was en 976 Antwerpse burgers onder ede hadden verklaard in de stad te zullen blijven wonen en de gehoorzaamheid aan Lodewijk van Male in acht te zullen nemen, zijn de economische sancties tegen Antwerpen van kracht gebleven. De in het oog lopende bevoordeling van Mechelen, het knooppunt van het gehele waterbestel van Brabant (Dijle, Demer, Rupel) bleef voortduren, zodat het er de schijn van had, dat Lodewijk de Antwerpse concurrentie definitief heeft willen uitschakelen. Spreker eindigt met te constateren, dat de strijd tussen Brabant en Vlaanderen, zoals hij die geschetst heeft, verscheidene facetten vertoont, die nadere bestudering alleszins waard zijn. Niet alleen heeft deze strijd geleid tot een tijdelijke economische terugslag voor Antwerpen ten bate van de stad Mechelen, die tot een allodiale bezitting van Lodewijk van Male werd, maar ook levert de politiek van deze Vlaamse Graaf verscheidene punten op, waaruit blijkt, dat hij reeds veel verricht heeft van hetgeen later als resultaat van de politiek der Bourgondische hertogen is beschouwd.
Prof. Kernkamp vraagt of er merkbare pressie van de Bruggenaren op Lodewijk van Male is uitgeoefend om Antwerpen te benadelen; en voorts of het feit, dat er nog in de 16e eeuw veel vishandelaren in Mechelen woonden beschouwd kan worden als een gevolg van de verplaatsing van de stapel.
Dr Blockmans meent, dat de pressie niet alleen van Brugge uitging, maar dat er sprake is van gecombineerd optreden van Brugge, Gent en Yperen, met het welbewuste doel om Antwerpen moeilijkheden te bezorgen. De stapelkwestie duurde tot 1794; tussen Mechelen en Antwerpen is het nooit tot een regeling ervan gekomen, maar de stapel is nooit meer van grote betekenis geworden en Antwerpen is slechts tijdelijk belemmerd in haar ontwikkeling.
Den heer Den Tex vraagt of Antwerpen in 1406 weer door toedoen van Jan zonder Vrees in de macht van Brabant kwam.
Dr Blockmans antwoordt, dat in het jaar Antoine van Brabant gouverneur van het hertogdom werd. Antwerpen kreeg toen weer aansluiting bij zijn oude gebied.
De heer Zoetmulder vraagt of de opbrengst der belastingen ook correspondeert met het aantal huurlingen: arme streken zullen wellicht meer huurlingen fourneren.
Dr Blockmans ziet dit verband ook wel, maar wijst erop, dat de taxatie-registers hier slechts voor een gering deel op antwoorden, immers 9/10 der huurlingen kwam van buiten Brabant.
De heer Wijn vraagt naar de sociale status der huurlingen. Was