| |
| |
| |
Verslag van de Algemene Vergadering der leden van het Historisch Genootschap gehouden op maandag 2 November 1953 in het Instituut voor Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht
Aanwezig volgens de presentielijst:
de leden:
Ch.H. van Aken |
J.G. Avis |
H.v.d. Bergh |
E.v. Beusekom |
K.W.L. Bezemer |
J.C. Boogman |
C.D.J. Brandt |
J.C. Brandt Corstius |
J. Brandt-van der Veen |
P. Briët |
I.J. Brugmans |
C.A. de Bruyn |
A.W.v.d. Bunt |
J.J. Buurman |
J.W.C. van Campen |
H.P.H. Camps |
A.E. Cohen |
W. Ph Coolhaas |
W.A.H. Croll |
J.G. van Dillen |
Z.R. Dittrich |
B. Dorsman |
D.Th. Enklaar |
G.A. Evers |
E.R. van Eybergen Santhagens |
J.H. van Eyken |
C.N. Fehrmann |
P. Geyl |
M. Goemans O.F.M. |
F. Gosses |
M.K.E. Gottschalk |
D. Grosheide |
C.F. Gülcher |
H.L. Gumbert |
F.J. Heeris |
J.F. Heybroek |
D.J. van Hoboken |
H.W.L. Hofdijk |
| |
| |
F.W.K. Hugenholtz |
L.J. Hymans v.d. Bergh |
W. Inden |
W. Jappe Alberts |
M.J.J. Jochems C.M. |
L. de Jong |
D. de Jongh |
J.H. Jongkees |
M.W. Jurriaanse |
W.M.C. Juynboll |
F.v. Kalken |
J.H. Kernkamp |
F. Fetner |
A.C.F. Koch |
N. Kolff |
R.J. Kolman |
E.H. Korvezee |
J. Landman |
L. Lasonder |
J.R.v.d. Leeuw |
H.B.P.A. Letschert |
C. Lohmann |
W.C. Mees |
L. Meihuizen |
A.M.P. Mollema |
A.W.J. Mulder |
H. Mijnssen |
M. Mijsberg-Hesselink |
J.F. Niermeyer |
J.K. Oudendijk |
K.E. Oudendijk |
J.C.H. de Pater |
G.A.W. ter Pelkwijk |
L. Pirenne |
L.J. Plemp v. Duiveland |
D.C.v.d. Poel |
W.A. Pohl |
R.R. Post |
J. Ratté |
S.C. Regtdoorzee Greup-Roldanus |
C. Riekwel |
J. Roelink |
M. Roest |
A.J.C. Rüter |
H.H.P. Rijperman |
F.S. Sixma van Heemstra |
C. Smit |
M.C. Smit |
W.A.P. Smit |
H. Smitskamp |
J. Steur |
J.J.v. Stuyvesant Meyen |
A. Telders |
J. den Tex |
M. Uitdenbogaard |
W.S. Unger |
A.J. Veenendaal |
A.J.v.d. Ven |
A.J. Vis |
B.A. Vermaseren |
H.B.C.W. Vermeer |
H.J.J. Wachters |
J.J. Westendorp Boerma |
P.A.C. Wieringa |
W.J. Wieringa |
J. Willeumier-Schalij |
H. Winkel-Rauws |
J.J. Woltjer |
Th.P.H. Wortel |
S.v.d. Woude |
F.W.R. Wttewaall |
J.W. Wijn |
S.B.J. Zilverberg |
|
(2 handtekeningen onleesbaar) |
De Voorzitter, Prof. Dr C.D.J. Brandt, opent om ruim half 11 de vergadering met de volgende redevoering:
| |
| |
Dames en Heren,
Toen ik dezer dagen zo eens nadacht over wat ik bij de opening van deze vergadering te berde zou kunnen en moeten brengen, heb ik de toespraken van de successievelijke voorzitters uit de laatste twintig jaar eens de revue laten passeren en dusdoende kunnen vaststellen, dat het hoe langer hoe moeilijker wordt voor Uw voorzitter, om een behoorlijke inhoud te geven aan deze speech. Het heeft er veel van, of dit overzicht van de werkzaamheden van Uw bestuur ieder jaar magerder wordt. Dit kan intussen niet liggen aan de werklust van Uw bestuur als geheel noch aan die van de afzonderlijke leden ieder op hun terrein; wij behartigen de belangen van ons Genootschap met dezelfde toewijding als onze voorgangers. Maar de mogelijkheden, die wij hebben, zijn veel minder groot dan ze vroeger waren. Na de oorlog zijn wij aan handen en voeten gebonden door de financiën, of liever het gebrek aan financiën van ons Genootschap. De B. en M. hebben wij enkele jaren geleden tijdelijk, hopen wij nog altijd, moeten staken en ons program voor de Werken is zo omvangrijk - ik heb U al eens voorgerekend, dat wij met de uitgaven, die aanvaard zijn en op stapel staan, voor de eerstvolgende twintig jaar onder dak zijn, - dat van een ondernemen van nieuwe uitgaven helaas geen sprake kan zijn. Het kost ons zelfs de grootste moeite, om het bestaande program zo af te werken, dat wij ieder jaar onze leden één deel van de Werken kunnen doen toekomen. Feitelijk is de toestand nu al zo geworden, dat wij zonder subsidies van buiten niet meer uit de voeten kunnen. En dat terwijl ons ledental zeker niet ongunstig genoemd mag worden: 667 leden in Nederland en 98 buitenlandse leden, in totaal dus 765 leden, dit is een aantal, dat wij in jaren niet hebben gehad. Een feit blijft echter, dat dit ledental dubbel zo groot zou moeten zijn, om ons in staat te stellen, zoals wij vroeger altijd gewoon waren, met de opbrengst van de contributies de kosten van onze tegenwoordige uitgaven -
dus zonder de B. en M. - te dekken. Een feit blijft dus ook, dat onze leden aan uitgaven van het Genootschap ongeveer voor het dubbele van hun contributie ontvangen. Toch blijft Uw bestuur afkerig van contributieverhoging, het kent uit eigen ervaring de financiële moeilijkheden van de Nederlandse intellectuelen. Dit neemt niet weg, dat ik gaarne nogmaals deze gelegenheid wil aangrijpen, om U op de bestaande mogelijkheid Uw contributie vrijwillig te verhogen wil wijzen. Een klein aantal Uwer heeft dit reeds gedaan en wij zijn hun hiervoor zeer dankbaar; het is moge- | |
| |
lijk, dat vele anderen alleen maar vergeten waren, dat deze mogelijkheid bestond, vandaar dat ik er hen vandaag, nu de betaling van de contributie weer in het zicht komt, weer eens aan heb willen herinneren.
U merkt, dames en heren, hoezeer Uw voorzitter door de financiële problemen van het Genootschap in beslag is genomen. Hij zou er haast door vergeten, om U een hartelijk welkom op deze Algemene Vergadering toe te roepen. En toch ligt niets hem verder dan dit welkom te vergeten. Want dit jaarlijks contact met onze leden, het enige directe contact, dat Uw bestuur met hen heeft, wordt door ons zeer gewaardeerd. Uw grote opkomst, ook ditmaal weer, is ons een aanwijzing, dat ook door U deze samenkomst op prijs wordt gesteld, en een aanmoediging tegelijk, om op deze weg te blijven voortgaan.
Ons bestuur heeft het afgelopen jaar twee grote verliezen geleden: Prof. Dr S. van Brakel en Mr A. le Cosquino de Bussy zijn overleden. Beiden waren zeer markante persoonlijkheden, beiden ook hebben een eigen plaats gehad in ons midden. Van Brakel is jaren lang lid geweest van het Utrechts bestuur, eerst als 2de secretaris, daarna als vice-voorzitter en toen hij in 1935 de wens te kennen gaf van over te gaan naar het Algemeen bestuur heeft deze positieverandering in zijn contact met het Utrechts bestuur nauwelijks wijziging gebracht. In het bijzonder na de oorlog woonde Van Brakel onze maandelijkse vergaderingen zo geregeld bij, interesseerde hij zich zo intens voor alle lopende zaken, dat wij, eerlijk gezegd, helemaal vergeten waren, dat hij formeel geen lid van het Utrechts bestuur meer was. Van Brakel was een heel bijzondere figuur in ons kleine kringetje als juristhistoricus, maar bovenal als mens. Intelligent, scherpzinnig, gevat, met een sterk geheugen voor details, vooral van personalia, een zeer onderhoudend causeur, ouderwets hoffelijk als weinigen, bereid om te luisteren naar andermans opvatting, maar tegelijk een man met een uitgesproken eigen mening, een vriend in de volle zin des woords, maar in de verste verte geen allemansvriend. Maar bovenal zal ik Van Brakel altijd blijven zien, ook in ons kleine kringetje, als een wijs man. Aan die wijsheid vooral ontleende hij het grote gezag, dat hij in onze kring bezat, het was de mens Van Brakel, veel meer nog dan de geleerde, die zijn plaats in ons bestuur tot een geheel eigene maakte; het is de herinnering aan deze mens, die bij ons zal blijven voortleven. Ik persoonlijk zal hem altijd dankbaar blijven voor zijn vriendschappelijke
| |
[pagina t.o. 18]
[p. t.o. 18] | |
PROF. Dr S. VAN BRAKEL
| |
| |
gevoelens ten mijnen opzichte, mij betoond van het ogenblik in 1927 af, dat ik het 2de secretariaat van hem overnam, en voor alles wat ik in die 25 jaar in en buiten het bestuur van hem heb mogen leren.
Ons contact met Mr A. le Cosquino de Bussy was niet zo nauw als dit met Van Brakel is geweest. Vooral de laatste jaren heeft hij, helaas, door zijn slechter wordende gezondheid de vergaderingen van het Algemeen bestuur niet dan sporadisch bezocht. Maar zijn belangstelling voor ons Genootschap was dezelfde gebleven en zo nu en dan ontving onze secretaris nog eens zo'n briefje van De Bussy met die even merkwaardige puntige hand als gewrongen stijl, in die spottend-ironische, soms sarcastische toon, die karakteristiek waren voor deze gevoelige en o zo kwetsbare mens. Van de tegenwoordige bestuursleden ben ik de enige, die hem nog heeft meegemaakt in het Utrechts bestuur. Ik zie hem nog voor mij, zoals hij op onze vergaderingen zat, een van zijn befaamde zwarte brazilianen in zijn mond, heel lang zwijgend luisterend, terwijl er dan opeens die spot-tinkeling in zijn ogen kwam en hij middenin een zwaarwichtige discussie plotseling een gekruide anecdote vertelde. Ik hoor hem nog het toen nog gebruikelijke jaarverslag van de 1ste bibliothecaris voorlezen. Het kostte altijd veel moeite, om dit stuk uit zijn handen te krijgen, want De Bussy werkte langzaam, hij vijlde eindeloos aan de stijl ook van het kleinste en onbelangrijkste product van zijn pen, maar als hij het dan eindelijk klaar had, dan was dit op zichzelf simpele en vervelende verslag tot een klein meesterstukje van ernst en luim geworden. En de brieven, die hij later, toen hij na zijn benoeming tot Gemeente-archivaris van Amsterdam lid van ons Algemeen bestuur was geworden schreef ter aanbeveling van candidaat-leden! Kostelijke brokjes Nederlands proza vol geestige en rake typeringen. Ook de nagedachtenis van De Bussy zullen wij in dankbare herinnering houden.
Tenslotte betreurt ons bestuur ook het heengaan, gelukkig echter in levende lijve van Jhr Dr Graswinkel, die, nu voor hem het ogenblik gekomen is om zijn functie van Algemeen Rijksarchivaris neer te leggen, de wens te kennen heeft gegeven ook het lidmaatschap van ons Algemeen bestuur neer te leggen. Wij hebben gemeend deze wens van de heer Graswinkel te moeten eerbiedigen. Gaarne grijp ik deze gelegenheid aan ten eerste om de heer Graswinkel zeer hartelijk te danken voor alles wat hij in het belang van ons Genootschap heeft gedaan en voor de vriend- | |
| |
schappelijke en hulpvaardige wijze, waarop hij steeds met ons heeft samengewerkt en ten tweede om de wens uit te spreken, dat zijn otium cum dignitate nog menig werkzaam en gelukkig jaar moge duren.
Gedurende het afgelopen jaar heeft U nog geen uitgave van ons Genootschap mogen ontvangen, zelfs het gebruikelijke Verslag van onze vorige Algemene Vergadering met toebehoren is nog niet verschenen. Dit laatste vindt zijn oorzaak in de door ons bijzonder betreurde omstandigheid, dat het ons niet heeft mogen gelukken om Prof. Dr E. Strubbe zo ver te krijgen, dat hij ons de tekst van zijn voordracht toezond. Hij had die tekst op de vergadering practisch gereed bij zich, hij wilde voor de druk alleen nog een paar kleine aanvullingen maken, naar hij mij bij zijn vertrek verzekerde, waarvoor hij aan 14 dagen genoeg meende te hebben. Helaas zijn deze 14 dagen door onopgehelderde oorzaken nu reeds een jaar geworden en Prof. Strubbe is nog niet gereed. Waar de andere spreker op de vorige Alg. Vergadering, Prof. Rüter ons van te voren gezegd had, dat van zijn rede in het Verslag alleen een kort uittreksel zou kunnen worden opgenomen, meenden wij, dat het geen zin had om nu de voordracht van Prof. Strubbe niet beschikbaar was, een afzonderlijk Verslag van deze Alg. Vergadering te laten drukken. Het is onze bedoeling, om in het Verslag van de Alg. Vergadering van dit jaar de rede van de voorzitter bij de aanvang van de vorige bijeenkomst benevens het overzicht over de financiën, dat in het vorige verslag had behoren te staan mede op te nemen; wij hebben er ons intussen van te voren van vergewist, dat de beide sprekers van vandaag hun respectievelijke teksten persklaar bij zich hebben. Bovendien - maar nu ga ik U iets zeggen, wat zelfs voor de meeste leden van het Utrechts bestuur nog iets onbekends is - is het mijn voornemen het bestuur voor te stellen, om twee van de vier artikelen voor onze Bijdragen en Mededelingen, die nu al enkele jaren in ons bezit zijn bij dit Verslag op te nemen en hetzelfde het volgend jaar te doen met de beide resterende stukken. Op deze wijze kunnen wij met niet al te veel kosten - ik kijk maar niet naar het gezicht van onze
penningmeester - onze reeks van de B. en M. weer voortzetten, iets, dat niet alleen een verheugenis zal zijn, naar ik hoop, voor onze leden, maar ook van groot belang voor ons ruilverkeer met andere genootschappen. Maar nogmaals, dit is nog slechts een denkbeeld van mij, dat het Utrechts bestuur en in het bijzonder ook het vetorecht van onze penningmeester nog moet passeren.
| |
| |
Hoewel het werk aan de Thorbecke-uitgave dit jaar geregeld is voortgegaan en zo goed is gevorderd, dat het eerste deel binnen afzienbare tijd het licht zal kunnen zien, wanneer zich niet opnieuw moeilijkheden van bijzondere aard voordoen, is de oorspronkelijke verwachting van bewerkster, Mevrouw Dr J. Brandt-Van der Veen, en bestuur, dat dit deel U dit jaar zou kunnen worden toegezonden niet in vervulling kunnen gaan. Wij hopen en vertrouwen echter, gelijk gezegd, dat dit eerste deel, bevattende de correspondentie van J.R. Thorbecke uit zijn jeugdjaren, in 1954 in Uw bezit zal komen.
Mej. Dr M. Simon Thomas is met haar bewerking van de uitgave van het Archief-Van der Meulen ook nog niet zover gevorderd, dat zij het handschrift van het eerste deel bij ons heeft kunnen inleveren. Zij houdt geregeld contact met onze secretaris en ons bestuur vertrouwt, dat deze nuttige samenwerking ook de laatste moeilijkheden, die aan de voltooiing van dit eerste deel nog in de weg mochten staan uit de weg zal weten te ruimen.
Het vorig jaar heb ik U kunnen mededelen, dat een Amerikaans historicus, Dr H.H. Rowen ons ter uitgave aangeboden had de ‘Relation de son ambassade’ van de Franse gezant in Den Haag, Pomponne, uit de jaren 1669-'72, waarbij hij ons tevens in het vooruitzicht had gesteld, dat deze uitgave in haar geheel zou kunnen worden bekostigd met Amerikaanse subsidiën en dat wij dit aanbod in beginsel hadden aanvaard onder voorwaarde, dat de geopperde mogelijkheid werkelijkheid zou worden. In de afgelopen weken hebben wij bericht van Dr Rowen gehad, dat het hem inderdaad is gelukt, om het volle bedrag, dat naar onze berekening met deze uitgave gemoeid is, door subsidies te vinden. Het manuscript, dat reeds eerder in ons bezit was, is door ons medebestuurslid, Prof. Geyl, nagezien en aan Dr Rowen teruggezonden, opdat deze naar zijn aanwijzingen nog enige veranderingen en verbeteringen kan aanbrengen. Zodra dit dus is terugontvangen kan het ter perse worden gelegd en, naar wij verwachten, het volgend jaar als een extraatje aan U worden toegezonden.
Alles met elkaar kan ik dit overzicht dus op een opgewektere toon eindigen dan waarmee ik ben begonnen. Om nog even in deze lijn door te gaan wil ik eindigen met een gelukwens en wel aan onze eerste sceretaris met zijn benoeming tot hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Utrechtse universiteit, een gelukwens, die zich ook uitstrekt tot zijn gezin, dat hem nu wat meer in zijn midden zal hebben, en ook tot ons Genootschap, dat door deze benoeming erop zal kunnen rekenen,
| |
| |
dat Prof. Kernkamp voor de functie van 1ste secretaris, die hij zo voortreffelijk waarneemt - wie kan daar beter over oordelen dan de voorzitter - behouden zal blijven.
Onder het uitspreken van de wens, dat ook deze bijeenkomst weer even geslaagd moge zijn als zijn voorgangers, verklaar ik deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor geopend.
Hierna geeft de Voorzitter het woord aan Prof. Dr D.Th. Enklaar.
|
|