Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 77
(1963)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Kroniekfragment uit Grave (1552-1558)
| |
[pagina 192]
| |
belang ontleent de tekst aan een aantal gegevens over prijzen van voedingsmiddelen, die door natuurrampen en oorlogsgeweld voortdurend zijn gestegen. In het algemeen kan men stellen, dat er in West-Europa in de zestiende eeuw een sterke prijsstijging te bespeuren valt, die zich het scherpst deed gevoelen bij de prijzen van de levensmiddelen en met name bij het graanGa naar voetnoot1. Kwamen daar de gevolgen van natuurrampen en politieke moeilijkheden bij, dan was de ellende voor de bevolking niet meer te overzien. Zo werd hongersnood de gehele zestiende eeuw door, een periodiek terugkerend en soms chronisch verschijnselGa naar voetnoot2. Vooral twee van deze gebeurtenissen in de Nederlanden, in 1552 en in 1556-1557, worden door de anonyme auteur van het kroniekje beschreven, waarbij vanzelfsprekend de nadruk valt op de rampspoed voor de bevolking in de stad Grave en haar wijde omgeving, zoals het Land van Maas en Waal, en het Land van CuykGa naar voetnoot3. Op 12 januari 1552 stak er des avonds rond 9 uur een geweldige storm op, die gepaard ging met hagel en onweer. Twee dagen later trad de Maas buiten haar oevers en o.a. het Land van Maas en Waal werd overstroomdGa naar voetnoot4. Ook 's-Hertogenbosch en omgeving kwamen blank te staan en bij Heusden braken eveneens de dijken doorGa naar voetnoot5. Bovendien werd ook in Overijsel door onweer en watervloeden grote schade aangerichtGa naar voetnoot6. Na | |
[pagina 193]
| |
1552 mislukte telkens de oogst in uitgestrekte gebieden van de Nederlanden, nu eens door al te grote droogte, dan weer door al te regenachtig weer. Want de winter van 1552 op 1553 was zeer koud en er viel veel sneeuwGa naar voetnoot1. Dit had zijn weerslag op de oogst van 1553. In 1554 had de strenge vorst tot diep in het voorjaar rivieren en vaarten gesloten gehouden. En op de strenge winter was een nat voorjaar en een natte zomer gevolgdGa naar voetnoot2. Door geweldige regens en lage temperaturen kon het koren niet rijpen, zodat er een grote schaarste aan graan ontstond. De ernstigste gevolgen voor het volk werden echter bezworen door het opkopen van Oosterse granen in Holland. Maar tot overmaat van ramp heerste in Brabant (vooral te 's-Hertogenbosch) de pest, die ruim twee jaar bleef woedenGa naar voetnoot3. Er was ook een tekort aan brandstof, omdat er door het natte weer geen turf drogen kon. Het jaar daarop (1555) kende opnieuw een zeer natte zomerGa naar voetnoot4, en in juni was het water van de Maas bij Grave zo hoog gestegen, dat men verplicht was twee polders stroomafwaarts van Grave met een dijk extra te verstevigen om overstromingen te voorkomenGa naar voetnoot5. Deze natuurrampen vormden de eerste factor, waardoor het jaar op jaar tot een stijging van de graanprijzen kwam, hetgeen in 1556-1557 uitliep op een crisisGa naar voetnoot6. Als tweede factor kan men de oorlogsomstandigheden noemenGa naar voetnoot7. Dit geldt natuurlijk vooral voor de landbouw in die streken, waar de in 1551 opnieuw uitgebroken strijd tussen Karel V en Frankrijk (Hendrik II) uitgevochten werd. Doch ook de intensiteit van de Oostzeehandel werd er door beïnvloed. Immers, de Fransen beschikten in die jaren over een vrij sterke marineGa naar voetnoot8. En daarvan maakten zij gebruik. In 1555 was er bijv. een - overigens onbeslist - zeegevecht geweest | |
[pagina 194]
| |
tussen tweeentwintig Hollandse koopvaardijschepen en negentien Franse oorlogsschepenGa naar voetnoot1. Een dergelijke situatie kon gevaar opleveren voor de aanvoer van het Oostzeegraan naar de Nederlanden, dat vergeleken bij het totale verbruik in de Nederlandse gewesten niet hoog was. Doch deze aanvoer dekte het topverbruik; van het binnenkomen of uitblijven van de graanvloot uit de Oostzeegebieden hing het af, of er overvloed was of gebrek. Het gevolg was, dat de totale prijs erdoor bepaald werd, aldus KuttnerGa naar voetnoot2. Naast de Franse schepen verscheen er allerlei onguur gespuis onder Franse vlag op zee. Vanaf 1551 waren een groot aantal kaperkapiteins met kaperbrieven van Hendrik II aan de Duitse Noordzeekust jacht aan het maken op koopvaarders uit de NederlandenGa naar voetnoot3. Dit belemmerde weliswaar de Oostzeehandel, doch maakte haar niet onmogelijk, want de steden van de Nederlanden, en speciaal die van Holland, gingen over tot het konvooieren van de schepenGa naar voetnoot4. In ieder geval werd de graantoevoer nog niet onmogelijk gemaakt. Een werkelijke hongersnood kon zodoende steeds voorkomen worden. Een noodlottige samenloop van omstandigheden in 1556-1557 veroorzaakte echter in de eerste helft van het jaar 1557 een katastrofe in de graanhandel, met als gevolg duurte en hongersnood. En aan het dientengevolge oplopen van de prijzen van rogge, tarwe en haver in de eerste maanden van 1557 is het kroniekfragment grotendeels gewijd. Het jaar tevoren (februari 1556) was weliswaar tussen Philips II en Hendrik II het bestand van Vaucelles gesloten; maar de centrale regering te Brussel kon wegens geldgebrek de overbodige troepen niet afbetalen en afdanken. Zij bleven tot over- | |
[pagina 195]
| |
last voor de bevolking, en speciaal voor de boeren, rondzwerven in de grensstreken. Bovendien mislukte in 1556 overal in de Nederlanden door al te grote droogte de oogstGa naar voetnoot1. Een poging van Antwerpse kooplieden, eind 1556, om door aanvoer op grote schaal uit de Oostzeegebieden de nood te lenigen, mislukte. De ‘Oosterlingen’ weigerden; zij vonden uitvoer naar Engeland en Spanje voordeligerGa naar voetnoot2. Dit hangt samen met het feit, dat de centrale regering te Brussel eind 1556 haar graanpolitiek gericht had op een uitvoerverbod van koren naar streken buiten de Nederlandse gewesten, terwijl zij bovendien voor de Nederlanden een maximumprijs bepaald hadGa naar voetnoot3. Het gevolg was, dat de maatregelen van de centrale regering niet zozeer onvoldoende waren, als wel in feite nog méér belemmerend werkten op de graanhandel. Korentoevoer uit het Oostzeegebied bleef overigens zeer noodzakelijk. Maar de winter van 1556-1557 was zó streng, dat de Oostzee tot mei bevroren wasGa naar voetnoot4. Gelukkig kon men tot half maart 1557 te Dordrecht nog graan kopen uit het Rijnland, maar daarna stokte ook de aanvoer over de RijnGa naar voetnoot5. Want Kleef, Nijmegen en Tiel hielden het zeer weinige graan, dat nog doorgevoerd werd, vast. De politieke toestand werkte in deze tijd evenzeer remmend op de aanvoer van graan. In januari 1557 was de oorlog tussen Frankrijk en Habsburg opnieuw uitgebroken. Aan beide zijden kwam het tot in beslag neming van goederen en in hechtenis neming van onderdanenGa naar voetnoot6. De Oostfriese kapers, die Franse kaperbrieven hadden, lagen weer op de loer bij Borkum. Dan waren er nog Franse kapers, die aan de Spaanse kust en aan die van de Nederlanden opereerden. Ook geruchten deden de ronde. Zo vermeldt HäpkeGa naar voetnoot7 het bericht van een Hollandse zeeman, dat te Dieppe en Le Havre een groot aantal schepen uitgerust werd, die ten zuiden van Noorwegen de korenvloot | |
[pagina 196]
| |
uit de Oostzee moesten opwachten en tegenhouden. Later bleek, aldus Häpke, dat dit gerucht, evenals vele andere geruchten, sterk overdreven was. Toch was het gevolg van al deze factoren, dat de graanhandelaren in het voorjaar van 1557 niet naar Bremen durfden te zeilen, waar 3000 last graan ter verscheping gereed lag, die ook de Bremer handelaren zelf door gebrek aan scheepsruimte niet konden verzendenGa naar voetnoot1. Het konvooieren van de graanschepen was opnieuw eerste vereiste voor de graanhandelaren in de Nederlanden geworden. Dit had nogal wat voeten in de aarde. Want het duurde tot mei 1557 voordat de centrale regering te Brussel en de Staten van Holland tot overeenstemming gekomen waren over de grootte van het konvooiGa naar voetnoot2. De oorzaak ervan was, dat de landvoogd en kapitein-generaal van de Nederlanden, Emanuel Philibert van Savoye, militaire voorbereidingen trof (waaruit de slag bij St. Quentin zou voortkomen), waarvoor hij al het beschikbare oorlogsmateriaal nodig hadGa naar voetnoot3. Het slot van deze onderhandelingen was, dat de Staten van Holland en de stad Amsterdam zes konvooischepen zouden uitrusten, terwijl de centrale regering er twee voor haar rekening zou nemen. In de tweede helft van mei (rond de twintigste) verlieten deze konvooischepen Amsterdam om de Oostzee-graanvloot tegemoet te gaanGa naar voetnoot4. Trouwens, eerder was het toch niet mogelijk geweest om koren uit de Baltische gebieden te verschepen. Niet alleen de zware ijsgang op de Oostzee was daaraan debet. Ook de blokkade van Danzig, welke door de Poolse koning in verband met de voorbereiding van de strijd om Lijfland tussen Moscovië en Polen geëist werd, vormde een belemmerende factorGa naar voetnoot5. Pas midden april slaagden de Danziger onderhandelaars met Polen erin de blokkade zozeer af te zwakken, dat de export van graan weer ongehinderd kon plaats vinden. Tenslotte moet nog één factor genoemd worden: de houding van Amsterdam. Deze belangrijke graanhandelsstad bezat half februari nog 2375 last graanGa naar voetnoot6. Met instemming van de Staten | |
[pagina 197]
| |
van Holland besloot Amsterdam geen koren meer te transporteren naar andere gewesten. Volgens Bor scheen dan ook uiteindelijk een hongeroproer van het volk in grote delen van de Nederlanden onvermijdelijkGa naar voetnoot1. Overziet men nu het complex van gebeurtenissen, dat uiteindelijk in de eerste maanden van 1557 de hongersnood veroorzaakt heeft, dan zijn de oorlogsomstandigheden de doorslaggevende factor geweest. Immers door het geharrewar over het konvooieren van schepen (februari-mei 1557), kon in de periode van het grootste gebrek aan graan geen toevoer plaats vinden uit het OostzeegebiedGa naar voetnoot2. In juni was het leed geleden. Op 5 juni kwamen er 120 schepen Holland binnen met 10.000 last graan, dat vrij snel over de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verdeeld werd. Op 25 juni verschenen bij zonsopgang opnieuw 150 schepen voor de kust van HollandGa naar voetnoot3. De graanprijzen daaldenGa naar voetnoot4. Maar deze vreselijke katastrofe leefde nog lang in de herinnering voortGa naar voetnoot5. Gelukkig was het jaar 1557 een zeer vruchtbaar jaar, dat zowel een rijke graanoogst als een goede fruitoogst opleverdeGa naar voetnoot6. De rampspoed voor de bevolking was evenwel nog niet ten einde. De pest, die sinds 1555 te Brussel in hevige mate woeddeGa naar voetnoot7, verspreidde zich over de Nederlanden. Vooral in 1558 en 1559 heerste deze ziekte. Ook hieraan wordt door de kroniekschrijver in het allerlaatste gedeelte van het betreffende fragment aandacht besteed. Bij de weergave van de tekst zijn, op een onbetekenende uitzondering na, de regels van het Historisch Genootschap gevolgd. | |
[pagina 198]
| |
[Narratio conventus Graviensis de aquarum inundatione gravissima mosae apud Graviensem tractum (1552-1558)]Anno domini 1552 12 Januarii. Anno 52 in die proxima ante octavamGa naar voetnoota Epiphanie, que tunc in 3a feria venit, et octava Epiphanie in 4a jam vero tertie ferie die advesperascente infra nonam et decimam horam maxima tempestas orta inauditum prebuit viventibus horrorem ostenditque quasi certam elementorum pugnam. Cum ignis replens aerem, volatilibus pennarum plumarumque confidentiam auferens solummodo terram refugium faceret, cui etiam cumulatim se viventes cum mortuis obtulerunt similiter aqua magna ex parte terram occupans, vi ventorum impulsa omnibus tremendum ostentaret aspectum, et aqua in rivis, undis spumantibus aggerum altitudinem vinceret. Neque estimandum erat nisi quod is, qui post primam apparitionem mitis transierat, in hac quasi secunda districtus severusque iudex rediret. A nobis autem Graviensibus aquarum vim ventus solvit, damno cuiusdam domicelli nobilis in Moldiic de BronchorstGa naar voetnoot1, cuius aggeribus ruptis violentia sibi transitum cepit, et miserabili damno domus et agros infra Valum et Mosam affecit hominibus quoque inopinato periculo, mortis minas adferens, ita ut neque in superioribus eminentioribusque partibus domorum ascendentes a periculo essent subvertionis liberi, nec pro fame servati. Accessit huic etiam caritas annone, nam modius mensuram habens Graviensem siliginis vendebatur 3 florenis initio, cui etiam famulabantur cetera omnia esui et sustentatui apta. Cumque tam tristis (ut putabatur) habitus annorum sibi numerum sociaretGa naar voetnootb, ita quod unus annus pluvie abundantia, alter succedens nimia siccitate omnia vastarent et absumerent, successit tandem annus 57, qui in se plenissime precedentis anni (que apparuerat) comete efficaciamGa naar voetnootc et operationem expressit et duplicatis malis prioribus atque id quod significavit flagellum | |
[pagina 199]
| |
scilicet propter nostra peccata irati DeiGa naar voetnoota referens, duplicatis malis precedentibus non quievit circumquaque notam nobis familiaremque patriam inedia vexans. Nam initio dicti anni modius siliginis antedicte mensure 5 florenis brabanticis vendebatur, hordei modius 4, pannici 3 et ultra, tritici 5 florenis, avene 32 stuferis, £ buteriGa naar voetnootb 2 stuferis et ultra vendebatur. Deinde festo PurificationisGa naar voetnootc adveniente auctus est modus emendi in siligine 5 stuferis in avena 6. Circa Petri CathedrationisGa naar voetnoot1 festum cum iam nostri huius conventus GraviensisGa naar voetnoot2 solaria essent vacua cum penariis et omnia nobis deinceps comparanda erant tam pro victu quam pro potu usque quod sequentis estatis incerti fructusGa naar voetnootd remedium adferrent, siquidem precedentis anni corruptio agrum spoliaverat in tantum, quod nec fructus nec redditus a colonis acciperemus. Ipso tempore triticum vendebatur 6 florenis brabanticis, siligo parum minus. Initio Martii siligo 7 florenis divendebatur. Respirare tandem aliquando permisit divina bonitas videbaturque miserorum piorumque precibus quodammodo placata tempore quo quadragesimalis ieiunii accessit devotio et ceteris in suis conditionibus manentibus iterum vendebatur modius siliginis 5 florenis. Cum autem Palmarum frondes (ut solent) aliquid festivi gaudii presentarentGa naar voetnoot3 hominibus in templis, nichil tale sentiebatur (quod sepe fit) in coquina, siquidem a novo augmentatis plagis vendebatur modius siliginis sex florenis cum dimidio, hordium 5 florenis. Continuo accessit precio siliginis dimidius florenus. Tandem circa divi Servatii festum, cum divulgaretur apud nos, quod Francorum navalis exercitus ex LivoniaGa naar voetnoot4 nostris partibus accessum prepediretGa naar voetnoot5, et apud nostrates solaria pre- | |
[pagina 200]
| |
cedens penuria pene evacuasset, omnia ad panem ordinata modum pietatis transilierunt, nam modius tritici aut siliginis 8 florenis divendebatur ordei 5. Super hec etiam pecunie, que isto in tempore sola hominis fidem et amicitiam sustentabant, defecerunt. Huic eventui satis tedioso, miscuit se subtilis quidam et malus spiritusGa naar voetnoota, qui curam habuit; sicut fame corpora ita animas quoque perderet infidelitate et maliciaGa naar voetnootb, quem instituentem acceptaverunt, simulque contra magisterum emulati quidam pistores sunt et ut putarentur pietatem exercere, panes ex multis spe depravatis rebus confectas, siliquis aliisque paleis mixtis, furtim, quasi nescio senatum, qui tale quid non inpunitum reliquisset, efferebant portis, et pecuniis pro valore panum cum festinatione levatis, et magna super hec gratia apparuerunt digni quippe qui invidiam et damni iacturam nichili fecissent, cum proximi necessitatibus succurrere festinassent. Sed simulata equitas duplex est iniquitas, que non diu potuit latere. Nam quam primum domumGa naar voetnootc cum ex composito consilio sic famelici venirent et apertis sarcinulis suis licet pecunia comparatum, quasi acceptam predam festinabant cum suis misere anhelantibus dividere. Iamque adhuc fames fucum occultasset, nisi inordinata dispositio panis in secando et fragendo apparuisset. Res tandem in publicum venit per fragmenta ab illis, licet indigentibus, monstrata. Hec adiicio, non ut peccata hominum in posterum memoriam depingam, sed ut si quis similibus temporibus miseriisque super vixerit et hec legerit, admonere poteritGa naar voetnootd magistratum quatenus huiusmodi sanguisuge filiis quam primum caput conterant, hoc est diligenti inquisitione facta eorum pessimis initiis remedium ordinetur. Miserum certe erat illis temporibus videre honestos viros agris, domibus redditibus, pecudibusque secundum seculi iudi- | |
[pagina 201]
| |
cium satis felices, quibus panis defectus et inedia pallium mutuaverat, quo velata honestate verecundia occultaretur, et premens fames mendicando remedium inveniret. Posteaque placuit divine bonitati ab hoc se modo flagellationis filiorum abstinere paululum, cum apud multos parum profecerit (ut dictum est), et quasi videbatur tandem vocare homines, ut levarent oculos. Oculi enim illius boni patris in filios pauperes (ut semper). At terrenus ad terram respiciens magis quam ad celumGa naar voetnoot1 corporisque magis necessitatibus intentus quam anime, levans oculos vidit albas iam regiones ad messemGa naar voetnoot2, obiecta moverunt potentias, et desiderium ex visis magis accendebatur et usus fructuum etiam prius quam satis essent matureGa naar voetnoota tanta affectione ab illis diu iam fame magis exhaustis quam famelicis parabatur et sumebatur quod sic ventrem iam talibus non assuetum, distendentes et stomachum onerantes multi ex eis propter hoc morbum corporis sibi nescii paraverunt et sustinuerunt, qui forte prius egestatis tempore eam sibi optaverant cum negaretur. Anno 58 cum adhuc homines in corpore manentes prioris tribulationis obliti pro maxima parte adhuc iter levum incederent, piusGa naar voetnootb IpseGa naar voetnootc PaterGa naar voetnootd facture sue indisciplinatum affectum considerans et quod timor IlliusGa naar voetnoote non esset permanens in hominibus, ut tandem timore ipsis incusso et sic per timorem charitatem que refugerat, induceret, aliud sibi flagellum ad eum usum optavit quo quosdam terrens alios e vita quam dilexerant plus equo tollens notum se et humana curantem exhiberet, pestiferum misit ignem precipue in illis partibus, ubi anno evoluto per famem et inediam visitaverat. Quique ignis pestilentialis se ad suum effectum exposuit, et tanto rigore ministerii sui commissionem exhibuit, quod maii tempore istius anni usque ad ultimum quartale anni quinquagesimi noni vix quiesceret, infra quod tempus ultra mille anime notabantur corpora liquisse solum infra terminos GraviensesGa naar voetnoot3. Tunc tan- | |
[pagina 202]
| |
dem misericors et semper miserator DominusGa naar voetnoota, ut etiam nostris sensibus perceptibilem exhiberet Suam miserationem, ultricem sive corripientem retraxit manum. |
|