4 april 829Ga naar voetnoot42. In februari of maart 829 heeft men aan de aartsbisschoppen | |
[pagina 23]
| |
en bisschoppen die in de concilies moesten bijeenkomen, een lijst van zes punten ter hand gesteld waarover de keizer uitdrukkelijk de wens te kennen gaf dat beraadslaagd zou wordenGa naar voetnoot43 de zgn. Capitula cum episcopis tractandaGa naar voetnoot44: tienden die niet aan de wettige tiendeheffer worden betaald; vrouwen die de kloosterlijke sluier ontvangen zonder bewijs dat er een echte roeping is; wanordelijkheden in twee kleine abdijen; het probleem van de waterordalie; de praktijk van de usura, m.a.w. de lening tegen interest. Het gold misbruiken die een offensa waren tegen God en waarover wellicht klachten bij de keizer terecht waren gekomen. Men weet dat de meeste dezer punten in de concilies wel behandeld geworden zijnGa naar voetnoot45. Ook hier is bij de reeks te onderzoeken problemen van religieuze aard, als zevende artikel, een bevel van niet religieuze aard gevoegd geworden; het betrof het leger. Lodewijk de Vrome bleef inderdaad invallen vrezen. Hij schreef aan de missi voor in elk graafschap een numerieke matrikel van de dienstplichtigen en van hun ‘helpers’ te laten opstellen; zulks zou de keizer in staat stellen te weten over welke effectieven hij kon beschikkenGa naar voetnoot46. Dit artikel was van belang voor degenen onder de bisschoppen die tot missi waren aange- | |
[pagina 24]
| |
steld; aldus begrijpt men zijn aanwezigheid onder de Capitula cum episcopis tractanda. Het uitsturen van de missi heeft insgelijks het voorwerp van uitvoeringsmaatregelen uitgemaakt. Deze buitengewone legatio - om de technische term te gebruiken - schijnt, gezien de ernst van de toestandGa naar voetnoot47, met een bijzondere zorg voorbereid geworden te zijn. De aangestelde missi, die niet noodzakelijkerwijze, de gewone missi waren, zijn te Aken vóór 4 april 829 bijeengeroepen geworden. Wij bezitten een memorandum dat de keizer te zijnen gebruike liet opstellen met het oog op een vergadering die hij met de missi moest hebben; men heeft het stuk Capitula de missis instruendis genoemdGa naar voetnoot48. Het bevat twee delen. In het eerste vindt men wat door de keizer aan de missi zal dienen gezegd, hoofdzakelijk over de wijze waarop zij zullen moeten optreden: de gevaren die iedereen bedreigen en de noodzakelijkheid de nalatigheid (neglegentia, incuria) en het eruit ontstaande onrecht uit te roeien; de samenstelling van de ploegen; de missi mogen de bevolking niet te laste zijn; aan de bevolking moet de bezorgdheid van de keizer bekend gemaakt worden; er moet onderzocht worden hoe elke machthebber in zijn ambtsgebied zich gedragen heeft en zijn gezag heeft uitgeoefend; vervolgens komen de technische regels die bij het onderzoek dienen toegepastGa naar voetnoot49. Het tweede deel ontwikkelt de voorlaatste instructie: de punten waarover bij het onderzoek vragen dienen gesteld. Vijf artikels betreffen de kerkelijke overheden: levenswandel (conversatio) van de bisschoppen en het zich toewijden aan het geestelijke (in spiritalibus) of aan het wereldlijke (in saecularibus); gedrag en bedrijvigheid van hun helpers (corepiscopi, archidiaconi, vicedomini) en van de parochiepastoors; de toestanden in verband met het spirituele leven in de abdijen; de toestand van de kerken die als keizerlijk beneficium zijn verleend geworden; zijn de bisschoppen en hun helpers bij hun verplaatsingen, aan de bevolking niet te laste? | |
[pagina 25]
| |
De twee laatste artikels betreffen de wereldlijke overheden: wie onder de graven door nalatigheid en wie wetens en willens, belet heeft dat de bevolking van recht en vrede zou kunnen genieten; aan een soortgelijk onderzoek zullen ook de ondergeschikte machthebbers onderworpen wordenGa naar voetnoot50. Buiten hun bijzondere opdracht waaraan zoveel belang werd gehecht, zouden de missi zich ook nog met andere aangelegenheden moeten onledig houden. Zij ontvingen een kort capitulare missorum met instructies betreffende uiteenlopende onderwerpen, waarvan het gemeenschappelijk karakter erin bestond dat zij van actueel, onmiddellijk belang warenGa naar voetnoot51. Een er van wordt hier aangehaald als voorbeeld: sedert Matfrid, de invloedrijke graaf van Orléans, afgezet was geworden, werd er over geklaagd dat hij zich vroeger goederen van anderen op frauduleuze wijze aangematigd had; de missi zullen de klachten ontvangen en op de e.k. zittijd van de rijksdag zal Matfrid zich moeten verantwoordenGa naar voetnoot52. Men ziet dat de strijd tussen personen en cliëntelen verder aan het woeden was. De beschikking over de numerieke matrikel van de dienstplichtigen werd ook in dit capitulare missorum opgenomen. Zij was er op haar plaatsGa naar voetnoot53. Wellicht behoorden tot hetzelfde capitulare een artikel over het bedrag van het coniectus, d.z. de eetwaren die de bevolking aan de missi moest leverenGa naar voetnoot54 en een artikel waarbij eraan herinnerd werd dat de legatio van de missi met 4 april begon.
De vier concilies zijn gehouden geworden. Enkele fragmenten van teksten die met het concilie te Mainz verband houden, zijn bewaard geblevenGa naar voetnoot55. Wij bezitten ook de akten van het concilie dat te Parijs, trouwens pas van 6 juni 829 af, dus met vertraging, doorgingGa naar voetnoot56. Een Relatio episcoporum, d.i. een uitgebreide sa- | |
[pagina 26]
| |
menvatting van de beslissingen van de vier concilies heeft ons ook bereikt: wij mogen aanvaarden dat zij voor de keizer bestemd was. Wanneer het document tot stand kwam is ons onbekend: wellicht pas in juliGa naar voetnoot57. Na herhaald te hebben wat de keizer in de Epistola generalis verklaard had, herinneren de opstellers van de Relatio eraan dat het ‘corpus’ van de Kerk waartoe alle Kristenen behoren onder het oppergezag van de pontifices en van de koningen staat, maar dat overeenkomstig de verklaring van paus Gelasius, het gezag van de pontifices het hoogste isGa naar voetnoot58. Dan volgt de afdeling De persona sacerdotali: de artikels, een petitio aan de keizer en een bekendmaking aan het volk. Men heeft het aldaar over de plichten, de fouten, de goede en de verkeerde gebruiken van de clerus, over de te bestrijden avaritia, over de noodzakelijkheid de door de Schrift, de Concilies, de Kerkvaders voorgeschreven orde te herstellenGa naar voetnoot59. Wat de abdijen betreft, wordt de keizer verzocht de abten (leken, seculieren, regulieren) en abdissen eraan te herinneren dat het hun plicht is het nodige te doen opdat hun kloostergemeenschap niet in ellende zou moeten leven, zoals het blijkbaar te vaak het geval wasGa naar voetnoot60. De tweede afdeling De persona regali werd besteed aan de plichten van de koning (lees: keizer) en o.m. aan de zorg die hij moet dragen voor het aanstellen van bisschoppen, abten en abdissen die waardig zijn hun ambt uit te oefenen; hetzelfde geldt voor de raadgevers van de keizer en voor de machthebbers die in zijn naam het gezag uitoefenenGa naar voetnoot61. De netelige problemen de episcopali libertate werden voor een later onderhoud met de keizer voorbehoudenGa naar voetnoot62. In de grond, afgezien van de herhaling van de principiële verklaring uit de beroemde brief van paus Gelasius, was er weinig zeer belangrijks in de beslissingen en verklaringen van de bisschoppen. Wat zij in de Relatio lieten opnemen was niet zeer | |
[pagina 27]
| |
nieuw. Dat was reeds onder andere vormen meer dan eens door hun voorgangers ten tijde van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome gezegd geworden. Praktisch gesproken kon nochtans misschien van belang zijn het dringend verzoek tot de keizer gericht te zorgen voor de aanstelling van plichtsbewuste geestelijke en wereldlijke overhedenGa naar voetnoot63.
In augustus, tegen het midden van de maand, kwam te Worms de rijksdag bijeen. Wellicht hadden de keizer en zijn raadgevers reeds te Aken kennis genomen van de in hoofdzaak mondelinge verslagen van de missi en er zekere conclusies uit gehaald. Of de conciliaire teksten ook reeds grondig onderzocht geworden waren is twijfelachtiger, gezien de tijd die nodig moet geweest zijn om de canones en vooral om de voor de keizer bestemde Relatio op te stellen. In juli had men trouwens een Deense inval gevreesd; het leger werd opgeroepen en de keizer zou zich aan het hoofd ervan plaatsen; al bleek na een tijd zulks weer een loos alarm te zijnGa naar voetnoot64, te Aken moet men toen moeilijk de gewenste ernstige aandacht aan de in de concilies behandelde problemen geschonken hebben. Te Worms zat de keizer voor. Lotharius, de toegevoegde keizer, en Lodewijk, de koning van Beieren, waren aanwezig. De Rijksannalen, d.i. de officieuse geschiedschrijving, vermelden én het ontvangen van de annua dona én de audienties verleend aan gezanten uit Rome, Benevento en andere streken. Er wordt ook zonder meer gezinspeeld op diverse aangelegenheden die hun beslag kregenGa naar voetnoot65. Hiermede werd zeker o.m. bedoeld het voorleggen aan de Rijksdag van drie capitularia, wellicht de gedachtenwisseling hierover, de verlening van het consensus door de rijksdag en de plechtige mondelinge afkondiging door de keizerGa naar voetnoot66. Een eerste capitulareGa naar voetnoot67, dat waarschijnlijk op verslagen en voorstellen van enkele missiGa naar voetnoot68, misschien zelfs op canones van | |
[pagina 28]
| |
een concilie of op de Relatio steunde, regelde een reeks problemen van kerkelijke aard; zij betroffen vraagstukken zoals de ‘eigenkerken’, de dotatie van de kerken, het onderhoud van de kerkgebouwen, de tienden, de gevallen waar inzake kerkelijke grondeigendom, het onderzoek mag toegepast wordenGa naar voetnoot69. De bedoeling lag in de lijn van de emendatio en de correctio van tekortkomingen, zoals voorzien in de Epistola Generalis. Men had echter reeds vroeger, b.v. in 818-19, capitularia gekend waarop dit nieuw capitulare geleekGa naar voetnoot70. Een capitulare missorum werd insgelijks afgekondigdGa naar voetnoot71: instructies voor de missi die na de zittijd van de Rijksdag zouden uitgestuurd worden en die niet noodzakelijkerwijze de zelfden zouden zijn als deze die zich in april van hun legatio gekweten hadden; trouwens toen had de opdracht hoofdzakelijk bestaan in het onderzoeken, nu bestond zij in het optreden. De beschikkingen die getroffen of herhaald werden - want alles was niet nieuw - hielden verband met de uitbating van de beneficia, met het rechtswezen, met de kerkelijke goederen, met de geldomloop, met de openbare vrede, met de belastingenGa naar voetnoot72. Het gold wel ook de correctio van wantoestanden, meer dan eens op basis van de verslagen en voorstellen van de enkele maanden te voren uitgezonden missi. De beschikking uit de Epistola Generalis over de door de keizer gehouden gerechtszittingen werd herhaaldGa naar voetnoot73; trouwens telden de drie hier vermelde te Worms bekendgemaakte capitularia, artikels die voorzagen dat bepaalde gevallen aan de keizer zouden worden voorgelegd. Eindelijk zag een capitulare pro lege habendumGa naar voetnoot74 het licht: zeven artikels van normatieve aard, nieuwe rechtsregels of be- | |
[pagina 29]
| |
vestigingen mits aanpassing, van oudere rechtsregelsGa naar voetnoot75. Het ging over bepaalde moordzaken, problemen van huwelijksrecht, van koop en verkoop, van rechtspleging en gerechtelijke organisatie, van faïda. Daarenboven werd aan de ons reeds bekende tot dan toe zuiver bestuurlijke maatregel over de matrikel van de dienstplichtigen, karakter van wetsbeschikking geschonkenGa naar voetnoot76. Verschillende artikels waren gericht tegen door de cupiditas ingegeven bedriegelijke handelingen; zij stonden dus in dezelfde lijn als de twee andere capitularia. Wegens zijn zorgvuldige redactie schijnt dit laatst vermeld capitulare wellicht nagenoeg in zijn geheel te Aken vóór de zittijd van de Rijksdag opgesteld geworden te zijn. De hoofdbeslissingen die te Worms getroffen werden, waren echter van een heel andere aard dan wat in de capitularia bekend gemaakt werd. Lodewijk de Vrome, die zó zeer onder de indruk van catastrofale gebeurtenissen was geweest, die alles in beweging had gebracht om de redenen van Gods toorn te kennen en om deze toorn te paaien, schijnt nu vooral omtrent de toekenning van een erfdeel aan zijn zoon Karel, bezorgd geweest te zijn. Wij staan hier wellicht voor een uiting van Lodewijks bekende onstandvastigheidGa naar voetnoot77; of was de mooie, betoverende Judith er misschien in geslaagd hem wijs te maken dat de toekenning van een dotatie aan Karel, een noodzakelijke voorwaarde was om de bevrediging van de Heer te bereiken? In elk geval werd, waarschijnlijk op het einde van de zittijd, door de keizer aan de Rijksdag bekend gemaakt dat hij besloten had aan Karel als erfdeel, Alamannië, wellicht de Elzas, Retië en een deel van Bourgondië toe te kennenGa naar voetnoot78. De jonge vorst - | |
[pagina 30]
| |
een zesjarig kind! - werd reeds tijdens het leven van zijn vader, althans theoretisch, aan het hoofd van deze gebieden geplaatstGa naar voetnoot79. Een weinig later vernam men dat Lotharius naar Italië gestuurd werd, wat voor diverse interpretaties vatbaar wasGa naar voetnoot80. Vóór het einde van het jaar verdween de naam van Lotharius uit de intitulatio van de oorkonden van zijn vader, zonder echter dat hij als toegevoegd keizer werd afgezet. De toekenning aan Karel van de pas vermelde dotatie vond bij velen afkeuring. Zij kon geïnterpreteerd worden als een schending van de Ordinatio Imperii en bijgevolg van 's Rijks eenheid: God zelf, had in 817, meende men, de principes van de regeling geïnspireerd; er iets aan wijzigen, was zoveel als in opstand tegen Hem treden. Aquitanië en Beieren waren gebieden die een traditie van autonomie bezaten, hetgeen aldaar het bestaan van een ondergeschikt koninkrijk wettigde. Niets dergelijks bestond voor de willekeurig bij mekaar samengeraapte grondgebieden die men aan Karel toekende. Lotharius was verontwaardigdGa naar voetnoot81: de gebieden die eens onder hem zouden staan werden aanzienlijk verminderd; de betrekkingen tussen de landen ten noorden van de Alpen en Italië zouden grotendeels door Karel beheerst worden. De cliënteel van Lotharius geraakte niet minder in woede dan hij zelf, want de omvang van de kerkelijke en wereldlijke beneficia waarop zij mocht rekenen werden aldus aanzienlijk verminderd ten voordele van de cliënteel van Judith. Daarenboven leek de zending van Lotharius naar Italië, sterk op ongenade. De jonge Lodewijk was ook mistevreden, want een uitbreiding van zijn gebied althans naar het westen toe, werd onmogelijk en Pipijn vreesde voor de toekomst het ergsteGa naar voetnoot82. De keizer werd gewaar dat bij velen zeer ongunstige en soms gevaarlijke reacties tegen zijn beslissing ontstondenGa naar voetnoot83 en hij be- | |
[pagina 31]
| |
sloot zich door een ‘sterke man’ te laten bijstaan: Bernhard, die in 827 Barcelona met zó groot sukses had verdedigd. Hij werd naar het hof geroepen en tot camerarius aangesteld; men hield hem terecht voor ‘de tweede in het rijk’Ga naar voetnoot84. Een moedig en ervaren krijgsman was hij zeker, echter noch een beheerder, noch een staatsman. Hij ging zeer ruw te werk, elimineerde velen uit de omgeving van de keizer, zelfs enkelen onder diens hoogstgeplaatste raadgevers en medewerkers, zoals naar het schijnt de aartskapelaan Hilduinus en de oud-kanselier HelisacharGa naar voetnoot85; in hun plaats, stelde hij lieden aan uit de cliënteel van Judith en uit zijn eigen aanhang. Demarches bij hem of bij de keizer, zoals deze die Wala waagde, konden tot niets leidenGa naar voetnoot86. Weldra ging het zover dat men, wellicht ten onrechte, begon te vertellen dat de keizerin Bernhards maitresse geworden was en dat ze beiden met gebruik van tovermiddelen zich ertoe voorbereidden de keizer en zijn drie oudere zonen uit de weg te ruimenGa naar voetnoot87. Het schijnt wel dat de reactie tegen het brutale optreden van Bernhard, de factor geweest is die verschillende oppositionele elementen met mekaar verbonden heeft: Wala en degenen onder de ‘imperialisten’ - vooral bij de clerus - die zoals hij aan de eenheid en aan de volstrekte onverdeelbaarheid van het rijk diep gehecht warenGa naar voetnoot88; de afgezette graven Hugo en Matfrid met hun aanhang; de uitgezette raadgevers van de keizer; degenen die van Lotharius en van zijn broers uit het eerste huwelijk van Lodewijk de Vrome, beneficia hielden of verwachtten; de oudere zonen van de keizer zelf; en dan de velen die tot tweemaal toe, in 828 en 829, zonder redenen, onder de wapens waren geroepen geworden. Voeg hierbij de zenuwachtigheid ontstaan uit de ‘Katastrofenstimmung’ die sedert maanden door de keizerlijke maatregelen werd onderhouden. Het geringste incident kon nu de crisis laten losbreken. Zulks gebeurde in de lente van 830. | |
[pagina 32]
| |
De voorzitter zegt de spreker voorlopig dank voor zijn voordracht en verzoekt de vergadering de discussie te openen. Na de spreker te hebben gecomplimenteerd met de helderheid van diens betoog stelt prof. Hugenholtz drie vragen. In de eerste plaats zou hij van spreker willen vernemen of er vóór de tocht naar Spanje van Hugo en Matfrid in 827 al een relatie bestond tussen deze beiden en Wala en of zich in deze periode rond Lotharius al een clientèle had gevormd. Vervolgens vraagt prof. Hugenholtz of men Wala, toen hij voor Lotharius koos, een imperialist kan noemen. Tenslotte zou prof. Hugenholtz van de spreker graag vernemen of bij de afkeer die tegen Lodewijk werd gekoesterd misschien de pogingen van bepaalde zijde om iets te doen tegen de uitwassen van het personaliteitsbeginsel een rol hebben gespeeld. Prof. Ganshof antwoordt op de eerste vraag, dat hem geen stukken bekend zijn die op dit punt uitsluitsel geven. Lotharius was de schoonzoon van graaf Hugo. Spreker gelooft dat de contacten tussen Lotharius en Hugo zijn blijven bestaan, ook na de veroordeling van laatstgenoemde. Nadat Wala weer in genade was aangenomen onderhield ook hij goede relaties met Lotharius. Bij zijn eerste zending naar Italië werd Lotharius bovendien door Wala vergezeld. Meer durft de spreker niet te zeggen. Prof. Ganshof zegt - de tweede vraag beantwoordend - dat het optreden van Lotharius in Rome geheel in de lijn van vele imperialisten lag. Doordat de paus bijna geen relaties meer met de hoofden van de Frankische partij onderhield, voelde men zich in Rome niet meer hecht met het Frankische Rijk verbonden, zodat de Kerkelijke Staat aan het imperialisme ging ontsnappen. Lotharius heeft de controle van de Karolingische monarchie over het Pausdom en over de pauselijke staat hersteld. Met betrekking tot de derde vraag zegt prof. Ganshof dat het personaliteitsprincipe geen rol heeft gespeeld. De enige persoon van formaat die het bestreed was Agobard, bisschop van Lyon. Maar deze kwam dan ook uit een streek waar het personaliteitsprincipe niet meer bestond, n.l. het Wisigotische Spanje. Prof. Van de Kieft zegt dat de ernst van de crisis en de vèrstrekkende maatregelen die genomen werden om de crisis te boven te komen, hem bijzonder hebben gefrappeerd. Toch waren deze maatregelen niet toereikend. De onstandvastigheid van Lodewijk doorkruiste telkens de uitvoering van de maatregelen waartoe besloten was, zodat de crisis niet kon worden overwonnen. Een andere mogelijkheid is, dat het Rijk door geen | |
[pagina 33]
| |
enkele maatregel meer was te redden, omdat er weinig viel te doen tegen de fundamentele tekortkomingen in de structuur van het Rijk. Spreker denkt daarbij aan het ontbreken van een centraal bestuur in een zo uitgestrekt Rijk. Was het falen van Karel de Grote misschien al een symptoom geweest? Prof. Ganshof wil zich niet graag verdiepen in de vraag of het mogelijk zou zijn geweest het uiteenvallen van het Rijk te voorkomen. Structurele tekortkomingen en fouten zijn naar zijn mening de belangrijkste oorzaken geweest voor het uiteenvallen van het Rijk. Karel de Grote had op dit punt al gefaald (zoals spreker in zijn voordracht voor het Historisch Genootschap in 1948 heeft uiteengezet). Lodewijk de Vrome heeft terdege de fundamentele tekortkomingen gezien en ook getracht structurele verbeteringen aan te brengen. Zijn maatregelen hebben echter geen stand gehouden; ondanks de pogingen van Lodewijk om bedoelde structurele verbeteringen tot stand te brengen, heeft het Frankische Rijk noch een centrale administratie die naam waardig, noch een echte regionale administratie gekend. De contrasten in bestuurlijk opzicht tussen het Byzantijnse en het Frankische Rijk, die spreker sedert lang bekend waren, zijn hem enige jaren geleden nog sterker dan voorheen opgevallen toen hij met onderwijs over Byzantium belast werd. De heer Binnendijk vraagt - met verwijzing naar de brief van paus Gelasius aan keizer Anastasius, waarin al sprake is van de theorie van de twee zwaarden - of in de behandelde periode het geestelijk gezag het primaat had boven het wereldlijke gezag. Prof. Ganshof antwoordt dat in genoemde brief de twee hoogste machten vermeld werden, n.l. de ‘auctoritas’ van de paus en de ‘potestas’ van de keizer: eerstgenoemde ‘weegt zwaarder’. Van de twee zwaarden theorie is er in de brief geen spoor. Prof. Weiler merkt op dat er op het gebied van het kerkelijk recht in deze periode toch veel gedaan is, zij 't met vervalsingen. Was er sprake van trahison des clercs? Het is spreker opgevallen dat de maatregelen op kerkelijk gebied wel, op wereldlijk gebied niet effectief waren. Prof. Ganshof bevestigt, dat er zich onder de Karolingische clerus vervalsers van geweldig intellectueel formaat hebben bevonden. Personen, die opereerden onder de naam van Benedictus Levita, doorzochten alle bibliotheken, verzamelden er zeer rijk en gevarieerd materiaal en gingen over tot het opbouwen van een collectie waarvan ongeveer de drie vierden door hen | |
[pagina 34]
| |
vervalst werden. Spreker heeft wel enig voorbehoud ten opzichte van trahison des clercs, want deze vervalsers beseften niet dat het vervalsen van teksten iets laakbaars was. Prof. Coolhaas vraagt of er iets bekend is van de houding van de paus. Prof. Ganshof antwoordt, dat paus Gregorius bij de tweede crisis een grote rol heeft gespeeld, maar dat er bij de eerste crisis niets te merken is van bemoeiingen van de paus. De voorzitter zegt prof. Ganshof hartelijk dank voor zijn voordracht en de beantwoording van de vragen. Prof. Ganshof, aldus de voorzitter, heeft een boeiend beeld gegeven van een tijd die hij beter beheerst dan enig andere medievist. In 1959 kende de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden hem haar prijs voor meesterschap toe. De voorzitter meent dat prof. Ganshof ook nu weer bij zijn voordracht het bewijs van dit meesterschap heeft gegeven bij het hanteren van de stof.
Na de koffiepauze, te ruim twee uur, geeft de voorzitter het woord aan prof. dr. S.L. van der Wal voor zijn voordracht over: De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederlands-Indië. |
|