In Memoriam Prof. Dr A.A. van Schelven
Met het overlijden van Prof. Dr. A.A. van Schelven is aan het bestuur van het Historisch Genootschap een van zijn oudste leden ontvallen. Meer dan dertig jaar heeft hij er sinds zijn benoeming in 1923 zitting in gehad. Heeft hij de laatste jaren slechts in zeer beperkte mate aan de werkzaamheden deel kunnen nemen, ook in deze jaren heeft hij bij gelegenheid getoond, dat zijn belangstelling in het Genootschap niet verflauwd was en dat alleen zijn slechte gezondheid hem verhinderde die in zo ruime mate te laten blijken, als hij vroeger had gedaan. Wie de publicaties van het Genootschap nagaat stuit op verscheidene bijdragen van zijn hand, terwijl daarnaast suggesties tot andere projecten van hem afkomstig zijn. Op de jaarvergadering van 1923 trad hij als spreker op.
Het onderwerp, dat Van Schelven bij deze gelegenheid behandelde: ‘Het koningszeer’, lag enigszins afzijdig van het gebied, waarop hij zich met voorliefde bewoog. Zijn belangstelling richtte zich vooral op de 2de helft van de 16de eeuw. Dit bleek reeds uit de dissertatie over de Nederlandse vluchtelingenkerken, waarmee hij zijn theologische studie in 1900 afsloot. Bij dit proefschrift sluit zijn uitgave van de Londense kerkeraadsprotocollen uit de jaren 1560-1563 in de Werken van het Genootschap aan. Toen Van Schelven deze publiceerde was hij reeds opgetreden als hoogleraar in de algemene en vaderlandse geschiedenis (tot 1648) aan de Vrije Universiteit, maar ook in deze functie bleef hij zich met voorliefde met het eens gekozen tijdvak bezig houden. Aan zijn studie ervan hebben we zijn biografieën van Willem van Oranje en Marnix te danken. Een groter periode omvatte zijn studie van de uitbreiding en cultuurhistorische betekenis van het Calvinisme in zijn bloeitijd. Het werk als vrucht van deze studie verschenen, is tengevolge van zijn overlijden helaas onvoltooid gebleven.
De werken van Van Schelven vertonen een eigen karakter. Stilistisch is dit het geval omdat hij een zeer eigen stijl schreef. Daarnaast treft de bijzondere aandacht voor de problematiek der geschiedenis en de wijze, waarop hij in een gesprek als het ware met de bronnen en andere historici eigen these ontwikkelt. Op de geestelijke factoren in de geschiedenis, de idealen, waardoor de mensen bewogen werden, heeft hij altijd veel nadruk gelegd.