Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 67
(1949)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Claes Kniphof
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aantal tot heden geheel onbekende stukken, die vooral verrassend zijn voor de gebruiker van de Hanserecesse, die wel de indruk gekregen moet hebben, dat Christiaan hier rijkelijk steun, zij het dan in 't geheim, verleend werd en dat de Hollandse gedeputeerden naar de Hanzedagen de ondankbare taak opgelegd was om een kromme zaak recht te praten. Het blijkt hier immers duidelijk, dat de centrale regering van de Nederlandse gewesten van de aanvang af een duidelijke houding aangenomen heeft, hoezeer ook belemmerd door de morele steun en bescherming, die Christiaan II van zijn zwager Karel V ontving.
Allereerst iets over de herkomst van de hier gepubliceerde stukken. Nadat Vincent Cornelisz van Myerop, die het charterbewaarderschap van Holland een halve eeuw met ere vervuld had, was overleden, werd de functie opgedragen aan VigliusGa naar voetnoot1) en de waarneming van het ambt aan de schoonzoon van de overleden functionaris, de rekenmeester Vincent Damaesz. van DroegendijckGa naar voetnoot2). De overdracht zou verricht worden door Mr Cornelis Suys, raad in het Hof van Holland, die in 1552 een uitmuntende inventaris opstelde en na het kort daarop gevolgde overlijden van Vincent Damaesz. blijvend met het substituut-charterbewaarderschap belast werdGa naar voetnoot3). De ingewikkelder vorm, die het landsbestuur tijdens het Oostenrijkse Huis aangenomen had, was de oorzaak geweest, dat zich behalve in de officiële charterkamers ook archiefstukken hadden opgehoopt in de woningen van allerlei personages, die de regering in ambten en commissies gediend hadden. Deze stukken had de regering, geleid door een groeiend archief-begrip, dat niet alleen vraagt naar het eindresultaat, maar ook naar het verloop van een zaak, bij de dood van de betrokkene in beslag doen nemen en deze ‘mortuaires’ namen in het huis van de weduwe van de kanselier Pierre Vereycken zoveel plaats in, dat zij aan Viglius moest verzoeken de stukken van haar over te nemen - iets waarin Viglius geen lust had. Hij kreeg gedaan, dat op 19 Mei 1553 twee deskundigen, Mr Matthijs Strick, secretaris in de Conseil-Privé, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jeronimus Boot, secretaris in de Raad van Brabant, opgedragen werd de stukken te inventariseren en te verdelen over de bestaande charterkamers en rekenkamersGa naar voetnoot1). Zo ontving Cornelis Suys als zijn aandeel de stukken betreffende de Noordelijke gewesten en hij nam het respect des fonds wel in acht: hij schreef de stukken onder de naam van de persoon, van wie ze afkomstig waren, in zijn reeds voltooide inventaris van de charterkamers. De grootste hoeveelheden waren afkomstig van HoogstratenGa naar voetnoot2), DublioulGa naar voetnoot3), CarondeletGa naar voetnoot4) en Vincent Cornelisz.Ga naar voetnoot5). Helaas is door latere verwaarlozing de oude orde en zeker ook een deel der stukken verloren gegaanGa naar voetnoot6), alleen met veel geduld zijn J.K. BondamGa naar voetnoot7) en Dr. P.A. MeilinkGa naar voetnoot8) er in geslaagd een deel van het bewaard geblevene op de inventaris-Suys te identificerenGa naar voetnoot9). Voor ieder, die begrijpt hoezeer Hoogstraten, Dublioul en Carondelet, als naaste medewerkers van de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, in de zaak-Christiaan II betrokken geweest moeten zijn, zal het nu ook duidelijk zijn, hoevele stukken betreffende Christiaan II onder de gedeponeerde papieren van de Hollandse charterkamer verzeild konden raken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een merkwaardig complex vormt de verzameling stukken afkomstig van Thomas Holste, kameraar van Christiaan II, in onze collectie verzeild via Hoogstraten, die ze in beslag deed nemen, toen de Brusselse regering na Christiaans vertrek in 1531 de belangen behartigde van zijn in de Nederlanden achtergelaten dochter Dorothea.
Nadat Christiaan II in 1523 naar de Nederlanden was gevlucht, hadden zijn aanhangers alleen op Gotland onder aanvoering van de onversaagde Severyn Norby stand kunnen houdenGa naar voetnoot1). De onenigheid tussen de Hanzesteden en Denemarken onder zijn nieuwe koning Frederik van Holstein, oom van Christiaan, had de positie van Norby slechts versterkt en zo kon Christiaan in 1524 uit Duitsland van zijn mislukte ondernemingen en zijn bezoek aan Luther teruggekeerdGa naar voetnoot2), terecht zijn hoop op Norby vestigen, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeker de steun van de Deense burgerij en de plattelandsbevolking zou krijgenGa naar voetnoot1). De inval door Norby vanuit het oosten beraamd en inderdaad in 1525 op Schonen uitgevoerd, moest vanuit het westen ondersteund worden en Christiaan, die reeds ondervonden had, hoe weinig gehoor zijn klachten bij ‘tante Margaretha’ vondenGa naar voetnoot2), zond zijn gezanten naar elders: Cornelis de Schepper naar Karel V in SpanjeGa naar voetnoot3) en Alexander Kynghorn, zijn lijfarts, - een Schot van geboorte - naar SchotlandGa naar voetnoot4). Intussen werden in de Nederlanden reeds maatregelen genomen. Zogenaamd om naar Spanje over te steken verbleef Christiaan reeds in het najaar van 1524 te Veere bij Adolf van BourgondieGa naar voetnoot5). Toevallig werden daar ook allerlei transacties betreffende schepen afgeslotenGa naar voetnoot6) en Lambert Andersen, een kanunnik uit Ribe, reisde uit Zeeland over Bergen op ZoomGa naar voetnoot7) naar AmsterdamGa naar voetnoot8) om behalve nieuws uit het vaderland ook geschut, ammunitie, victualiën en ervaren zeelui op te doen. Hij moet zich haasten, want Norby's | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beden om hulp worden dringendGa naar voetnoot1). Het gaat allemaal erg geheimzinnig, maar langzamerhand wordt het duidelijk, dat men te Vere of Arnemuiden met medewerking of althans met toelating van de admiraal Adolf van Bourgondië en de rentmeester Bewesterschelt, Adolf HerdinckGa naar voetnoot2) bezig is een groot galjoen uit te rusten om daarmede de actie van Norby te ondersteunen. Lambert Andersen, de kanunnikGa naar voetnoot3), zal aanvoerder zijn en terzijde gestaan door de jeugdige Claes Kniphof, stiefzoon van de rijke burgemeester en muntmeester van Malmö, Jörgen Kock. Claes' moeder, Sidse Kortzdatter, was een ondernemende koopvrouw. De zoon uit haar eerste huwelijk, die in 1521 op één en twintigjarige leeftijd in dienst van Christiaan II was getreden, werd voortdurend van huis uit ondersteund, want de dienst bij de eeuwig in de schulden stekende koning was meer eervol dan lucratief. Aan Claes, die zich door zijn karakter bij het Deense Hof zeer bemind gemaakt had, was door Christiaan een wapen verleendGa naar voetnoot4). Zoo gaat ook de onderneming, waarvan Claes door de speling van het lot het middelpunt zal worden, uit een magere beurs: 's Konings secretaris, Hans Bayreuth, die ook mede zal gaan om volgens opdracht van zijn meester eens een paar schrammen op te doen, moet eerst nog trachten van de koning een ducaat los te krijgen om zijn verpande ‘rock’ te kunnen lossen en aan de koningin vraagt hij een paar hemden, want hij heeft er slechts één, dat in flarden hangt en vindt het toch wel wat erg om zonder hemd de zee op te gaanGa naar voetnoot5). Ondanks alle geheimzinnigheid wordt het plan toch in Holland bekendGa naar voetnoot6) en de koopmanswereld komt in rep en roer. De Hollanders zijn terecht bevreesd, dat door de onderneming | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Christiaan, de toch al twijfelachtige vrede met de Wendische steden van de Duitse Hanze geheel verstoord zal worden. Aart van der Goes, de landsadvocaat van Holland en Andries Jacobsz., de pensionaris van Amsterdam, reizen naar het Hof te Mechelen om te bewerken, dat de uitvaart verhinderd zal wordenGa naar voetnoot1). De landvoogdes stelt de schepen onder arrest en Christiaan belooft aan Carondelet en Van der Goes, die naar Lier gestuurd zijn, dat de schepen binnen zullen blijven. Andersen wordt door de rentmeester Adolf Herdinck, op de hoogte gebracht van de actie van de Hollanders en de steun, die ze aan het Hof vinden. Van Arnemuiden uit bericht mr. Lambert op 21 Februari aan zijn heer, dat het galjoen zeilree ligt en zodra het goed weer is, zal uitvarenGa naar voetnoot2). Dit moet kort daarna geschied zijn, want op 5 Maart vernemen Andries Jacobsz en Aert Van der Goes te Mechelen, dat het schip voor het Vlie ligt en alles neemt wat in- en uitvaart, uitgezonderd onderdanen des Keizers. Excuus wordt gezonden aan Lübeck c.s.Ga naar voetnoot3) en Amsterdam krijgt volmacht het schip met geweld te nemen. Men ziet daar evenwel geen kans toe en door het Hof wordt Christiaan, die beweerd heeft, dat de kapers van hem geen commissie hebbenGa naar voetnoot4) - in strijd met de waarheid overigens - gedwongen zijn mannen terug te roepen. De uitgevarenen - die alleen door de ongunstige wind gedwongen voor het Vlie liggen, en door de landsregering tot zoorovers verklaard zijn - stellen enige condities o.a. kwijtschelding van straf. Als aan deze conditie eindelijk is voldaan, is de wind gedraaid en voordat de Amsterdammers met hun brieven van pardon gearriveerd zijn, zijn ‘dese | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeven mitte Gallion gezeylt in zee’. Te Mechelen krijgen de heren nu door, dat Christiaan ze bedot heeft - er ontstaat nog een vermakelijke kijfpartij tussen de raadslieden van de landvoogdes en de heren uit Holland over de vraag, aan wie deze ongelukkige gang van zaken geweten moet worden. Christiaan bewijst nog eens zijn onschuld door een attestatie over te leggen van Kardinaal Wolsey, waarbij deze verklaart, dat de gevluchte Deense koning tijdens zijn verblijf in Engeland in 1523 niets heeft gedaan om het handelsverkeer van de Hanzesteden en Denemarken met Engeland te bemoeilijkenGa naar voetnoot1). De kapers hebben in het Vlie een goede buit behaald: binnen acht dagen zeven of acht kleine schepen met koren of haverGa naar voetnoot2). De inhoud van de schepen verkopen ze aan die van Kampen. In die stad heeft Christiaan een verbindingsman: Jorien Hansen, oud-voogd van Bergen, die, burger van Kampen geworden, met het stadsbestuur op de beste voet staatGa naar voetnoot3). De gevangen schepen met de bemanning worden tegen een losprijs vrijgegeven, behalve een hulk, toebehorende aan de moeder van Claes Kniphof. De hulk wordt het tweede schip van de kapervloot. Het gaat nu in de richting van Noorwegen. Voortdurend blijven ze voor het Skagerrak kruisen en vangen daar een rijke buit. En passant proberen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze met weinig succes de Deutsche Brücke te Bergen in brand te steken; een paar rijke abdijen in die buurt worden geplunderdGa naar voetnoot1). In Schotland kunnen ze komen ‘buten en paerten’Ga naar voetnoot2). Terwijl zijn mannen de ‘peuthpfenning’ met de Schotse hoeren verterenGa naar voetnoot3), organiseert Mr Lambrecht de hulpactie voor Norby. Hij ruilt de hulk voor een sneller schip, koopt er een schip bij: ‘de Jacht’ en werft 300 man Schotse hulptroepen. De koning van Schotland zegt meerdere hulp toeGa naar voetnoot4). Weer in zee gestoken, in de richting Noorwegen, raken ze op Pinksterdag met vijf grote hulken uit Danzig in gevecht, waarbij vele mannen sneuvelen, o.a. de kanunnik-kaperkapitein Lambert Andersen. Het commando komt nu aan Claes Kniphof alleen. Met een vloot van nu al zes schepen ligt Kniphof bij FleckeröGa naar voetnoot5) om de Lübeckse Bergenvaarders op te vangen. De landbevolking is de zeelui uitstekend gezind: nog steeds voelt het gewone volk het meest voor Christiaan. De beloofde hulp van de Schotse koningGa naar voetnoot6) blijft uit en de steun aan Norby is ook overbodig geworden. Diens onderneming loopt mis: te Landskrona reeds negen weken belegerd, begint hij, handig gebruik makend van de woede der Denen over het optreden van de Lübeckers op Gotland, onderhandelingen, die op 28 Juni tot een voor Norby zeer gunstig einde komenGa naar voetnoot7). De geest op de kapervloot wordt minder goed. Voortdurend dreigt verraad en de Schotse huurtroepen blijken een onbetrouwbaar element. In Schotland teruggekeerd probeert men zich van de Schotten te ontdoen, wat, in verband met de afrekening van de soldij, nogal moeilijkheden oplevert. Ook door andere oorzaken is nu de stemming in Schotland voor Christiaans mannen er niet beter op geworden. Op de Hanzedag te Lübeck op 13 Juli was besloten aan de koning van Schotland te laten weten, dat, indien aan Kniphof het verkopen van de buit in de Schotse havens toegestaan werd, de Hanzesteden genoodzaakt zouden zijn Schotse kooplieden en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun goederen te arresterenGa naar voetnoot1). Hamburg had reeds eerder in deze geest geschreven, wat Schotse kooplieden weerhouden had om naar het Oosten te varen. Een gezant van Frederik, de verkozen koning van Denemarken, is ook in Schotland aangekomen. In de verwarde toestand te Edinburgh komt het tot vechtpartijen, waarin enige van Kniphofs mannen, o.a. de reeds genoemde secretaris Hans Bayreuth, ernstig worden gewondGa naar voetnoot2). De stemming is nu zo slecht geworden, dat Kniphof en zijn mannen niets overblijft dan te vertrekken. Waarheen?
Wij dienen nu onze aandacht te verplaatsen naar Christiaan, die te Lier het verloop der gebeurtenissen geduldig af moet wachten. Bereikt Cornelis de Schepper eerst weinig voor zijn heer aan het Spaanse Hof, na de successen die Karel V op Frans I behaald heeft, is de keizer genegen daadwerkelijke hulp aan zijn zwager te verlenen, mede tot versterking van de positie van zijn huis. Juist als Margaretha één van de vele verzoeken van Christiaan om bijstand, nu aan de actie van Norby, heeft afgewezen, komt de brief van Karel V, waarbij hij toestemming geeft om ten behoeve van Christiaan brieven te doen depecheren, waarin alle inwoners der Nederlanden toegelaten wordt Christiaan bij te staan en aan alle bondgenoten van Christiaan saufconduit in de Nederlanden wordt verleendGa naar voetnoot3). De uitvoering van deze maatregel blijft, ondanks de aandrang van ChristiaanGa naar voetnoot4), achterwege. Margaretha meent het belang van de Nederlanden voor te moeten laten gaanGa naar voetnoot5). De Nederlandse raden, meest Christiaan niet al te best gezind, zullen Margaretha de argumenten wel aan de hand doen, waarop ze haar weigering kan baserenGa naar voetnoot6). Voor zijn vertrek naar Spanje heeft de keizer zijn tante op het hart gedrukt alles te vermijden, wat de landen van herwaarts over in oorlog kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen. Voorts kunnen deze landen de handelsbetrekkingen met het Oostzeegebied, die door Christaans optreden verstoord worden, niet missen. Tenslotte is het bekrachtigen van in Spanje uitgevaardigde brieven door het hoofd van de Nederlandse conseil buiten alle gebruiken. De landvoogdes gaat nog verder dan deze weigering: ze doet bij Karel ernstig haar beklag over de houding van Christiaan en het optreden van zijn kapers onder Kniphofs leidingGa naar voetnoot1). Maar Christiaan voelt zich door 's keizers brieven voldoende gesterkt en roept brutaalweg zijn schepen uit Schotland terug. In Schotland wordt Kniphof door de hopman Jörgen Stegentin een bevelGa naar voetnoot2) overhandigd van Christiaan II om, indien hij voldoende volk kan werven, Norby te hulp te komen. Anders moet hij ‘lopen up de Masse ofte vor de Zuderzehe vor dat Vlii, ofte bij der Masse lycht eyn haven, het Mardep, der Delffte haven’. Hij moet oppassen de Lübeckers en Hamburgers uit de weg te gaan, op 's keizers stromen geen schepen aanhouden en niet landen voor hij een vrijgeleide heeft ontvangen. De hulp aan Norby is al overbodig geworden, dus volgt Kniphof het tweede deel van het gegeven bevel op. Hij komt 15 Augustus voor Goeree en stuurt een dienaar met een beleefde credentiebriefGa naar voetnoot3), van de hand van Hans Bayreuth, naar het stadsbestuur om vrijgeleide te verzoeken. Het gevraagde vrijgeleide kan het stadsbestuur niet verlenen, overigens is het de kapers niet slecht gezind: ze brengen negotie en dan is het al lang goed. Te Antwerpen had Christiaan een ‘factor’, de koopman Hendrik van LithGa naar voetnoot4). De geroofde goederen worden hem in kleinere schepen aangevoerd, waartegen hij weder oorlogstuig en victualiën levert. Alles zou in stilte verlopen zijn, hadden niet die tussen Goederede en Antwerpen heen en weer varende scheepjes geweigerd de gewone grafelijke tol te betalen. Over deze weigering richt de tollenaar van Yersekeroord een request tot de Rekenkamer in Den HaagGa naar voetnoot5). Zo krijgt men er in Den Haag lucht van, wat te Goeree gaande is. Door de Graaf van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoogstraten als stadhouder van Holland wordt de baljuw van Brielle en Voorne, tevens raad in het Hof van Holland met name Mr Andries Bronchorst, op 27 Augustus naar Goeree gezonden om poolshoogte te gaan nemen. De dag na zijn aankomst schrijft Mr Andries van Hoochstraten zijn eerste bevindingen en het blijkt al dadelijk, dat de verhouding tussen kapers en magistraat van Goeree hoogst gemoedelijk is: de avond brengen burgemeester en schepenen vrolijk door aan boord van de kaperschepen en de Goereese kooplui willen ook wel wat aan de kapers verdienen. Wat hij aan proviand niet uit Antwerpen kan krijgen, kaas en bier, neemt Claes tegen betaling uit voorbijvarende schepenGa naar voetnoot1). De derde dag treedt Mr Andries in bespreking met de kapiteinen en het blijkt duidelijk, dat deze volkomen te goeder trouw zijnGa naar voetnoot2). Het zal voor de eenvoudige varensgast ook moeilijk te vatten geweest zijn, waarom of de keizer zijn zwager steun toezegt en de tante van beide heren, als landvoogdes, die steun weigert en 's konings dienaren zelfs niet in de havens wil toelaten. In den Haag teruggekeerd, brengt Mr Andries een uitvoerig rapport uit, waarin hij alles wat hij reeds aan de stadhouder per brief berichtte, samenvatGa naar voetnoot3). Het verhaal dat Christiaan als non verkleed door Brabant is getrokkenGa naar voetnoot4) en aan boord van de schepen is geweest, moet Mr Andries ontkennen. Francois Cobel, raad-extra-ordinaris moet naar de admiraal Adolph van Bourgondië die, op grond van zijn oude vriendschap met Christiaan, niet van plan is tegen diens kapiteinen op te treden, maar toch niet kan nalaten Cobel weg te zenden met schone beloften en een beleefd briefjeGa naar voetnoot5) aan de landvoogdes, die juist te Den Haag vertoeft. Ze vond het nodig ook Christiaan zelf weer eens over de zaak te doen aanspreken en zond daartoe op 26 Augustus Mr Gerard Mulart met een uitvoerige instructieGa naar voetnoot6) naar Lier. Mulart moet nog eens aan de koning duidelijk maken in welke gevaren hij deze landen brengt. Beweert de koning weer, dat Kniphof niet op zijn bevel handelt, dan kan Kniphof's brief aan die van Goeree als bewijsstuk dienen. Wenst de koning zelf geen maatregelen te nemen, dan moet de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landvoogdes optreden, maar ze kan dan ook niet meer voor 's konings veiligheid in deze landen, die hij misbruikt, instaan. Op 28 Augustus heeft Mulart zijn onderhoud met Christiaan, met weinig succes: hij stelt op listige wijze voor het terugroepen van Claes drie voor de landvoogdes onuitvoerbare voorwaarden en wat zijn saufconduit in deze landen betreft: die heeft hij van zijn zwager de keizer, aan wie ook Margaretha gehoorzaamheid verschuldigd isGa naar voetnoot1). Daar intussen te Goeree alles maar zijn gang gaatGa naar voetnoot2), wordt te den Haag een formele zitting van de Conseil Privé gehouden, teneinde de maatregelen, die de regering dient te nemen, te beramen. Het uitvoerig advies van de ConseilGa naar voetnoot3) is de landvoogdes tot richtsnoer voor haar maatregelen geweest, zoals de door Carondelet in de marge gemaakte aantekeningen uitwijzen. Allereerst moet nagegaan worden, wie aan Kniphof en zijn trawanten vivres en oorlogstuig geleverd hebben. De medeplichtigheid van Hendrik van Lith te Antwerpen komt aan het licht. Hij wordt gevangen gezet, wat het stadsbestuur een woedende brief van Christiaan bezorgtGa naar voetnoot4). De heren van Antwerpen laten het er niet bij en doen hun beklag bij hogerhand en Christiaan heeft er van de landvoogdes een reprimande over te incasserenGa naar voetnoot5). Intussen kan Van Lith brommen. Gedeputeerden van Christiaan komen bij de landvoogdes voor hem op: in een roerend verzoekschrift pleiten ze voor de onwetende halsGa naar voetnoot6). De procureur-generaal van Brabant wenst Van Lith voor de raad van dat gewest te slepen, maar dat achten de stadsbestuurders van Antwerpen in strijd met hun souvereiniteitGa naar voetnoot7). Tenslotte komt Van Lith, nadat hij een jaar gezeten heeft, er af met vrijspraak, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvoor heel wat woorden nodig warenGa naar voetnoot1). Ook de door de conseil geadviseerde publicaties in verschillende steden tegen KniphofGa naar voetnoot2) en zijn mannen hadden plaats en overnieuw worden enige raadsheren naar Christiaan gezonden: Mr Gerard Mulart wordt dit keer vergezeld van Jehan le Sauche, secretaris in de conseil-privé en hun instructie is uitvoeriger dan men mogelijk zou achtenGa naar voetnoot3): de hele misère van Christiaans verblijf in de Nederlanden passeert de revue. Indien mogelijk moeten de heren ook met de koningin afzonderlijk praten: zij heeft invloed ten goede op de koning. Deze zending heeft al even weinig resultaat als de vorige: zowel bij koning als bij koningin krijgen de heren de kous op de kopGa naar voetnoot4). De ‘practijken’, die de admiraal van de Zuiderzee en de baljuw van BrielleGa naar voetnoot5) met de zeelui van Claes Kniphof moeten ondernemen, hebben meer succes. Een van de schippers, Joachim Wandelman, weten ze mee te tronen naar Den Haag en op 29 September neemt de audiencier Du Blioul de man een verhoor af. Het verslag van dit verhoorGa naar voetnoot6) is een prachtige bron voor onze kennis van de tocht: het geeft interessante bijzonderheden van de toestanden op de kaperschepen en bovendien de kijk op het geval van een deelnemer te goeder trouw aan de onderneming. Aan Joachim Wandelman wordt door de landvoogdes gratie verleend, wat de goedkeuring van Amsterdam niet kan wegdragen: Joachim wordt te Amsterdam aangesproken door een Danziger, die van Kniphof schade heeft geleden, maar de aangesprokene beroept zich op de hem verleende remissie en abolitie. Amsterdam vreest, dat men het nu in de ‘Oosterse’ steden op onschuldige Amsterdamse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kooplieden zal verhalenGa naar voetnoot1). De Staten van Holland vragen aan de landvoogdes, dat zij aan de Oosterlingen de vergoeding van de door Kniphof geleden schade formeel zal verzekerenGa naar voetnoot2). Wat de Hollanders te Lübeck te hunner verontschuldiging allemaal hebben aangevoerd kan men elders vindenGa naar voetnoot3), maar waarschijnlijk als gevolg van de troepenzending van Gorkum uit, verlieten de schepen Goeree. Kniphof heeft van zijn koning bevel ontvangen zich te begeven naar de ‘Wester-Emze under Frezlandt’, om daar troepen in te nemen, nadat ze door Jörgen Stegentin beëdigd zijn. Ze moeten dan Helgoland in alle stilte passeren en bij avond de troepen in Noorwegen doen landenGa naar voetnoot4). De aanvoerders zijn van nieuwe commissies voorzienGa naar voetnoot5), en Jorien Hansen uit Kampen is hen als helper toegevoegd, maar hij heeft nogal bezwaren tegen de ondernemingGa naar voetnoot6). Ze zetten koers naar Oostfriesland, vanouds als toevlucht voor zeerovers zeer in trekGa naar voetnoot7). Tevoren waren de heren op keurige wijze door Christiaan bij graaf Edzard van Oostfriesland geïntroduceerdGa naar voetnoot8). Voordat ze aan land gaan, sturen ze Hans Bayreuth met een door hemzelf geschreven, en door Kniphof als admiraal en Jörgen Stegentin als hopman getekende credentiebriefGa naar voetnoot9) naar de graaf. Ze worden toegelaten op de Oostereems en beginnen troepen te werven. Intussen laat de landvoogdes het er niet bij zitten en maakt aan graaf Edzard bekend, dat hij zeerovers herbergt, maar deze beroept zich op het generaal mandaat des keizers en laat duidelijk merken, dat hij maling heeft aan de landvoogdes der NederlandenGa naar voetnoot10). De landvoogdes en ook de kanselier Carondelet richten vanuit Den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bosch nog eens vertogen tot Christiaan en zijn vrouw om aan de actie van Kniphof en de zijnen een einde te makenGa naar voetnoot1), waarop Christiaan en Isabella nogal vinnig reagerenGa naar voetnoot2). Deze laatste correspondentie was overbodig geworden, want de Hanzesteden waren daadwerkelijk tegen Claes Kniphof opgetreden. Wanneer men in Zeeland nog bezig is het galjoen voor de uitvaart in gereedheid te brengen, heeft men in Lübeck reeds geruchten opgevangen van de gemaakte voorbereidingen om Norby te hulp te komen; men verwacht van Frederik van Holstein tegenmaatregelenGa naar voetnoot3). Op de dagvaart te Segeberg van 10-27 Maart komt de zaak breedvoerig ter sprakeGa naar voetnoot4). De Hollanders krijgen van alles de schuld en de slappe houding van de Denen wordt scherp gelaakt: ze staan toe, dat Kniphof door zijn stiefvader ondersteund wordt, wat van Deense zijde heftig wordt bestredenGa naar voetnoot5). Het geval wordt één van de vele twistpunten tussen de bondgenoten, die in het verjagen van Christiaan zo eendrachtig zijn geweest. Hamburg neemt op zich schepen in zee te brengen, om Kniphof te bestrijdenGa naar voetnoot6), maar wenst zekerheid, dat ook de andere belanghebbenden hun aandeel in de kosten zullen dragen: de ‘naties’ van de kooplieden te Lübeck moeten bijdragen en voor het kantoor te Bergen wordt 2000 £ opgenomen bij de vicarissen van de Mariënkerk te LübeckGa naar voetnoot7). Hamburg zelf stelt een nieuwe tol in, de z.g. roder-tol om de kosten te bestrijdenGa naar voetnoot8). Als dan na veel uitstel de vier karvelen van Hamburg kort voor Pinksteren uitvaren, zijn ze veel te laat en moeten onverrichter zake terugkeren. Hoezeer de daden van Kniphof de aandacht van de grote Hanzesteden gespannen houden, bewijst de geagiteerde brief- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wisseling gedurende de zomer van 1525Ga naar voetnoot1), en de woorden aan dit gevaar voor de koopman op de Hanzedag te Lübeck van 7 tot 29 Juli 1525Ga naar voetnoot2) besteed. De Hollandse gedeputeerden hebben het daar zwaar te verdurenGa naar voetnoot3): men eist, dat de Hollanders Kniphof van de zee zullen jagen; tot het nemen van represailles tegen de Hollandsche kooplieden wordt beslotenGa naar voetnoot4). Danzig en Reval nemen eerst een nogal neutrale houding aan, maar worden door Kniphof evenmin ontzienGa naar voetnoot5). Maatregelen worden beraamd om de uitvarende koopman tegen de kapers te beschermenGa naar voetnoot6) en Hamburg wordt opnieuw tot activiteit aangespoordGa naar voetnoot7). Van het verblijf van Kniphof bij Goeree is men uitstekend op de hoogte en als de Hanzesteden van de landvoogdes der Nederlanden machtiging hebben ontvangen Kniphof aan te pakken, ook als hij zich in de havens van de keizer bevindtGa naar voetnoot8), komt Hamburg tot nieuwe activiteit. De vier karvelen worden opnieuw uitgezonden, nu versterkt met twee boeiersGa naar voetnoot9). Op 7 October wordt Kniphof door de Hamburgers op de Oostereems bij Greetsiel gesnapt, een woedende strijd ontbrandt onder het oog van de graaf van OostfrieslandGa naar voetnoot10). Na een dappere strijd, waarbij aan beide zijden vele doden vallen, moet Kniphof het onderspit delven. Volgens de verhalen wordt 300 man zonder meer over boord gezetGa naar voetnoot11). De vier bruikbare schepen met een groot aantal gevangenenGa naar voetnoot12) worden ondanks de protesten van Graaf EdzardGa naar voetnoot13), die aangevuurd wordt door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Christiaan en IsabellaGa naar voetnoot1), mee naar Hamburg gevoerd en in triomf binnen de stad gebracht. Op verzoek van Frederik van Holstein wordt een rechtszitting gehouden, waarin Kniphof met zijn mannen, die zich zelf met hun koninklijke commissiebrieven als krijgsgevangenen beschouwen, op grond van een brief van de landvoogdes der Nederlanden, die hen eerloze zeerovers noemt, ter dood veroordeeld wordt. Claes' laatste uren worden ons treffend getekend in een lied op zijn daden en dood, door zijn biechtvader Steffen Kempe vervaardigdGa naar voetnoot2). Geheel overgegeven aan Gods wil ontvangt Claes tegelijk met vele van zijn mannen de dood door het zwaard aan de oever van de Elbe op 3 October 1525. Zijn schepen met het geschut worden ten bate van de stadskas verkochtGa naar voetnoot3). Jarenlang hing Kniphofs vaantje nog boven de preekstoel in de DomkerkGa naar voetnoot4) en deden de liederen op zijn koene daden en godzalig afsterven de rondeGa naar voetnoot5). De afloop van de tocht was voor Christiaan II en zijn omgeving een zware slagGa naar voetnoot6) en nog gedurende tien jaar werd aan de Hollanders door de Hanze de weinige medewerking die Kniphof hier gevonden had, als een ware misdaad verwetenGa naar voetnoot7). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de orde der hier gepubliceerde stukken is de loop van het verhaal gevolgd. Een chronologische lijst moge daarom hier volgen:
J.L.v.d.G. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. 1525 Maart. Rapport van Andries Jacobsz., secretaris van Amsterdam, van zijn beleid inzake het uitvaren van de Deense kapers.Eerst gesolliciteert an mijn Genadiche Vrouwe, dat de galeoen leggende in Zeelant nyet uuytzeylen en soude, noch van wegen des Conincs van Denemarcken, noch Hans Knyphoff, Meester Lambert van Rijpen, secretaris des voirseyde Conincx, gemerct, dat de Keyserlijcke Maiestewt daerdeur in een nuwe oerloghe comen souden werden (zoe 't te beduchten stonde) ende hoeren goederen gebeut ende gepaert ende de negociatie geheel ende al belet ende dat de zee vol pyraten coomen soude etc. Waeromme mijn Genadiche Vrouwe heeft tot tweemael heeft doen stellen arrest ende oeck verbieden allen officieren, zoewel in Hollant als in Zeelant, gheen vorderinge noch van vitalie, van cruyt noch anders 't voirseyde schip te doen noch doogen gedaen te werden. Desz al nyet jegenstaende is 't voirseyde scip boven arrest uuytgeseylt, coomende leggen in 't Vlie ende nemende all 't gunt van Oisten quam, uuytgesondert de goederen des Keyserlicke Maiesteyts ondersaten toebehoorende, welcke uuytseylinghe meeste part te imputeren staet Adolff Hardinck, rentmeester van Bewesterscelt, dat hij geen arrest op 't scip gedaen heeft als 't wel behoort hadde, want hij 't scip zijn roer noch zijn zeyl nyet en benam etc.
Alsoe de galeoen leggende in 't of voor 't Vlie nam al 't gunt daer inne quam oft uuyt voer, uuytgeseyt skeysers ondersaten, ende wij an mijn Genadiche Vrouwe versochten remedie, soe is de stede van Aemstelredamme toegelaten 't voirseyde schip mit cracht te overvallen ende mit de luyden te leven ende doen als mit zeerovers ende angaende de costen die de stede doen soude, soudt men nae disputeren, waermen die vinden soudt. Ende is burgermeestere Allert thuysgereyst, om 't scip te doen overvallen, mij alleen tot Mechelen, omme te solliciteren ordonnancie van 't remboursement van 't gunt de stede deburseren soude, waer toe ick nyet en konde geraken, want de bisschop van Palerme seyde altijt, dat men nae disputeren vande costen etc.
Alsoe 't nyet wel mogelijck was de galeoen mit macht te overvallen, soe is Robbert Jacobsz, burghemeestere, tot Mechelen haestelicke gecomen, begerende remedie in dese saecke. Eyntelick | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn de bisschop van Palerme met Meesters Aerent vander Goes, Joost Bets, Robbert Jacobs ende ick tot Lier gereyst ande Coninck van Denemarcken, hebbende zeer scarp beveel van mijn Genadiche Vrouwe, omme de Coninck voirseyt te seggen ende heeft de bisschop de Coninck alleen gesproken. Ende de Coninck ontkende bestelbrieff meester Lambert ende Claes Knyphoff gegeven te hebben. Eyntelick ist daertoe gecomen ende zijn brieven daeroff, zoe bij mijn Genadiche Vrouwe als oeck bijden Coninck van Denemarcken geexpedieëert, dat 't gunt zij misdaen hadden, soude vergheven wesen ende zij welverstaende, dat zij restitutie van de genomene goederen souden doen etc. Ende alsoe Goessen Reecalff ande galeoen geweest hadde ende die daer inne waren wel geneycht waren an 't lant te coomen, salvo quod non restituerent, oft indien hen seyde van restitutie, dattet te beduchten stonde, dat zij weder in zee loopen souden, soe heeft de stede mijn gesonden mit Jan in 't Hart ende Peter Zeylmaker als ostaigers ande voirseyde galeoen, hen seggende dat Allert Boelensz. ten hove gereyst was mit Heyman Jacopsz. ende Reecalf omme te verwerven an mijn Genadiche Vrouwe, waer 't mogelijck, dat zij gestelt souden werden in allen alsulcken state, als zij waeren eer zij uuyt Zeelant voeren, versouckende daeromme, dat zij mit dat schip bij Enchuysen varen souden; presenterende tot dien eynde Jan in 't Hart ende Peter Zeylmaker oistaigers, dat hen binnen middelentyden nyet misdaen ende soude werden. Ende alsoe ick hen nyet en conste verseckeren van de Oisterlinck onbescadicht te blijven, soe zijn zij in 't Vlie blijven leggen, belovende nyettemin geduerende de tijt vande handelinge nyemant te bescadigen. Ende overmits dat daer een Voecht van Bergen uuyt Noorwegen over ende wederover reysde ande Coninck van Denemarcken ende daer deur te beduchten stonde, dat de stede van Aemstelredamme de brieven van pardon mit restitutie after hielde, soe heeft de stede de selffde brieven 's anderen dach nae mijn vertreck na de galeoen an de galeoen gesonden bij Meester Jacob Bosschut ende Willem van Swol des Conincx van Denemarcken dienaer, waeroff ick alsnoch geen antwoorde en weet, ergo 't nyet gestelt.
Ende alsoe ick naderhant eyntelick bescheyt van der voirseyde saecke verstaen heb, so is waer, dat Goessen Reecalf, Heyman Jacopsz. mit Allert Boelensz. thuys van boven gecomen zijnde, hebben medegebrocht brieven van pardon van al 't gunt Claes Knyphoff cum cociis misdaen souden mogen hebben sonder mentie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te maken van restitutie gedaen te werden, sonder oeck nochtans dat zij vrij ende quyt sullen wesen van gheen restitutie te doen. Want de brieff van perdon spreken noch seggen uuyt noch inne ende heeft de stede Reecalff voirseyt, Wollebrant Dircxsz. waert in ‘de Heylige Drie Coninge’ ende mijn gesonden omme den voornoempte Meester Lambert van Rypen, Claes Knyphoff cum sociis te gheven de brief van perdon. Ende als wij bij 't Vlie gecomen waeren want zij ewech getogen waeren sonder bescheyt te laeten in 't Vlie, waermen se vinden soudt, dwelck zij mijn ende Reecalff te voeren toegeseyt ende belooft hadden te doene, ende dat zij uuytloopen souden, souden zij daeromme doen (soe zij ons geseyt hadden) dat de osterlingen de gaeten hem nyet stoppen en souden. Nyettemin hebben wij in de Noortsee mit een carvielscip geseylt, souckende henluyden vertreckende nae 't Marsdiep toe, belastende alle scipheeren die Ooist oft West vaeren wilden ende oeck den visscheren, dat zij de luyden vanden galeoen seggen souden, dat wij brieven van perdon hadden ende dat zij noch inne coomen souden daeroft noch nyet gebuert en is ende is daeromme te beduchten, dat de Coninc van Denemarcke ende de luyden vanden galeoen een heymelick verstant hebben, tsamen, want Joriaen Scrijver, 't anderen tijden. Voecht tot Bergen in Noorwegen over ende weerover reysde hangende de tijt vande voirseyde handelinge. Ende de Coninck van Denemarcken hadde oeck een brieff ande stadthouder van Vrieslant geschreven, inhoudende in effect, indien zijluyden daer quemen, dat hij die soude willen houden voor gerecommandeert. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Effect van een reyse bij mij alleen gedaen tot Bruesselen beginnende leste marcii anno 1525.Eerst heb ick mit Meester Cornelis Boogart vertoent dat vertreck van de galeoen boven ende contrarie hoeren belofte de stede van Aemstelredamme gedaen. Waerop de bisschop van Palerme in presentie vanden Stadhouder seyde dat onse sculde te wesen, want de stede de brieven vande Coninck een dach mitsgaders mijns Genadichen Vrouwen brieff opgehouden hadde. Waerop wij t'antwoorde ghaven, dat de brieven van de Coninc van Denemarcke hilden ende seyden van restitutie, ergo dat 't selffde van best gedaen was ende dat de luyden van de Galeoen van gheen restitutie soude willen hooren ende oeck, dat Joriaen Scrijver als voirseyt is ghins ende weder reysde an ende van de Coninc van Denemarcken, ergo dattet een gemact werck was. Waeropp de stedt- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houder seyde, dat zij die van Aemstelredamme bedrogen hadden, als zij te voeren den rentmeester van Bewesterschelt bedrogen hadden, seggende daer bij van de bisschop brieve van recommandacíe, die de Coninc van Denemarcken an de Stadhouder van Vrieslant gescreven hadde ende dochte daeromme den Stadthouder van Hollant, dat men bij openbaer edict den voornoempte Meester Lambert van Rypen cum sociis souden verclaeren ballingen ende rebbellen van dese landen ende vianden. Waerop Meester Cornelis ende ick namaels seyden een placaet generael van zeerovers gepubliceert te zijn, dwelck genouch wesen souden, want indien bij een speciale placaet de voornoempte Meester Lambert cum sociis vianden der Keyserlijcke Maiesteyts landen verclaert hadde geweest ende zij dat te weete gecregen hadden, soe souden zij onze luyden oeck genomen, gebeut ende gepaert hebben voor vianden. Ende aangaende dat wij begeerden, dat mijn genadiche Vrouwe an die van Lubeck scrijven soude, indien zij scepen van oerloge op dese luyden toe maken wouden mit hoeren adherenten, dat mijn Genadiche Vrouwe an oeck van desen zijde scepen van oerloge toemaken soude. Waerop mijn de stadthouder gaff, dat mijn Genadiche Vrouwe genouch vander saecke andie van Lubeck gescreven hadde in een voergaende brieff ende nu onlancx oeck an die van Bremen. Waerop ick hem seyde, dat de brieff an die van Lubeck nyet en helde van scepen an dese syde toe te maken. Waerop hij seyde, datter een dachvert onlancx boven wesen soude ende dat men alsdan soude mogen spreken van de voirseyde saecke. Or. Gemeente-archief Amsterdam. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. 1525 Februari 8. Brief van Hans Bayreuth uit Antwerpen aan Thomas Holste.Mein willig freuntlich dienst mit alles meines vermogens ungespartem vleys zuvor. Besonder freuntlicher lieber brueder Thomas. Nachdem empfangener mein abschied euch aller gelegenheyt berooft, ist derwegen, dieweyl ich armuthalb mein raven rock beym musterschreyber hab umb einen ducaten mussen verstan lassen, welchen ich inn der warheyt gar schwerlich empern mag, mein freuntlich vleyssig bitten an euch: ir wollet mein gnedigsten herrn uffs underthenigst, in ansehung das ich andersgar nichts hab, bytten das Sein Koninglicker Werde mir so gnediglichen erscheinen wolte unnd dene von genandten musterschreyber lösen wolle, so | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
will ich samer poz marter S.K.W., alls mir Got helfft, einen peutpfennig bringen, der muss Heinz heyssen unnd mich sunster auch inn anderweg gebrauchen lassen, wie sich einem erlichen fromengesellen geburth, auch dieweyl mein leyb und leben werrt S.K.W. bestes gern helffen verfurdern unnd auch damit in aller underthenigkeyt S.K.W. bevelen wollet. Ist auch das S.K.W. mir den rock durch euch losen lest, so wollet mir den noch heuth unverzogenlich heyeher gen Antdorf inn den gulden engel schicken unnd euch dess nit beschweren alls mein ganz trostlich zuversicht. Gem euch will hierfuro in einem merern euch auch bruederliche lieb und freuntschafft wiederumb zu erzaygen mich unbeschwerth bevleyssen sigen. Weyters so hab ich hieneden auch mein gnedigsten frauen der Konigin uffs underthenigst geschryeben und Ir Koniglicher Durchleuchtigkeyt gebetten, das Ir K.D. mir zo gnediglichen erscheynen wolte, dieweyl und ich nit mer alls ein hembd hab, das dazue auch mital zerryssen und ein cleine hylff zw zweyen hembden senden, dann es gar beschwerlich auf der sehe ist sunder hembder zu sein etc. Welchs is auch Irer K.D. behendigen und uffs underthonigst verfurdern, was sie euch dann gybt in einem zettellem euer antworth zu senden unnd allen sambt junck unnd alt gesegenen sye bitten meiner im besten zu gedencken, dessen gleych, ich kumb wohe ich woll, zw allenzeytt auch thun will. Das alles ich mich zuverdienen gern euch wie vor angezeygt bruederlich unnd dienstlich erbieth. Bith jo eur schrifftlich antworth: Ich will euch zw lon ein schonen peuthpfennig bringen. Datum Antdorff, am 8ten Februery anno XXV. Eur williger Brueder Hanss Bayreuth.
(Adres:) Dem Erbarn Thomas Holsteinn K. werd zw Denmarcken cameryer meynem besondern freuntlichen lybenn brueder zw hanndenn. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 981. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brueder, eur sambt aller andern unsers gnedigsten lieben konig und herrens getreuen diener gesungtheyt unnd gluckselighen wolfarth wer ich zuvernemen ganz herrlich unnd hochlich erfreuet in dem ir mich von den gnaden dess almechtigen gottes zymblichen auch wissen sollet. Unnd nachdemmal und ich euch sovilmals getreuherziger und bruderlicher wolmaynung zugeschryeben unnd byss noch zurzeyt nyemals schryfftlich oder muntlich antworth empfangen, so thut mich dasselb genomenens unserm abschied nach nit wenig befrembden, in anschung, das mer alls einer die innerhalb der zeyt by K.W. gewesen und bey uns erschynnende. Nun thw ich euch gleychwol bruederlichen eröffnen, das wyder got geclagt unser obrister meyster Lamprecht in den heyligen Pffingstagen, alss wir uns wieder K.W. feinde gegen VI schweren marschyffen, in der gross alss das unser, die, gethonem unserm ayd nach, ze straffen alein mit deissem galleon und den Fliegenden Geyst, den wir in Schotlandt fur ein holck verwechsselt begeben, wye einem erlicher aufrechtigen haubtman von seines hern wegen zuthun geburt, von den feinden erschossen. Und hat sich warlich von K.W. wegen alzeyt, mer dann ich im jemer zugetraut het, aufrichtig gebraucht und dermassen bewyesen, das ime jedermann ere und lob alles seines thuns nachsagt. Nun haben wir noch den erlich brueder Clauss Knyphoff gleychs bevelhs, der sich erbeuth unnd wir alle mit ime von K.W. wegen gegen den feinden er ein zelegen oder alle leyb unnd leben zuverlassen; auch in maynung so bald die Schotten bey unns komen her Severin der zur Landskron belegert zuentsetzen und noch mer zu thun dann ich der federn vertrauen darff, verhoffende Christus Jhesus in den wir vor alle vertrauen soll mit unns wesen. Der perikel oder gevarlickeyt dess todess byn ich beyleuftig gewont; gedenck meins parts umb der lyeb willen, die ich von tag zw tag gem K.W. gewyn und trag, ire feindt in werung meins leybs unnd lebens helffen zustraffen, dann will Got mit unns sein, den Teuffel wollen wir nicht furchten. Unser geschutz gat durch alle schyff, so es tryfft, durch unnd durch; daruff haben wir beyleufftig auch byss IIIc person jung und alt etc. Unser obrister ist auch ein verstendig, fein gesell; lest ime rathen, weyss mit schimpf unnd ernst umbtzugeen. Ich hoff zwischen west unnd ost stetten soll immer auch vhed sein, uff das wir destmer hylff bekomen. Ich schickt euch gern ein peuthpfennig so hab ich leyder mein gelt alles verspylt unnd in Schotlandt verzert. Aldar sind wir Got hab lob wilkommen. Ich hab auch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle mein lebenlang mer hurn wie gesehen dan in Schotlandt, es lest sich alles sambt jung unnd alt breutten. Gleychwol gedenck ich auch einen peutpfennig selbst mitzebringen, aber wieden so sind etliche gesellen, die unsere Quartermeyster gewesen und bevelhsleut, mit namen Arnt von Orll, Gerth von dem Busch, Lavycken von Bockstall, Georg von Werth und meyster Carneli, von uns geschyeden und mit meyster David ussgereyst in willen bey K.W. ze sein. Die haben mir ire pasporten unvergnugt entrongen. Ob der ayner bey K.W. kome, den wolle nicht verlassen, er gibt euch dann einen hornischen gulden fur die paspoirt und das vertrynck umb meintwillen. Ich wolt wol gross darumb schuldig sein, dass wir ire nye gesehen hetten. Hoch sprechen sie, aber es ist nichts darhinder; K.W. soll auch denselben keinen glauben beymessen. Ursach alls ich bey euch kome, will ich genugsam erzelen. Wir beginnen nun erst recht zu schermuzlen, getrauend in Got. Ein ganze floth 20 oder 30 schyff anzusprechen, sind wer unverferth. Wir haben nun uffs neu etliche schyff genomen, mit der wir alssbald wi wind kryegen nach Schotlandt lauffen peutten und parten. Ich het euch beyden vil zu schreyben, so mag ich warlich nit sovil muss gehaben, dann ich wurd nun mer gebrauch, dan vor je weil, auch dieweyl mayster Lamprecht tod ist, mit und zusehen umb meins hern willen, dan ich vor je gethan hab. Nit mer; dann beveleht mich in aller unterhenigkayt K.W. und K.D. beden meinen gnedigsten herrn und frauen, der jungen herschafft, herrn electo, kanzler Hansen Michelssen, preposito mr. Jenssen, Cristiern Winter, Cristiern Thomassen etc. Albrecht Hondorff, Jorgen Siedo, Gamel Mattessen, Peter Falster unnd allen andern hoches und niederes stand, geystlichen und werntliche, jungen und alten, den meyden und Anna auch unvergessen; dem frauezymer nach eins jeder gebur sambtlich und sunderlichs, mit wunschung hundert taussend gueter nacht. Wollet sie auch bitten, das sie mir mit der antwurt zuschreyben wollen, das ich gern verdienen unnd wollet euch solichs umb meinetwillen mit nicht verdreyssen lassen unnd wollet mir doch zuschreyben, wie alle K.W. sachen sich anlassen und ob ir nicht vermercken, ob wir wiederumb inkomen mogen oder nit unnd ob K.W. anderwegs auch wass hylff erlangt und ob mayster Carneli guts oder boses erlangt mit eroffnunng neuerzeyttigung dess oberlands. Ich hor wunder in der sehe und weys keinen grunth. Die Hollendischen und andere schyff liegen hie bey uns; von dennen nemen wir sovil uns zukombt. Got schicks zum besten. Ich habe inn euer aller gedechtniss ein schalen getrunken, darumb | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wollet zeygern diz brieffs umb meynet willen auch eins zutrincken. Wir haben uff allen unsern schiffen, der numer elff sind, anderss nit dann gut teutsch pyer und Reinssche wein zutrincken, Got hab lob. Meyster Hanns von Gock lest euch allen sambt vil gueter nacht sagen. Ich hab nun marter leyden vil zuschreyben, tag und nacht nyemer ru, damit ich euch in die gnad des almechtigen bevelhe. Datum in eyl zu Fleckenroe in Norwegen am 19 tag dessen monats Juny Anno XXV. E. Willige Brueder Hanss von Bareuth K.W. zu Denmarken secretari. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 981 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. 1525 Juli 30. Brief van Hans Bayreuth uit Edinburgh aan Thomas Holste en Hans Wefering.Mein willig freuntlich dienst und alles guths zuvor. Sunnderlichen guethen freundt und brueder, Eur antwurth, uff negst zu mir gethan mein schreiben mit Joryen Stegentin, hab ich alles inhalts bruderlichs und freuntlichs willens verstanden. Thue mich hoch bruederlich und freuntlich bedancken und erfreut mich warlich nit wenig, das ich vernomen sich unser gnedigste herschafft alt und jung noch in gluckseliger gesungtheyt richtiglich zu erhalten etc. Aber das der guthe cannzler in Got verstorben, hat mir nit wenig anfechtung in dieser meyner krankheyt erweckt, dann ich hab in ser geleybt, und der musterschreyber war in der warheyt auch ein getrew man; ist fur die verstorben zebitten, so gnad in Got, lieben brueder. Es gehet mir leyder nun zur zeyt seer ubel. Ich bin ser verwundet unnd gestochen in die seytten, wol in der tyeff meines lengsten fingers; hat mich gernzlich dess sterbens verwegen; Got weyss wo der aussgang noch erfinden. Mein stalbrueder, der mit mir gewundt worden, ist gestern verstorben unnd begraben, das mir auch ein grosse forcht gybt, wy ir allen beschayd inn dem bryeff, den ich unserm genedigsten Hern geschryeben, vernemen werdet. Mir steet der zers nun wye ein handvol drecks, doch verhoff ich genzlich der teuffel soll diesse verpreutte omechtige pluthhundt noch mit unserm her Got bescheyssen, darumb das sie die Teutschen anderst nit alls hundt halten. Ich wolt wol dass | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sie pox marter und crafft schendt in die verfluchten schelm, aber ich muss nun schweygen. Wills aber gleychwol Christo clagen, der soll inen noch Sandt Valentins sichtagen geben. Wer es mir vor den feinden gescheen, solt es mir nit wee thun oder das ich doch het mogen in jegenwer stan unnd niet also verrettherlich hinderwertling geschlagen und beschediget werden etc. Eur Johan Weferings beladung dess fyebers ist mir von herzen leyd; Got der almechtig wol euch sein gnad zur gesungtheit gnediglichen mitteylen. Es ist ein arm ding umb ein menschen, der mit kranckheyt beladen. Mir ist mein tag schreiben so sauer nie worden alls es mir nun wurdet; one underlass will mir das gesicht vergeen, die linck handt ist mir schier, die helfft ab oder der stych hat mir sovil zuschaffen geben, das ich an die handt nit eins gedenck. Got verleyhe mir bessrung unnd gesungtheyt. Ich wolt wol, wer es moglich, das ich möcht bey euch sein dar ich dest mer gesunghteyt zuerlangen verhofft, den ich befrucht mich je langer je serer, dweyl Cornelius gestorben ist. Alles, das ich nun kryegen soll, muss ich dem meyster geben unnd villeycht noch mer darzw unnd muss darneben sovil unnutz ussgeben, das es mir im herzen wehe thutt, hylfft dannocht alles nichts. Aber ich glaub ich sey ein kryegssman, Got hab lob. Wo nyemanndt wil, da bin ich von herzen gern intelligentibus satis dictum. Ich bin nun vierzehen tag im kindelbeth gelegen, darff anderss nit alls warm pyer mit putter trincken, damit vermeynt der maister soll mir am stych geholffen werden. Gedenck der zeyt wol das ich einen menschen einen zapfen ins leyb steckt. Nun ists aber dartzu kommen, das ich wiederhalten muss unnd leyde das man mir inder leng eins fingerss wyederumb ein zapfen instecke; befrucht on underlass ich werd schwanger. Mein zerst hat mir in vierzehn tagen warlich nye recht gestanden. Er stund mir wol ein wenig in dieser nacht. Es war aber schuldt das mir not pyssen ward. Alssbald ich aber gepist hat, syele er wyeder nyeder, darumb ists ein wunderlich ding lieben bruder. Wollet ir dir mein schreiben in keiner ungutten vermercken, dann ich glaub und wer ich noch so kranck, kont ich gleichwol der alten schwanck nit dahinden lassen. Ich bin nit allein schwach am leyb, sunder auch im peuttel also das ich nit mer einen gulden fulen kan. Der neuen zeytigung, die ir mir habt zugeschryeben, kan ich mich nit genugsamlich verwundern. Got wil allding zum besten rychten. Es muss aber alles also gescheen dann Christus hat as Mathejam XXIIIIter alles prophetisirt. Ich verhoff, will Got, wir wollen noch vor diesem winter was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fruchtbars aussrichten. Wollet darobsin das K.W. niet allen zukomblingen glauben geben. Es sind warlich eins part verzweyvelte verrether. Es kam in Norwegen ein Schottisch pfaff zw uns. Hat willens, alls der schyffer darnach selbs bekanth, uns alle zuverraten und zu verkauffen blyeb uff keiner red. Clauss gab ine den Schotten in ir recht, vermaint sie solten in gestrafft habe: so liessen sie in ledig. Aber hinfuro soll es nit mer gescheen. Er hat sich verdingt uff die Tanzker holck fur ein pechsenschuzen; das laugenter verlaugent, er kent und west nit was es fur ein schyff wer, daruff er gefarn het. Es war aber ursach, sein schyffer het im verheyssen, kont er aller gelegenheyt kunthschaft bringen, wolt er in zway jar die kost geben etc. nit mer. Dann grust mir alle herrn edel und unedel, gseln und guete freundt und wunsch dem apothecker die scheyssen. Damit alle die gnad Cristi Jesu bevohlen. Datum Edenburg in Schotlandt am Montag nach Jacobi anno XXV. Hans Bayreuth. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 981. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. 1523 September 1. Acte van attestatie afgegeven door Thomas Wolsey, kardinaal-legaat van Engeland, ten behoeve van Christiaan II. (Authentieke copie 7 Mei 1525).Thomas miseratione divina titule Sancte Cicilie sacrosancte Romane ecclesie presbiter cardinalis Eboracensis, apostolice sedis legatus Anglie primas et cancellarius necnon felicis recordacionis domini Leonis illius nominis dudum pape decimi ac sanctissimi in Christo presbyteris et domini Adriani divina providencia huius nominis pape sexti moderni dicteque sedis ac serenissimum et potentissimum principem et dominum nostrum Henricum octavum dei gratia Anglie et Francie regem fidei defensorem et dominum Hibernis universumque eius Anglie regnum ac omnes et singulas ipsius regni provincias civitates terras atque loca illi subiecta et alia illi adiacentia etiam de latere legatus universis et singulis has litteras nostras visuris lecturis vel audituris salutem in domino et fidem indubiam presentibus adhibere. Cum nuper (ut accepimus) Lubecensium orator coram illustrissima Domina Margareta, - Archiducissa Burgundie, ducissa Sabaudie etc. et cesarie majestatis consilio in Mechlina inter nonnullos alios articulos contra Serenissimum Principem Cristiernum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dacie, Norvegie etc. regem propositos hunc inter ceteros articulum obiecerit videlicet quod rex ipse Dacie per interpositas personas etiam suos in regno Anglie ut Lubecenses et alii mercatores in suis libertatibus et privilegiis turbarentur atque ut indignationem prefati et illustrissimi et potentissimi principis et domini nostri Anglie et Francie regis etc. contra ipsos provocaret multis viis instetit fuerimusque pro parte dicti serenissimi Dacie regis instanter requisiti quatenus super huiusmodi articulo an res ita vel secundus se habuerit per litteras nostras patentes veritatem attestaremur. Nos igitur Thomas cardinalis et legatus de latere antedictus considerantes opus esse meritorium et deo gratum veritati testimonium perhibere quodque uterque reus sit et qui veritatem occultat et qui mendacium dicit quandoquidem ille prodesse non vult et iste nocere desiderat. Ad universitatis vestre noticiam deducimus et deduci volumus per presentes: Nos tam toto eo tempore quo prefatus serenissimus rex Dacie in regno Anglie moram fecit quin in quibuscumque conferentiis et aperturis per aliquos eius nomine ante hac inter ipsum regem vel alias personas eius nomine et dominum serenissimum Anglie et Francie regem et cum eiusve consiliarios habitis semper presentes ibidem extitisse ac omnibus tractatibus consiliis et conventionibus que inter prenominatos Anglie et Francie ac Dacie reges eorumque consillarios habite fuerunt personaliter semper interfuisse adeo, quod nulla huiusmodi instancia contra Lubecenses ipsos aut mercatores alios eorumque privilegia ullo pacto fieri potuit quin ad nostram noticiam devenisset, Quam ob rem firmiter asserimus et attestamur nihil tale contra dictos Lubecenses aut alios mercatores sive eorum privilegia per ipsum serenissimum Dacie regem neque per suos aut alios quascumque interpositas personas penes prefatum illustrissimum dominum Anglie et Francie regem ipsiusve consiliarios unquam actum procuratum sive petitum fuisse vel quovis modo attemptatum. In quorum quidem premissorum fidem et testimonium has litteras nostras desuper testimoniales fieri sigillique nostri iussimus et fecimus appensione communiri. Datum in manerio nostro de Hampton Courte primo die mensis Septembris anno domini millesimo quingentesimo vicesimo tercio. Concordat presens copia cum suis literis originalibus de verbo ad verbum. Quequidem litere originales sigillo suprascripti cardinalis Anglie cordulis sericis viridis albique coloris appenso munite | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sunt. Collatione diligenter facta Ao 1525 mensis may die septima per me Augustinum Remigii Noydens sacra apostolica auctoritate et venerabilium dominorum decani et capituli ecclesie Sancti Gummari Lyrensis Notarium iuratum. Afschr. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1012. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. 1525 Juli 31. Memorie (van Hoochstraten?) voor de landvoogdes om te antwoorden op het verzoek(schrift) van Christiaan II.Semble que Madame pourra faire responce par escript au Roy de Dennemarche selon ceste menute.
Madame, ayant veue les lettres que lempereur a escript en faveur du roy de Dennemarche ensemble certain escript signé de sa main. Combien quelle luy desire complaire en toutes choses comme la raison le veult, toutesfois ensuyant ce quelle luy fist hier dire de bouche, que lempereur avant son dernier partement de pardeca pour retourner en ses royaulmes dEspaigne et depuis par ses lettres luy a par pluiseurs fois escript et expressement deffendu de fairre ou permettre chose dont quelque guerre se pourroit mouvoir et ensuyr en ses pays de pardeca. Aussy quil y a communication de marchandise entre iceulx pays dunepart et ceulx de la Hanse thiose dautre par traictee fait et aggree par ledict seigneur empereur. Lequel comme dit est escript a madicte dame quelle face ce que sa maieste luy mande par ses lettres sy avant que inconvenient nen adviengue, lequel vraysemblement est apparant avenir esdicts pays, en faisant ce que icelle roy requiert. Parquoy madicte dame le prie ledict seigneur roy vouloir prendre de bonne part la responce quelle luy fist hier dire de bouche cydessus mentionnee. Et quant a ce quil requiert dordonner a larchevesque de Palerme chef du privé-conseil de lempereur de signer les copies des lettres de lempereur adressans au duc de Holst, et au princes, officiers et villes dOostlande, madicte dame ladvertist quil na este jamais vue use ne accoustume, que les chanceliers ou chiefz du conseil de pardeca signent semblable ou quelconques copies ne vidimus, avec ce seroit de mauvaise consequence. Et au regard des lettres que ledict seigneur roy requiert estre escriptes au duc de Merkelborch, pour presenter les lettres de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lempereur audict duc de Holst, semble que icelle dame luy pourroit escripre une gracieuses lettres, contenant comme ledict seigneur a obtenu quelques lettres de lempereur et requis a madicte dame d'adresse. A ceste cause elle luy prie de faire audict seigneur roy toute adresse quil pourra, affin que lesdictes lettres soient adressees et presentees selon le bon plaisir de lempereur. Et ausurplus elle pourra aussi escripre au roy d'Engleterre et au cardinal comme ledict seigneur roy requiert. Fait a Heusden le dernier jour de juillet XVCXXV. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 959. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. 1525 Augustus 15. Brief van Claes Kniphof aan de magistraat van Goederede, houdende credentie voor een gezonden dienaar.Ersamen weyssen besondern lieben Herrn und Freundt,
Eur weyszheyt sind ganz willig freuntlich dinst mit vleys zuvor. Gunstigen Herrn, Eur weyszheyt gib ich hiemit gutter mayning zu vernemen, das ich jegenwertige meine diener mit bevelh muntlich an Euer Werde zu tragen volmechtiglich an E.W. gevertiget hab. Ist derhalben an E.W. mein gar vleysig bitten E.W. wollen diese meine diener empfangenes irer bevelhs daran mir nit wenig gelegen und meinetwillen gunstiglichen anhören und inen dyszmals genzlichen glauben gleych meiner selbs person beymessen und sich alls ich verhoff unabschlegig erfinden lassen und mir desz ir schleunig antwort sunder verlengerung mit meinen dienern verstendig machen. Das ich wo mit ich kan zuverdienen willig erfunden werden will. Datum in der sehe am 15ten tag Augusti anno etc. XXVo.
Claues Kniphoff konincklycker majesteyt tho Denmarken verordenter capiten.
Adres: Den erbarn ersamen und weyssen hern balluw, burgermaystern und schoppfen der stede van Gudere meinen besondern gunstigen heren und gutten freunden sambtlich und sunderlich. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1014. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. 1525 Augustus (eind). Brief van de tollenaar te Yrsekeroord aan de Rekenkamer te 's Gravenhage over de betaling van tol door schepen, die krijgsbehoeften en victualie voor Claes Kniphof aanvoeren.An de Keyserlijcke Maiesteyt Geeff te kennen die tollenair van Yrsekeroordt hoe dat in den naem van den genadigen koninc van Denemercken gepasseert zijn verbij uwe genades tolle versz. drye sceepen met boescruyt, harnaes, piecken, hellebairden, speck ende kasen varende nair die sceepen die leggen ter Goede Reeden, begeert dair omme ordynancye de versz. tollenair of hij de scepen zal doen betaelen tolle off op scrijven om de keyserlijcke maiesteyt te cortten. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1058. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. 1525 Augustus 28. Brief door Andries van Bronchorst tijdens zijn verblijf te Goederede geschreven aan de Graaf van Hoochstraten.Hoghe edele vermoghende Heer, Ic ghebye mij tot uwer edelheyt zoe ic meest mach. Vermoghende Heer, op huyden ben ic ghecomen ter Goederee daer mijns heeren genaede mijn ghesonden heeft ende hebbe aldear bevonden vier groete scepen van oerloghe, daer of die cappeteynen hem zeyden te weesen inden dienst vanden coninck van Denemercken ende hebben bij hemluyden twee cleene scepen, die oec veel ghevanghen binnen haere scepen. Die cappeteynen hebben een van hemluyden ghesonden anden coninck van Denemercken ende laeten die fame gaen, dat den coninck in parsone comen sal ter Goederee. Sij hebben meede een ghesonden tot Amsterdam om te hebben meer vollecxs ende vytaelye want sij hebben veel zycke parsonen ende haer meeste vollec sijn Scotten, die sij niet zeer betrouwen ende zouden gaerne zoe veel vollecxs hebben van deese landen, dat sij die Scotten machtych waren. Sij hebben ghebreec vytaelye, zoe dat sij alle die scependie Valckee of comen met vytaelye anhaken, zoe dat ic op huyden hebbe ghesyen, dat sij een scyp mit byer ghelaeden, comende van Delleft ende woude weesen tot Brouwershaven, mit crachte mit haer boeten an hebbe ghehaelt ende al zijn byer ghenomen; mar of sijt hebben betaelt of niet en weet ic niet, mar eneghe hebben mijn gheseyt, dat sij dat byer hebben betaelt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ic hebbe bevonden veel van die prinssepale uut die scepen bynnen der steede ende verstaen, dat die vander stat als burghemeester ende scepenen ende andre ghaen daghelijcxs maecken guwer zyer binnen die scepen mit hemluyden. Die cappeteynen zouden gaerne vercopen die guweeden die sij ghenomen hebben ende noch bynnen haere scepen sijn die zeer groet sijn, om vytaelye te comen ende sijn oec veel coepluyden, die die goeden gaerne zouden copen ende hebben mijns raet ghevraecht, daer ic hem gheen antwort hebbe ghegheven, mar gheseyt, dat ic gaerne mijn genadige vrouwe ende uwer moghentheyt daer of zoude adverteren. Die vander stat hebben mijn gheseyt, dat die cappeteynen van hemluyden hebben begeert gheleye aldaer te legghen ter tijt tuwe dat sijluyden antwort hadden van die coninck van Denemercken ende begeerden niet verder consent, dan dat die cappeteynen mochten opcomen mit III of IIII parsonen; segghen voerts, dat die selleft cappeteynen segghen, dat hemluyden belast is van die coninc van Denemarcken tot gheene plaetsen ende landen der keyserlycken majesteyt an lant te ghaen noch gheen conversacyen aldaer te hebben zonder ecxspres consent ende geleye vanden offycyer ter plaetsen daer sij arryveren suyllen ende dat sij niet zoe cloec en zouden sijn, ellecxs op haer lijff, enighe ondersaeten der keyserlijcke majesteyt misduwen te watere of te lande, mar die voer te staen daer sij moghen. Waer of van als ic uwer genade hebbe wille adverteren, begherende in als uwer ghenade antwort, huwe uwer edelder gheliefte is in als ende in wat manieren ic mijn voert sal draghen. Hoghe edele vermoghende Heer, God die spare U in ghesonde. Ghescreven ter Goederee den XXVIIIen in Augusto Ao XXV. Al uw onderdanighe dienaer A. van Bronchorst. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1018. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X. 1525 Augustus 29. Brief door Andries van Bronchorst tijdens zijn verblijf te Goederede geschreven aan de Graaf van Hoochstraten.Hoghe edele vermoghende Heer, Ic ghebye mijn dienstelijc tot uwer edelheyt zoe ic meest mach. Vermoghende Heer, Ic hebbe op huyden ontboeden bij mijn te comen enighe cappeteynen uut die vier scepen, daer of vier per- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonen, hem segghende last hebbende, ghecomen sijn ende ic hebbe hemluyden voer ghehouwen tot wat zaecken sijluyden ghecomen sijn inder keyserlijcker majesteyts landen ende wat haerluyder begeerte was. Waerop sijluyden mijn hebben ter antwort ghegheven bij monde van een van hemluyden, huwe dat waer is, dat den cappeteyn-generael des conincks van Denemercken Severyn Noerman, noch wessende int territoyr van Denemercken, an hemluyden ghsesonden heeft, om bij hem te comen mit haere scepen ende dat sij zouden varen in eneghe havenen der keyserlijcker majesteyts landen ende aldaer copen cruyt ende vytalye ende dat sellefde voer hemluyden brenghen ende hadde den sellefden cappeteyn daer of brieven vander keyserlijcker majesteyt daer of sij mijn coppye ghelevert hebben, die ic mijn heer over sende ende waren sellefde bij consente van mijn genadige vrouwe begerende al zoe te durven ende begerende vrij gheleye haer guweeden te moghen vercopen om penninghen te maecken om te copen, dat hemluyden van noede was ende dat een tijt van een maent of zoe langhe als mijn gnadige vrouwe sellefde zoude ghelieven. Vant sellefde dat gheseyt was, dat sij ter Goederee zouden begeeren of ende an te varen: Segghen sellefde alzoe niet begeert te hebben, want sij in gheender meneghe en sijn te maecken vander keyserlijcker majesteyts landen een roefnyst, mar vant verstant van of ende an te varen, daer meede verstaen sij te moghen uut haere scepen inder stat varen niet hogher dan X of XII parsonen teffens om te copen ellec, dat hemluyden van noede waer. Seyden noch, dat sij in gheender meeneghe en sijn ymant vander keyserlijcker majesteyts ondersaeten te bescaden van ene stuver, noch noyt ghedaen en hebben, mar sij houwen haer voer diendren der keyserlycker majesteyt ende mijn genadiger vrouwen ende willen die vianden der keyserlijcker majesteyt crencken ende sijner genades bevelen in als obediren. Sij hebben mijn ghebeeden mijn heer te willen scrijven, huwe dat sijluyden verstaen hebben, dat enych quaet rappoert van hemluyden zoude ghedaen weesen, zoe dat sij eneghe scepen opter keyserlijcker majesteits stromen ghenomen zoude hebben; dat al suyllecxs nymmer meer bevonden en sal worden, zoe sij segghen, mar die van Hoemborch zouden hemluyden ofghenomen hebben bynnen VIII daghen een scip opter stroem der keyserlijcker majesteyt. Waer of van als ic uwer moghentheyt gaerne hebbe wille adverteren. Hoghe edele overmoghen Heer, mach ic yet guwets duwen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghebiet over uwer diender, daer ic uwer moghentheyt bidde mijn te willen houwen. Ghescreven den XXIXen in Augusto Ao XXV. Al uwe guwetwillighe diender A. van Bronchorst. Or. Afg. Rijksarchief. A.C.B. 1018. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. Rapport van Andries van Bronchorst, Raad in het Hof van Holland en Baljuw van Brielle en het land van Voorne over zijn onderzoek naar de te Goederede binnengelopen kapers in dienst van Christiaan II.Opten XXVIIen dach van Augusto anno XVC ende XXV, zoe ben ic Andries van Bronchorst, raidt der K.M. in zijnen G. Raede van Hollant deur bevel van myn genadige vrouwe gereyst binnen der stede van der Goederee in zyne genade landen van Voorne, omme te vernemen vande comste van vier schepen van oirloge, die dair omtrent gearriveert waeren ende wat intentie ende meninghe zijluyden hadden.
Eerst ben ic gecomen ende gearriveert binnen der stede van Goederede opten XXVIIIe dach der voirsz. maent, aldair ick bevonden hebbe optie stroom voirden stede vander Goederede die voirsz. vier scepen van oirloge ende noch twee andere scepen, diemen seyde dat prijssen ende genomen waeren bij de voirsz. vier scepen. Hebbe noch dair en boven binnen den voirsz. stede bevonden veel cappeteynen ende andere gesellen van oirloge uuyt de selfde scepen gecomen. Item opten selfden dach hebbe ick gesien, dat die geselle van die scepen inhaelden mit gewelt een groot bierscip, dat mit bier geladen was ende woude weesen tot Brouwershaven, duende 't bier uuyt den scepe mair, zoe ick hebbe verstaen, zoe hebben zij 't selve bier betailt. Opten selfden dach zijn bij mij gecomen die bailliu ende burgemeesters der voirsz. stede, te kennen gevende, dat die cappiteynen van de scepen waren begerende geleye omme uuyt hair scepen inden stat te varen off ende an ende vitaelie dagelics te mogen copen ende hair gueden te vercopen ende seggende die voirsz. cappiteynen, dattet volck vanden scepen machtiger was dan die van binnen der stadt ende dat die selve vander stadt niet machtich wairen hemluyden te wederstaen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item 's daichs dair aen twelck was den XXIXen der voirsz. maent van Augusto zoe hebbe ick bij mijn ontboden eenige van die capiteynen, die bij mijn gecomen zijn tot inden getalle van vijf parsonen hemluyden seggende bevel te hebben van hueren admirael om bij mijn te comen. Wair off een genaempt was Roede Claes, noch een genaempt Joachem scipper vandie galiaesse, beyde van Amsterdam, een genaempt Willem van Sartoghenbossche, een genaempt Hanskin, mair den naem van den vijfften is mij onbekent. Item hemluyden ghevraecht, wye die vier scepen van oirloge toebehoerden ende uuyt wyens name zijluyden dair quamen ende wat zij begerende waren: Soe hebben zyluyden mij ter antwoirt gegeven bij monde van Hanskyn voirsz., dat die scepen toebehorende waeren den coninck van Denemarcken ende dat zij hem eedt gedaen hadden ende uuyt zijnen name dair quamen ende dat hij hemluyden ontboden hadde mit eenen bode uuyt Scotlant alhier te commen ende dat zij alle somer in zijnen dienst hadden geweest ende waren begerende geleyt aldair te mogen gaen ende staen ende hair geuden te vercopen ende dat een tijt van een maent off min, tot geliefte van mijn genadige vrouwe ende tot sij ander tuighe hadden vande voirsz. coninck van Denemarcken. Gevraecht wye hemluyden betaelde ende die coste van die scepen dede: Seyde dat die coninck van Denemarcken die cost dede op den halven buyt ende zoude die coninck wel hebben voir zijnen beuyt XXM cronen boven alle coste, ende die gesellen die op die scepen waeren hadden ter maent vier gouwen guldens ende die cost off halff den beuyt dair off die gesellen hair koere hadden, te weeten: off zij wouden hebben den buyt half, die inder maent gevallen was, of IIII gouden guldens. Gevraecht: waer zijluyden alle die somer off ende an gevaren hadden, zeyden, dat zij alle deese somer off ende an gevaren hadden in Noorwegen ende Scotland, daer zij die gueden, die zij dese somer genomen hadden, vercoft ende gebruyct hadden. Gevraecht: hoe veel scepen sij dit jair wel genomen hebben en wair die scepen zijn gebleven ende dat volck, Seyden, dat zij gheen scepen hadden gehouden, noch eenige parsonen geranssoneert hebben, mair hebben alleen dat guet gehouden. Gevraecht: waeromme dat zij die twee scepen bij hemluyden hielden, die daer lagen ende die parsonen, die dair inne waeren noch gevangen hielden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Seyde, dat die scepen waeren van Hoemborch ende die van Hoemborch hadden int Vlye hemluyden een buyer off gelopen ende die gesellen gevangen ende hielden die prysen, omme hair gesellen mede te lossen ende indien die van Hoemburch hair gesellen exsecuteeren, zij zullen die gevangen coepluyden mede exsecuteren ende laten zij hair gesellen gaen, zij zullen die coopluyden mede laten gaen. Zeyde voirt dat zij in dit jair wel genomen hebben IC ende omtrent XXXVI scepen, al oosterlinge, dair veel cleene scepen onder waeren. Ende nae veele communicatien int lange, zoe hebbe ic hemluyden geseyt, dat die wille vander K.M. ende mijnen genadigen vrouwe niet en is dat zij verd.. opter zee roven, noch oec dat zij aldair gearriveert zijn in zijne genaden landen; ende ic was begerende. dat zij den stadt wilden ruymen ende niet weder incomen ende dat in mijne macht niet en was hemluyden geleye te geven. Dair zij mijn op ter andtwoirdt gaven, dat zij jegen den wille van den K.M. ende mijnre g.v. niet en wilden duen mair den coninck van Denemarcken hadde hemluyden geseyt, dat alle die hij dede off bij hemluyden gedaen was, dat was wel die wille van den K.M. ende waren begerende, dat die hoeftluyden mochten opcomen mit heur thiene off twalefe ende twee of drie, die dagelics souden mogen coemen binnen der voirsz. stede omme vitailge te mogen copen, ter tijt ende toe, dat mijne g.v. anders gelieven sal. Wair op ic hemluyden seyde, dat ik dair toe gheen macht en hadde, mair woude gairne mijnre g.v. dair off adverteren; nae welcker woerden hebben die hooftluyden die gemeen gesellen uuyter stadt duen gaen, blijvende die selve hooftluyden binnen der voirsz. stede. Opten XXXen der voirsz. maent, zoe is aen 't boert van geliaesse gecomen een hoede mit vier parsonen, mair wie zij waeren en weet ic niet anders, dan dat opten selfden dach te Goederede gecomen is een coopman seggende, dat sdaechs dair tevoeren die voirsz. hoede tot Zierczee gecomen was mit vier parsonen, dair die coninck van Denemarcken een off was, mair hij en wilde niet bekent weesen; seggende oic die voirsz. coopman, dat hij den voirsz. coninck dicwijls gesien hadde ende dairomme hem wel kende ende dat hij niet en twijffelde off die voirsz. coninck en was ten selven tijde te scepe. Ende sulcs zijn oick opten selffden dach alle die cappiteynen te scepe gevaeren ende was alsduen ende opten selfden dach noch een hoede an boert gecomen mair wat hij geladen hadde en wist ick niet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item opten XXXIen dach der voirsz. maent zijn die cappiteynen weder inder stadt gecomen ende ic hebbe bij mijn ontboeden een genaempt Hanskin, hem vragende, off die coninck 't scepe was ende off hij aldair geweest hadde; dair op hij zeyde: nee, mair dat de coninck aldair gesonden hadde vier parsonen van zijn huyse dair aff zijn secretarys een was. Gevraecht, wat die hoeden geladen hadden ende wat zij brochten, zeyde, dat die een hoede brochte vier last boscruyt ende veel hellebaertze pycken ende andere geweer ter oirloge dienende ende dander hoede brocht hemluyden vitailge ende anders dat hem van node was ende namen weder over eenige guden, die zij geladen hadde. Gevraecht, wat gueden zy meest geladen hadden, zeyde: meest cooper, zuycker, caneel, greyn ende ander specerien ende veel peleeryen ende ander ware. Hiernae hebbe ic eenige communicatie gehadt mit Roede Claes, wairomme hij hem in deesen dienst hielt ende was te bedouchten, dat de coninck hemluyden soude verlaten; wair op hij mijn ter antwoirdt gaff, dat hij niet en sorchde noch twijffelde, dat die coninck hemluyden soude verlaten, mair indien zijluyden hadden dat hemluyden van node was, die voirsz. coninck hadde hemluyden belooft zijn soen mede te geven ende hoopten hem binnen twee maenden een coni(n)crijck te leveren. Seyde nietemin die voirsz. Claes, dat, indien hij onderhouden mochte worden ende mijn g.v. hem wilde vergeven, dat hij mochte missdaen hebben, hij wilde dat geselscap laeten ende indien hij met hem drie of vieren dair off scheyden, zy soude allegader van gelijcke scheyden. A. van Bronchorst. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1018. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII. 1525 September. 1. Brief van de Heer van Beveren aan de landvoogdes.Madame, Tres humblement a vostre bonne grace me recommande. Madame, Le reyntmeester de Zellande et moy avons advisé sur ce que vous avez escript et present maistre France Keuble, lequel de ce quen nous a este concludt, en est du tout informé. Madame, atendu que ledit maistre France vous recitera tout et au long de ce quen avons besoigniee, ne vous fay plus longue lettre. Madame, Il vous plaira au sourplus me commander voz nobles | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
desirs a yceulx, mectray paine les acomplir. Ce scait le createur auquel prie vous octroyer ce que plus desires avoir saincte bonne vie et longue. De Zandenborg ce premier de septembre XXV. Vostre treshumble et tres obeisant serviteur Adolphe de Bourgogne. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1019. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII. 1525 Augustus 26. Memorie van instructie voor mr. Gerard Mulart om namens de landvoogdes te spreken met Christiaan II over de aankomst en de actie van Claes Kniphof.Maistre Gerart Mulart, conseiler et maistre des requestes ordinaere de lempereur, dira au roy de Dennemarcke, comme Claes Knyfhof capitaine de son galion sest trouvé en mer devant la havene de Goereede en Hollande, avec six aultres navires. Et a envoyé deux hommes aux officiers de ladicte ville, pour avoir saulfconduyt pour lever et recouvrer vivres, y vendre cuyvre, cuyrs, especeries et aultres les biens et marchandises quil a esdicts navires. Et que les estaz de Hollande, de ce advertiz, ont envoyé vers elle, a luy declarer, quilz ayent nouvelles du duc de Holstain, de ceulx de Lubecke et aultres de la Hanze, quilz soyent deliberez de faire guerre a ces pays et aux subgectz de Hollande, ne soyt quilz treuvent moyen de retirer ledict Claes capitaine et ses gens de la mer, et quilz restituent tous les dommaiges, que icelluy Claes et les siens leur ont fait et porté. Et pour remede ont requis lesdicts de Hollande a madame, que son plaisir soyt tant faire, soyt par le moyen de luy Roy ou par la force ou aultrement, de retirer ledict Claes et tant faire, que les dommaiges quil a fayt soyent restituez. Et entant, que madame ait pesé leur request sur la difficulté du moyen dy pourveoir a leur desir, ilz luy ayent requis, si elle ne le vouloyt ou povoit ainsi faire, que son plaisir feust leur consentir en faire comme ilz mieulz pourroient, sans aultrement declairer comme ilz lentendoyent. Et que sur ce, que madame les a pressé de luy declairer leur intencion, ilz luy ont dit, que ne feust que elle leur pourveist, ilz seroyent constrans par pure necessité et se deliberassent soy joindre et alier pour ceste affaire a ceulx de Lubeke, de Hamborch et | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aultres de la Hanze pour deffendre et ruer jus ledict Claes et ceulx de sa compaignye, saulfve toutesvoyes et garder leur leaulté et obeisance et aultres choses a lempereur et a madicte dame. Et oultre ce, a madame entendu, que lesdicts de Hollande et aultres de ces pays eussent tenu secretement quelque communication par ensemble du moyen quilz pourroient tenir pour eulx recouvrer sur luy roy de Dennemarche des dommaiges, que a loccasion des emprinses dudict Claes et aultres serviteurs dudict roy, ils ont receu, et plus recevoir pourroient pour ce quils feussent serviteurs du roy et estoyt notoire, quilz eussent ses lettres de retenue et adveu. Mais que toutesvoyes lesdicts deputez de Hollande interroguez par madicte dame sur ce dernier point lont voulu ignorer et lont constamment denyé, combien que madame soyt certainement informee de ce que dessus. A ceste cause, ledict Mulart de la part de madame, requerra au roy et luy conseillera, que sur autant quil desire retenir la grace de lempereur et pourveoir a sa seurté en ces pays, que incontinent il revocque ledict Claes et tous ceulx qui sont avecq luy et faice mectre ledict galion et les aultres navires occupez par ledict Claes en quelque port de pardeca et oultre trouve moyen, que les dommaiges par eulx faiz soyent restituez. Si le roy sen excuse, disant que ledict Claes ne soyt a luy, ledict Mulart luy monstrera la lettre, que icelle Claes a escript ausdicts de la Goereede, par laquelle il se porte pour capitaine du roy. Et oultre que madame sache que ledict Claes ait envoyé deux de ses gens devers ledict seigneur. Et que diverses et souventeffois le roy ait eu nouvelles deulx et eulx de luy, puis quilz sont sur mer. Et si le roy persiste en son excuse, quil ne les puist ou veult revocquer, Mulart luy dyra, que madame le face adviser, quil ne soit en elle a la longe et aussi quelle ne vouldroyt empescher ceulx de ses pays de a leur seurté et pour demourer en paix son alier a qui ilz vouldroyent pour ruer jus ledict Claes et ses complices. Et oultre ce, si a ce vient, que en elle ne seroyt asseurer le roy de sa personne, si les subgectz de pardeca recevoient cy apres aucuns dommaiges a loccasion des emprinses dicelle Claes. Et tant que ceulx de pardeca tous sachent, quilz soyent au roy et que par son ordonnance ilz sont en mer et facent leur emprinses et que le tout ait esté et encoires soit contre lintencion de lempereur et de madame et audehors de la promesse et asseurance, que le roy luy avoit donné et aussi contre le serment, que icelluy Claes et aultre | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
avoyent fait, de non partir des portz de pardeca sans le consentement de madicte dame. Et en oultre luy dira, sil ne pourvoit a ce que dessus, que madicte dame pour son devoir et acquit vers lempereur seroit constrainte et se delibere, den advertir lempereur par courier et que le roy doit considerer, que sa majesté ne le prendra pas bien, a quoy madame, pour lamour quelle luy porte aussi a la royne et leurs enffans, auroit regret. Et pour le fait de rechief, prier au roy quil remede a tous ce inconveniens. Et sur tout luy conseille madicte dame, quil advise de retenir la grace de lempereur, sachant si la perdist, quil auroit point ou peu damis. Sy le roy deliberase retenir ses gens et il fist difficulté de la maniere ou doubte de leur seurté et silz venissent en ces pays, que lon procederoit contre eulx comme criminelz, quilz sont, en ce cas ledict Mulart luy pourra dire, quil espere, sil ne restast a aultre chose, madame - moyennant bonne asseurance que en lavenir ilz ne feroient plus de malleur - pourroit faire grace et pourveoir de bonne seurté. Ledict Mulart entendra lintencion et resolution du roy si avant que en luy sera et a diligence en fera rapport a madame. Ainsi ordonné par madicte dame a la Haye en Hollande le XXVIe jour daoust XVcXXV. Ainsi signé: Marguerite. Eenv. gelijktijdig afschrift Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1015. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV. 1525 Augustus 27. Rapport door Mr Gerard Mulart van het antwoord, dat hij van Christiaan II inzake Claes Kniphof heeft ontvangen.Responce en brief du roy de Denemarcke sur ce que luy a esté dit et proposé par maistre Gerart Mulaert de par madame le XXVIII jour d'aoust XVCXXV touchant le galion et autres navires arrivez et estant presentement devant hanrede (sic!) la Goedereede.
Primo le dict seigneur roy a confessé, que Nicolas Knyphoff capitaine desdicts galion et navires sont a luy en son service ayans ses lettres de retenue de la servir et adommaiger par la mer ses ennemis. Dit aussi et confesse avoir promis a madicte dame, que le dict galion ne partiroit ne entreroit en la mer sans son sceu et congie; neantmoins estoit party avant quil le sceut et ne pensoit point, quil deust si tost sengler en mer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sur ce que ledict Mulaert a requis audict roy, quil revocquast ledict Claes et tous ceulx qui sont avec luy et feist mectre lesdicts galion et navires en quelque port de pardeca et que les dommaiges par eulx fais feussent restituez, icelluy seigneur a dit et respondu, apers plusieurs devises, que s'il plaisoit a madicte dame luy accorder trois points: assavoir quelle feist expedier lettres d'abolition et pardon audict Claes et ses assistens de ce que depuis leur partement ilz auroient fait sur la mer jusques a present; le second que le butin, quilz ont saisy, ilz puissent retenir, le vendre et enfaire leur prouffit, lesquelz deux points le roy a dit, que autrefois luy ont este presentez ou promis par madicte dame; et le IIIe que le dict Claes puist vendre, louer ou autrement faire son prouffit desdicts navires ou sil plaist a l' empereur il s'en pourra ayder et servir contre les francois. Et en cas dudict accord le roy donnera desmaintenant congié audict Claes et fera tant, que les dicts galion et navires ensemble ses gens se retireront. Et quant a la restitucion des dommaiges, dit que ce, que de par luy ou en son nom a esté fait, ce a esté contre ses propres ennemis. Et quant iceulx luy auront restitué ce quilz luy ont prins sans raison, comme il dit, il sera content de restituer les dommaiges, quil leur a faiz. Autrement luy semble chose desraisonnable le constraindre a restituer a ses ennemis les dommaiges, quil leur a faiz. Et s'il ne plaist a madame accorder les trois points dessusdicts, le roy est encoires content et requiert, quil plaist a icelle dame donner bonne seurte a quatres cincq ou six personnes de sesdicts gens deulx trouver et comparior pardevant madicte dame ou le roy en tel lieu et a tel jours quil plaira a icelle dame, aus quelz lieu et jour se trouveront aussi les deputez du roy, pour avec eulx et les gens de l'empereur communiquer du congié et deslogement desdicts galion et navires. En quoy le roy semployera de sorte, que madicte dame verra par effect, quil lui desire complaire et eviter tous inconveniens, qui pourroient avenir aux pays de pardeca au moyen dudict galion, pourvue toutesvoyes, que durant le temps de ladicte communication lesdicts galion ensemble les navires et gens et biens y estans demouront en bonne seurte et quilz puissent avoir victailles pour leur vivre. Apres le roy a demandé audict Mulaert sil avoit charge d'asseurer ledict Claes et ses gens et compaignons, que on ne leur feroit empeschement en corps ne en biens, en quel cas il manderoit incontinent audict Claes, quil ne partist ou retournast en mer, tant quil auroit autres nouvelles de luy; sur quoy icelluy Mulaert a | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
respondu, que il navoit autre charge hors ce quil lui avoit dit et declairé de bouche, qui estoit ensuyant son instruction, a quoy le roy lui dit et protesta puis quil ne povoit asseurer sesdicts gens, se doncques le galion et les autres navires dessusdicts retournoient en la mer, que il nen povoit moins et sen tenoit pour tout excusé. Dit en oultre en cas que madame ne pourroit soustenir et asseurer sa personne pardeca, il lui prie, quil lui plaise len advertirer devant, attendu quil avoit bon saulfconduit de l'empereur de povoir et frequenter pardeca. Et priant aussi a madame, quelle veuille prendre sa responce de bonne part, ayant regart a la disposition de ses affaires. Et si elle en escript a l'empereur, prier sa majesté, aussi le tout prendre de bonne part. Eenv. gelijktijdig afschrift. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1016. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV. 1525 September 2. Brief van Hendrik Jansz. Been uit Goeree aan Andries van Bronchorst over de toezending van twee patrijzen en de aankomst van schepen met victualiën uit Antwerpen.Eerbare wijse ende zeer beminde Heer, Ic ghebiede mij in uwe goede gracie.
U sal ghelieve te wete, alsdat ic U sende die II patrysen, daer ghij mij (om) ghescreven hebt. Woert soe sal mijn heer weten, dat den hoep vande knechten ghemeert is meer dan hondert man, die welcke ghecomen sijn uyt Antwerpen end ut Hoeck ende wort soe isser ghecomen van Antwerpen III scepen vol vyctage van broet, botere, cas, vleys ende een scyp met VI ofte VII hondert sijden specx ende die selfde scepen die laen wederom die anderen goeden, die die scepen van oerloege in hadden. Dit is gheboert den II dach in Septembri ao XXV. die alle uwe neef Heyndrick Jansz. Been, uwe dienaer
(aan de achterzijde:) die man van de partrijsen heb ic ghegheven XVI st. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1020. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI. 1525 September 6. Advies van de Conseil Privé over maatregelen te nemen tegen de schepen van Christiaan II, die nu voor Goederede liggen.Ladvis du conseil tenu le VI jour de septembre touchant le galion et autres navires estans devant la Gouree est tel que sensuyt dessous.
Ga naar margenoot+ Que certains commis seront deputés pour aller a Anvers, Berghes, Bois le Duc et ailleurs pour s'informer qui sont ceulx qui ont mene vivres pouldres et autre chose esdicts navires et pris paiement deulx des pilleries par iceulx faiz.
Ga naar margenoot+ Item de faire faire publications escestes villes et ailleurs es pays de pardeca, que nulz ne soustienne, favorise ou assiste lesdicts navires, mais que chacqu'un les addommage par prise de leurs personnes et aussi emporter qu'on face la publication, qu'il apportiendra en faissant les autres ordonnances.
Ga naar margenoot+ Item que lon face demonstration si avant que l'on porra, pour les adommager ou ilz sont separement, affin que chaqu'un sognoistre, que madame ne les veuille porter ou soustenir.
Ga naar margenoot+ Item d'envoier devers le roy de Denemerke quelque bon personnaige pour l'advertyr de ce qu'en audicte chose que le consent est parcidevant, remonstrant mefers que l' empereur et madame de par luy l'ont recu pardeca bienveuillant comme beaufrere et frere de l'empereur et la raison veult et qu'il ne doit en renumeration de ce vouloir mectre ses pays de pardeca en guere, dont a regret fauldra que madame advertisse l' empereur, que ne fera volentiers, pourquoy il y veulle remedier et pourveoir, si avant qu'il porra, pour le requis de sesdicts pays. Item que le roy a esté escestes navires et parlé aux capitaines desdictes navires, dont le peuble est fort troublé et esmouvé, dont quil peult penser ne peult venir nostre bien.
Ga naar margenoot+ Item descripre bonnes lettres a le seigneur de Bevres a la fin que dessus.
Nota des esterlings, qu'il envoye les IIII navires de Flandres | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Item a monsieur de Femeurs de la conclusion de ce que dessus surtout(?) ce qui touche Flandres.
Ga naar margenoot+ Item d'advertyr l'empereur et a diligence de tout ce que dessus.
Ga naar margenoot+ Item d'envoier le bailly et amman Andries, qui sera advisé pour practiquer les capitaines desdictes navires, quil a advisé.
Ga naar margenoot+ Item d'envoyer querir les pietons estans au tour de Gorghem pour faire la demonstration que (of: comme?) dessus. De faire justification pour ceulx doostlant,
avertir ce que est fait,
leur offrir quils seront contentés
si le flot en fist partie,
pour comperage
item pour Cobel
Contredict vers les esterlings.
Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1021. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII. 1525 October 5. Brief van de landvoogdes aan Christiaan II over diens onvriendelijke brieven aan Antwerpen.Onsen fruntlycken groes ende wes wij liefs ende gruets vermogen altzyts te voeren.
Duerlochtege hoochgebooren vermogende forst, besondere lieve heere ende neve, Die burghemeesteren scepene ende raidt der stadt van Antwerpen hebben alhier bij ons geschict zekere huere gedeputeert, welcke ons gebracht heeft twee brieven aen hen bij U liefden gescreven van d'inhouden vanden welcken wij houden U.L. wel indachtich. Ende konnen ons nyet genouch verwonderen, dat de selve U.L. zulcke brieven scrijven wille, aengesien dat tgene des de voirsz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Antworpen gedaen hebben tegens Claes Kniphoff, Heyndryck van Litte ende anderen, dat hebben zij gedaen bij last ende bevel van ons als regente ende gouvernante van desen landen inden name van den keyser ons liefs heeren ende neve ende nyet uuyt haer selfs auctoriteyt, mitswelcker der selve U.L. gheen oirsake en heeft den voirsz. van Antworpen yet daerof te eysschen noch zulcke brieven aen hen te scrijven. Maer indien zij of anderen van desen landen yet deden in verachteringe van den selven U.L. oft in achterdeele van heuren dieneren, U.L. sal ons mogen daerof adverteeren ende zullen haer goet recht ende justicie doen administreren, zoe wij altyts gedaen hebben ende noch geneycht zijn, versouckende hieromme der voirsz U.L. haer voirtaen te willen verdragen zulcke brieven te scrijven noch te dreygen den voirsz. van Antworpen ende anderen ondersaten van desen landen. Oft anders wij zouden bedwongen worden daerinne te voirsien ende daervan onderechten der voirsz. Key. Ma., dewelcke zoe wij wel weten en zoude van U.L. nyet konnen te vreden wesen. Versouckende hierop ons een scriftelijcker antwoorde te doen van Uwe L. meyninge, umme de selve, mits de copie van desen onsen brieve ende vanden twee bij U.L. gescreven zoe voirsz. es, te zeynden aen onsen voirsz. heere en neve den keyser, om voirts op al bij hem te voirsien soe hem goetduncken sal. Duerlochtige hoochgeboeren vermogende forst, besonder lieve heere ende neve, wij bidden onsen Heere God dat hij der selve U.L. altijts gesond ende vroilich bewaren wille. Gescreven tot 'sHertogenbossche den Ven dach van October Ao XVC XXV. Aldus ondergescreven die Eertshertoginne van Oistrijck Hertoginne ende Gravinne van van Bourgognen, Douaigiere van Savoyen, regente ende gouvernante etc. ende geteyckent
Marguerite.
Superscriptie was dese: Den deurlochtigen hoochgebooren, vermogende forst, onssen besonderen lieve Heere ende Neve Cristiern, Conynck to Zweden, Hertoge to Sleeswijk und -to Holsten. Grave to Oldenborch und Delnenhorst. Eenv. gelijktijdig afschrift. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1026. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Notulen van de zitting van de Conseil-privé. 6 September 1525 A.C.B. 1021.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII. 1526. Les deputéz du roy de Denemercke supplient a madame que ensuit le pardon accordé a la requeste dudict seigneur Roy en la ville de Lire a ung Henri van Litten, de ce qu'il povoit avoir meffait par avoir hanté le capitaine Clais Kniphoff pour ce que ledict Henri van Litten est maintenant par le procureur-general prins et constitué prisonier Il plaise a madicte dame mander dudict procureur general le relaxer et mettre en delivre. (Verder in het handschrift van Melchior de Germania, secretaris van Isabella van Oostenrijk, koningin van Denemarken:)A Madame Tresillustre princesse et gouvernante, les deputes du roy de Dennemarce etc. ausquels a son partement il a donné commission et charge de conduire ses affaires par decha, m'ont envoyé par devers votre tresnoble dignité, pour a icelle treshumblement ramentevoir: comment ledict roy, apres le bon traicté d'entre vous et luy a Lire faict, prioit singulierement pour ung marchant dAnvers, nomme Hery van Litten, lequel on chargeoit davoir hanté avec Claus Kniphoff, que a icelluy marchant povoit estre pardonné, ce que en telcas (si favorable aux droits dudict et ses enfans) povoit avoir meffaict, ce que alors le roy se disoit de vous avoir impetré. Car madame, vous feistez pour luy complaire sur ce despeicher voz lettres a ceulx d'Anvers, de quoy notre dict maitre le roy se tenoit pour bien content. Mais, madame, le procureurgeneral est maintenant venu et a pris le dict marchant presonnier sur la bourse d'Anvers en presence de tous les aultres marchans; et pour present le tient presonnier a son grand dommaige, car il ne peult conduire (en ces foires d'Anvers) son faict, comme bien mestier luy estoit, ce que sera son entiere destruction. Et le dict procureur ne luy veult donner cause, pourquoy semble au icelluy marchant, que cest pour le cas dessusnommé. A cause de quoy le dict marchant nous, qui sommes au roy de Dennemarcque, a requis pour en avoir quelque consolation et depuis que tel cas par devant est pardonné quil pouvit estre delivré. Tresillustre princesse et gouvernante, depuis que nous scavons que le marchant desusdict a faict de bons et agreables services au roy et la feue royne treshaulte memoire (a laquelle dieu vueille faire mercy) et aussi scavons, que notre dict maitre est bien incliné pour le dict marchant, de quoy madame nous avons bien voulu vous advertir et supplions treshumblement pour la bonne amitié, que est entre | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vous et icelluy roy nostre maistre et pour lentretenement dicelle, quil vous plaise faire tant, que icelluy marchant dessus nommé peult estre delivré et sur ce faire despeicher voz lettres patentes audict procureur general, quil laisse icelluy marchant si franchement aller et hanter comme par devant. En quoy faisant, ferez tresagreable plaiser au roy nostre maistre et ouvre de misericorde vers le povre prisonnier. Et votre tresnoble dignité ne vueille prendre de malle part, que nous faissons mention pour ce marchant, car il nous semble, quavons bonne raison, cest que nous en cela scavons bien la voulenté du roy nostre maistre. Et en oultre disirons que la bonne amitié et fraternité entre lempereur, vous madame et dudit roy notre maistre sera entierement entretenue, pour lequel voulons employer notre petit pouoir, si en y pourrons. Madame, nous supplions treshumblement, quil vous plaise nous donner sur cela telle responce, que bonne vous semblera.
De par les deputés du roy de Dennemarce etc. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1047. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIX. 1526 Juni 3. Weigering van burgemeesters en schepenen van Antwerpen om Hendrik van Lith voor de Raad van Brabant te laten voeren.Naer dien dat meester Peeter du Fief, procureur-generaal ons heeren skeysers in Brabant, ande heeren burgermeestern ende scepenen der stadt van Antwerpen gethoont hadde zekere oepenen brieven van commissiën oft provisiën desselfs heeren skeysers, hem verclarende, dat hij in meyningen was, achtervolgende zijnder voors. commissiën, eenen geheeten Henricke van Lith, deser stadt ingesetene poertere, dien hij aengetast ende gevangen hadde ter zaken van zekeren delicten bij hem, soe hij seyde, gecommitteert, te vuerene uut deser stadt ende hem dairaf aen te sprekene met rechten voere mijne heeren den cancelier ende raedt van Brabant, ende voorts, dat hij inventaris maken soude van allen den goeden desselfs Henricx, versueckende ende begeerende aen deselve mijne voers. heeren burgemeesteren ende scepenen, dat zij hem daerinne obedieren wouden, op welck versueck de voers. mijne heeren hem geantwoort hebben, dat zij tevreden waren, dat hij den inventaris van den voers. goeden maecte in presentiën nochtans van twee scepenen derselver stadt; maer aengaende den uutvuerene ende aensprekenen met rechte voer mijne voers. heeren den cancellier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende raede, daer tegens opponeerden zij hen, want tselve is ende wesen soude tegens de Blijde Incompste ons genadichs heeren ende den privilegiën deser stadt ende off(r)erden hem alhier, daer de selve poertere te rechte behoerde, goede expedicie van rechte te administreren. Aldus gedaen den derden dach van Junio int jaer M Vc ende sessentwintich, daer ic mede bij was. J. De Keyser. Or. Stadsarchief Antwerpen. Privilegeboek S. ‘Geëxtendeerde criminele vonnissen’. fol. 108 ro. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XX. 1526 September 21. Vrijspraak voor Hendrik van Lith.Allen denghenen die dese letteren selen sien oft lesen, burgemeesteren, scepenen ende raide van der stadt van Antwerpen, saluyt. Alsoe Gielis van Bouchout, onderschoutet in der hooger vierscharen ons genedichs heeren des keysers alhier, voere burgermeester ende scepenen aldaer te rechte sittende, beticht ende aengesproken heeft Henricke van Lith, hem op ende aenseggende, dat hij duerende den tijt van der lestleden oirlogen alhier in der stadt doen laden heeft in zekere scepen vitaliën van specke ende broode ende andere diergelijcke provanden ende oic bij nachte ende ontijde bussen poedere, hellebaerden, pyken ende andere wapenen ende athellerye zonder deselve wapenen alhier in den tol te noemene ofte vercleerene, maer alleenlicken de voirs. vitaliën omme alle de voirs. provanden ende stucken dienende totter oorlogen beschic ende geadresseert te wordene in den scepen ten behoeve ende secours van eenen geheeten Claes Knyphof, liggende voere der Goederree in Zeelant, in wiens scepen deselve oic bij nachte onladen ende gesceepte zijn geweest, sonder den tollenaere tot Goederree aen te sprekene, defrauderende ende onthoudende ons genedichs heeren toll; voorts hem op ende aenseggende, dat hij diverse brieven ende missiven aen den voerseyden Claese gescreven ende gedirigeert heeft gehadt, antwoirde daeraf ende oic vaten met pelteriën, gebroken bussen pepere ende andere geroefde goeden, zonder den scippers aen ennigen tol oirlof te nemene, dan alleene tAntwerpen, coopende ende ontfangende al tsegens diversche placcaten der keyserlijcker majesteyt in den jare van negenthienen, twintigen ende anderen tijden gepubliceert, bij denijwelcken eenen iegelijcken verboden es te scheydene ,te trans- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
porterene oft te vervuerene buyten desen landen ennige bussen, pycken, poeder oft andere diergelijcke wapenen totter orlogen dienende, ende specialijcken tsegens de geboden ende publicatiën uuyt bevele van onser genadiger vrouwen alhier bij den heere ende der stadt gedaen, den achsten dach in Septembri in den jare van viventwintich, verbiedende, dat nyemandt commerceren, noch verkeeren soude aen de scepen der conincklijcker weerden van Denemercken, liggende voere der Goederree, hen vercoopen oft van hen coopen ennigen dingen oft goeden hoedanigen die wesen moegen, opte pene ende verbuerten van live ende goeden; presenterende van al thoon ende waerheit, concluderende indien hij tselve den rechte genoch zijnde over hem gethoonen conste, dat hij daerane verbuert hadde zijn lijf ende goet tot mijns genadichs heeren behoef ende dat hij daer over rechten ende doen rechten soude gelijck men over sulcken misdadigen schuldich es te rechtene. Daerop Cornelis Vrancx in den name ende als voersprake des voirs. Henricx antwoirde, dat men nemmermeer metter waerheyt bevinden en soude, tselve expresselycken ontkennende, dat hij tsegens de geboden deser stadt oft ennige mandamenten ende placcaten der keyserlycken majesteyt voirs. gedaen heeft, oft oic in ennigen dingen gefraudeert den tol ons genedichs heeren, maer dat hij altijt volbracht heeft na zijn vermoegen de bevelen der keyserlijcken majesteyt ende omme de waerheyt te kennen te geven seyde, dat nadien onzen genadigen heere den keysere bij sijnen openen brieven ende letteren, dwelcken in deser stadt openbaerlijcken voere der stadthuys, kercken ende andere publycke plaetsen geslagen ende geassigneert zijn geweest, belieft ende geconsenteert heeft, dat men der conincklijcker weerden van Denemercken alle hulpe ende assistencie doen soude tsegens sijne vianden ende tot dien eynde hem ende zijne dieneeren toe vueren alle provanden ende nootdorsten vercoopen ende overlaten zoude zoe was hem behoeflijcken ende van noode wesen soude, de voirs. Henric achtervolgende de voirs. brieven van der keyserlycken majesteyt ende omme der conincklijcke werden van Denemercken dienstich te wesene, heeft alhier tAntwerpen in den scepen van Cornelise Janssone ende Janne Henricxzone in tbeginsel van Septembri voere ende eer ennige publicatiën ter contrariën alhier gedaen zijn geweest, doen laden vitaliën van specke ende brooden ende besundere ende verscheyden pycken, hellebaerden ende buspoedere nyet by nachte oft ontijde, maer bij schoonen lichten dage, hem transfererende met Jacope Wolf opten toll alhier, aldaer bij Anthonise Goetheyns, clerck opten selven tolle vercleerde ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te kennen gaf, dat hij twee scepen met specke, tennegoet ende anderssins geladen hadde, tselve alleene hen ende nyemande anders toebehoorende, presenterende daervoere zijnen eedt te doene; midts denwelcken tvoirs. goet, gelyck alle poorters goeden behooren, tolvrij van hier gevuert es, den voirs. Jacope op alle andere wachten, daer tselve toe schuldich was, een gerechten tol ende ongelt opleggende ende betalende, ende alsoe den voirs. Clase als dieneere van der conincklycken weerden van Denemercken vercocht ende gelevert, diewelcke wederomme na Antwerpen schicten sekere pelterije, peper, een gebroken busse ende andere goet, dwelck alhier opten tol in zijnre presentiën als op eenen vreemden ende onder wegen, soe hij verstaen heeft, bij den scippers daer dat behoorde aengesproken ende vertolt is geweest, uuyt denwelcken hij sustineerde claerlic te blijcken den voirs. Henricke egheensins tsegens de mandaten der konincklijcke majesteyt gedaen te hebbene, derwelcker belieft hadde te derogerene ter contemplatiën des conincx van Denemercke den voergaende bevelen. Seggende voorts, dat al hadde de voirs. Henrick dierectelic gedaen, gelijc hij nochtans nyet gedaen en heeft, tsegen de voirs. ierste placcaten oft oic nyet betaelt den behoirlijcken tol, dat hij nochtans daerane nyet verbuert soude hebben lijf ende goet, zoe mijne heere de schoutet concludeerde, gemerct de voirs. placcaten ende tolrechten de transgresseurs alleenlijcken civilijcken ende nyet capitalijcken punieren ende alle penen, na rechte behooren gerestringeert ende nyet geamplieert te wordene. Concluderende, dat de voirs. Henrick van des voirs. schouteten conclusiën van desen dage ten eeuwigen dagen gewesen zoude worden los, vrij quyten ende verweert, met meer woorden ten beyden zijden geproponeert. Welcke dingtale in der vierscharen gedaen zijnde, de voirs. Henrick wederomme ten dage nabescreven voer recht aldaer gecompareert es omme in der voirs. saken voorts geprocedeert te wordene, ende alsoe her Aerdt van Lyere, burgermeester, exhibeerde sekeren besloten brief van onser genadiger Vrouwen aen Burgemeesteren ende Scepenen gedierigeert by denwelcken huere V. genaden remitteerden den voirs. Henricke alle tghene dat hij ennichssins misdaen soude moegen hebben voere den laetsen geboden van wegen der konincklijcke majesteyt in Septembri in den jare viventwintich voirs. gedaen, als dat hij van den voirs. Clase Knyphof gecocht oft ontfangen zoude hebben sekere goeden bij hen genomen opte zee oft denselven gefavoriseert, welcke remissie accepterende de voirs. Cornelis sustineerde voorts, dat achtervolgens den voirs. brieven de heeren aldaer te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rechte sittende alleenlijcken letten mogen ende regardt hebben souden opt ghene des mijne heere de schoutet hem vermeten hadde te thoonen den voirs. Henricke gedaen te hebbene tsegens ende na den voirs. lesten geboden, persisterende indien zijne waerheden bij hem geproduceert tselve over hem nyet en thoonden in zijne ierste conclusie ende tot absoluciën als voere, welck versueck hij den voirs. Cornelise in den name als boven gedaen. Mijne heere de schoutet, condescenderende in de voirs. remissie, begheerde copie van den voirs. brieven omme hen daermede te beradene ende te sprekene met mijne heere den Merckgrave, daerinne de voirs. Cornelis nyet consenteren en wilde, al begerende tselve dierectelicken te wesen tsegens d'ordianciën ende bevelen van mijne genadiger vrouwen, inhoudende, dat men den voirs. Henricke van Lith van stonden ane ende sonder ennigen dilaeyen recht ende justicie administreren soude van des hij in processe betrocken was tsegens de voirs. leste publicatiën gecomen oft gedaen te hebbene, sustinerende dat mijne heere de schoutet midts desen de voirs. sake van stonden ane schuldich soude wesen uuyt te dingene. Ende na dien tselve alzoe interlocutorie gewesen was, begheerde ende heysche myne heere den schoutet eenen heerlijcken dach ende uuytstel na der ouden costumen, ende vierscharen rechte, omme na der informatie te nemene ende thoon te produceren van des voirs. es; sustinerende, dat na rechte tselve alsoe schuldich was te geschiedene, bysundere gemerct dat hem de voirs. brieven noch copie daeraf niet overgegeven en waren. Den voirs. Cornelise Vrancx, excipierende de judicato, sustineerde ter contrariën ende tot corroboratiën van desen, allegerde dat mijne heere de schoutet in zijne capitale tichte den voirs. Henricke bezwaert hadde tsegens de voirs. lesten ordinantiën ontfangen ende gecocht te hebbene van den voirs. Clase Knyphof pelterie, pepere ende andere geroefde goeden ende omme tselve over hem te thoonen diversche dagen peremptorie gehadt over lanck geëxpireert zijnde ende in gevalle na den gewijsden vonnissen, zoe mijne heere de schoutet sustineerde, hij noch hebben soude eenen heerlijcken dach ende uuytstel, zouden bij dien middele alle sentenciën tsegens recht illusoir gemaect worden, op welcke dingtale anderwerf in collocutorie gewesen werdt, dat de heeren bleven bij hueren iersten gewijsden; gehoort de voirs. tichte ende aensprake, de deffenciën ende antwoorden ter contrariën bij den voirs. Cornelise in den name als boven gedaen, den thoon bij mijne heere den schoutet geleyt ende geproduceert; gesien oic de brieven van onser genadiger vrouwen ende op al gelet hebbende des te beyden zijden zoe voere zoe na | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedingt ende geallegeert es geweest ende daer men van rechtswegen schuldich is op te delibereren, soe is ter manissen des voirs. schouteten by heeren Aerde van Lyere, burgermeester ende scepene, met gevolge van Scepenen, zijne medegesellen gewesen voor een vonnisse diffinityf de voirs. Henrick van Lith los, vrij, quyte ende verweert van desen daghe ten eeuwigen dagen van des voirs. schouteten aensprake ende conclusiën, sonder argelist. Ende des torconden hebben wij den segel ten saken der voirgenoemde stadt van Antwerpen desen letteren doen aenhangen opten eenentwintichsten dach van Septembri int jaer Ons Heeren als men screef duysent vijfhondert ende sessentwintich. J. de Keyser. Or. Stadsarchief Antwerpen. Privilegeboek S. ‘Geëxtendeerde criminele vonnissen’. fol. 109 ro. - 116 vso. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXI. 1525 September 7. Instructie voor Mr. Gerard Mulart en Mr. Jehan de la Sauche om namens de landvoogdes met Christiaan II te spreken.Maistre Gerard Mullart, conseiller et maistre des requestes, et maistre Jehan de la Sauche, secretaire ordinaire du prive-conseil de l'empereur, de la part de madame l'archiducesse tante de l'empereur et pour luy regente et gouvernante es pays de pardeca, se trouveront par devers le roy de Denemarcke luy feront les affectueuses recommandacions de madite dame et luy presenteront ses lettres contenans credence sur eulx. Et pour l'exposicion dicelle, luy reduiront en brief a memoire ce que ledit Mulart en son dernier voyage vers luy de la part de madite dame luy avoit exposé, et ce que de la part de l'empereur elle luy avoit requiz et conseillié touchant son galion et les navires de guerre estans sur mer puis nagaires arrivez devant la Goderee. Et consequamment ce que le dit seigneur roy auroit respondu. Diront que de sa responce il ait fait leal rapport a Madame, et que madite dame, comme il scet, luy a tousjours de son povoir compleu et adressé et le desire encoires faire, mais que de pardonner a ses gens estants esdits navires les pilleries et autres maulz quilz ont fait, sans ce quilz restituassent les dommaiges par eulx faiz, elle metteroit les pays de l'empereur en guerre, et donneroit bonne et bienfondee querelle et action a ceulx qui sont esté interessez par ses gens de se recouvrer sur lesdicts pays et les subgectz de l'empe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reur de pardeca. Ce que sur touttes choses l'empereur, comme souventeffoiz elle la fait declairer au roy, luy a deffendu. Et a ce que le roy auroit respondu quil n'auroit interessé nulz que ses ennemis, ilz diront que ores que ainsi feust, dont luy ne Madame nont asseurance, que le dommaige qu'il auroit fait ou faire pourroit a ses ennemis en soy ne despleuest a l'empereur ny a Madame, mais quil leur desplairoit et desplaist et aux subgectz de pardeca, que pour le dommaige que le roy pourroit porter a ses ennemis par telz moyens, qui seroit bien petit, et dont il ne sauroit gaires prouffiter, il mist comme il samble il veulle mettre les pays et subgectz de pardeca en guerre, et quil doye entendre que ceulx de pardeca ne l'endureroient. Et quil deust considerer quil n'ait moyen de recouvrer son royaulme ne auttres pays ne soit par le moyen de l'empereur et l'assistence des pays de pardeca, et que pour ce il se deust conduire de sorte quil puist retenir la grace de l'empereur et lamour des vassaulx et subgectz de cesdicts pays. [des quelz apres l'empereur, et pour honneur de sa majesté il peult attendre plus d'assistence que d'autres]Ga naar voetnoot1). Luy diront aussi, que en parcidevant il avoit dit a madame, que les capitaines et gens qui sont esdits gallion et navires ne fuessent siens il les ait puis advoé, et que, aprez quilz ont esté sur mer et y pillié et robé tout le monde, il les ait fait venir a la coste de ces pays. Et oultre luy diront, que ou madame avoit espoir, que pour honneur de l'empereur et obtemperant a la requeste, que elle luy avoit faite de les faire retirer, il devist avoir advisé du moyen de ainsi le faire, elle ait entendu quilmesmes se soit trouvé sur lesdicts navires, et qu'il ait trouve moyen et fait practicquer divers marchans et subgects de ces pays de leur mener vivres, pouldres, hallebardes, picques ploncqz et ne dont ils avoient besoing et de prendre en payement de leur denrees et marchandises le larrecin desdicts navires, qui est le droit chemain de mettre lesdicts pays en querre, tout au rebours et au contraire de sa requeste au nom de l'empereur et de leur intencion. Et, que pis est, que madame entende dont les subgectz de pardeca sont avertiz, que ledit seigneur roy par appointement et convencion faite avec ces gens qui sont larrons et pirates de mer, doye avoir la moitié de leur larrecins. Et a ces moyens et autres, que lesdicts Mulaert et la Sauch adviseront se perferreront persuader ledit roy de Denemercke et de la part de madame au nom de l'empereur, le requerreront quil veuille trouver | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slot van de instructie voor Mulert en Le Sauche A.C.B. 1022.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moyen de faire retirer ses gens de la mer et quilz restituent ce quilz ont pillié et robé, a cette fin et en de sorte que les pays et subgectz de l'empereur pour le pillage de sesgens et sa culpe ne viennenent en guerre et ne recoivent dommaige ou interest. Et si ledict roy reffuse ou sexcusast retirer ses gens du sort qil ne luy seroit possible, ne feust moyennant pardon et abolicion de leur mesuz et en retenant leur butin, luy sera dit que madame pour la doubt et raison que dessuz, ne puist faire ledite abolicion et ne le fera et quil doye considerer et comprendre si l'empereur est averti de sa conduite, la quelle madame pour son devoir ne luy peult ne doibt celer, que sa majesté ne se contenteroit, et d'autrepart que les subgectz de ces pays en murmurent tresfort, et si a son occasion ilz se trovoient adommaigiez, comme il est apparant que estre patent et desia le samble, quilz ne se contenteront nullement. Et si le roy demandast si de sa personne il ne seroit en seurté en ces pays, comme il la ja demandé audit Mulart, nestoit quil eust saufconduit de l'empereur, ilz luy diront, que madame ne touche au saufconduit de l'empereur, et que au prejudice diceluy elle ne vouldroit rien faire ne a son pouvoir souffrir y estre contrevenu, mais dont il desplaist a madame, quil ait experimenté que cest dexemple et dautrepart que tousceulx qui ont saufconduiz, ne doibvent faire ou porter ne estre occasion de dommaige aux princes, qui leur ont donné saufconduit, ne a leur pays. Et pour ces raisons resulucion requerreront de rechief au roy revoquer ses gens et leur navires et pourveoir quilz restituent ce quilz ont prins, ladvisant sil ne le fait, que madame pour son debvoir en advisera promtement l'empereur. Les dessusnommez auront lettres a la royne et silz voyent l'opportunité les luy presenteront et de la plus doulce sorte quilz pourront luy decaireront leur charge au roy et la persuaderont a ce que elle se veulle employer vers luy a la fin que dessus. D'autrepart les dessusnommez luy pourront dire plus par maniere d'avertissement que par charge de madame, quilz saichent que lon ait rapporté a madite dame, que partout ou elle s'est trouvé en Flandres et ailleurs, elle ait fait de grosses plaintes et doleances du petit traittement que l'empereur fait au roy son mary, a elle et ses enffans, et que l'on luy doibre grant partie de son dot et que ceulx aulsquelz elle en parle et aussi tous ceulx qui l'entendent, le tiennent a une murmure, et que elle, qui est seur germaine de l'empereur, si autres murmurassent contre sa majesté le debvroit excuser, dirent eulx, que madame cognoisse et entende bien que le traittement du roy et d'elle soit petit selon leur estat de roy et | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
royne, mais que elle doibt et peult croyre, si madame leur povoit mieulz faire, que elle le ferit voulentiers. Et que le roy et elle doyvent, entendant ce serment, croyre que le traitement que elle leur fait, est de l'ordonnance de l'empereur et quant au dot dicelle dame, que par avanture de ses noches il estoit expressement dit, que les deux pars se payeront des domaines et lespargne du royaume d'Espaigne et la IIIme thiers a la charge des pays de pardeca et que lesdits pays de pardeca y ayent furny en Danemarque. Et entre luy parlent dira par maniere de remonstrance, que elle doibve considerer les grosses charges esquelles l'empereur a esté et encoires est, a cause des guerres quil a et des armees quil a entretenu et encoires entretient. Et oultre que, a leur request, madame leur ait consenti demourer en la ville de Lyere et leur y a fait adressé de logiz le meilleur que elle a peu, et que le roy et elle doibvent bien entendre, que madame en a averti l'empereur. Et outre, que combien quil soit tout ung a madame ou ilz se treuvent, que toutesvoyes ils deussent porter ceste reverence a l'empereur, que de point changier de logis mesmement pour demeurer ou sejoerner sans le sceu et consentement le l'empereur et que ce neantmoins madame leur a enterdict quilz --- tenir propos de vouloir permettre leur demeure en autre lieu et hors Brabant. Et en conclusion luy diront que tout l'espoir, que elle peult avoir, soit de traittement, soit de recouvrance de leur royaulme et pays, doibve estre en l'empereur, et que pour ce elle doibve bien adviser de luy conplaire, et de ne faire chose, qui luy pourroit tourner ne a ses pays et subgectz a dommage, comme vraysemblement faire pouroit la conduite du roy et des gens quil a cidevant envoye et veult entretenir sur la mer pour pillier tout le monde, et a ces moyens et autres quilz adviseront exhorteront et se parforceront persuader la dite dame royne a la conduite vers le roy son mary de l'intencion de madite dame dessus touchié. Et ce que respondu leur sera redigeront par escript et le rapporteront a madame. Lequelle le ainsi ordonné a la Haye en Hollande le VIIme jour de septembre lan mil Vc et vingt cincq. Outre ce que dict est, les desputés Mulert et le Sauche diront le roy et le royne, que madame apres leur despeche arresté, est avertye, que aucuns de leurs gens et serviteurs avec trois navires chargees de pouldre de piques, de hellebardes, de harnaz, de lardz, frommages et autres provisions, lesquels ils envoyent aux gallion et autres navires de guerre. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Et quils passent pardevant le tonlieu dYrsikkeroerdt parcontre a lempereur ses parlee. Et retenuz par le tolner et ses commis quils accostent ledict tonlieu et payessent le droit de lempereur, quils ayent respondu tres haultement quils essent du roy de Denemerke et ne dussent riens. Et que madame le trouve tres estrange et sache que lempereur, quant il en soit averti, ne sera content --- Minuut Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1022. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXII. 1525 September 7. Instruction pour maistre Jehan de la Sauche secretaire de lempereur de ceque de par madame en son nom il aura a dire et remonstrer a monsieur de Bevres admiral de la mer.(Het eerste deel handelt over de bescherming van de visserij en over de omslag en verdeling van het lastgeld. Het onderste deel van de bladzijden is verteerd). --- aucuns jours escript du galion du roy de Denemarcke et ses navires de guerre estans a la Goerede. Et luy sera requis densuyr le contenu en lesdictes lettres et tenir la main a lexecution dicelle le plusavant que possible sera, afin que aucun inconvenient nen puist advenir pour cesdicts pays. --- Ainsi fait et ordonné par madicte dame au conseil de l'empereur le VIIe jour de septembre XVcXXV. Minuut Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1023. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIII. 1525 September 14. Verslag door Gerard Mulart en Jehan de la Sauch van hun zending naar Christiaan II.Recepta le XV jour de septembre a la Haye annee XXV.
Madame si treshumblement que faire po(v)ons a vostre bonne grace nous nous recommandons.
Madame, mardi dernier contre le soir arrivasmes ici et feismes savoir au roy et a la royne nostre venue, pour ententre quant il leur plairoit nous donner audience, qui nous remirent a hier le devant disner que eulsmes audience. Et aprez l'exposicion de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nostre charge, le roy nous dist, que pour ce que les choses que luy avons declarees luy estoient de poix, y voulloit pencer avant en faire la responce. Et sur ce nous retirasmes.
A laprez disner nous envoya requerre par son chancellier, que luy voulsissons bailler par escript les articles de nostredict charge, adfin que tant mieulx il y peuist respondre, ce quavons fait selon le contenu de nosdictes instructions, en ce que touchoit vers le roy seullement.
Aujourdhuy matin a renvoye vers nous pour entendre entre aultres choses que cestoit de la prinse des cendres de ceulx d'Amsterdam dont il disoit navoir riens oy, et dont madame loy eult les nouvelles comme denions partir. Surquoy navons sceu que respondre, si non que a nostre dicte partement lon avoit entendu que par aulcuns ses navires lesdicts cendres avoyent este prinses, dont estoit rumeur par ceulx dudict Amsterdam, et que ne savious quant, ny combien en avoit este prins.
Contre le disner a renvoye devers nous, et nous fait requerre que eulssions pacience d'attendre aprez sa responce, sans nous faire declarer quant il la porroit ou vouldroit faire pour ce quelle luy estoit difficille et pesante. A quoy, pour luy complaire, avons dit, que ne le veullions precipiter, mais que desirons bien dentendre, quant son plaisir seroit la voulloir faire. A quoy il nous a fait faire responce quil le fera endedens dimenche prochain jour tout le jour; dont, madame, vous avons bien volu advertir pour nostre acquit et descharge. Aussi pour ce que par ce moyen le voyage de moy(et) de le Sauch devers monsieur de Bevres sera dautant retardé. Et ce pendant nous allons a Mallines ou je feray la reste de ce que vous a pleu me commander.
Madame, nous prions dieu vous donner tresbonne vye et longhe. De Lyeres le XIIIIe jour de septembre. Votre treshumbles et tresobeissans serviteurs G. Mulart et Jehan de la Sauch. (Adres:) A Madame (Opschrift:) Lettres de Mulart et la Sauch a Madame de leur besoignye a Lubeke (sic!). Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1024 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIV. 1525 September 19. Verhoor van Joachim Wandelman door de audiencier L. Dublioul.Deposicie Joachim Wandelman opte interrogatien die de audiëncier hem gedaen heeft inden Hage opten XIXen dach Septembris ao XXVo inde presencie van Willem Croeck, ammirael vande Suyderzee ende Pieter van Nes, procureur in den Hove van Hollant.
Ten eersten geinterrogeert den voorsz. Joachim van zijnen ouderdom, waar hij geboren was ende waarmede hij hem geneerde. Heeft geantwoort, dat hij omtrent Makelenburch in Oostlant geboren is, maer dat hij over XIII jaren burger is geweest van Amsterdam ende aldaer gewoent. Ende altijt zedert die tijt ter zee gevaren heeft, zoo met coomanscepe als anders.
Bevraecht hoe hij gecomen is in tgeselscap vanden luyden vanden koninc van Denemarcken wesende inde galioen, heeft geseyt, dat eene Mr. Lambrecht, secretaris vanden K., omtrent drie weken voor de vasten lestleden bij hem quam binnen Amsterdamme ende uuyt die kennisse, dat hij voertijden den K. gedient hadt, heeft hij gevraecht, off hij den K. nyet dienen wilde op de galioen, hem te kennen gevende, dat 't selve wesen soude in meeninge Severij Norby tonsetten ende al bij weten ende wille vande keyserlijcke maiesteyt, ende mijn genadige vrouwe, waer toe hij deposant consenteerde. Bevraecht off hij nyet en wist, dat mijne genadige vrouwe van wegen de keyserlijcke maiesteyt hadde doen verbieden, dat die galion ter zee nyet en soude varen zonder hare genade oirlove. Heeft geantwoort: neen.
Bevraecht tot welcken tijden zij ter zee voeren ende wat zij eerst deden, heeft geantwoort, dat zij ten eersten contrarie winden hadden te varen off te seylen nair Severyn ende dat zij binnen acht dagen zij in zee waren seven off acht cleyn sccepen mit coren, haver ende diergelijcke goeden, toebehoerende in Denemercken, Hoemburch, Hensen ende Rypen, als vianden vanden coninck van Denenmercken, namen ende de selve, overmits den windt, int Vlie mosten brengen ende aldaer hebben zij de coorn, haver ende andere greynen coopluyden van Campen ende daeromtrent vercoft; als vanden scepen ende ancleve vandien gaven zijlieden wederomme dengenen dien zij die benomen hadden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende de........ lieten zij den eygenaer omme eenen redelijcken penninge.
Bevraecht wat zij nairdien 〈deden〉, heeft geantwoort, dat zij mitten galion ende een hulcscip, die zij genomen hadden, toebehoirende de moeder van Claes Cnyphoeft wonende tot Coppenhaven, nair Noerwegen seylden, aldaer sij namen tot vijff cleyn toe, geladen mit assche, terre ende mit claphout ende noch een grooter scip geladen mit gelijcke ware ende dair toe ses hondert stuck geladen copers. Dat dit selve scip mit coper bij den fransoysen henluyden benomen was ende zoe wanneer die fransoysen tselve scip beroeft hadden vanden voorsz. coper ende des hen diende, den selven scepe begaven en dit overmits quam dat weder in hande vanden capiteynen vanden galioen ende zijnen gesellen, dewelcke die selve scip mitten anderen in Schotlant gevoert hebben inde stede van Lyet ende aldaer vercoft, zoe scip zoe goed, aldaer zij lagen omtrent seven weken. Aldaer liggende, zoe heeft die voors. mr. Lambrecht mitten coninck van Schotlant ende zijnen Rade, dat hij ende zijn gesellen tot allen tijden souden mogen commen mit heuren buyt ende winninge in Schotlant ende den selven aldaer buyten ende paerten alzoe hen believen sal.
Den voorn. mr. Lambrecht heeft een scip in Schotlant gecoft, geheeten den jacht ende den selven totten oirloge toegereedt ende tot den volcke, die hij te voren hadden, drie hondert Scotten in zijn scip genomen ende mitten selve gevitaelgeert zijnde, heeft wederomme naer die zee gevaren ende wesende inde zee, hebben opten Pincxterdach bevonden een scip van Danswijcke geladen mit claphout, terre, vlasch ende diergelijck, bevracht in Schotlant, toebehoerende dieselve goeden een deel die Danswijcker coopluyden, dewelcke zy gehouden hebben ende dander toebehorende den Schotten, hebben zij laten varen nair Schotlant. Van daer voorts zijn sijlieden gegaen nair Noorwegen ende onderwege hebben geminet ses groote hulcken, die bevracht waren nair Lonnen in Engelant; zij hebben malcanderen versocht ende scade over beyden zijden geladen ende dair is mr. Lambrecht hooftman dootgeschoten ende meer mit hem.
Voort aen zijn zijlieden gevaren nair Noorwegen ende corts daernaer hebben zijlieden genomen ses scepen van oesten: eerst eenen Noorman, een Rysman mit assche ende terre, drie Hansschen verladen mit meel, mout, bier, asch ende hout ende daer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toe twee Danswijckers mit assche ende hout ende inden eenen Danswijcker vonden zijlieden seven groote lasten copers ende in d'ander tien last ende daertoe twee groote bodemen wasch mit vier vaten bonte voeringen. Dit gedaen zijnde, want zij mitten volck, dat zij inne hadden als tusschen vier ende vyffhondert mannen, nyet en mogen tot Severyn Norby commen ende zij ock verstonden, dat dieselve Severyn in communicatie was mitten vianden, soe zijn zij mit haren prijsen nair Schotlant gevaren.
Hier is te weten dat wijlen mr. Lambrecht, wesende in Schotlant, geloefte gecregen hadde vanden coninc vanden Schotten, dat zij vijf groote scepen mit negenhondert mannen nairsenden soude om Severyn Norby te onseten ende den voorn. mr. Lambrecht in zijnen voornemen te helpen, twelck nyet geschiet is.
Wesende in Schotlant mitten voorsz. prysen, zoe hebben die heeren ende raetgierders vanden coninc van Schotlant geschoncken IX off thien t...... maerters, dwelcke zij in seeckere tonne gevonden hebben.
Die anderen gouden als: teere, peck, assche, hout ende diergelijcke, mitten scepen, hebben zijluyden aldair vercoft ende hebben aldaer gelegen wel thien weeken.
Daer wesende hebben zijlieden twee scepen gecocht ende totten oirloge gereedt ende want die coninck van Denemercken mit diversche boden aende capiteynen gescreven heeft zeer scerpelijck, dat zij, latende in Schotlant allen den Schotten, die zijlieden hadden, nair dese landen commen souden, alwaer hij getroest was hulp en bijstant te vinden, soe zijn zij gereyst mit vijf scepen ende wesende inde zee hebben bevonden drie Oostersche scepen commende van Zeelant, diewelcke zij genomen hebben. Inde twee hebben zijlieden nyet gevonden dan ballast; deen vandien is getrangt ende verdorven, dander hebben zijlieden gebrocht voer Goereede mitte anderen. Inden derden scepe vonden zij een pack Enggelsche lakenen, en bael amandelen ende drie bael pepers ende omtrent vijff ende twintich angeloten aen gelde en die meester van dien scepe hebben zij zijn scip wederomme vercoft ende nair huys laten seylen, houdende den coopman voor de composicie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wesende voor Goedereede zoo hebben zylieden van stonden aen gesonden aende coninck van Denemercken, naer bevel zij van hem hadden, omme te weten, wat zij doen souden ende aleer die bode gecommen is, soo is een hue aen hen gecommen geladen mit ses off zeven hondert sijden specx, mit een last cruyts off wat meer, mit driehondert pieken ende omtrent hondert hellebaerden ende vijffhondert grooten roggenbroeden, maer van wye de selve hueye quam en weet hij deposant nyet. Sij hebben geleyt begeert aende raetgierders vanden Goedereede, dewelcke henlieden geweygert is geweest zonder wete van onse genadige vrouwen.
Gehoirt hebbende die gesellen, dat men hemluyden geley nyet mit scutelen wilde, zoe zijn zij qualick te vreden geweest van haren capiteynen, want men hen te verstaen gegeven hadde, dat skeysers en mijner genadiger vrouwen willen waere, zij den coninck van Denemercken dienen souden ende omme die gesellen te vreden, te zoe heeft den capiteynen geconsenteert, dat zij hem deel hebben souden vanden voors. werck vanden lakenen ende vanden peper, die welcke de vooirs. gesellen vercoft hebben hier ende daer op 't lant, gelijck zij best mochten, daer off totten deel van yegelick geselle gecommen is twee gouden gulden ende eenen halven.
Seyt voort die deposant, dat die coopman van denwelcken zij 't voorsz. werck genomen hadden, wesende in hen scepen voor de Goedereede, dat zelve werck gaerne vanden capiteynen gecocht hadde omme eenen redelijcken prijse, daer op dat (een van) die capiteynen hem seyde, dat hij hem dit daer nyet vercoopen wilde, maer dat hy die tot Antwerpen bestellen soude an eenen zijn vrient te weten Heynrick Lith ende dat hy 't vanden voorsz. Heynrick soude mogen crijgen tot redelycken coope ende dat hij hem daer toe eenen brieff aenden voorsz. Heynrick scriwen soude.
Deselve deposant heeft geseyt, dat hij gehoirt hebbende dat skeysers wille nyet en was des Claes Kniphoff ende anderen dieners vanden coninck van Denemercken ende nyet willende doen tegen skeysers wille, heeft gesproken mit Willem Croeck, admirael bovengenoemt, mitten baliu van den Briele ende mitten burgermeesters van den Goedereede ende aender goeden mannen omme middel te vinden aende genaede vanden keyzer te commen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende dat hij hier inden landen zeecker bliven mochte ende op dien betrouwen is hij gebleven, hoewel hij tot diverschen reysen gemaent ende versocht is geweest te scepe weder inne te gaen.
Hij heeft geaffirmeert ende wilt doen blijcken, dat hij diverschen luyden van Amsterdamme ende anderen van desen landen diverschen proffiten gedaen heeft, des zij anders geleden souden hebben.
Ende wes hij ter Goedereede voor hem scepen off voor den gesellen heeft doen halen off nemen, dat hij tselve deuchdelich heeft doen betalen.
Voort dat hij wel geweten heeft, nair dat hij vande scepen is geweest, dat die capiteynen twee coggescepen mit bier geladen genomen heeft ende tbier uuyten scepen genomen ende in den hueren gedaen ende datmen den coopluyden coper daer voer in betalinge geven wilde ende overmits zij den coper nyet en hebben derven aenverden, dat die capiteynen vanden scepe henluyden eenen brieff gescreven heeft aenden coninck van Denemercken, te dien, dat hij hemluyden betaelde.
Secht oock, dat hij verstaen heeft, dat die coninck van Deenmercken den voorsz. Claes capiteyn ontboden heeft, dat hij mit zijnen geselscepe van stonden aen vertrecken soude.
Secht oock dat eenige comende vanden coninck van Denemercken grootendeel brieven besegelt gebrocht heeft, zoemen seyde van skeysers segele, bij denwelcken de keyserliche majesteyt Severyn Norby voor zijn diener bekende ende verboot op grooten penen, dat nyemant van hem quaet soude seggen.
Dat hij oeck weet, dat sommige edele lieden dieners vanden coninck Demarcken inden selven scepe mit Claes Cnyphoff gecommen zijn mit nyewe bestellebrieven van den coninck ende daermede ter zeede gevaren zijn.
Seyt voort, dat die capiteynen ende knechten, als zij gehoort hebben, dat zij alhier geen geleyde hebben souden, voor hen genomen hebben nair Vrieslant int quaertier van Overemden te varen ende aldaer alzoe veel knechten inne te nemen als zij gecrygen conden ende van daer in Noorwegen te varen, omme | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enige poort off havene inne te nemen, waer zij hem desen winter souden mogen houden.
Ende dat hij in der waerheyt verstaen heeft, dat Cleyn van Hairlem, Jan van Roterdamme ende andere dese voorleden weke ende mit hen vijftich off XL gesellen hen hebben over doen setten van Amsterdam in Vrieslant in meeninge, zoe die fame is, inden voorsz. scepen van Denemercken ter(e)ysen.
Gevraecht den voorsz. deposant off die capiteynen ende enechten vanden galion meyninge waren op die landen vanden K. Mat. te tasten, seyt, dat zijluyden Willem Croeck ende nyet alleen hem openlyck geseyt ende vertelt hebben, dat haer meeninge sulcx was ende den navolgende hebben zij een scip van Edam genomen ende mede gevoert van Amsterdamme varende westwairts genomen en medegevoert. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1026 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXV. 1525 September. Protest van Amsterdam tegen het aan Joachim Wandelmann verleende pardon.Effect van een reyse gedaen in den Hage an den Raedt omme te hebben consultacie.Joachim Wendelman heeft scipper geweest op de galeoen, die tegens weete ende wille ende boven arrest uuijt dese landen geseijlt is, committerende diverse lareijnen ende roevinge op de zee, soe dat mijne genadiche Vrouwe een placaet heeft doen publieren op lijff ende goeden nyemant hij hem vynden soude op de voirseyde galeoen. De voirseyde Joachim poorter van Aemstelredamme heeft de galeoen leggende voor Goedereede geabandonneert ende remissie oft abolitie vercregen inhoudende 't gunt dat hij tegen ons ende de justitie misdaen heeft. Quaeritur off mijn genadiche vrouwe geremitteert heeft ius tercii et spolietorum. Want een man van Dansick sprack Joachim aen voer sekere honderden gulden. De Raedt en woude hoer advys gheven, seggende, dat mijne genadiche vrouwe te sHertogenbossche was. Die soude oeck wel interpretreren hoeren brief van remissie, quia illius est interpretatio cuius est conditio. Nyettemin zij en verstonden nyet dat de keijzer ius tercii woude ewech geven. Ende aengaende dat de man van Dansick begeerde, dat Joachim caucie soude stellen omme tgewisde te voldoen off te gaen inde vange- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nisse, dunct den raede goet: quod prestaret talem caucionem qualem posset, id est: juratoriam, sonder dat hij caucie suffisante soude moeten stellen. (In margine): Non obstante hac consultatione, tgerechte heeft gewesen, dat quod caucionem sufficientem poneret unde appellavit Joachim. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Effect van een reyse bij Cornelis Banninck tresorier ende mij gedaen tot Mechelen an mijne genadiche vrouwe van de 26en October tot den 11en Novembris beyde incluz.Que aussi madame ne donne point ou souffre donner remission ou abolition a ceulx qui ont este sur le galeoen et aultres navires du roy de Denemerche, comme on a faict a Joachim Wendelman jadis marinier sur ledict galeoen, affin que les osterlings ne imputent point aux subgez de lempereur les dommages et pilleries par cydevant par ceulx qui ont esté sur ledict galeoen et aultres navires faictz. Comme iceulx Oisterlinge desja ont volu imputer et recoevrer des subgez de lempereur les dicts dommages et pertes euz et soustenuz. Car le Duc de Holsten a en ses pays passé long temps faict arrester les navires de pardeca chargeez de seel et aultres marchandises, pour ainsi aydier ses sugez adommaigeez a recouvrer leur perte, lesquelles (que on sache) ne sont point encoires eslargeez. Et aussi il sembleroit aux Oisterlinge, que lempereur ou ses subgez eussent porté faveur a ceulx, qui ont esté sur lesdicts navires. Et aussi beaucoup des proces sensuiroient, quant ceulx de oisten trouveroient es pays de lempereur eulx qui leur biens ont prins comme desja ung Pauwels Yevenszn. van Dansick a institué ung proces a Joachim Wendelman. (In margine:) Madame ne donnera nulles remissions a ceulx qui ont esté sur le galeoen, car si elle a donné grace a Joachim Wendelman ce a esté pour despourveioir les pirans de stuerman et piloet dont ils avaiant besoing et pour savoir leur conduite. Or. Gemeente-archief Amsterdam. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Memoire.
Extraict d'aulcunes poinctz et articles contenus au raport des deputez d'Hollande et Frise, sur lesquelz madame doibt faire depescher lettres de provisions comme de raison appartient.
Item que madicte dame veuille faire restituer sans long proces a toutz ceulx qui s'en plaignent d'estre dommagés de Knyphoff, tout ce quilz veriferont eulz avoir prins par le dict Knyphoff ou lestimacion pourveu que madame par ces lettres a escript et commandé que ce fust aux oesterlinckx promis comme dessus. Des quelles lettres ilz ont retrains copie, affin qu ilz ne dient que les traictéz soient de notre part premier violés. Or. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1096 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVII. 1525 Augustus 29. Brief van Christiaan II aan Edzard, graaf van Oostvriesland over de toelating van Claes Kniphof in het gebied van Edzard.Cristiern von Gots gnaden zu Denmarcken, Sweden, Norwegen etc. Kunig Herzog zu Slesswig, zu Holstain, Stormarnn etc. Unser freuntschafft und alles guthen zuvormn. Edler besonder lyber, Wir geben euch guther meynung zuvernehmen, Wie das wir unser oratores bey der romischen kayserlicher majestät unsern lybenn herr swager und bruder inn Hispaniën gehabt, welche nuhnn inn kortz hochgnante romische keyserliche majestät bey denselben unsern oratorer gnedige und guthe vertrostung haben thun und anzeigenenn lassenn, unns wyderumb entwante kunigreych land und leuth zu restituirenn und durch gotliche vorleyhung einzusetzen. Auch yre kayserlich hulff furschub unnd beystanndt uns getreulich mitzuteylen etc. und haben uns des zum mehrem schein etliche mandata und gebotsbrive an alle stand des heyligen romischen reychs bey berurten unsern oratornn zugeschickt, des wir auch hiemitt warhafftig copien ubersendenn, wie yr vornehmen werdet. Dwayl wir dan etliche unser getreue dyner und anslyger inn der offen sehe habenn, dero zukunft wir unns teglichs versaumlich vormunthen, ist derwegen unser freuntlich beger und gnedig ansynnen, wenn unser dyner so unsern schein bey sich haben und anzeygen mitt yren schiffen, haben, guthern, zugehorenden dynern unnd verwanthen mit ychtenn an euch gelangen, in euer lannd, stedt, verwaltung, haven und gebieth | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lauffen und ankohmen wurden, ir wollet ynen fur sig und den yren, auch alle yr hab unnd guther ewer frey sicher vehlig guth gleyth zu land wasser, aus und ein, oder abe und zw, zu reyssen, passiren, zu handlenn unnd wandlenn, fur menniglich unverhindert geben, und uberreychen lassen, sie auch umb usern wyllenn in ghedigem gunstigem und guthwilligen bevel habenn, yenen gnad, gunst, forderung und alles guthes in yrem anlygend und sunst uff yr ansuchenn gutlich erzeygenn und beweysen, als wir uns in dem zu euch ganzlich versehen. Das wollen wir hier weyderumb auch in aller freuntschafft gutlich verschulden. Geben zu Lyr in Brabant am neunundzwantzigsten tag des monats Augusti. Anno Domini etc. XXV. Cristiern. (Adres:) Dem wolgebornnenn unserm bysondern lyben hernn Erzardenn gravenn zw Everembden. Ondert. oorspr. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1017. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVIII. 1525 September 15. Credentiebrief door Klaus Kniphof en Jörgen Stegentin als gemachtigden van Christiaan II op Hans Bayreuth om te onderhandelen met graaf Edzard van Oostfriesland.Edler wolgebornner gnediger Herr, Euren gnaden sind unsere ganz unverdrossenne willig dinstparkeyt ungespartes vleys zuvor. Gnediger Herr, wir haben jegenwertigen desz durchleuchtigsten grossmechtigsten fürsten und herrn herrn Cristierns der reych Denmarcken, Schweden, Norwegen etc. konigs herzogenn zw Schleswick Holsstein etc. unseress gunstigen koning und herrns diener unsers lieben freundt Hanssen Beyreuth inn sachen daran koniglicher maiestät und unns mercklich gelegen inn der eyl, mit bevelh die muntlich an euer gnaden zetragen, verfertiget. Derwegen an euer gnaden unser ganz dienstich vleyssig bitten, euer gnaden wollen genandten unsern freundt empfangenes seines bevelh gnediglichen anhorn unnd ime dyssmals gleych unsern selbs personen geinzlichen volkomenen glauben beymessen, sich auch umb koniglicher majestät willen seinen bith, nach wie wir zw E.G. alls unserm gnedigen herrn wnzweyvelich verhoffen, in guede welfarung erfinden lassen, das wir umb E.G., womit wir konnen, alles unseres vermogens zuverdienen in alweg willig und geneygt sein wollen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Datum inn der sehe am funfzehenden tag Septembris anno XXVo Eur Gnaden
(Adres:) Dem Edlen wolgebornn Herrn Herrn
Ondert. oorspr. Algemeen Rijksarchief. A.C.B. 1025. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIX. 1525 September 20. Brief van Graaf Edzard van Ostfriesland aan de Landvoogdes der Nederlanden.Durchlichtigste hochgeborne fürstin, gnadigste vrow,
Ick erbiede my tot uwen gnaden als ick dienstlichs vermach. Denselven wil believen te weten, dat ick op datum van diesen enen brieff an den graven van Overemde geschreven entfangen. End howel dat mijn titell nyet en is, dan mijn oldere end ick, alwege graven tot Ostfrieslant genoemt, heb ick nyet demynder U.G. brieff mit behorliker reverentz angenomen end wel verstaen, dat Claus Knyphof end andern in nahme end dat hij des konigs van Denemark dienen soude zijn, hebben tegens den wille ordonnantie end verbot van den keyser, ock boven hueren gelofte end eet, uuyt den haven gevaren end als openbar szerovers gepillert; dat ick derselven in mijn land end haven nyet ontfange noch volck, vitalie oft anders verlene, mair als szerovers to tracteren na vermelden van U.G. schrift. So doen ick uwen gnaden dienstlich te vornemen, dat die erbar Benedictus van der Wisch, mit Keyserlycker Majesteyt mandat und Koninglicher Werden to Denemarck brieff an mij gekomen, die ick U.G. hyr bij overschicke. Uu is Claus Knyphoff achte dagen dar na mit sijnen schepen an die costen van mijnen land gekomen, dar he sick noch tot deeser tijt entholdet up die sze vor den eylanden. Heft tom tweden male K.M. mandat end dar beneven synen brieff, den ick ock an U.G. senden tegeschick. Deweyl dan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K.M. ge(ne)erall mandat an allen stenden des Hilligen Rijks vermeldet dem vorgenanten Clausze Knyphoff, op zijn ansokenen mit privande end anders forderinge to doen, end ick mit aller onderdenicheit den keyserlichen geboden gehorsam tzijn willig end schuldich, end uwer gnaden schreiben contrarie, sin ick derhalven hoge beswart, so ick nyet weet waer na ick mij houden sal. Datwelk ick uwe gnaden in antwort te kennen geve. End bevele mij hyr mit denselven uwer gnaden.
Datum Griethusen am avende Mathei apostoli anno etc. XXVo Edezardt grave tot Ostfrieszlandt. Ondert. oorspr. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1027. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXX. 1525 October 9. Brief van Christiaan II aan de landvoogdes.Onsen vriendelicken groet ende wat wi goets vermoghen te vooren. Durluchtighe vorstinne, vriendelicke lieve moye, Wi hebben eenèn brief van U.L. mit een copie van dien van Lubeque toot deselvige gescreven, ontfangen. Ende als U.L. scrivet omme een scip dat onse dienaren inder zee van die onderzaten keyserlicker majesteits in deesen Lande naemlick van Edam, soude ghenomen hebben, so is dat selve, ons gaere onbekent ende onghewist, oock van herten leet daer't also geschien es, want sij datselve buten al onse bevelinghe ghedaen hebben. Ende willen daeromme vlusch ernstelick an hemluden voorscriven, dat, indien het alzo is als U.L. gescreeven heeft ende van hemlieden beclaghet, zij sullen terstont dat weederomme gheven ofte die luden, daer voor tot den minsten penninghe betaelen ende te vreeden stellen in dier manieren, dat zijlieden daeromme voor U.L. gheen recht sullen hebben te beclagen. Ende aenghaende dat die lubischen in der afgheschickter copie onsen dienaren voor pyraten ende zeerovers scriven ende begheeren, dat U.L. dieselve oock voor sodanighe luden wille houden ende mit den sweerde als misdadighen rechte, so ist U.L. wel bekent, dat die lubischen niet gespaert en hebben up onse eyghene persoone van koninclijcke name weeghe veele ontamelicke dinghen ende woorden te dichten ende up te gheven, daer meede zij voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menden ons recht te verminderen ende huer onredelicke oorsaecke teeghen ons, onse lieve ghemaal ende onschuldighen kleenen kinderen gebruket, te bedecken ende ontsculdighen. Mit ghelijcker woorden bruken si sich oock nu up onsen ghetrauwen dienaren. Doch hoopen wij, dat U.L. mit meer heeren ende vorsten wel rechtverdick onderwiset is ende verstaen heeft huyt der lubischer hoochmoedighen weldighen daet ende daeghelicke ghebruykinghe, wat ghewalt ende onrecht ons gheschiet es. Ende wille daeromme onsen dienaren houden achten ende reeckenen voor die gheene, die hueren heeren ende natuerlicken prince mit trauwe dienen wilde ende sinen vianden crancken. Wij hebben an U.L. oock den troost ende bidden vriendelicke, dat zij niet wil ghedoghen onsen aenlighenden saecken in eenighen anderen maeten voor keyserlicke majesteyt onse lieve heere broeder ende eenighe rechter voorgebracht werden, dan als die gheleghenteit sich in de waerheit bevindt. Ende dat U.L. oock onsen vianden niet meer gheloves voordeels ende gunst wille gheven dan ons, onse lieve ghemael ende kinderen in onsen rechtverdighen saecken. Dat willen wi als die schuldighe onghespaerlick mit allen vlite gherne verdienen. Ghegheven te Liere, den neghensten in Octobre in tjaer viftien hondert ende vijf entwintich. Vostre bon cousin Christiern. Ondert. oorspr. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1030. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXI. 1525 October 10. Brief van Isabella en Christiaan aan de landvoogdes.Notre amiable salutation et avecques tout bien que nous povons etc.
Tresnoble princesse, treschiere tante, Nous avons receu vous lettres et en icelles deux supplications lesquelles escripvez estre presentees a vous. Nous navons parcydevant riens sceu dudit affaire et fort nous en desp(l)aist, car il est fayt sans quelque commandement de nous. Et aussy le remonstrer, sil plaise a votre noblesse, nous voulons incontinent et a diligence escripre a iceulx, quilz payent les gens et les contentent tellement qu'ilsz ne puissent avoir occasion deulz plaindre. Et | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brief van Claes Kniphof en Jörgen Stegentin. A.C.B. 1025.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Briefzegels van Claes Kniphof en Jörgen Stegentin. A.C.B. 1025.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
touchant que escripvez que de nostre gouvernement et de nos gens escripverez a limperiale majeste, lequel de ce ne se contentera: ainsi ne scavons, treschiere tante, que nous avons riens fait dont ne voulons devant ladicte imperiale maisté et tous aultres princes et seigneurs de raison respondre et confesser; pareillement ce que nous serviteurs ont fait par nostre commandement. Mais silz font quelque chose de leurs voulentes de ce nous estans par vous advertys, voulons volentiers faire ce que droyt et raison requiert. Amiablement requerant et esperant votre noblesse ne souffrira que notre affaire soyt aultrement rapportee a limperiale maiesté que en verité sera trouvé. Aussy scet votre noblesse, que par deux foys avons a voz deputez descouvert nostre intension pour retirer nous serviteurs de la meer et requis de vous en faire rapport trouver en conseil aultre moyen, auquel vous vous pourriez aider de nous en bonne raison; nouz estions et sommes encoires content et prest de laccepter et y en faire nostre extreme debvoir tellement, que de droyt ne pourrons estre incoulpez. Et les batteaulx ainsi par bonneté arrivez povons bien souffvrir que tous les biens que y seront trouvez soubz leurs singe et marcke, pour lamour de vous, soyent restituez a ceulz ausquelz il sont prins, combien que de droyt ilz ne sont tenuz de le faire. Requerant pour ce que vostre noblesse par ses lettres veuille recommander a l'imperiale maiesté nous, mon treschiere espouse et nous petits enffans, lequel faisant vostre noblesse comme une bonne mère, nous ferez singulier plaisir lequel serons tousiours obligez deservir devers vostre noblesse. Donné a Lyre, le Xe jour doctobre lan XVc et XXV. Soubzsignee vostre bonne cousine et Chistiern. Eenv. gelijkt. afschrift. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1031. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXII. 1525 October 7. Brief van de landvoogdes aan Lübeck ove rhet optreden van Claes Kniphof c.s.Marguerite etc. Eerzamen eerbaeren lieve beminde. Uwen briefven van den XXen Septembris lestleden innehaldende als dat een Claes Kniphoff met sijnen complicen uuyt dien poorten van onser administratie in den voirleden zomere ter zee oostwerts gezeylt zouden hebben, ende aldaer onder den naam off tytele van den coninck van Dennemarcke den gemeynen ganck ende cours van der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
coopmanscepe geturbeert heeft, dat hij mit zijn rooff in den poort van der Goedereede gecommen ende ontfangen ware geweest, dat hij zijn rooff aldaer vercocht zoude hebben off die in bewaeringhen gestelt, dat men hem voirzien zoude hebben van victaillen, van harnasch, van volck ende des meer hij behouffde, in grooten achterdeele ende preiudicie van U ende uwe geallyeerde ende vrienden, ende buuten dien tractaten met U gemaekt ende den briefven wij U gegeven hebben, ende bij denwelcken ghij aen ons begheert wij den rooff, bij den voirsz. Claes ende zijnen complicen gedaen, souden willen doen bewaeren tot behouf vanden ghenen diese behoorden ende den misdadigen ende hueren toestanders, hulpers ende fauteurs in desen scerp recht te doen ministeren, ende sulcx daerinne voerzien, dat zij hiernaer van gelijcken niet en attempteren, hebben wij ontfangen. Waerup wij U te kennen geven, dat wij in Februario lestleden gehoort hebbende, als dat een meester Lambrecht, hem seggende secretaris vanden coninck van Dennemarcke, ende met hem desen Clays Kniphoff ende andere, in meyninge souden wesen ter zee te vaeren, sonder nochtans haeren meyninge te wetene, maer beduchtende des gebuert is, wij om daer toe te voerzien soo verre alst in ons was, hemlieden van wegen den keyser onsen heere ende neve tot diverschen reysen hebben doen verbieden, ter zee te vaeren ten waere bij bevele of wetene ende consente vanden keysere off den onsen, ende dat zij ons 't selve te doene ende 't achtervolghen solemnelijck gelooft ende gezwooren hebben ende dat de coninck van Denemarcke, den welcken wij alsdan daeraff spraken, ons toezyde, als dat hij daerinne naer onse begheerte voerzien soude. Dat waer is, dat de voirsz. Claes ende sijne complicen de welcke mit den gallioen alleenlijcke ter zee gevaeren waeren omtrent Goedereade in de diepte buiten der havene mit vijf scepen ter oorloghen gestelt, binnen zeker tijts herwaerts zoo ons aenbracht was gearriveert zijn ende geanckert hebben, ende aen den bailliu ende die wethouders vanden Goedereede gesonden ende begheert hebben om geleyde binnen der stede te moghen sommen, dien goeden die zij in haere scepen hadden te vercoopen, ende victuaillen ende des zij gehoufden te mogen hebben. Dat wij tselve gehoort, van standen aen aen den voirsz. bailliu ende wethouders van den Goedereede gesonden ende gescreven hebben, hen verbiedende ende allen ingeseten vanden voirsz. steden ende vant quartier daeromtrent alle conversacie ende communicatie mit Claes Kniphoeff ende zijnen complicen, daertoe scer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pelicken ordinerende, als dat zij van hemlieden nyet coopen noch ontfangen en souden, noch hem voerzien van victaillen noch van eenigen dinghen, al op 't verbeuren van lijve ende goeden, ende het tselve hebben wij gescreven ende bevolen gehadt den heere van Bevren, admiral van den zee, ende den rentmeester van Zeelant, den marcgrave ende wethouders van Antwerpen, den heere van Berghen, den wethouders tot Amsterdam, ende anderen steden ende plecken aen de zee gelegen, daertoe, dat wij gehoort hebbende als dat eenige vanden ghenen die in de voirsz. scepen waeren sommels van hueren scepen te lande quamen, twee hondert knechten daerwaerts gesonden hebbe ende hen gelast allen den ghenen die zij van den voirsz scepen vinden souden waer het waere te vangen ende anders te traitteren als piraten ende zeeroovers. Ende inschelijcx hebben wij gescreven aenden voirsz. heere van Bevres admiral ende aenden rentmeester van Zeellant ende hen scerpelijck bevolen, als dat zij al sulck getal van scepen van orloghe ende van volck opbringhen zouden, als zij behouffde, om de voirsz. vijf scepen ende die daer inne waeren, als piraten ende zeeroovers neder te werpen. Ende dat tselve niet en heeft moghen gebueren, overmits dat die spaensche scepen ende groot getal vande scepen van desen landen naar Spaengen ende Portugal gezeylt waeren, ende dat het meest deel van den scippers ende anderen mannen van Hollant ende Zeellant inder zee ten harinckvanck waeren. Des ons herterlijck leet is geweest. Is oock waer, dat de selve piraten, tselve vernemende, deur heymelicke vrienden, hebbende zekere scepen vander stede vander Goude mit bier ende booter geladen fortsselinghen genomen ende 't bier ende de booter sonder die te betalen in hueren scepen gedaen ende ter zee gezeijlt zijn ende daer toe ons te bemoeijen in.......... zijnde omtrent 't Vliet op den stroom vanden keijser, wesende eenen cravel, toebehoorende den burgers van Edam in Hollant mit groote goeden geladen genomen, gebuyt ende gepaert hebben. Dat wij verstaen hebbende, dat sommighe vremde coopluijden hen geaventuert souden hebben dese vijve scepen zekere victaillen ende anders des zij behoufden te voeren ende eenige goeden daervoor van hen ontfangen, eenen skeysers secretarys gedeputeert ende die gesonden tot allen den principaelste steden van Hollant ende Zeelant ende 't Antwerpen ende elders in Brabant gesonden om informacie te nemen, wie die ghene zijn geweest die de piraten gevisiteert oft getroost hebben, ende wie eenige goeden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hen ontfangen hebben. In meyninge off eenige bevonden zijn, die goeden te bewaerene tot behouf vanden ghenen die 't selve behoeren soude, hoe wel wij bemoyen, dat tselve des bevonden wert sobre wesen sal, mits dat dien piraten den cooper die zij hadden, twelck heuren meesten ende besten rooff was, behouden hebben ende mit heurlieden bij gebreck van coopluyden gevoert, zoo wij 't selve verstaen hebben van eenen denwelcken wij van heurlieden, om heurlieder secret te weten, ontogen hebben ende dat wij dien naevolgende een scip bij den voirsz. Kniphoff ende zijnen complicen gerooft ende vercocht eenen burgher van Hamburch hebben doen restitueren. Daet wij den voirsz. Claijs ende sijnen complicen om de redenen boven verhaelt over allen desen landen hebben doen verclaeren ende condigen openbaer zeerovers ende piraten en doen gebieden, dat men tegens heurlieden ende alsulcken, waer men die vinden mocht, procederen soude ende daertoe duncken wij tegens hueren fauteurs te procederen ende de selve te straffen alst behoort. Dat wij verstaen hebbende, dat die voirsz. zeerovers in meijningh zijn zouden int lant van den grave van Empde te zeijlen ende aldaer victaillen ende luijden te gecrijgen, aen den voirsz. grave van Empde gesonden ende gescreven hebben hem adverterende van des voirsz. is, ende aen hem van weghen den keyser versocht, als dat hij heurliedene gheen bijstandicheyt en dade, maer de selve als piraten ende zeerovers ende der K.M. rebellen ende allen goeden luyden vijanden aff soude werpen, waerup wij daghelijcx andwort verwachten. Opdat ghijluyden bat weten ende verstaen moecht, dat onse meyninghen sulck sijn, soo consenteren wij U ende uwe vrienden ende geallyeerden, inden naem ende van weghen den keysere, den voirsz. piraten ende zeeroovers te volghen ende te prosequeren in allen poorten ende havenen van allen desen landen, overe de welcke wij administracie hebben, dat meer is, presenteren wij U daertoe inden name ende van weghen als boven alle hulpe ende bijstandicheyt, want wij anders niet en soucken, noch en begheeren, dan dien vrientscap ende communicacie vanden coopmanscepen ende daertoe die gemeyn navigacie over allen zijden te onderhouden, dewelcke van ouden tijden tusschen Uluyden ende uwe geallyeerden ende vrienden ende den ingeseten van desenn voirsz. landen geweest is, soo wij per Herman van Zuyderhuysen doctor gedeputeerde ende ambassator vanden K.M. bij U wesende int antwoordt op den artyckel, ghij hem gegeven hadt om ons te senden, breedere gescreven hebben, soo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij al noch scrijven om U tselve van wegen der K.M. ende den onsen te verclaeren ende te seggen. Waerup ghij U verlaten ende vast betrauwen moecht. Eersame ende eerbaere lieve beminde etc. Gescreven tot 'sHertogenbossche, den VIIen dach Octobris Ao etc. XXV. Marguerite. (Adres:) Den eersamen ende eerbaren den overraden ende Raden der K. Stadt van Lubeck onsen besunderen goeden vrienden. Minuut. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1029. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXIII. circa 1525. Brief van de magistraat van Antwerpen aan Koning Gustaaf van Zweden over het geweld en de schade den Antwerpsen schipper Corijn Jacobsz aangedaan.Alder doerluchtichste ende aldermogenste vorst ende heere, Wij gebieden ons in alre reverencien tot uwer conincklijcker weerden, der welcker sal believen te wetene, dat ons zeere clagelijcken te kennen gegeven hebben: de huysvrouwe Corijns Jacobsz. scippers ende ingesetene poortere deser stadt van Antwerpen ende Aerdt van Zierczee oic poirtere ende stierman van desselfs Corijns scepe ende voorts de deken, geswoerne ende ouders vanden scippers-ambachte alhier, hoe dat inden voirgen somere omtrent sint-Jans-Onthoofdinge de voirsz. Corijn met zijnen stiermanne ende bootsgesellen geseylt es met zijnen scepe van hier t' Antwerpen geladen met des coopmans goeden sommige van Dansicke sommige van Lubeke toebehoorende. Ende comende onder den Borrenholm omme aldaer midts grooten tempeesten ende storme vander zee heur scip ende goeden te bergen stille liggende op zijnen ancker, sijn met eenen boote XV oft XVI gesellen uuyt een jachte, dwelck omtrent hemlieden liggende was, aen des voirsz. Corijns scip gecomen ende verstaende dat een scip van Antwerpen was, begheerden zij een vat Jupenbiers. Daerop de voirsz. Corijn antwoorde, dat hij gheen bier en hadde, dat hij derven mochte; presenterende ende gevende nochtans goetwillichlijcken t'etene ende te drinckene van alle tghene des hij hadde, vragende henlieden van waer heur scip was. Daerop de sommige antwoirden: van Coppenhage ende de scippere van Lubeke; seggende voorts: ‘Zijt nyet vervaert, wij willen morgen vroech te Coppenhage na huys met U varen’, alsoe uuyten scepe vertreckende, danckende den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scippere van sijnder chieren. Midts den welcken de voirsz. Corijn ende zijn geselscap hem rustelijcken tot repose gevuecht hebben, stellende een wake. Ende omtrent der middernacht zijn die van den voirsz jachte kennisse ende conde hebbende van den voirsz. scepe met heuren voirsz. boote ende jachte, achter ende voer met geschutte gefourniert wesende, aen zijn scip gearriveert, alle gereetscap makende omme tselve scipte invaderen ende intenemen. Dwelck de voirsz. wake, midts den geruchte vanden watere ende scepe gewaer worddende, den scipper ende alle dander volck geweckt heeft. Maer eer zij op waren, sijn die vanden voirsz. boote ende jachte int scip gevallen, den scipper hande ende voeten bindende ende alzoe in zijn coye worpende, overvallende ende slaende denselven, ende insgelijcx alle danderen daer inne wesende, seggende: ‘Ghij zeeroever, wij selen U tot Borrenholm opt slot vueren’. Ende naderhant 't voirsz. scip gemant hebbende, de seylen overeynde gestelt ende alle overhandt hebbende, dreyghenden hen over boort te worpen, nyetjegenstaende de voirsz. Corijn daer te voren ende te dier tijt vercleerde hem te wesene ingesetene poortere van Antwerpen, dienende den goeden cooplieden, presenterende oic te thoonen goet bescheet met onsen brieven, dat wij, wiens ondersaten de voirsz. Corijn ende zijn gesellen waren, tsegens egheene princen heeren oft vorsten in allen dien landen eenige oorloge hadden ende alsoe tonrechte henlieden efforceerden van live ende goede te beroevene. Daerop bij henlieden geantwoirdt weerdt: ‘Dat wij doen, is uuyten name des Raids van Lubeke, ter saken des dat ghij den verdreven coninck onderhoudt van vitalien, provianden ende andere dingen, daer mede hij ons grootelic beschadicht’. Ende aldus voortseylende ende latende den wech van Borrenholm, hebben zij 't voersz. scip omtrent sint-Michielsmisse gebracht tot Calmaer afdoende 't vaenken, opdat vanden scepen van Rostic, Besont, Breemen, desen ende anderen landen (dier daer vele gehavent lagen) nyet bekent zouden worden; brengende den voirsz. scipper ende zijn volck voer den oversten van Calmaer, die den selven egheene audiencie geven en woude, noch consenteren te communiceren oft te spreken metten scippers, die daer inde reeden lagen, ofter iemand geweest hadde die henlieden verborcht hadde, hoe wel zij insgelicx presenteerden den selven onse voirsz. brieven te laten oversien, verhalende oic de sake van heuren aentaste ende gevanckenisse als voeren: ‘omdat ghij den verdreven coninck etc.’ Ende na dese woorden den voirsz. Corijn zeere deerlijcken ende onmensschelijcken in eenen kelder ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worpen een maent lanc duerende, als dat nyemand van buyten den slote met hem spreken mochte. Ende bynnen middelen tijde hebben L oft LX gesellen vanden voirsz. jachte alle der scippers zijnder gesellen ende der andere cooplieden goeden gespolieert ende tgene des zij inde voirsz. scepen vonden gepaert ende gedeylt, denselven noch habilimenten, noch provande latende ende, dat meer is, hier en boven hen gedwongen bij dage te arbeyden, alderhande goet tsegensberchs op 't slot te dragen, zeer groot ende zwaer van gewichte wesende ende alsoe gewrocht hebbende, wederomme in de voirsz. kelder gesloten, onderhavich van alderhande vuylicheyt. Stellende den voirsz. scipper, aldus berooft zijnde van allen zijnen goeden, tot ransoene van vijf oft seshondert gouden guldenen. Welcke saken inder manieren voirsz. geschiet te zijne ons de stierman, diet ontloopen is, verclaert ende geaffirmeert heeft. Ende want, alderdoerluchtichste ende aldermoegende vorst ende heere, dese voirsz. Corijn ende zijn gesellen zijn onse ingesetene poorteren ende alle tgoet des zij bevracht hadden cooplieden van Lubeke ende Dansicke toebehoort, sunderlinge oick gemerct seker tractaet tusschen Uw C.W. ende desen landen gesloten is geweest, daer bij allen cooplieden van beyden zijden georlooft is vrijlic over ende weder met heuren scepen ende goede te seylen ende onse voirsz. poortere noch zijne gesellen tsegens den voirsz. landen oft steden van derwaerts over egheenssins yet geattempteert heeft wesende ten achterdeele van den selven, maer ter contrarien den cours ende treyn van negociatien ten orbore ende proffijte van beyden zijden gevordert, doe eest dat wij aen Uwen C.W. scriven zeer oitmoedelic biddende, der selver uwer C.W., ten onderhoudene vanden voirsz. tractate ende den gemeynen course van coopmanscapen, huer verneederen wille te scickene aen die van Calmaer voirscr., dat zij onsen voirsz. poorters costeloos ende schadeloos ontslaen uuyten hachten ende hen restitueren syn scip ende voorts zijne ende alle der anderen cooplieden goeden, daer ane uwe C.W. onsen voirsz. schamelen poorters een sake van ontfermherticheyt doen sullen. Ende willen na onsen vermogen uwe C.W. ende hueren ondersaten altijt in alder danckbaerheyt heure affairen ende negotiatien helpen avanceren ende vermeerderen, kenne God almachtich die uwe C.W. lange gespart in salicheden.
Gescreven etc. Aldus ondergescreven uwer C.W. goetwillige vrienden Burgemeesteren, Scepenen ende Raide van der Keyser- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijcker stadt van Antwerpen. Ende opten rugge desselfs: Den duerluchtichsten ende grootmogenste vorst ende heere Gustaff etc. der Zweeden ende Gotten gecoren conninck onsen goetgunstigen heere. Eenv. gelijkt. afschrift. Alg. Rijksarchief. A.C.B. 1037. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXIV. Steffen Kempe's lied van Claes Kniphof.Onder de liederen over Claes Kniphof neemt dat van Steffen Kempe, een Hamburger Franciscaner, die na de Hervorming predikant aan de St Catherinakerk werd, een bijzondere plaats in. Kempe heeft als biechtvader Kniphof in zijn laatste dagen bijgestaan en is daardoor in de gelegenheid geweest de details van de strijd bij Greetsiel te vernemen uit de mond van de hoofdpersoon van ons verhaal. Duidelijk blijkt ook, dat Kniphof het rechtsgeding en dus zijn leven verloor op grond van de brief van Margaretha van Oostenrijk. Op treffende wijze worden wij verplaatst in de gemoedstoestand van de jonge Kniphof, die, geplaatst in een onoplosbaar conflict tussen zijn plicht als dienaar van Christiaan II en het geldend recht, zich gewillig overgeeft aan het hem beschoren lot. Ondanks de dramatische stof ademt het gehele lied een fijne geestelijke atmosfeer en we kunnen ons denken, dat het zich op één van de gevoelige naamloze 16e eeuwse melodieën goed liet zingen - ik denk b.v. aan de wijs van Pater Brughans' ‘Ik wil mij gaan vertroosten.’ Het leek mij gewenst de moeilijk bereikbare tekst, voorzien van enige verklarende aantekeningen, hier opnieuw af te drukken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Knijphaves leet1Hamborch, du gude stede, grote Ere bystu werth,
Gar lef wer dy de Frede, blefestu man ongeszerth.
Hadde Knyphof so gedan, -
Wol kan Gades Rychte vorstan? -
He wer noch wol vorhanden, de fyne yunge Man.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2Godt en kan 't nycht liden, dem Armen valt he by,
He mut syck yo erneren, wo grymmych de Vyent ook sy,
He scuwet dat Water nicht,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mochte he yn Freden slycht
Syn Arbeyt vullenbringen, mid drog et ock garGa naar voetnoot1) altesGa naar voetnoot2) nicht
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3Dat kan de Gyr nicht dulden, vorsocht dat mannychfolt
Up dat se tho syk brynge beyde Sulvergelt und Golt.
Se socht so mennygen Orth.
So kumpt de Homot vorth,
Dewyl de Stede vorderven; de Herscop socht se dorth.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4Daryegen syck yo mot scarpen dat swert, bevalen hoch
Den Oversten to bescermen des Armen syn GevochGa naar voetnoot3):
Recht so dar heft gedan
De wyse Radt ersam
To Hamborch vaste beseten; dat Ruchte se dar van han.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5De Kopman worth genamen uth welken Orde he quam.
Hamborg blef ungewarnet und wuste nergen van.
Ere Scepe se leten utfaren
Se hadden dat lever entbaren.
Se nenen Frede funden, sunder Leth, Noth und Scaden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6Dat klagede de truwe Kopman und bat des Schwerdes Recht.
De Radt dat erentfast annam, he sende ut scyp und Knecht;
Twe Boyers wol bemant
Se vorden aver Se und Santh
De Seerover flytych to soken, de quemen en yn de Hanth.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7Veer scepe, genant Kraffele, hadden enen Ammeral,
De anrep Gades starke, udt bevel en alle wol.
Se gyngen to Scepe henan,
Se wolden an den Man,
Myt Knyphof wolden se ryngen, se quemen al daran.Ga naar voetnoot4)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8Int Yar vyfundtwyntich und vyfhundert, des 3 Dages October
Al na dem Nygen Werke se quemen korth aldar.
Wor Knyphof mochte syn,
Deden se alle vragen dar,
Se wolden an em wesen myt alles Levendes Var.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9De Emse wort en gewyset, se quemen dradeGa naar voetnoot1) daran
O Knyphof, yunge Knape, du quemest dar nummer van!
De starke Gallyon,
Der SlangenGa naar voetnoot2) vele und Kartouwen
Mochten Dy nycht mer baten. Se grymmeden we de Louwen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10Do he der Hamborger Scepe van verne sach kamen an,
Syn Volck rep he tosamen, he wolde varen darvan.
Doch horde he ohren Radt,
De ohne doch nychtes bate:
He scolde belyggen blyven und scolde se wol lathen..
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11‘Idt synt men Appelscuten. Worvor wyl wy vorzagen?
Dat kumpt vor Heren und Forsten, vor en wy synt geslagen,
Wij wyllen de Scande nycht,
Wij wyllen ons weren rycht
Und sceten se tho Grunde myt klener Arbeyde lycht’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12‘Hey! frysch wyl wy ydt wagen,’ sprack Knyphof ‘fayer Moth!
Eyn yder syne Bussen lade to sceten lam und doth’
Idt wort so balde vorkert,
Grot Yamer wort dar vormert.
Davyd sloch to der Erden den Resen onververth.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13De Boyers weren de ersten, se scoten also scarp,
Dat Knyphof syck vorverde, eyn Loth edder ver utwarp.
Se menden 't erentfast,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ydt was en füryg Hast
De Gallyonen to wynnen, eyn faster starker Gast.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14Dar na kort Scypper Passeval syck draggedeGa naar voetnoot1) an de Gallion.
He scoth so mennych Lode, ydt mochte eme noch nycht don.
De Dragge quam darvan;
Scypper Kol quam wedder an.
He wan de Gallyonen myt Hulpe der Boyer an.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15Vrysch wort Knyphof syn Herte, do de Ammeral van em quam.
He sprack ane yenyge Smerte: Oren Ammeral synt wij quit,
Dat ander Kraffel kumpt uns an,
Dat Kraffel up dem Sande deyt uns nyt,
Wij hebben dut ene man vorhanden, dat schal uns syn yn korter Tydt.’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16Darum eyn yder hebbe syn Were klar. Dat segge yck yuw apenbar,
Wan he bordet, so enteret. Unse schal et syn dat se et werden war’,
Do im an quam scypper Kol,
He scot myt klenem Scutte dwalGa naar voetnoot2).
Myt Haken und myt Roren let he dar vele sceten dal.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17Se scoten yn der Ankumpst wol dortich Man to Dode.
Do de anderen dat segen se wolden enteren van Node.
Se lepen van baven dal;
Et bevel em nycht al likewol.
De Hamborger quemen yn den Gallyon so mennych yung Knape stolt
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18De Flegende Gest und Berduner nycht lange se helden vor.
Clawes hasse so wol gerustet, he scot so scarp herdor.
Dartho eyne klene Yacht
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genamen myt rynger Macht,
Bynnen Hamborch synt se geforet, bynnen BomesGa naar voetnoot1) al gebracht.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19Rode Clawes wort dorchgestekenGa naar voetnoot2); der Vangen eyn bose Tyranne,
Eyn Borgermeister van Kopenhagen; eyn Schylt blef dar to Pande.
Benedyct van Anevelde
Dorch scot eyn Bussen KlotGa naar voetnoot3)
Dat em syn Ingeweyde Uthflot und ock syn Bloth.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20O Knyphof, kone Herte, wo swack wort dy de Mot,
Do du so vele Manne segest sceten und slan dot!
De Anxt de yagede dy
To enem Kryger fyn,
Dem du dy fangen gevest: he sparde dat Levent dyn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21He sprack: ‘wat ys dyn Name, o Kryger fyn und stolt?’
‘Ick byn dat Hovet der Scepe, mijnen Levende sy yo holt.
Den Boszmanns melde my yo nycht,
Yck krijge anders de Yicht!
Gyf my enen fromden Namen, den wyl yck horen lycht’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22Grot scryen men horde ropem aver Knyphof, wor he wer?
De scarpen Swerde de sneden al dorch de Herten seer.
Geseen ys he tohant,
Yedoch blef he onbekant.
Dat scach yn ryngemGa naar voetnoot4) Klede, dar men ene mede strydende fant.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23Godt wolde en fristen und sparen, derhalven idt em so gynck.
De Lode toreten de MouwenGa naar voetnoot5) dat Lyf doch nycht entfynck.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Se scoten an em mis,
He blef gesunt und und frysch.
Godt wolde en salych maken, he straffede syn sundyg Flysch.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24He wordt gevangen faste yn Dytmer Kols syn scyp.
Idt was em sur geworden bovan aller scepe Lyth.
He bot em byllych Ehre,
Sath Eten gaf he ohme,
Na Hamborch vorde he ene myt groter Froude hen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25Des 22. Octobris, eyn Sondach scon und klar,
Dar nu dat Mylrendor ysGa naar voetnoot1), wordt yngebrocht myt Scar
Eyn hundert und twe und sostig Man
De Hovetman trat voran
Twysken twen Haveluden, twe stolte Eddelman.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26An 't Radhusz worden geleydet myt Pypen und mit Trummen,
Darna yn Torne gesetted, gevangen und gebunden.
De Spete und Hellebarden
Mosten se alle Stunde waren.
Idt weren starke Manne, gar systygen hadden se geraden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27Den Wynser torne henup gynck
Clawes Knyphof wyllych;
Is yn den staken slaten, dar lach he duldychlich,
Bewenede sine sunde vor.
Syn Elende scouwede he dar.
Unheyl ys Forsten Truwe, des wort he dar wol war.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28Des 25. Dages des vorgenanten Mantes
Vort wort he int Gerichte; vele Wort lepen up der Ban.
He wort geclaget an
Vor enen seerover Man.
Entsculdygen he syck konde, dat Wort men em wol gan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29Synem Heren hadde he gedenet, sprak he myt groter Tucht.
He hadde syne Brefe vorsegelt, me scolde se bryngen ynt Lycht.
Myt des Keysers Willen und Gnaden
Hadde he de Fyende namen.
O Knyphof, truwe Dener, dyn Blot moste dat betalen!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30Uth Fruwen Margreten Breve ys he eyn Serover kanth.
Warscuwen he nycht dede, eyn Fyent der Stede und Lanth.
Des wort eyn Ordel geven
To doden syn yunges Leven,
Men scolde Knyphof koppen. De Jungelyng wort dar beven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31Eyn Wort wort em gegunnet. Dat Ordel was gesecht.
‘Warscuwen my nycht temet, yck byn eyn scamel Knecht.
Dem Heren dat behort,
My yo nycht des geborth’.
De Rede was vorlaren; yn den Torne wort he geforth.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32Enen Bychtvader let he halen, van weme he Leren konde han.
He sach syck gar vorlaten, den Godt mochte em entstan.
He belevede Gades Wort,
Dat was syn enyge Trost.
Des gaf he syck tofreden und quam to guder Rust.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33He sprack uth Herten Grunde: ‘Yck byn noch unvorlaren.
Dem Heren dut behaget, ydt scolde my wedderfaren.
De Gnade ys my behot,
Yck voleGa naar voetnoot1) enen gnedygen Godt,
De hyr mijn Flysch wyl straffen, dat yck nycht achte syn Bodt’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34Dat wyl yck duldych lyden und wor't ock dusentvolt mer.
Het wert syck myner erbermen de truwe Godt und Her.
Myt Frouden yn den Doet.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wyl yck yn Frygmoth gan.
Ick denke an Christi rode Blot, daryck Vorgevinge ynne han’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35‘Des wyl yck truwlyck loven und beger dat Sacrament
Dar hebbe yck groter Vorwyssyng, yck arme sundyge Vent,
Der godtlyken Gnedycheyt,
Der ewygen Salichheyt.
Darum yck wyllich wyl starfen, vorachten de Bytterheyt’.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36Des druttygen Dages Octobris, vro Morgen an den Dach
De Rychter syck em benaledeGa naar voetnoot1) tor stede, dar he lach.
Syne Hende em streckede tho.
Syn Herte was also vro,
He trat gans yllych dale tor Stede des Dodes tho.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37Vrysch gynck he dorch de Straten so unversageden Herten,
Men sach noch yenych Teken des Dodes bytter Smerten.
Idt yamerde so mennygen Man,
De dar merkede even an,
De Gedult, Tucht und Sede des yungen Capitan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38Vor Sunte Katrynen Kerken quam hij myt groter Scar.
Dat Sacramente Christi wort em gebrocht aldar.
‘Vor my dyn Blot utgotest,
Sy gnedych, o Jhesu Cryst!’
Sprack Knyphof openbare myt Hertens Frede und Rust.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39De Dot syck em benalede. De Stede quam he negerGa naar voetnoot2),
Men sach dar Gades Gave. De DultGa naar voetnoot3) en konde nycht hoger.
VorlatyngeGa naar voetnoot4) he dar bat
Alle syner Myssedat.
Dat strenge Swert des Rechtes yn Dult entfangen hat.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40Den Doth heft he vorwunnen dorch Starckkeyt Gades Gnaden,
Dat Recht heft ene gedrungen, doch heft he nycht vorlaren.
Dat Swert syn Levent nam,
Syn Sele by Gade quam,
Olt vyf und twyntych Yaren, eyn yunger sconer Man.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41Hamborch, du Gade danke! Van em ys dy de Segen.
Unrecht kan he nycht lyden: ydt heft ock nummer DegenGa naar voetnoot1).
Gy Serover alle gar,
Scuwet Gades Torne var,
De dar myt Ernste wyl reken yuwe Sunde by enem Har.
|
|