Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 66
(1948)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Brieven van Lamoraal van Egmont
| |
[pagina 61]
| |
van dat materiaal nu tenminste een deel ter beschikking gestaan, dan hadden wij daarin allicht ook wel iets over de manier, waarop de briefschrijver de politiek van zijn souverein beoordeeld heeft, gevonden. Maar wij kennen slechts de ‘papiers personnels’, waarvan de autoriteiten zich bij de arrestatie van de overwinnaar van St. Quentin en Grevelinghen meester hebben kunnen maken: ‘les listes de ses byoux, de ses meubles, de ses propriétés’. En hoe belangrijk deze in meer dan één opzicht ook mogen zijn, voor ‘le problème essentiel’, n.l. ons oordeel over ‘la culpabilité de leur propriétaire’, hebben wij er vanzelf niets aan. Evenmin als aan de ‘lettres missives’, de ‘correspondance administrative’, en ander materiaal van dergelijke aard, dat hij van zijn handtekening voorzien heeft. Vertoont een bijdrage als deze de traditionele gebreken van het genre nu toch metterdaad niet in zulk een hoge mate, dat het moeilijk wordt iets anders te doen dan haar publicatie te betreuren? Een groot, over Egmonts daden inlichtend feitenmateriaal had de auteur in staat gesteld toch wel iets meer omtrent de vraag, of zijn held tegenover diens souverein schuldig heeft gestaan, te zeggen, dan hij doet. Daaraan wijdt hij echter geen enkel woord. Nieuw materiaal in verband met de kwestie, die hij zo, als gold het hier een onopgelost probleem, ter sprake brengt, levert hij ook niet. Bewijs van zijn beweringen geeft hij nergens. Het enige wat hij doet is: verklaren en proclameren. Is echter wel één van zijn beide verklaringen juist? Dat de eerste, die betreffende Philips' absolute macht, niet opgaat valt al heel gemakkelijk in te zien. 's Konings wensen worden daarin met zijn bevoegdheden verward. Philips hield ongetwijfeld zijn zeggingschap voor onbegrensd. Maar dit geeft Pater Lefèvre toch nog niet het recht om te zeggen, dat er geen grens aan zijn potestas was. Hoeveel privilegiën - hetzij op een geschreven charter, hetzij op mondelinge overlevering berustend - maakten de landsheer over de Nederlandse gewesten vanaf de eerste dag, dat hij als zodanig optrad, niet duidelijk, dat hij integendeel aan alle kanten niet verder kon gaan, dan tot aan een punt, waarop de bevoegdheid ener andere instantie als staketsel fungeerde. En dan nog de bewering van de schrijver, dat wij in deze zaak een veel gunstiger positie zouden innemen wanneer ons particuliere correspondentie van Egmont ter beschikking stond. Ook daarvan is de waarde niet groot. Tenminste: vier brieven van zijn hand, die ik een aantal jaren geleden in het Thüringisches Staats- | |
[pagina 62]
| |
Archiv te Sondershausen vondGa naar voetnoot1); brieven, door hem aan graaf Gunther von Schwarzburg, de zwager van Willem van Oranje, gezonden en dus van een genre zo particulier als het zich maar denken laat; vier kroongetuigen in een geval als dit bevatten niet alleen niets van de door Pater Lefèvre veronderstelde aard, maar spreken in het algemeen op zulk een luchte, speelse toon, dat wij van deze briefschrijver alles eer verwachten, dan onthullingen over de beweegredenen van zijn politiek van verzet tegen de maatregelen van de Koning. Slechts twee van deze brieven zijn volledig gedateerd. Maar de beide andere maken de indruk uit dezelfde tijd afkomstig te zijn als de eerste en de laatste; dat is dus uit het begin der jaren zestig. Voor zover zij in het Frans geschreven zijn, zijn ze eigenhandig. De Duitse echter schreven - nog wel twee onderscheiden - secretarissen; zij werden uitsluitend van een manu propriaondertekening voorzien. Enkele annotaties ter toelichting van de inhoud van wat Egmont schreef geef ik bij de brieven zelf. Evenals een aantal verduidelijkingen van de tekstGa naar voetnoot2). A.A.v.S. | |
I. Lamoraal van Egmont aan Gunther von Schwarzburg.Brussel, 25 April, 1561.
Monseur, il fault que vous me pardonnes le mauvais devoir, que i'ay fet, d'ettre sy long tans sans vous partir de mes nouvelles; mesGa naar voetnoot3) se n'et à fault de vous ettre serviteur et vray amy, et plus vostre que nuls de vos freres; et vous promes, ma foy, que suis encores le plus mary du monde quant y me souvient, que n'ay eu seGa naar voetnoot4) bien que de m'avori peu trouver à vos nosses avoec la bonne compaingnie quy y at etté; mesGa naar voetnoot5) monseur le prinse et | |
[pagina 63]
| |
le seigneur SuendyGa naar voetnoot1) m'ont asseuré que vous aves prins mes escuses de bonne parte; dont ie suis etté fort content. L'on ma dit que vous aves desja commenché d'aller veoir vostre grande mere. Ie me souhaide spendant vostre apsense cheuGa naar voetnoot2) vous pour ettre vostre lieutenant, affin que KaettergeGa naar voetnoot3) ne perde le gout et sur ce vous vois beser les mains. Priant le Créateur vous donner bon vitGa naar voetnoot4) et long. De Bruxelles ce XXVe de Apryl, anno 1561.
Monseur, je vous prie beser ung coup madame la contesse de ma parte, et ne faudray se soier de boire ung bon coup à vous.
Entièrement vostre bon frere et amy à vous fere servise Lamoral d'Egmont.
Monsieur, ayyant trouvé monsieur le conte d'Egmont, quy vous escripvoit, n'ay voulu layser vous faire part des nouvelles de ceste court, queGa naar voetnoot5) sonsGa naar voetnoot6) que monsieuh d'ArasGa naar voetnoot7) astGa naar voetnoot8) depuis ung peu conquis ung chapeau rouge, de sort qu'il est cardinal. Je vous lesse penser les cardinalesse(?) qu'il y aura dycy à peu de tamps en la ville de BruxellesGa naar voetnoot9); en cas ayes quelque de vos seures quy veuilie estre de cest ordre, les poures envoyer vers luy. Quant à moy leur feray vouluntiers toute adresse. Au surplus vous offre mon affectioné service avecque ung goutte droncqGa naar voetnoot10). | |
[pagina 64]
| |
L'entièrement prest à vous faire service le conte d'Aremberge. [Hier 'n ingewikkeld kruis voor handtekening]. (Thüringisches Staatsarchiv Sondershausen Gunther bellicosus no. 112). | |
II. Lamoraal van Egmont aan Gunther von Schwarzburg.Brussel, 2 MeiGa naar voetnoot1).
Monseur, avoec la commodité de ce porteur n'ay voullu lesser de vous fere sesGa naar voetnoot2) deulx motz, et vous dire que combien que ne puis avoir se bien que d'ettre en vostre compaingnie sy ne lesse ie de my souhaider mainte fois, vous asseurant que le couronnel Suendy et moy devisons souvent de vous, et que ie vous suis aulant serviteur que nuls de vos frères seroietGa naar voetnoot3) ettre. Il coure ung bruit que vous fettesGa naar voetnoot4) quelque levee de gens et que le roy de Dainemarque et vous aves quelque emprinse sur mainGa naar voetnoot5); sy vous plet vous nous en manderes quelque choze. Sy i'estoie vostre voisin ie seroie content d'ettre des vottres, car maintenant nous navons quqe fere par decha, sinon chaserGa naar voetnoot6) et voller et aller veoir les dames et quelquefois boire ung bon coup; vous asseurant que sy ie me treuve iamesGa naar voetnoot7) en vostre compaignie que iaseray de scavoir sy vous y aves aprins quelque choze. Depuis vostre partement dichyGa naar voetnoot8) i'ay trouvé monseur le prinse d'Orenge fort fasonnés depuis son voiage d'AlemaineGa naar voetnoot9). Au reste Monseur | |
[pagina 65]
| |
d'ArrasGa naar voetnoot1) etGa naar voetnoot2) plus rouge que ung cardinal et pretent desja à ettre pape; ie voudroie quyGa naar voetnoot3) le fut et que le diable l'eut emporté, et sur ce vous vais beser les mains. Priant le Createur vous donner bonne vie et longue. De Bruxelles, ce deusième de May.
Ie bese les mains de madame la contesse vostre compaingne et desire bien de scavoir de son portement. Vostre vray amy et serviteur en tout ce que voudres employer Lamoral d'Egmont. (Thüringisches Staatsarchiv Sondershausen Gunther bellicosus no. 112). | |
III. Lamoraal van Egmont aan Gunther von Schwarzburg.Parijs, 17 SeptemberGa naar voetnoot4).
De par monsieur le conte d'Eguemon: bist dro gutt deutz.
Nochdem wir erfaren das E.L. sampt groff Lutwigen von Nassaw wechfertig seint noch Deutzlant zu reisenGa naar voetnoot5) Katterina zu besuchen fur wir, groff von Egemont, disse klach, das myr nit vermeint hetten, ein groff des Rechs, dem wir sofill geselschafft geleist, allso schimfflich sonder einen adee zu sagen sich von uns heimlich verstollenGa naar voetnoot6) und aus dem landt scheiden. Auch wider | |
[pagina 66]
| |
alle seine zusachGa naar voetnoot1), das ist fur seinem abscheit zur letz uff gutz deutz: jo, jo, sich mit mir follen sauffen, bist dros erlich deutz schwartzreutter welt je woll glaben hallten; und ewerenGa naar voetnoot2) wech uff das lant zu Lutteringen zu nemen, das jo, nit uber 15 meill umb ist. Dan wir werden von zinnen mit bis gen bar uff des hertzogen heimfürung davon dan verhoffen myr erleiben zu haben und den hertzogen begeleiden bis gen NasseiGa naar voetnoot3) bist der nun so fremd und erliche dem Reingroffen glaben zu halten wie uff scholmen schelten zugesacht Inen zu besuchen, den selbigen wech uffs lant zu Lutteringen zu nemen, so werden wir einander zu NauseiGa naar voetnoot3) finden. Scheiden dut wee; mochten leiden, wir und der Reingroff, das wir ewig bey einander sei konnten, ist es mochlich. Ich der Reingroff bit dienstlich, bruderlich umb gutter gesellen willen darumb man follent das die Reis nit abgeschlagen wert; den von Nausei uff gutten glaben kont ir in 4 dagen zu Dillenberch sein, durch die Eiffel oder Huntzruck. Hiebei unseren dienst groff Lutwigen auch E.L. mit hertz, leib und gut zum besten. E.L. werden gutte freundt nicht verschweigen; sonst werden wyr, von Egemont, gen Sondershausen auch nit kommen und das soll ja sein: es steet im alten stant drewlich. Den von Mansfelt, unseren furst der soll die Reis auch mit dun, dan wir, Von Egemont, wolten alls dan mit Im durch sein Gubernement ziegen. Datum Paris, den 17 Septembris.
Bist zu gront deuscht, wirst in kommen Lamoral d'Egmont Prinz v. Havern. (Thüringisches Staatsarchiv Sondershausen Gunther bellicosus no. 112). | |
[pagina 67]
| |
und Bruder. Wir seint itzo sampt dem grafen zuu Hörn und andern Herrn alhier zuu Breda bey unserm freundtlichen lieben Ohemen und Ordensbrudern dem Printzen zuu Uranien gewessen und den hailigen Sanct Martin in Frolichkeit helffen begiessenGa naar voetnoot1); darizuu wir Eur Liebe samptlich gewundschet und derselben AhnwessenGa naar voetnoot2) gerne gesehen hetten. Dan es seint zimbliche schware Drunck gefallen, das unser etliche under die banck gesuncken seint, und nit zweiffelten wan Eur Liebe bey uns gewessen were, sy würde auch Ire theill davon getragen haben. Ferneres haben wir freundtlichen gerne gehöret, das es Eur Liebe und dem gantzen hauffen in Schweden glücklich tzugestandenGa naar voetnoot3) und gönten Eur Liebe freundtlichen gerne, das es derselben nach Irem Willen und gedheien ferner ergienge. Und konnen wir Eur Liebe in ihren Dhienst und freundtschafft ertzaigen, sollen uns Eur Liebe als Iren dhienstwilligen Bruder allzeit guttwillig befinden. Und thun hiemit Eur Liebe dem Almechtigen in seinen Schutz und Schirm bevelhen. Datum Breda ahm hailigen Sanct Martins Tag. Ao. LXIII.
Lamoralt Printz zuu Havern, graf zuu Egemont, und Freiherr zuu Bar, und Stadthaltheir in Flandern. Lamoral d'Egmont. (Thüringisches Staatsarchiv Sondershausen Gunther bellicosus no. 112). |
|