| |
| |
| |
[Verslag]
Verslag van de Algemene Vergadering der Leden van het Historisch Genootschap gehouden op Dinsdag 2 November 1954 in het Instituut voor geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht
Aanwezig zijn volgens de presentielijst:
de leden:
Ch.H. van Aken |
J.A. van Arkel |
J.G. Avis |
W.J. van Balen |
H. Baudet |
R.F.P. de Beaufort |
P.J.W. Beltjes |
H.v.d. Bergh |
E.v. Beusekom |
K.W.L. Bezemer |
Fr. Blockmans |
J.C. Boogman |
J.W. Bosch |
C.D.J. Brandt |
J.C. Brandt Corstius |
J. Brandt-v.d. Veen |
P.M. Briët |
A. Brom |
M.G. Buist |
A.W.v.d. Bunt |
J.J. Buurman |
A.A. Cense |
J.R. Clifford Kocq v. Breugel |
A.E. Cohen |
W.Ph. Coolhaas |
H.A.H. Crol |
F.H.J. Dieperink |
Z.R. Dittrich |
B. Dorsman |
F.J. Duparc |
P.A. Dykema |
E.R.v. Eibergen Santhagens |
| |
| |
H.A.v. Foreest |
F.C. Gerretson |
H.J. de Graaf |
J.R. de Groot |
D. Grosheide |
C.F. Gülcher |
E.J. Haslinghuis |
F.J. Heeris |
W.J.v. Hoboken |
D. Houtzager |
L. Jansen |
W. Jappe Alberts |
M.J. Jochems C.M. |
D. de Jongh |
G.J.W. de Jongh |
J.H. Jongkees |
M.W. Jurriaanse |
J.H. Kernkamp |
F. Ketner |
A.C.F. Koch |
N. Kolff |
R.J. Kolman |
E.H. Korvezee |
J. Lasonder |
J.R.v.d. Leeuw |
L.v. Leuven |
R.v. Luttervelt |
C. Mallinckrodt |
W.C. Mees |
L.S. Meihuizen |
P.v.d. Meulen |
J.F.A. Modderman |
A.M.P. Mollema |
A.W.J. Mulder |
P. Müller |
M. Mijsberg-Hesselink |
J.M.H. Oomes |
J.K. Oudendijk |
J.B.v. Overeem |
E. Pelinck |
G.A.W. ter Pelkwijk |
onleesbaar één handtekening. |
A.J. Piekaar |
L.J. Plemp van Duiveland |
A.v.d. Polst Clement |
B. Polak |
J.W. Postma |
H.J. Prakke |
W.F. Prins |
G.J.M.v.d. Reve |
C. Riekwel |
R.J. Roelink |
M. Roest |
R.v. Royen |
M. Rijperman |
A.H.J. Sengers |
F.S. Sixma v. Heemstra |
C. Smits |
F.C. Spits |
J.H.v. Stuyvenberg |
M.J.L. Taets v. Amerongen |
J. den Tex |
A.J. Veenendaal |
A.J.v.d. Ven |
G.H. Verbist |
J. Verhagen |
W. Vinkhuyzen v. Maarssen |
A.J. Vis |
G.W. Visserman-v. Roon |
J.J. Westendorp Boerma |
P.A.C. Wieringa |
J.M. Willeumier-Schaly |
A.W. Willemsen |
H. Winkel-Rauws |
J.M.v. Winter |
C. Wiskerke |
Th.P.H. Wortel |
J.W. Wijn |
J.H. Wijnand |
S.H.A.M. Zoetmulder |
S.B.J. Zilverberg |
W. Zwier Wz. |
A. Zijp |
| |
| |
De voorzitter Prof. Dr C.D.J. Brandt opent om 10 over half 11 de vergadering met onderstaande redevoering.
Dames en Heren,
Ik meen er goed aan te doen, om dit jaar geen inleiding te houden over de moeilijkheden van Uw voorzitter bij het opstellen van zijn openingsrede, maar liever, om zo te zeggen, met de deur in huis te vallen en U hartelijk welkom te heten. Zo ons bestuur zich de laatste jaren over iets heeft kunnen verheugen, dan is het toch zeker over de geregelde, grote opkomst van onze leden op deze Algemene Vergadering. Zij hebben hiermee getoond, dat zij ons kort na de oorlog genomen besluit om deze vergadering jaarlijks te houden, zijn blijven waarderen. Voor ons bestuur is dit een reden, om op deze ingeslagen weg te blijven voortgaan. Ik kan U verzekeren, dat ook wij dit jaarlijks contact met onze leden in levenden lijve, deze gelegenheid om hun althans iets van het werk, dat wij verzetten in het belang van de historische wetenschap, te vertellen in hoge mate appreciëren.
Nu ik toch bezig ben om onze leden een pluim op de hoed te steken, zou ik daar graag nog even mee doorgaan. Ik zou hen nl. willen bedanken voor hun trouw aan ons Genootschap, een trouw, die de laatste jaren meer dan eenmaal op de proef is gesteld door het onregelmatig verschijnen van onze publicaties. Een trouw, die zich o.a. hierin uit, dat men na aanneming van het lidmaatschap daarvoor slechts belankt, wanneer ernstige redenen van financiële aard de betrokkene daartoe dwingen. Dit is niet altijd zo geweest; de eerste paar jaren na de oorlog was er een sterke doorstroming in ons ledental. Toen kwam het herhaaldelijk voor, dat nieuwbenoemde leden ons na één of twee jaar al weer verlieten. Dit was overigens niet een verschijnsel, dat specifiek was van ons Genootschap. Integendeel, allerlei genootschappen en verenigingen hadden te kampen met ditzelfde euvel - want dat dit een euvel is voor een genootschap als het onze, en meer dan een financieel euvel alleen, zult U, hoop ik, met mij eens zijn. Maar deze periode van opvallend grote horizontale mobiliteit is voor ons Genootschap thans blijkbaar weer voorbij: men wordt weer lid om lid te blijven. En Uw bestuur verheugt zich over deze ingetreden stabiliteit.
Vorig jaar kon ik U vertellen, dat ons ledental 765 bedroeg. Dit jaar is het precies één minder, dus 764, verdeeld als volgt: 680 leden in Nederland, 75 buitenlandse leden en 8 ereleden. Een getal, dat - ik zei het U vorig jaar al - zeker niet ongunstig
| |
| |
mag heten en dat belangrijk hoger is dan het in vroeger jaren placht te zijn. Ik zal hier ditmaal niet een beschouwing aan vastknopen over de tegenstelling, die er bestaat tussen het relatief hoge aantal onzer leden en hun trouw aan het Genootschap aan de ene kant en de moeilijke financiële situatie van het Genootschap aan de andere kant. Wanneer ik dit niet doe, dan moet U daar vooral niet uit afleiden, dat die tegenstelling niet meer zou bestaan, dat er een radicale verandering ten goede in de financiën van ons Genootschap zou zijn ingetreden. Neen, zo is het helaas niet. Maar als ik hierover zwijg vanmorgen, dan is dat alleen, omdat ik ervan overtuigd ben, dat onze leden de financiële situatie van ons Genootschap en de grote moeilijkheden, welke deze voor ons werk meebrengen, volkomen beseffen en dus geen nadere uitleg nodig hebben, terwijl het bovendien Uw voorzitter gaat vervelen, om bij de opening van deze op het spirituele gerichte vergadering altijd weer op dit materiële aambeeld te moeten hameren.
Wanneer er in deze zaal plaats was voor de in vroeger jaren traditionele bestuurstafel, dan zoudt U een tweetal nieuwe gezichten aan deze tafel kunnen zien, aangenomen althans, dat ons bestuur compleet aanwezig was. Na onze vorige Algemene Vergadering heeft ons Utrechtse bestuur een uitbreiding ondergaan met Dr W. Jappe Alberts. De Utrechtse bestuursleden, die nu al bijna een jaar lang Dr Alberts in hun kring aan het werk hebben gezien, kunnen U verzekeren, dat het bestuur van ons Genootschap een goede keuze heeft gedaan. Het heeft ons zeer verheugd, dat Mr H. Hardenberg dadelijk bereid werd gevonden om de plaats van Jhr Dr Graswinkel in ons Algemene bestuur in te nemen. Het is, dunkt mij, een goede traditie, dat de Algemene Rijksarchivaris een plaats in ons bestuur heeft. Het werk van ons bestuur en van ons Genootschap kan bij deze personele unie met het Algemeen Rijksarchief alleen maar baat hebben.
Helaas moet ik ook ditmaal weer melding maken van een verlies, dat ons bestuur heeft geleden. Prof. Dr A.A. van Schelven is door de dood van ons weggenomen. Prof. van Schelven heeft lange jaren deel van ons bestuur uitgemaakt en het werk voor ons Genootschap had in de jaren vóór de oorlog zijn bijzondere belangstelling. Ik zelf ben een van de zeer weinige leden in ons bestuur, in het Utrechts bestuur zelfs de enige geloof ik, die Prof. van Schelven nog als actief bestuurslid heeft meegemaakt. Ik herinner mij nog levendig, hoe er geen vergadering van het Algemeen bestuur voorbijging zonder dat Prof. van Schelven met een
| |
| |
constructieve gedachte voor het werk van het Genootschap kwam aandragen. Zijn belangstelling ging vooral uit naar het stimuleren van de belangstelling en de activiteit van de jongere generatie van historici; zijn grote zorg was, dat zij door de geestelijke en materiële eisen van het leraarschap voor de wetenschap verloren zouden gaan. Daarom was hij er altijd op uit materiaal op te sporen, dat geschikt was voor onze B. en M. en tegelijk jongere historici te vinden om het uit te geven. Prof. van Schelven was in de jaren dertig werkelijk diep bezorgd over de jonge intellectuelen in het algemeen, de jonge historici in het bijzonder en ik ben ervan overtuigd, dat het mede deze grote bezorgdheid is geweest, die Prof. van Schelven tijdens de oorlog de weg heeft doen inslaan, die hij gegaan is. Na de oorlog hebben wij Prof. van Schelven praktisch niet meer in ons midden gezien, zijn steeds slechter wordende gezondheidstoestand maakte hem het deelnemen aan ons werk onmogelijk. Maar hij kon er niet toe komen, om uit te treden uit ons bestuur, vermoedelijk juist omdat dit bestuurslidmaatschap voor hem een herinnering was aan zijn beste tijd. Het is aan die beste tijd van Prof. van Schelven ook, dat bestuur en leden van het Historisch Genootschap hun herinnering zullen houden, het is voor de geest, die hem toen bezielde, het is om de activiteit, die hij toen in het belang van het Historisch Genootschap, van de historische wetenschap en van de jongere historici ontwikkelde, dat ik hem hier eerbiedig wil herdenken.
Ik ga thans over tot het overzicht van onze publicaties. Het vorig jaar kon ik U reeds mededelen, dat het aan de Amerikaanse historicus Dr H.H. Rowen gelukt was, om het bedrag, dat gemoeid was met een uitgave van de ‘Relation de son ambassade’ van de Franse gezant Pomponne in Den Haag, uit de jaren 1669-1672, door subsidies in de Verenigde Staten te vinden, Dr Rowen heeft dit geld aan ons overgemaakt en zo kon zijn werk in het begin van dit jaar ter perse worden gelegd. Hadden wij aanvankelijk gehoopt, dat wij deze uitgave nog dit jaar aan onze leden konden doen toekomen, deze hoop bleek, als zo vaak, niet in vervulling te kunnen gaan. Reeds het heen en weer sturen van de proeven naar de Verenigde Staten bleek het tempo van de druk zeer te vertragen. Bovendien had het toezichthoudend lid, Prof. Geyl, nog enige tijd nodig voor hij met Dr Rowen tot een volledige overeenstemming was gekomen over deze uitgave. Thans is het manuscript geheel gezet en aan de revisie wordt gewerkt, zodat er nu een redelijke kans is, dat deze interessante uitgave U in het begin van het volgend jaar zal kunnen bereiken.
| |
| |
Eenzelfde teleurstelling als met de uitgave van Rowen hebben wij ook gehad met die van ons hoofdwerk voor het ogenblik: de uitgave van het Thorbecke-archief. Ook het eerste deel hiervan zal U in 1954 niet meer kunnen worden toegezonden. Dit is noch de schuld van de bewerkster, Mevr. Dr J. Brandt-van der Veen, die ook dit jaar haar handen heeft vol gehad met deze uitgave, noch van het nieuwe toezichthoudend lid, Prof. Dr. Smitskamp, die zo bereidwillig deze verantwoordelijke taak van zijn voorganger, Prof. Dr Rüter, heeft overgenomen, noch van ons bestuur, dat bij voortduring zijn best heeft gedaan om deze publicatie te bespoedigen. De oorzaak van de vertraging moet alleen gezocht worden in de specifieke moeilijkheden, die deze uitgave met zich meebrengt. Moeilijkheden, die er zijn om overwonnen te worden, die in voortreflijke samenwerking tussen bewerkster, toezichthoudend lid en het bestuur op het ogenblik dan ook overwonnen zijn, zoals ik met voldoening mag vaststellen, maar die toch het tempo hebben vertraagd. Daarnaast heeft ook onze drukker ons door allerlei omstandigheden de eerste tijd niet zo snel kunnen bedienen als bewerkster en wij wel zouden gewenst hebben. Al met al meen ik wel te durven zeggen, dat, wanneer zich niet opnieuw heel bijzondere omstandigheden voordoen, - U hoort, ik ben uiterst voorzichtig geworden - dit deel over enige maanden voor verzending gereed zal zijn.
Opgewekt nieuws kan ik U ook vertellen over de uitgave van het Archief-Van der Meulen. Niet alleen heeft de bewerkster, Mejuffrouw Dr M. Simon Thomas, de stellige verwachting, dat zij de copij van het eerste deel met Pasen gereed zal hebben, maar ook bestaat bij ons bestuur een gegronde hoop, dat het ons lukken zal om voor deze voor de politieke en economische geschiedenis van ons land van de 16de eeuw zo bijzonder belangrijke uitgave een subsidie van Z.W.O. te krijgen. Het Directorium van het Provinciaal Utrechts Genootschap heeft ons kortgeleden reeds een subsidie van f 1000.- verleend. Het spreekt vanzelf, dat door een en ander niet slechts de verwezenlijking van deze uitgave een grote stap dichterbij is gekomen, maar ook, dat de gehele financiële basis, waarop het werk van ons Genootschap berust, iets steviger is geworden.
In verband met dit laatste hebben wij het ook aangedurfd, om Dr J. Westendorp Boerma, die een uitgave van brieven van Van den Bosch al geruime tijd geleden voor ons gereed gemaakt heeft en de heren Dr H.J. Smit en Dr W.J. Wieringa, wier publicatie van de Fruin-correspondentie haar voltooiing nadert, wat meer
| |
| |
zekerheid te geven over het verschijnen van deze beide publicaties binnen afzienbare tijd.
Tevens hebben wij gemeend, ook voor het jaar 1955 weer een deeltje van onze B. en M. op stapel te kunnen zetten. Wij hebben de indruk gehad, dat zowel onze leden als de genootschappen, waarmede ons Genootschap in ruilverkeer staat, het zeer hebben gewaardeerd om in 1954 een bewijs van herleving van onze reeks der B. en M. te ontvangen. Zelf waren wij ook zeer verheugd, dat wij in staat waren, om het plan, dat ik U op onze vorige Algemene Vergadering in beginsel aankondigde, namelijk een combinatie van het Verslag van deze vergadering met een tweetal artikelen voor de B. en M. bestemd, uit te voeren. Het tijdelijk moeten staken van onze reeks der B. en M. is ons altijd erg aan het hart gegaan. Het spreekt intussen vanzelf, dat ik U geen garantie kan geven, dat deze onderbreking van de B. en M. nu voorgoed achter de rug is. Daarvoor blijft de financiële positie van ons Genootschap voorlopig nog te moeilijk, de verplichtingen, die wij t.a.v. de Werken op ons genomen hebben, te zwaar.
Ziet hier, Dames en Heren, wat ik U zeer in het kort over het werk en de toekomstplannen van Uw bestuur heb willen mededelen. Ik eindig met de wens, dat deze vergadering in geslaagd zijn haar voorgangers moge evenaren of, wie weet, zelfs overtreffen.
Ik verklaar deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor geopend.
|
|