Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 66
(1948)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Raadpensionaris Heinsius in correspondentie met zijn Vlaamse bloedverwanten.
| |
[pagina 86]
| |
de St. Jacobskerk te Gent, en Pieter de la Vallée, schoolmeester van de ‘hoge schole’ in Nieuwpoort, getrouwd met A.Th. Inglet, jongedochter van Bourbourg. De mensen zijn nogal trots op hun beroemde ‘cosijn’, en trachten de relatie op overigens niet onsympathieke wijze een weinig uit te buiten. De oude pastoor Heyns en de priester Inglet smeden plannen om na de oorlog de Raadpensionaris in Den Haag op te zoeken, in wereldlijke kleren natuurlijk. De vrouw van de schoolmeester De la Vallée, die een handeltje drijft, komt in Juni 1710 uit Nieuwpoort naar Holland ‘terwille van haar negotie’, en wordt door de Raadpensionaris ontvangen. Bij de terugkomst van zijn vrouw is Pieter de la Vallée zo verrukt over de eer, dat hij, spontaan maar een weinig naïef, Heinsius uitnodigt voor een tegenbezoek in Nieuwpoort, dat, letwel, nog in Franse handen was. De Raadpensionaris van Holland zal daar wel geen ogenblik aan gedacht hebben. De antwoorden op onderstaande brieven heb ik niet gevonden. Blijkbaar heeft Heinsius daar geen copieën van gehouden. Het gevondene stelt mij in staat, een kleine verbetering aan te brengen in de genealogie van Heinsius, die te vinden is in: Kwartierstaten van Delftsche Vroedschappen, verzameld door Mr W. van der Lely, medegedeeld door Mr L.G.N. Bouricius in De Nederlandsche Leeuw, jg. 32 (1914), ook afzonderlijk uitgegeven. Deze geslachtslijst vermeldt op p. 292 als oudste voorvader: Louis Heinsius, balliu van Voorburg, † vóór 20 Aug. 1582, × Philippote Billettes. Het handschrift van Mr Willem van der Lely, Veertigraad en Thesaurier der stad Delft, † 1772, een der meest bekende genealogen van de 18de eeuw, berust op het Gemeente-archief van Delft. De heer C.D. Goudappel, Gemeente-archivaris van Delft, was zo vriendelijk mij mee te delen, dat in het oorspronkelijke handschrift alleen voorkomen de namen Louis Heinsius en Billettes en dat de rest in de 19de eeuw is bijgeschreven, waarschijnlijk door de archivaris Mr J. Soutendam. Dezelfde hand heeft daarbij de volgende aantekening geschreven: ‘Luidens een document in het bezit van den Hr Roger, Oud-luitent d. Infanterie, wonende te Rijswijk, kwam Philippote Viliet of Vilyet (Billettes) den 20en Aug.i 1582 om de religie naar Delft vlugten. Zij was, blijkens gezegd stuk, de huisvrouw van Louys Heinsius of Heins, in zijn leven bailliu van Voorburg (Loys Heynsz.).’ Het was de heer Goudappel niet gebleken, dat er inderdaad een baljuw van Voorburg van die naam geweest is. Het is ook niet duidelijk, waarom de weduwe van een baljuw van Voorburg in 1582 om de religie naar Delft zou hebben moeten vluchten. Wel begrijpelijk | |
[pagina 87]
| |
zou zijn, dat de weduwe van een baljuw van Burburg in dat jaar naar Holland vluchtte. Immers het Westkwartier van Vlaanderen was sinds 1578 het terrein van actie van een der bekendste Waalse Malcontenten, Vallentin de Pardieu seigneur de la Motte, gouverneur van Grevelingen. Na het Verdrag van Atrecht (17 Mei 1579) slaagde deze erin, met behulp van Spaans goud, de gouverneur van Burburg, kapitein J. Sallet, tot zijn partij over te halenGa naar voetnoot1). Van toen af bevond Burburg zich dus onder Parma en was er reden voor de Hervormde inwoners, uit de stad te vertrekken. Ik ben dan ook geneigd, Voorburg in de geciteerde aantekening te houden voor een overschrijffout, die hersteld moet worden in Burburg. In mijn pogingen om zekerheid hieromtrent te krijgen ben ik echter maar gedeeltelijk geslaagd. Is Louis Heinsius werkelijk baljuw van Burburg geweest, dan moet hij dit als Hervormde geweest zijn vóór de omkeer van 1579. Maar in 1578 was hij het alvast niet: in het zoëven aangehaalde boek over het kasteel Ekelsbeke vond ik voor dat jaar als baljuw van stad en kasselrij van Burburg vermeld Boudewijn Maes, die de partij van de Staten-Generaal was toegedaanGa naar voetnoot2). Op de Mairie van Bourbourg kon men mij, daar de gemeentelijke archieven zijn gedeponeerd in de Archives Départementales te Lille, niet veel wijzer maken dan dat de naam Heins nog een enkele maal in de streek voorkomt. Ook de Hoofdarchivaris van het Département du Nord, de heer P. de Saint-Aubin te Lille, die de vriendelijkheid had voor mij een onderzoek hiernaar te doen, heeft noch in de Archives du Nord, noch in de werken betreffende Bourbourg enig spoor van een baljuw Louis Heins gevonden. Maar het staat, naar hij me schreef, vast dat een Louis Heins uit Bourbourg op het eind der 16de eeuw is geëmigreerd. In het register B 7098 van de Archives du Nord (Compte par Denys Debrier, receveur des confiscations de la ville et châtellenie de Bourbourg pour 1605) komen nl. twee posten voor (fol. I verso en fol. X) betreffende een huis in Bourbourg, verbeurd verklaard op Louys Heins. Het register doet verantwoording van inkomsten uit verbeurd verklaarde goederen van zeven personen uit Burburg, waaruit we mogen opmaken dat er meer families uit deze stad zijn geëmigreerd. Ook Burburg heeft dus zijn aandeel gehad in de vluchtelingen-stroom, die zich sinds | |
[pagina 88]
| |
1579 gestadig naar het Noorden beweegtGa naar voetnoot1). Een onderzoek in de archieven van Bourbourg zelf kon niet worden gedaan, daar deze door elkaar liggen; maar in het register van de inventaris komt de naam Louis Heins niet voor. Het voornaamste belang van de nu gepubliceerde brieven lijkt mij ondertussen niet gelegen in de kleine genealogische correctie of in de geringe bijdrage tot onze kennis van de Zuidnederlandse immigratie, maar in de vanzelfsprekendheid en natuurlijkheid waarmee nog in het begin der 18de eeuw een aantal personen uit de Staatse-, de Spaanse- en de Franse Nederlanden als Nederlanders met elkander omgaan en de gemeenschappelijke taal gebruiken. Na 130 jaar van scheiding leeft nog aan beide kanten het gevoel, van één bloed en één taal te zijn. Hier is dezelfde geest die spreekt uit het sonnet over Holland van de grote Nederlandse dichter Michiel de Swaen, die twee jaar tevoren te Duinkerken was overleden: O hollant! vreedsaem land, waerin de vrijheyt leeft,
Wat socht ik die vergeefs bij uwe nagebueren,
Waer Frans, en Castiliaen de rust en vrede schueren,
Waer 't hooft der borgerij voor vreemde heeren beeftGa naar voetnoot2).
Deze echt-Nederlandse geest maakt de brieven tot meer dan een curiositeit. A.J.V. | |
[pagina 89]
| |
HeinsiusGa naar voetnoot1), pastor ende deken van Pitgam (eene prochie geleghen een ure en half van Berghen S. Winnocx), nu over vijf à ses jaeren seere sieck zijnde, ende in perijckel van te sterven, mij heeft ontbooden. Alwaer gecomen en satisfactie gedaen hebbende aen sijn versoeck, heeft mij onder andere geseyt, dat wij noch eenen vrientGa naar voetnoot2) hadden in den Haegh, met naeme Heinsius, den eersten Raet pensionaris vande Hooghmooghende Heeren Staeten van Hollant etc., die ambassadeur geweest is ende die protecteur is van de Goederen van de Cathedrale-kercke van S. Baefs tot GhentGa naar voetnoot3); eenen man van seere groote estime ende vermooghen. En waer het saecke dat hij sijne voorighe gesontheijt quaeme wederom te krijghen, gelijck hij door Godts gratie becoomen heeft en noch besit, dat ick met hem eens soude moeten eene spelreijse naer Hollant gaen doen. Maer nu met dien langhdurighen oorloogh en continueerende veranderijnghen, daerom hebbe wij genootsaeckt geweest hetselve soo langhe uijt te stellen. Nochtans om te toonen, dat ick niet ingraet en ben aende liefde ende goede genegentheyt die U.L. ons betoont heeft in het ondersoecken ende informeeren naer onse vrienden ende maeghschap, soo hebbe ick de liberteijt genomen van U.L. een woort te schrijven, eensdeels om U.L. kenbaer te maecken onse afkomste, te weten dat mijn vaders Grootmoeder ende cosijn Heins' ofte Heinsius' Oom susters ende broeders waeren, soodat hij selfs bekent dat hij geene naerdere vrienden en heeft als mij; en andermaels, om te toonen mijne danckbaerheijt dat U.L., soo verheven op dese werelt, u soo belieft heeft te willen vernederen, van naer ons te willen, door de heeren van het magistraet van Burburgh, informeeren. Daerom sullen wij oock, met de gratie Godts, het lant in vrede ende ruste wesende, niet mankieren van ons de eere te geven, van U.L. te comen besoecken ende voordere kennisse te doen van ons maeghschap ende afkomste. Ter middeler tijdt soo recommandeere ick mij in uwe goede gratie ende voorspraecke bij Sijne Hooghweerdigheyt den Bisschop van Ghent; noch het en soude U.L. niet seer moeijlijck sijn van mij te voorsien van een canonicaet, waer het saecke datter in u noch | |
[pagina 90]
| |
waere den goeden wille, van U.L. vrienden te kennen ende avanceeren. Hetwelcke betrauwende, sal blijven met alle respect ende eerbewijsinghen U.L. affectioneerden dienaer ende met uwen goeden oorlof Cosijn, C. Inglet, priester ende sanghmeester van S. Jacobs kercke, woonende in de Bauloostraete tot Ghent.
Indien mijn schrijven ofte overkomste (te weten in werelijcke kleederen) U.L. aengenaem waere, soo sal ick de eere verwachten van een woordeken andwoorde van U.L. te verkrijghen. | |
II. P. De la Vallee aan Heinsius.Mijn Heer en Seer Eerw.n heer Cosijn,
Naer onse seer oodtmoedige ende hertgrondighe groetenisse, neme de liberteijt van aen U.L. Ed.t dese linien te schrijven, als dat ick hebbe verstaen door onsen heer Cosijn Mattheus Heijns onsen bloedtvrient, pastoor ende deecken van Pitgham, Casselrie van Berghen St Wijnocx, dat U.L. Ed.t zijt onsen Cosijn, waerover wij seer verblijt ben, van het gheluck ende eere te hebben te wesen van U.L. maeghschap, ter oorsaecke dat ick ghetrouwt ben met Anne Therese Inglet fi.a Charel, ionghedochter van Bourbourgh; welcken onsen eerw.n heer Cosijn hem heeft gheweerdicht peter te zijn over ons tweede soontjen, genaempt Mattheus. Verstaende dat mijne huysvrouwe stont naer Hollant te komen om haere negotie wil, om eenige goederen te coopen, heer Cosijn heeft haer eenen brief voor U.L. mede ghegeven om persoonelijck ende fidelijck aen U.L. Ed.t t'behandighen; maer mits den tijt niet en heeft ghepermitteert om de groote troubels, ende maer pasport en hadde voor de Spaensche Nederlanden, en heeft niet derfven bestaen van voorder te gaen als tot Gent, tenzij een pasport hebbende wt den Haegh. Oversulcx Eerweirdigen heer Cosijn, sij schickt (met Godt) den aenstaenden somer over te komen, ende sal haer d'eere geven, mits U.L. Ed.ts permissie, U.L. te comen besoecken. Waermede naer onse seer oodtmoedige salutatie met een diep respect blijve Mijn heer, ende Edelen heer Cosijn U.L. alderoodighsten (sic) ende seer dienstwilligen Dienaer P. de la Vallée, Scholm.r van de hooghe schole Nieupoort, 11 Octob. 1709. | |
[pagina 91]
| |
III. P. de la Vallee aan Heinsius.Aenden seer voorsienighen ende wijsen Heere Heijns, Raets-heere ende Ambassadeur van d'heeren Staeten van Holant, tot den Haegh.
Edelen ende seer lieven eerw.n heer Cosijn,
Naer mijne ende mijne huijsvrouwes seer oodtmoedige salutatien, met een toewenschynghe van het aenstaende nieuwe jaer: vervult met de benedictie van den Hemel ende prosperiteijt in alles dat U.L. Ed.ts is souhaijterende ende begheirende, met nogh veel navolghende. Ick en twijffele niet Ed.n heer Cosijn, of mijnen voorgaenden missijven vanden 10 NovemberGa naar voetnoot1) is aen U.L. wel ter handt gecomen, over welcke groote liberteijt met desen teghenwoordighen vraghe U.L. Ed.t duysentmael excusie. Wij verhopene de continuatie van U.L. goede dispositie; 't welck met heer Cosijn Heyns, Deecken tot Pitgham, ende sijne masoeurs oock noch naer staete redelijck wel gaet, ende insghelijckx met ons, Godt heb lof. T' U.L. Ed.ts dienste, naer offer van onsen seer oodtmoedighen dienst, met een diep respect blijve,
Ed.n ende seer wel beminden heer Cosijn, U.L. oodtm. dw. onderdanighen dien.r Pieter de la Vallée,
Nieupoort,
Belieft de goetheijt te hebben van ons te laten weten, hoe dat met U.L. ghesontheijt gaet. | |
[pagina 92]
| |
den 28 Junij met volle gesontheijt gheluckigh gearriveert is, Godt heb lof, ende sonder dilaey (naer mijne indispositie) hebbe aen onsen eerw.n heer Cosijn, pastoor ende deecken tot Pitgham, U.L. seer aenghenaeme ghebiedenisse overgeschreven, ende vansgelijcke aen mijnheer Inglet, pbrGa naar voetnoot1) ende sanghm.r in St. Jacobskerck tot Gent. Wij verhopen de continuatie van U.L. goede dispositie, ende ick bedancke U.L. duysentmael over d'eere ende civiliteijt aen mijne huysvrouwe Anne Theresia Inglet betoont. Het waere ons seer aengenaem dat wij d'eere mochten genieten van U.L. overcomste. Naer offre van onsen oodtmoedighen dienst ende met een diep respect blijve, Eerweirdighen heer,
U.L. alderoodtm. dw. Dienaer
|
|