Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 66

[p. 68]

Brieven van Marnix aan Carolus Clusius.
Medegedeeld door Dr A.A. Van Schelven.

Aan Dr. F.W.T. Hunger, de Nederlandse Clusius-specialist, uit dankbaarheid voor zijn hulp.

Geleerdencorrespondentie heeft mij altijd geboeid. Hoe dikwijls geeft die ons niet een beeld van de in de wetenschappelijke wereld-op-haar-best heersende solidariteit, even goed als een illustratie van het internationale karakter dier gemeenschap. Terwijl zij ons immers ook vaak een blik op de groei van het studievak gunt, dat de wederzijdse correspondenten beoefenen en op de resultaten, waartoe hun onderzoek op een gegeven ogenblik gekomen blijkt te zijn.

Vandaar dan ook, dat ik hier met zekere voldoening enige brieven afdruk, die Philips van Marnix van St. Aldegonde in de jaren tachtig en negentig der 16e eeuw aan Carolus Clusius, de beroemde botanicus, gericht heeft. De contra-brieven van Clusius kan ik daar, helaas, niet aan toevoegen. Die schijnen verloren te zijn gegaan.

Op één na bevinden zich de originelen ervan alle in de hsafdeling der Leidse Universiteitsbibliotheek, en wel in de collectie Vulc. 101. Slechts de Franse van 5 Aug. 1581, die voorop gaat, is aan een andere bewaarplaats ontleend, n.l. aan de msverzameling der Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en dat aan ms. 121 E 1.

De brief van Marnix aan Clusius d.d. 23 Aug. 1594, die Brugmans al een kleine halve eeuw geleden in Oud-Holland (Jrg. 1900, bldz. 89 vv.) wereldkundig gemaakt heeft en die zich toen te München (Codex lat. 10359 p. 59 r^o) bevond, zal oorspronkelijk wel ook tot de te Leiden terechtgekomen collectie hebben behoord. Toch treft men die hier niet aan. Omdat hij

[p. 69]

in een tijdschrift gepubliceerd werd, dat in veel bibliotheken hier te lande voorkomt, leek het mij overbodig hem opnieuw af te doen drukken.

Voor een groot deel betreft hetgeen Marnix in zijn correspondentie met Clusius bespreekt - te verwonderen is het niet - botanische onderwerpen. Vooral komen daarbij allerlei bolgewassen ter sprake. Er bestond voor dat soort materiaal toen ook elders belangstelling¹⁾. En met name op Walcheren was het aantal plantenliefhebbers groot. Hoevele waren er al niet in de stad Middelburg, die toen toch eigenlijk maar een stadje was, te vinden! De koopman en reder Jacques Noirot, de apotheker Willem Parduyn, Johan de Jonghe Jr., een predikant, en een dokter als Tobias Roelsius²⁾.

Een bronnenpublicatie als deze is niet volledig tenzij de uitgever ervan een poging heeft gedaan de plantennamen, die zij ter sprake brengt, te determineren. Dat ik deze hier niet achterwege heb behoeven te laten dank ik aan de welwillendheid en medewerking van Dr. F.W.T. Hunger te Voorschoten. Door deze voorgelicht kan ik hier zelfs èn de plaats in Clusius' Rariorum Plantarum Historia (1601) èn de Linnaeaanse naam aangeven, waarnaar de wensen van de botanici, die deze brieven onder de ogen zullen krijgen, waarschijnlijk wel het eerst zullen uitgaan.

Teneinde herhaling en daardoor ruimteverlies te voorkomen geef ik dit materiaal hier maar eens voor goed in de inleiding en dan in de volgorde der brieven:

Brief II.
1.	Tulipae rutilae et Euteae	} de hier opgegeven kenmerken zijn onvoldoende om de speciale soorten aan te wijzen.
2.	Tulipae versicolores, praesertim quae puniceum aliquid habeant	} de hier opgegeven kenmerken zijn onvoldoende om de speciale soorten aan te wijzen.
3.	Coronae imperiales	Clus., Rar., p. 129 = Fritillaria Imperialis L.

1) Vgl. J.H. Hessels, Ecclesia Londino-Batavae Archivum, Vol. I (1889) bldz. 394, 397, 478 vv.

2) Joh. Theunisz, Carolus Clusius (Patria-serie) (1939) bldz. 126, vv., 139. Ook met Maria de Brimeu, die grote botanische belangstelling had, en in Den Haag woonde, had Marnix contact. Zie over haar in De Nederlandse Leeuw van Jan. 1947.

[p. 70]

4.	Dipcadi hyacinthi	Vermoedelijk Clus., Rar., p. 177 Hyacinthus obsoletior Hisp. serotinum = Dipcadi serotinum Med.
5.	Irides bulbosae	Clus., Rar., p. 209-215 = bolvormende Irissen.
6.	Cyclamini verni	Clus., Rar., p. 265 Cyclaminus verno tempore florens = Cyclamen europaeum L.
7.	Croci verni	Clus., Rar., p. 203 = Crocus vernus L.
8.	Dentes Canini	Clus., Rar., p. 266 = Erythronium Dens canis L.
9.	Lilium persicum	Clus., Rar., p. 127 = Fritillaria persica L.
10.	Lilium alexandrinum	Clus., Rar., p. 186 = Ornithogalum arabicum L.
11.	Narcissi medio lutei	Clus., Rar., p. 134 = Narcissus Tazetta L.
Brief III.
12.	Lilium byzantinum miniatum	Clus., Rar., p. 135 = Lilium chalcedonicum L.
13.	Ornithogalum arabicum	Clus., Rar., p. 186 = Ornithogalum arabicum L; zie sub. 10.
14.	Croci verni vulgare illud genus	Clus., Rar., p. 203 = zie sub 7.
Brief IV.
15.	Ornithogalum arabicum	Zie sub 10 en sub 13.
16.	Crocus vernus	Zie sub 7.
17.	Lilio narcissus	Clus., Rar., p. 137 = Tulipa.
18.	Tulipa praesertim quae sit coloris punicei vel varieg.	de hier opgegeven kenmerken zijn onvoldoende om de speciale soorten aan te wijzen.
19.	Lilium byzantinum miniatum	Zie sub 12.
20.	Rosa polyantha hollandica	Clus., Rar. p. 114 Rosa centifolia batavica = Rosa centifolia L.

[p. 71]

21.	Papa Americanorum	Clus., Rar., p. IXXIX = Solanum tuberosum L., de gewone aardappel, uit Peru ingevoerd en door Clusius zeer als voedsel gepropageerd.
22.	Solanum	Zie sub 21.
Brief V.
23.	Pappus Americanus	Zie sub 21.
24.	Lilionarcissus hyacinthinus	Clus., Rar., p. 174-176 = Niet te identificeren bolgewas.
25.	Hyacinthus orientales	Hyancinthus orientalis L.
26.	Rosa polyphilla	Identiek met no. 20.
Brief VI.
27.	Pappea Indicae	Identiek met no. 21.
Brief IX.
28.	Croci verni	Zie sub 7.
29.	Ornithogalum	Zie sub 10 en sub 13.
30.	Dentes Canini	Zie sub 8.

A.A.v.S.

I.

Monsieur de Lescluse, Jay receu avanthier vostre lettre, datee du deuxieme du present, avec les Bulbes, dont vous remercie fort affectueusement pour la bonne souvenance qu'avez eue de moy. Je voudrois que quelque occasion se presentisse par laquelle je vous peusse monstrer combien estime vostre amitiè. Il n'y a chose ou je m'emploiasse plus volontiers. Car il y a longtans que vostre vertu et les bones partes que Dieu a mies en vous m'ont attiré a vous aimer, honorer et estimer. Ce que me fait tant plus regretter mon malheur que Je n'ay jamais ce bien là de vous pouvoir veoir pour vous offrir tout ce qui est en ma puissance. Toutesfois je ne laisserai pas de vous prier comme je vous prie bien affectueusement par rester d'en disposer a vostre volonté et si la commodité s'offre que d'avant partir vous puissiez venir veoir nostre Zelande, je seray tres aisé et estimeray mon desir qu'ay eu de fort longtans estre accompli. Que si vous partez sans que je vous voye je vous prie me tenir me tenir(!) tousiours au

[p. 72]

nombre de vostres plus affectueux et plus sinceres amis. Je suis marry que mes neveux en Angleterre¹⁾ n'ont eu ce bien de vous voir, car ma lettre ne servit a autre fin sinon a les prier et exhorter qu'ils faissent cognoissance et amitié avecq vous et vous presentassent de ma part toutes amitié et service. Lon parle fort de mon Voiage en France avecq Monsieur d'Havre pour aller recevoir son Altesse²⁾, et semble que l'affaire est conclue aux estats. Et toutesfois je n'y vois encore fort grande apparence iusques ores qui me fait croire que ce sera encore quelque tamps, au moins quelques huit ou dix jours, avant que nous bougions. Du reste, je ne vous scay riens (!) escrire de nouveau de ceste isle puis qu' estes à Anvers, le receptacle de toutes nouvelles³⁾. Son Exellence⁴⁾ fait son compte de se trouver a Gand pour le xiiii du present et cependant prendre possession de son achax de la Vere et Vlissingues. Je prie Dieu, Monsieur, qu'Il vous imbue de santé, vie heureuse et longue. Escrit a Wester Soubourg ce Ve de Aougst 1581.

L'entièrement affectionné a vostre plaisir et service Ph. de Marnix
Sr. de St. aldegonde.

1) Wie deze neven in Engeland waren kan ik niet uitmaken.

2) Bedoeld is hier de toen te Chastelet verblijf houdende hertog van Anjou, aan wie kort tevoren de souvereiniteit over de Nederlandse gewesten was opgedragen.

3) Joh. Theunisz, Carolus Clusius (1939) bldz. 81.

4) De Prins van Oranje.

II.

S.P. Non possum me tenere, vir Clarissime, quin verterem illam nostram et iampridem intermissam consuetudinem atque amicitiam officio litterario -- quando aliter non possum -- renovem. Praesertim cum te audiam Francoforti iam sedes fixas collocase⁵⁾. Ego certe cum essem in Gallia et apud Regem Christianissimum et apud eos qui authoritate apud eum pollebant honorificentissimam tui mentionem quoties data fuit occasio injeci et non parvum tui desiderium apud multos excitavi⁶⁾. Rex

5) Clusius woonde daar van 1588-1593.

6) Over dit verblijf van Marnix in Frankrijk zie mijn Marnix van Sint Aldegonde (1939) bldz. 199.

[p. 73]

certe ipse, qui hortulariae rei est amantissimus, nihil nisi ab his bellorum intestinorum furoribus otium exoptat, ut eiusmodi virorum, qualem te praedicavi, opera rem herbariam in Gallia possit instaurare. Itaque velim ad me perscribas quod si forte posthac se offerat oportunitas ea de re cum Rege colloquendi ecquid tua causa fieri a me velis, sum enim tui amantissimus, et certe ex quo te novi, non desii tui memoriam cum summa suavitate retinere tuamque conditionem ac virtutes et reliquas singulares dotes vehementer admirari. Quod si tibi animus esset consumptis nonnihil hisce turbis in Galliam commigrare Regique tuam operam navare, velim id ex te intelligere. Dedi certe negotium amico cuipiam qui est Majestati regiae a cubiculis, ut quoties se dederit occasio tui mentionem injiciat. Ego si tuam voluntatem habebo perspectam non praetermittam ullum veri atque integri amici officium. Itaque nisi molestum est quaeso ad me quod fieri velis perscribe.

Novi nihil habemus singulare. Parmensis Corbeliam caepit¹⁾ sed eodem tempore legionem unam peditum cum duabus equitum turmis a regiis copiis fusam amisit. Rex videtur Rotomagenses obsidionis speciem velle propius coarctare. Interea utrinque missi sunt de induciis faeciales²⁾. Seriene et bona fide an subdole et per fraudem id agatur edocebit nos dies. A Rege missi sunt Brionius Marescallus, Turenius vice-comes, una cum Plessijo et fratre Buio. Interea nihil remittitur de belli ardore.

De rebus meis privatis si forte quid aves audire: ego hic otiosus desideo tempus re literaria et hortularia fallens, valetudine iam diu satis dubia. Icterus enim sub autumnum hucusque coepit esse permolestus quiquidem videtur nonnihil remissior fieri sed tamen non plane valeo. Et interea me hortis quoad fert valetudo oblecto. Eos si non dedigneris munusculo aliquo honorari feceris certe gratissimum. Et mirifice me tibi devinxeris. Tulipis rutilis et luteis abundo. A versicoloribus praesertim quae puniceum aliquid habeant plane sum inops. Coronas imperiales, Dipcadi hyacinthos, Irides bulbosas habeo affatim. Sed me deficiunt omnino cyclamines praesertim verni, croci verni, dentes canini et lilia tum

1) Corbeil werd 16 October 1590 door Parma ingenomen, zie L. van der Essen, Alexandre Farnèse, T V (1937) p. 306 cf. 300. Marnix kwam er in Maart 1590; zie mijn Marnix van Sint Aldegonde (1939) bldz. 199.

2) De Fetiales waren oudtijds te Rome de twintig priesters, aan wie het verklaren van oorlog en sluiten van vrede was opgedragen.

[p. 74]

persica tum alexandrina et narcissi mediolutei. His atque similibus si hortum meum ornaveris reddideris certe me tibi devinctissimum. Omnino autem semina rariora ut ad me nonnulla mittas vehementer rogo, et ut si quid a me praestari velis, id ut libere imperes obsecro.

Vale vir praestantissime et te a me amari et observanter coli tibi persuasum habe. Suburgo¹⁾ in Walachria Zelandiae insula, quid est nostrum Tusculanum.

Die 8a Novembris 1590 Stilo Novo tui amantissimus Ph. Marnixius Sancto-Aldegondius.

1) Souburg.

III.

S. in Christo. Literas tuas multo suavissimas cum incredibili voluptate perlegi, tuumque erga me amorem ac benevolentiam gratissimo animo accepi, vir clarissime. Institutum tuum de eo quod proposueram non possum non vehementer probare. His enim Galliarum turbis vel potius flagranti huic incendio plane nolim te committere, οὕτω φιλην μουσαις ϰεφαλην. Sed gratum fuit animum tuum expiscari ut meliori oportunitate quam propediem. Spero Deum concessurum. Possim hoc negotium, quod mihi certe inprimis cordi est, prosequi. Hactenus eo res deducta est ut Rex declararit, pacatiore regni statu nihil sibi fore gratius quam ut Rex declararit, pacatiore regni statu nihil sibi fore gratius quam ut eiusmodi viros et te nominatim apud se habeat et foveat. Itaque magno me certe beneficio affecisti et habeo tibi gratias, mi Clusi. Utinam tempus adsit quo reipsa testari possim quantopere mihi et tuus amor sit in pretio et tuum commodum in cura et solicitudine.

Interea expedi quaeso nobis libellos istos tuos quos paras. Nihil enim a te proficiscitur quod non omnes docti magnopere admirentur et colunt. Ego, qui me in illorum numerum non posse censeri scio, amori erga me tuo tribui quod ita eorum lectio me afficiat, et quamquam satis scio me haud idoneum esse de eiusmodi rebus judicem, testari tamen possum me multum ex libellis quos vidi tuis profecisse, meque tibi multum eo nomine debere.

Hortorum deliciis ita te spoliatum esse indolui et sane velim mihi quidpiam esse quo quem vocas hortulum tuum possim

[p. 75]

ornare. Ex meis superioribus intellexisti quid apud me sit. Si qua re tibi tuisque hortis prodesse possum libere imperato. Ego certe illud quicquid habeo lubens communicavero, nedum ut te jam propemodum nudatum amplius velim spoliare. Lilia byzantina miniata quam vocas, mihi enim hoc nomen hactenus fuit incognitum. Habeo affatim, et possum etiam si gratum est tibi impartiri. Ornithogalum arabicum vidi numquam quod sciam. Croci verni vulgare illud genus ex albo nigricantibus lineolis striatum habeo. Aliud genus quod sciam non vidi nisi olim Bruxellae. Atque haec de hortis.

Valetudo mea anceps est etiamnum tussi quae ex catharro in pulmones incubuit post icterum illum meum graviter me afficiente. Est hic apud vicecomitem Turanium, qui in Germaniam Regis nomine profectionem parat, medicus quidam, cui nomen est more Gallico Monsr. de la Rivière, qui certe qualis et quantus sit reipsa in curando ex morte jam instante potius quam ex morbo, D. Turanio luculenter tectatus est. Is opem suam et operam quamdiu hic nobis aderit mihi pollicetur, et jam consilium dedit, quod puto fore salutare. Sed quod illum tibi nomino id eo potius facio ut si detur occasio -- puto enim venturum umquam Turanium Francofurtum -- cum eo consuetudinem contrahas, et hominem introspicias. Puto certe eius mores ingenium, eruditionem, consuetudinem tibi fore iucundissima.

Uxorem meam et familiam iam nonnullo tempore ante acceptas tuas litteras non videram, et ex eo tempore haesi hic in Hollandia comitatus Turanium, ubi me concreta glacie flumina etiamnum detinent. Hoc interea tibi spondeo: salutationem quam uxori adscripsisti, fore ei multo gratissima. Illa enim tui memoriam cum magna suavitate retinet et saepe inter nos tui mentio incidit. Itaque tum ex illa tum ex me. Vale, vir clarissime, et vive foelix.

Ex Haga comitis, IIIIa die Januarii 1591 Stillo Novo
Tui cupidissimus,
Ph. Marnixius.

IV.

S. in Christo. Literae tuae ad XXIIII Januarii datae, vir clarissimae(!), multis nominibus fuere mihi suavissimae. Valere te et reip(ublicae) tam utilem operam navare iucundissimun fuit. Amari vero me a te et, quando minus possum vultu et consuetudine

[p. 76]

frui, literario saltem colloquio tuum in animum confirmari, tanta me voluptate affecit, ut non facile possim verbis exprimere. Vehementer equidem et multo ante saepe desideravi veterem nostram ac pristinam amicitiam hoc scribendi quasi pignore renovare. Sed nescio quomodo me meus pudor subrusticus aut natura prohibuit inanibus argumentis, litteris virum tantum et seriis atque utilibus studiis plus satis occupatum interpellare. Praeter quod crebrae et diuturnae fortunae agiationes me paulo ἀγϱιϰὡτεϱον videntur reddidisse. Ut ut sit quod hactenus male neglectum aut omissum est id posthac diligentiori cura ut resarciatur dabo operam. Ego enim te, mi Clusi, facio maximi et habeo in summo pretio tuam amicitiam. Ac proinde vehementer te obsecro ut si qua in re vel tibi vel tuis hic possim commodare libere indices atque imperes et e vestigio factum putes. Nihil poteris mihi corde facere gratius. Librorum tuorum, quos ego plurimi facio, recognitionem expectabo et avide et sollicite, modo ut eo beneficio hic frui nobis in extremis hisce terrarum oris frui liceat¹⁾.

Valetudo mea iam ita est restituta, Dei beneficio, ut nihil ad eius perfectionem desiderem amplius nisi verici temporis iam iam instantis amoenitatem. Ego certe Domini de la Rivière consilio et ope mirabiliter adiutus sum et illi plurimum debeo. Is vero tuam familiaritatem et amicitiam vehementer exoptat, tuique memoriam sancte colit. Tu etiam, nihil dubito, illius consuetudine non parum recreaberis. Est enim vir qui ad summam atque exquisitissimam medicinae facultatis cognitionem singularem ac vere christianam adjunxit pietatem, ad quam omnes suas actiones atque omnia instituta videtur collimare.

Turranius iamdudum est in Saxonia et puto propediem eum isthuc esse venturum, quem tu virum si salutaveris facies et illi gratum et certe pretium operae; est enim totius Galliae decus et ornamentum. Utinam eiusmodi viri optimo Regi plures adesse possint!

De statu autum rerum gallicarum nihil est quod scribam. Haberis enim isthic et crebriores nuntios et certiores. Et sane iam multo tempore nihil inde ad nos adfertur, etsi puto id hyemis tempestati tribuendum.

Parmensis adparat quidem se, ut aiunt, ad expeditionem Gallicam, sed ita lente, ut qui occupatius eiusmodi negotia introspiciant vix eum putent volentem eam esse obiturum²⁾.

1) Ik vermoed, dat in deze zin abusievelijk tweemaal ‘frui’ staat.

2) Parma's traagheid laat zich begrijpen. Door hem op te dragen naar Frankrijk te trekken maakte Philips II een eind aan zijn reeks geslaagde belegeringen van de ene Zuid-Nederlandse stad na de andere, die nog zoveel beloofde.

[p. 77]

Res belgicae miserabili sane sunt loco, ob belli diuturnitatem et mercaturae penuriam. Nonnullae ex principuis civitatibus, inter quas sunt Brugae, penitus contabrerunt. Hollandicae vero res et urbes magis ac magis in dies florent et gliscente bello magnum quotidie incrementum accipiunt, ita ut qui componendo praesertim non regis conditionibus hoc bello cogitant, operam penitus perdant.

Veni ad rem hortulariam. Quod de ornithogalo arabico et crocis vernis polliceris habeo magnam gratiam. Quicquid enim a te proficiscetur in me et in hortuli mei ornamentum, ita erit gratum ut quod omnium est gratissimum. Quod si me possis picturato aliquo lilionarcisso vel tulipa, praesertim quae sit coloris punicei vel variegati, augere, beaveris me, mi Clusi. Ego habeo quid hyacintinum colorem referant iam non plane paucos. His ego tibi vel alia ulla re si possim gratificari, ita erit gratum ac si magnum a te accepero beneficium.

Lilio byzantino miniato quam non indiges, velim quidquam aliud in ejus locum ut possim substituere. Itaque si rosam illam πολυᾶνδη hollandicam non habes, etsi unica mihi hoc tempore tantum planta suppetit, curabo tamen ut subministretur, nec enim hactenus observavi te ullam illius fecisse mentionem. De papa Americanorum nescio quid velis. Habui enim superiore anno radicem ex Anglia instar rapi, quam pappos nominabat qui mihi dono dedit, et aiebat esse edulem et valde suavem in cibo. Sed profectio mea in Gallicam et longa absentia non passa est me accurate eam cognovisse. Reversus tamen vidi plantam ex radice natam non absimilem solario et quae florem etiam eiusmodi proferret; sed frigore et planta universa et radix extincta est. Flos autem erat caeruleus, ni fallor, sed non memini gratum illi aut omnino ullum fuisse odorem. Itaque sive illa fuerit papa quam dicis sive non, facies gratissimum si ad me miseris. Et si quid aliud habebis quo horti mei opes augeas, id omne eo nomine erit multo certe gratius, quod a te, cuius mihi recordatio est gratissima, erit profectum. Sed ea tamen conditione ut si vel in hoc genere vel quavis alia re tibi possim gratificari, eadem erga me utare παϱϱησιᾳ!

Vale et me tui amantissimum redamare perge.

Ex praedio suburgano in Valachria. Uxor mea multam tibi

[p. 78]

salutem precatur tuique memoriam cum summa suavitate recolit.

Ad XIam Martii 1591 stylo novo.

tui studiosissimus
Ph. Marnixius Sancto Aldegondius.

V.

S. in Christo. Heri redditae mihi sunt tuae litterae, vir Clarissime, una cum pyxide illa qua erant inconditi aliquot bulbi radicis pappae americanae. Fuit profeto valde gratum aliquod accipere a viro quem ego in singulari honore et existimatione habeo. Si quid de bulbis et de lilionarcissis, quae scripsisti, mittes, habebo summi beneficii loco. Quod scripserim de hyacihinis lilionarcissis plane intellexi de iis qui ex rubro purpurescunt. Alii magis saturi aliis. Qui sunt dilutiores habent oras albicantes. Nam caerulei coloris habeo nullos qui neque illius hyacinthini quo sunt imbuti nostri hyacinti orientales nisi quod in nonnullis purpureis fundus videtur esse caeruleus. Quod si placent, unum aut alterum ad te libens mittam, vix enim supra unum aut alterum habeo. Sed quicquid est non modo in horto meo sed in rebus meis, id omne tuum ut censeas cupio. De rosa illa πολυφυλλῃ dabo operam si potero ut nanciscar et ad te mittam, si videbitur. Sed iam ipse supra meam plantam non habeo. Conatus quidem sum propagare melones. Sed tempestatis huius vernae siccitas fefellit spem eam quem protuberantia germina non exiguam excitarant.

Sed fortasse dabitur hac aestate occasio ut isthuc possim evolare, quod si fiat beatum ego me censebo tuo complexu et suavissimo alloquio. Interea ut mei memor vivas meque totum tuum esse censeas vehementer etiam atque etiam rogo. Gaudeo te vidisse Riverium nostrum, nec enim dubito quin ille congressus fuerit illi valde iucundus. Valetudinem tuam incommodam aegre tuli, sed scio te forti et constanti animo in Dei providentiam referre omnia. Haec enim vita nihil est nisi via ad vitam meliorem. Et spero iam te rectius habeo. Omnino certe cupio.

Vale, vir praestantissime, et me tui amantissimum quaeso redama.

Ex praedio nostro Suburgano ad undevicesimam Maii stylo novo 1591.

Tuus Ph. Marnixius
Sancto Aldegondius.

[p. 79]

VI.

S.P. Spes fuit hactenus, vir clarissime, me hac iter facientem potiri posse tuae consuetudinis nonnulla usura, quae etsi fuisset illa proculdubio perbrevis, nihilo tamen minus voluptatis animo meo attulisset. Sed jam spes illa me penitus frustrata est, partim longiore tabellariorum mora, qua factum est ut serius meae litterae in Illustrissimi Principis Anhaltini manus pervenerint, partim etiam nonnullorum opera et studio, qui id allaborarunt ut sic mea presentia tantopere videretur desiderari. Grata mihi certe mirum in modum fuit tam illustris heroïs egregia illa in me voluntas quam sese etiam posthac perpetuaturum pollicetur. Sed si tulisset occasio ut in hac expeditione operam illi meam qualemcunque navare potuissem, posuissem sane illud in magna foelicitatis parte, tum aliis multis nominibus, quae tu per te ipse facile potes conjectare tum certe non minima ex parte hoc nomine quod tui conveniendi amplexandique potestas mihi facta fuisset, haud enim facile credideris, mi Clusi, quanti te faciam et quam me beatum reputem quod me a te amari credam. Omnino suspicor brevi oblatum iri novam occasionem quae me ad Regem Christianissimum vocet in Galliam. Id si contigerit non praetermittam quin tui apud eius majestatem faciam mentionem eiusmodi qualis te decet. Interea rogo ut me in tuorum amicissimorum et tibi benevolentissimorum albo retineas.

Rerum novarum hic hoc quidem tempore nihil est. Nec enim dubito quin iam isthic dudum increbuerit quibus adolescentem nostrum heroem Mauricium¹⁾ victoriis Dominus cumulavit receptis munitissimis ab hoste urbibus Zutphania et Daventria et plurimis munimentis tum arte et manu tum natura loci prope invictis. Iam audimus eum cogitare obsidionem Noviomagensem. Est quidem probe et de integro instructus ab omnibus machinis atque aliis rebus necessariis, sed ego eum puto rem tantam paulo diutius deliberatione procrastinaturum, dum saltem certo exploraverit Parmensis consilia, qui nunciatur cogitare Galliam, quod quidem scio illi a Rege Hispaniarum serio atque identidem imperatum esse. Sed simul statuo valde invitum ac repugnantem eo abire. Tempus docebit certiora.

Expecto avide munuscula hortensia non tam illa per se -- etsi sum hortorum ac rerum hortensium pene usque ad vitium vehemens amator -- quam quod mihi erunt tuae erga me

1) Prins Maurits van Oranje.

[p. 80]

voluntatis ac benevolentiae certae tesserae. Pappae illae tuae Indicae optime se habent, et jam venustas atque odoratos flores gerunt. Ineunte hyeme meminero tui consilii, et per omnem vitam tui humanitatis virtutis atque eruditionis, quas ego unice colo atque admiror.

Vale et me ut facis ama tui quippe amantissimum. Lipsii nostri discessum multi deplorant¹⁾. Vos credo illo isthic aut in vicinia fruemini, nescio an meliori eius valetudine.

Ex Suburgano nostro ad undevicesimam Augusti 1591.
Tui studiosissimus
Ph. Marnixius Sancto Aldegondius.

1) Justus Lipsius, de beroemde philoloog en Leidse hoogleraar, was in het voorjaar van 1591 tot de Rooms Katholieke kerk teruggekeerd en had in verband daarmee op 2 Juni van dat jaar zijn hoogleraarsambt neergelegd.
Evenals Marnix was hij amateur-botanicus. Dat zal de spijt over zijn vertrek uit Leiden nog wel groter hebben gemaakt.

VII.

S.P. Etsi non ita dudum ad te literas dedi, vir Clarissime, quibus fuse de rebus meis omnibus feci te certiorem, quia tamen sese haec nundinarum francofortensium offert oportunitas, non potui praetermittere quin te denuo hisce meis literis salutarem. Acerbum illum meum de conjugis obitu, quae postridie Kal. Julii in Domino obdormiit, casum vel ex superioribus meis literis vel ex rumore accepisse te nihil dubito. Itaque non refricabo vulnus. Tu apud te satis potes aestimare quem et ex illa jactura et ex hac tristi solitudine caeperim dolorem. Sed scio in Domini voluntate esse acquiescendum. Itaque sileo et acquiesco. Est enim opus Domini. Propemodum hac rerum mearum mutatione consilium coeperam de familia dissolvenda et abiicienda omni cura non modo agraria sed et hortensi et domestica. Sed intercesserunt amicorum consilia ita ut plane constituerim nihil quam quicquandum immutare, sed manum Domini praestolari et eius vocationem. Ego quidem -- quod ad te scripsi -- iam statueram isthac iter facere ad Turenium vel potius ad Principem Anhaltinum proficiscens. Sed consilium illud plane est interversum, et tui visendi spes erepta. Fieri tamen possit ut brevi in Galliam iter faciam. Id si fiat, non desinam illud de quo ad te alias persequi. Omnino

[p. 81]

enim ita statuo Deum aliquando suorum esse miserturum, et jam tandem calamitatibus hisce nostris finem aliquem facturum. Et ita spero te posse illustri aliquo et tranquillo apud optimum Regem loco esse. Sed sunt haec in Dei manibus.

In rebus publicis nostris nihil est novi, nisi iam nuper in Oceano Septentrionali seu deucalionico, duas naves bellicas Hispani a nostris fusas esse: alteram submersam in qua centum viginti tum nautae tum milites perierunt, alteram captam et Roterodamum adductam in qua prope quinquaginta capti plaerique Hispani, qui omnes cruci suffigentur, nisi iam fixi sunt. Comes Nassovius non procul Noviomago cum exercitu subsistit, dum struantur pontes et simul quod sit hostis institutum intelligat. Parmensis pro certo affirmatur parare iter in Galliam. Quis horum apparatuum futurus sit exitus docebit dies.

De horto meo tuis ornamentis excolendo ut cogites rogo et pollicitationum tuarum ne obliviscare. Ego si quid vel in re hortensi vel in quavis alia tua caussa possum, quaeso impera et factum puta. Mihi enim erit curae ut re ipsa intelligas, mi Clusi, quanti ego te faciam.

Vale et me ut facis ama. Medioburgi ad XXIII Augusti 1591.

Tuus Ph. Marnixius Sancto Aldegondius.

VIII.

Salutem in Christo qui vera est Salus.

Verbis nunquam sane expressero, vir clarissime, quam mihi gratum fuerit munus illud tuum hortense quod per Raphelengii nostri filium¹⁾ ad me misisti, et ego biduo post redditas tuas literas gratanter accepi. Fuit enim tum per se multis nominibus tum certe vel maxime quod a te proficisceretur, et esset mihi tuae erga me voluntatis atque amoris indubitatum pignus, multo gratissimum. Utinam quodpiam in mea sit potestate quo gratitudinem possim testari. Hoc certe tempore cum plane nihil sit pretium operae volui tamen Psalmorum meorum una cum canticis biblicis recognitam editionem ad te mittere, incultam quidem illam et nostrate conscriptam lingua quae et Germanis propemodum barbara, et reliquis fere gentibus vix lectu digna habetur.

1) Deze zoon van Raphelengius, de schoonzoon van Plantijn en drukker der Leidse Universiteit, kan ik niet determineren. Er waren er drie: Christoffel, Frans en Joost.

[p. 82]

Sed volui intelligeres omnino me tibi esse devinctum, et quia nescio an postremam responsionem videris ad Michaëlem Bajum, putavi eam esse adjungendam¹⁾, ut esset interea temporis dum se oportunior offert occasio pignus mei erga te amoris.

Publica res nostra bono est loco. Recepit nuper Noviomagum deditione Mauritius noster. Insignis certe heros et patre dignus filius. Paulo ante receperat Hulstium oppidum in Flandria²⁾. Iam deliberatur ecquid posthac sit agendum. Parmensis enim ad res gallicas animum obfirmavit, Regis Hispaniae iussu ac voluntate, quae mihi cani Aesopico non absimilis videtur³⁾. Dum enim umbrani consectatur carnis fructum amittit et spem emit praecio. Sed omnino ita statuo Pharaonem nobis justissimo Dei judicio obduratum iterum exhiberi, in cuius interitu Jehovae gloria elucescat. Quid enim aliud sperandum sit aut cogitandum cum videamus iam ipsam Hispaniam ardere tumultibus, et interea obstinate hunc in instituto pergere. Scis enim non dubito quod iam inquisitionis administris in Arragonia factum sit, quod certe maiores motus videtur portendere. Nuper nostrae naves tres Dunckerkanas ad bellum egregie instructas et quae praedatum ierant ad Angliae brevia et Syrtes insecutae propulere. Nautae plerique, milites ac vectores partim caesi partim capti in Anglorum et nostrorum hominum cessere potestatem. E Gallia nihil adfertur nisi quod Rex serio cogitat obsidionem Rhotomagensem. Dominus largiatur quod est ad sui nominis gloriam et ecclesiae utilitatem.

De rebus meis privatis hoc habeto, me tandem acerbissimum illum quem ex uxoris morte acceperam luctum, solari statuisse novo conjugio, maerori alioqui succubiturus. Ad eam rem contraxi sponsalitia cum filia Domini a Bailleul qui isthic apud vos commoratur⁴⁾. Vidua Domini de Heveren, matrona certe summis ac prope divinis virtutibus ornata, nise me amor penitus dementat. Ut ut si, spero et vero etiam certo statuo hoc unum reliquo

1) Met dit laatste antwoord aan Michael Bajus, de Leuvense hoogleraar, bedoelt Marnix hier zeker wel de in 1589 verschenen - helaas echter zeer slecht uitgevoerde editie van zijn Theses aliquot theologicae van 1580.

2) Deze veroveringen van Nijmegen en Hulst hadden plaats in September 1591.

3) De inhoud van deze fabel maakt de zin kenbaar, die Marnix volgen laat.

4) Dit isthuc duidt Frankfort a.d. Main aan.

[p. 83]

vitae tempore adversarum rerum mihi fore solatium et prosperarum condimentum¹⁾.

Vale vir praestantissime et me tui amantissimum amare quaeso ut facis perge. Ex praedio Suburgano ad XXVII^am diem Octobris 1591.

Tuus Ph. Marnixius Sancto Aldegondius.

[Op een bijgevoegd papiertje nog:]

Epistolam hanc una cum libris quorum hic fit mentio mecum in Hollandiam huc asportaram, speram fore ut per amicum quempiam fasciculum eum ad te mitterem, sed postquam diu multumque explorassem an quis hoc in se onus vellet suscipere, neque mercatorem neque tabellarium inveni, qui se illo fasciculo extra nundinarum tempus vellet onerari, itaque mutavi sententiam, et missionem libellorum in aliud tempus distuli, quod ut boni consulas rogatum te volo et me in benevolentissimorum tui amicorum album ut ascribas.

Vale. Hagae comitis ad XXIX diem Novembris 1591.

1) 12 November 1591 heeft Marnix' derde huwelijk plaats gevonden.

IX.

S. in Christo Servatore. Nudiustertius redditae mihi fuere tuae literae, vir Clarissime, certe, ut solent, multo gratissimae.

Hortenses illae deliciae iam se produnt. Croci verni florem duo ediderunt colore violaceo. Ornithogalum bene se habet, adservatur enim diligenter in fictili vase. De caninis dentibus valde metuo ut non prodeant quod propemodum emarcuerant. Sed spero non omnes periisse. Ita mihi semper tui memoria versatur ante oculos, quae mihi certe et maxime in librorum tuorum doctissimorum lectione et in virtutum crebra recordatione est suavissima. Quod ad nundinarum commoditatem attinet, eadem sum in sententia.

Sed audio nostros Ordines constituisse te ad se cum dignitate, et honorarii amplitudine accessere. Id si ita est, et tua tum valetudo tum rerum status ferre potest, quaeso ne recusa. Nec enim hoc oberit quominus exactis difficilimi huius belli difficultatibus possis te ad Regem Christianissimum conferre quem satis scio tui esse cupidissimum, teque magnifacere, modo ut

[p. 84]

ipse illud stipuleris. Ita enim me suasore evocarunt Josephum Scaligerum¹⁾. Et Rex ipse liberaliter eius usuram nobis dicitur concessisse. Cuius non dubito tibi consuetudo erit jucundissima praeter quod infinitos hic habebis qui virtutes tuas colent et admirabuntur. Inter quos ne me inter postremos colloces cave. Sum enim tui et amator et admirator sane quam vehemens: utinam occasio sese offerat qua coram id videre possis et cernere.

De rebus Gallicis nihil audimus, nisi quod copiae utrimque sunt tanquam in procinctu, etsi Rex subsidium ab Angl(i)a, cui conficiendo ablegatus Plessijus bonam operam praestitit, operitur. Nostra viginti peditum vexilla nihil nisi tempestatem et venti secundum flatum morantur ut in Galliam concedant. Inter ea sunt sane plerique milites veterani et bene exercitati, adest enim praetoriana centuria Domini Comitis optime ab armis omnibus instructa, et bene in re militari exercitata. Jehova exercituum donet suo Regi victoriam et Ecclesiis suis tranquillitatem.

Vale. Ex praedio Suburgano ad VI^am diem Februarii 1592²⁾.

Tuus Ph. Marnixius S. Aldegondius.

1) De benoeming van de beroemde geleerde Scaliger heeft reeds in 1591 plaats gevonden. De beslissing ten opzichte van zijn aannemen of bedanken is echter eerst in het najaar van 1593 gevallen. Zie P. Marchegay, Corresp. de Louise de Coligny (1887) p. 98; De Nederlandsche Spectator, Jrg. 1871, bldz. 369.

2) Dat deze achtste brief der verzameling de laatste is, is niet onverklaarbaar. Al spoedig maakte mondeling contact in Marnix' en Clusius' gemeenschappelijke woonplaats Leiden verdere briefwisseling overbodig.