Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 66
(1948)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Een vijftiende-eeuwse handelsoorlog: Dordrecht contra de bovenlandse steden, 1442-1445Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 2]
| |
de nationale herinneringen opgenomen. Toegegeven, naast dat epos is de krenterige stapelpolitiek van het oerconservatieve Dordrecht allerminst hartverheffend. Maar toch, waarom een zo verschillende mate van aandacht en waardering voor twee conflicten, die uit dezelfde drijfveer voortkwamen en grotendeels met soortgelijke middelen werden uitgevochten? Niet omdat de gegevens ons in dit geval ontbreken. Ze zijn integendeel overvloedig, al liggen ze merendeels in de archieven verscholen. Het archief van Dordrecht bevat de klepboeken, waarin de magistraat zijn openbare bekendmakingen liet registreren, de actenboeken, die naast verbintenissen tussen particulieren ook door de stad zelve aangegane overeenkomsten bevatten, de stadsrekeningen, van welke o.m. die uit 1445 en 1446 bewaard zijn. Ook de steden, die Dordrechts tegenstanders waren, hebben de neerslag van de strijd in hun archieven bewaard: Nijmegen in enkele belangrijke acten, Arnhem en Wezel in hun stadsrekeningen, Keulen in zijn door Hansen en Kuske gepubliceerde briefboekenGa naar voetnoot1). Bovendien hebben de landsregeringen zich intensief met de kwestie bemoeid; bijgevolg bevatten de memorialen van de Raad van Holland belangrijke stukken, en zijn optreden blijkt nader uit de rentmeesters-generaals-rekeningen, die veel te weinig gebruikte, hoogst kostbare bron, die doorlopend de activiteit van de Raad naar buiten registreert. Met geringer, maar toch niet zonder resultaat zoekt men in de Gelderse landsheerlijke rekeningenGa naar voetnoot2). En ten slotte kan men de feitelijke uitwerking van het conflict op het handelsverkeer nagaan met behulp van de onvolprezen rekeningen | |
[pagina 3]
| |
der Gelderse landsheerlijke tollen. Laat ons zien, of deze verbrokkelde fragmenten tot een sluitend geheel ineen zijn te passen. Bij de ondertitel van dit opstel moet ik een restrictie maken; de wederpartij wordt gevormd, niet door al die steden, wier kooplieden in Dordrecht als ‘bovenlanders’ bekend stonden, maar bepaaldelijk door de Nederrijnse steden; vooraan staan Keulen, de Kleefse steden Duisburg en Wezel en het Gelderse Nijmegen waarmee Arnhem en Zutfen zich solidair betonen. De Maassteden daarentegen, vooral Venlo en ten dele Roermond, blijven buiten schot; immers het ging in eerste instantie om de Rijnwijnhandel, en die was een aangelegenheid van de Rijnsteden. Het doek gaat open op een Hanzedag te Lubeck in Maart 1441Ga naar voetnoot1). Daar verschijnen afgevaardigden van Zutfen, Nijmegen, Arnhem, Roermond, ook van Wezel en Duisburg. Een ongewoon bezoek; het gebeurde anders nooit, dat deze binnenlandse steden deelnamen aan bijeenkomsten der Hanze, die immers hoofdzakelijk de belangen van de Oostzeehandel behartigde. Wat de Gelderse en Kleefse heren bewoog derwaarts te gaan? Twee dingen brachten zij in Lubeck te berde: een geschil met Zwolle, dat ons thans niet aangaat; en: klachten over Dordrecht. Naar het schijnt, hebben deze klachten weinig gehoor gevonden bij Lubeck en de overige Wendische steden. Dezen bereidden immers juist de vrede met Holland voor, die in Augustus van dat jaar te Kopenhagen tot stand zou komen; zij zullen er zeker niet voor gevoeld hebben zich ter wille van de Geldersen en Kleefsen een nieuwe ruzie met Dordrecht op de hals te halen. Wel stemden zij erin toe Arnhem en Roermond als leden tot het Hanzeverbond toe te laten; maar het bleef blijkbaar bij een platonische liefdesverklaring. De Gelderse afgevaardigden gingen, teleurgesteld, ontijdig naar huis, hetgeen de deftige Hanzeaten als een belediging opvatten; in het reces van hun dagvaart maakten zij van hetgeen de Geldersen en Kleefsen hadden voorgedragen niet eens melding. Trouwens, dezen zagen er niet tegen op zonder steun van de Hanze tegen Dordrecht krachtdadig op te treden, want althans één Hanzestad, en een zeer machtige, sloot zich bij hen aan: met Keulen kwam men tot een nauwe samenwerking in de | |
[pagina 4]
| |
Dortse kwestieGa naar voetnoot1). Magistraten van Keulen, Duisburg, Wezel, Nijmegen, Zutfen en Doesburg gingen in die zomer op reis naar Dordrecht, ‘als omme onghelymps wille der van Dordrecht’. Blijkbaar richtten zij er weinig uit; na hun terugkeer vond te Wezel een conferentie plaats, waar, behalve van de reeds genoemde steden, ook afgevaardigden van Emmerik aanwezig en van Kleef, Rees en Grieth althans uitgenodigd waren, ‘omme to spreken, woe men best afleggen mochte ongelymp der van Dordrecht aver den koepman’Ga naar voetnoot2). Waarin dan wel de ‘ongelymp der van Dordrecht’ bestond? Een Nijmeegs stuk geeft het zondenregisterGa naar voetnoot3). Nijmeegse kooplieden, die wijn uit hun kelders naar Dordrecht brengen, zijn gedwongen hun waar dáár te verkopen of althans te kelderen en mogen het goed niet naar believen naar Holland of Vlaanderen doorvoeren, evenmin het naar Nijmegen terugbrengen. Men moet hierin zien een uitvloeisel van Dordrechts aloud systeem, de handel te beperken tot de ‘hoogste markten’. Het Dortse stapelrecht had een welbegrensd rayon; het strekte zich stroomopwaarts tot Keulen en Venlo uit, en berustte op de concentratie van de handel in deze hoogste markten enerzijds, in Dordrecht anderzijds. Tussengelegen plaatsen verwrikten nu dit stelsel; met name Nijmegen verwierf sedert de late 14e eeuw een snel toenemend aandeel in de rivierhandel, Duisburg en Wezel bezaten dat al langerGa naar voetnoot4). Dit alles ondermijnde de grondslag van de stapel; vandaar het onvriendelijk optreden der Dortenaren. Maar de bovenlanders hebben veel meer klachten. Dordrecht heeft een ‘nye onrait’ (een ongebruikelijke belasting) op wijn en op andere waren gelegd. Het belet de Nijmegenaars wijn als ‘overlast’ (deklading) mede te nemen, blijkbaar op schepen, die | |
[pagina 5]
| |
overigens andere lading bevatten en vrij van stapelrecht zijn. Goederen, die zij ‘van Westen’ (uit zee) invoeren, behoren vrij vervoerd te mogen worden, als ze eenmaal een bepaalde grens gepasseerd zijn. Het gebruik, dat ladingen graan, hout of kolen slechts gedurende drie getijden in de haven van Dordrecht behoeven te blijven liggen om aan het stapelrecht te voldoen, wordt niet meer in acht genomen. Tot slot een pijnlijk incident: Dirk Vige, raadsheer van Nijmegen, liet zijn knecht twee roeden wijn stroomafwaarts voeren; niet op de hoogte met de nieuwe Dortse voorschriften, verkocht de argeloze knecht de wijn in Zieriksee, een overtreding, die aan Vige ‘onrait ende moyenisse’ bezorgde, ofschoon zij buiten zijn schuld geschied was. Een ander documentGa naar voetnoot1) doet zien, dat de Geldersen bovendien aanspraak maakten op de vrijheid om hun wijnen in Dordrecht ‘heell off in deell’ te verkopen aan wie ze wilden - terwijl toch de uitsluiting der vreemdelingen van de detailhandel een der hoekstenen van de Dortse politiek was - en alle andere goederen, hout uitgezonderd, nadat door verbodeming aan het stapelrecht voldaan was, onverkocht door te voeren; voorts dat ook het tarief der makelaardijgelden in het geding was, alsmede de giften in wijn, die men genoodzaakt was aan tollenaars, makelaars, meters en bootwerkers te verstrekken. De onmiddellijke aanleiding tot het geschil was kennelijk het ‘ongeld’ of de ‘onraad’ op de overslag van wijn, een belasting, die de bovenlanders als ongebruikelijk en onrechtmatig bestempelden. Van Dortse zijde beschouwde men deze heffing als een retributie voor de gunst, die de stad aan de vreemde kooplieden bewees door hun toe te staan hun wijnen te verbodemen en weg te voeren zonder ze te verkopenGa naar voetnoot2). Met andere woorden: bij de ontaarding van het stapelrecht tot een verbodemingsrecht legde Dordrecht zich in de praktijk neer; het poogde evenwel het doorgaande goederenverkeer fiscaal aan zich dienstbaar te maken. Welk een groot geldelijk belang hier in het spel was, leert een kijkje op de budgetaire positie der stad, dat de tresoriersrekening van 1445 ons veroorlooftGa naar voetnoot3). Het stedelijk budget beliep dat jaar, in een rond getal, 31.000 pond Hollands. Van dit totaal ging 21.000 lb. of meer dan twee-derden weg aan lijfrenten, d.w.z. | |
[pagina 6]
| |
aan de dienst der stedelijke schulden. Juist de helft der uitgaven, 15.600 lb., werd gedekt door accijnzen op bier en wijn. Deze accijnzen vormden de voornaamste, maar niet, gelijk elders, de enige bron van inkomsten. Want daarnaast leverden makelaardijen een aanzienlijke bate: 8200 lb. De makelaarsambten waren namelijk vanouds overheidsfuncties, die verpacht werden; de oorspronkelijke makelaarsdienst was op de achtergrond geraakt en het van de koopman gevorderde loon als hoofdzaak overgebleven. Deze makelaardijrechten belastten dus niet het verbruik, maar de handel, en wel bepaaldelijk de handel in de grote stapelgoederen: wijn, graan, hout, wede, zout, voorts steenkolen en kalkGa naar voetnoot1). Wanneer nu door het toenemen van het transitoverkeer ten koste van de stapelhandel de opbrengst dezer makelaardijen slonk, dan lag het voor de hand te trachten ook het transitoverkeer te belasten. Weliswaar, het bedrag dat de ‘overslach van den winen’ in 1445 opbracht, 452 lb. 10 s., was niet erg hoogGa naar voetnoot2); maar denkelijk werd dit recht slechts gedurende een deel van het rekeningjaar, vóór een verdrag met de bovenlanders tot stand kwam, geheven, en dan juist in dat deel van het jaar, waarin het verkeer nog min of meer lamgelegd was. De bovenlandse protestactie had vooreerst slechts een averechtse uitwerking: de magistraat van Dordrecht maakte van zijn kant bekend, dat hij voortaan niet meer de genadiglijk toegestane verbodeming van wijn zonder verkoop zou veroorloven, maar de privileges strikt handhaven, hetgeen inhield, dat alle wijn in Dordrecht moest worden verkocht en verbodemd. Op 1 Sept. 1441 zou deze oekase van kracht wordenGa naar voetnoot3). Belangwekkend zijn de aanvullende voorschriften, die in de volgende | |
[pagina 7]
| |
weken van de Dortse bestuurderen uitgingenGa naar voetnoot1), en die tonen dat men niet maar een dreigement bedoelde, maar wel degelijk een nieuwe handelspolitiek, al was het maar als drukmiddel, ging toepassen. Waarborgen worden gevergd tegen schijnverkopen, die natuurlijk een voor de hand liggende uitweg boden. En dan, terwijl vennootschappen van meer dan drie Dortse burgers in de wijnhandel tot nu toe verboden waren, wordt dit maximum thans verhoogd tot tien; blijkbaar wilde men de koopkracht van de Dortse markt versterken door de deelneming ook van minder kapitaalkrachtige burgers te bevorderen en zo de concentratie van de wijnhandel aan de stapel mogelijk maken, die op zich zelf uit de tijd was geraakt. Bovendien werd de aloude rechtstreekse verbinding tussen het Rijnland en Engeland, mèt verbodeming, doch zònder verkoop te Dordrecht, uitdrukkelijk toegelatenGa naar voetnoot2). De bovenlandse steden namen nu, na het kloppen aan de dichte deur der Hanze, een ander pressiemiddel te baat: ze wendden zich tot hun landsheren, tot de aartsbisschop van Keulen en de hertogen van Gelre en Kleef, om rechtstreeks bij de landsheer van Holland, hertog Philips van Bourgondië, aan te dringen op rechtsherstel. Denkelijk was het met het oog op deze actie, dat te Arnhem een lijst van verlangens werd opgesteldGa naar voetnoot3). Gezanten van de genoemde vorsten begaven zich met afgevaardigden uit Keulen, Wezel en Nijmegen naar Picardië, waar hertog Philips vertoefdeGa naar voetnoot4). Hun vertoog had in zoverre succes, dat Philips werkelijk de Raad van Holland opdracht gaf tot Dordrecht een aansporing te richten om de zaak te laten rusten tot hij, de hertog, gelegenheid zou hebben persoonlijk ter plaatse te bemiddelenGa naar voetnoot5). Het was | |
[pagina 8]
| |
September en de kwestie begon acuut te worden, want het najaar was het seizoen van de wijnhandel, en er liepen al geruchten, dat men in Dordrecht doende was ‘baardzen’ uit te rusten, m.a.w. zich op het plegen van feitelijkheden voor te bereidenGa naar voetnoot1). Twijfelachtig is, of de vermaning met zoveel nadruk geschiedde, dat de Raad er enig gevolg van verwachten kon. Hoe dit zij, de weerbarstige stad ging voort met haar gewelddadige politiek; geen wonder, dat de Geldersen en Kleefsen hunnerzijds bij hun landsregeringen op tegenmaatregelen aandrongen, met name op ‘stroomsluiting’, waaronder men verstond het stopzetten van het rivierverkeer van vreemden (i.c. van Hollanders) door contrôle aan de tolplaatsenGa naar voetnoot2). Uit de tolregisters blijkt, dat er dit najaar heel wat wijntransport geschiedde voorbij Herewaarden in plaats van langs ZaltbommelGa naar voetnoot3). De bovenlanders voeren dus de Oude Maas af om de door Dortenaren onveilig gemaakte Merwede te mijden. Hun Rijnwijn was immers altijd voor het merendeel bestemd voor Vlaanderen en Brabant. Langs de Oude Maas kon men 's-Hertogenbosch of Heusden bereiken en vandaar het goed per as zuidwaarts brengen, hetzij rechtstreeks Brabant in, hetzij naar een plaats aan de riviermonden - Steenbergen misschien, of Ber- | |
[pagina 9]
| |
gen-op-Zoom - om het vandaar weer per schip over Schelde en Hont verder te zenden. Het is zeker geen toeval, dat tussen de ‘alde stucken Dordrecht belangende’ in Nijmegen een opsomming ligt van condities, die voor wijnhandel en wijntransport door Nijmegenaren te Heusden golden, o.m. de tarieven van kraangeld, accijns, weggeld en tolGa naar voetnoot1). Uitdrukkelijk is daar sprake van overlading van wijnvaten uit schepen op wagens en van wijnverkoop in het groot te Heusden met doorvoer naar elders. In het voorjaar van 1442 knoopte men eindelijk onderhandelingen aanGa naar voetnoot2), maar zonder tot overeenstemming te geraken. Integendeel, de twist liep hoger en begin Mei gingen de bovenlandse steden, gesteund door hun landsheren, tot een boycot over; zij verboden alle verkeer met Dordrecht en vorderden van elke koopman, die goederen stroomafwaarts zond, een beëdigde gelofte de Merwedestad te zullen mijdenGa naar voetnoot3). Met de uitvoering dezer besluiten was het ernst; ladingen van overtreders, die hout naar Dordrecht voerden of zout vandaar brachten, werden in Gelre op de rivier aangehaald en verbeurd verklaardGa naar voetnoot4). Nu het conflict groter afmetingen aannam, bracht het ook nieuwe complicaties te weeg. Voor de bovenlanders, die toch gaarne hun bedrijf in stand wilden houden en voor de uitzon- | |
[pagina 10]
| |
derlijk rijke wijnoogst van 1442 een débouché moesten zoekenGa naar voetnoot1), waren er twee uitwegen. Ze konden òf boven het gevaarlijke traject, dat Dortse uitleggers onveilig maakten, blijven en trachten daar hun goed aan de man te brengen; òf wel pogen langs andere wegen, die ik al aanduidde, de gewone afzetgebieden te bereiken. Inderdaad vernemen we, dat sommige bovenlanders op de Waal ter hoogte van Brakel of op de Merwede bij Gorkum bleven liggen, dan wel de Lek afvoeren tot Schoonhoven om daar hun goed te slijten. Tegen de eerste methode wist Dordrecht wel raad; het verzuimde niet af te kondigen, dat stapelgoederen, afgehaald uit de buurt van Brakel of Gorkum, aan beslag onderhevig zouden zijnGa naar voetnoot2). Tevens nam die stad maatregelen tegen het toevoeren van zout, de gewone retourlading der bovenlanders; men kon daartoe volstaan met het oude stapelvoorschrift opnieuw in te scherpen, dat verkoop van zout in 't groot tussen Dordrecht en de ‘hoogste markt’, Keulen, verboodGa naar voetnoot3). Gevaarlijker was de affaire-Schoonhoven. Deze stad, die natuurlijk niet naliet aan de bovenlanders alle tegemoetkoming te bewijzen, kon een toegangspoort tot Holland buiten Dordrecht om, ja een concurrerende stapelplaats worden. Geen wonder dat er hooglopende ruzie tussen Dordrecht en Schoonhoven ontstondGa naar voetnoot4). Het geval is bijzonder tekenend voor de precaire aard van het stapelrecht, dat in zijn strengheid uit de tijd geraakt was. Kreeg men het met één soort overtreders aan de stok, dan stonden anderen klaar om een situatie, waarin het stapelrecht op losse schroeven kwam te staan, grondig uit te buiten. Heel andere gevolgen had het zoeken van omwegen buiten Holland om. Er bestond, naar ik vroeger betoogd hebGa naar voetnoot5), een nauwe samenhang tussen het stapelrecht en het systeem der grafelijke tollen. Dit verband treedt nu duidelijk aan de dag: de tolopbrengsten slinkenGa naar voetnoot6). En de Gelderse tolrekeningen tonen, dat | |
[pagina 11]
| |
langs Zaltbommel nu vrijwel geen stapelgoed meer stroomaf ging; daarentegen registreert de tollenaar van Herewaarden vooral in het najaar van 1442 een omvangrijk wijntransport, dat stellig voor Den Bosch, Heusden enz. bestemd isGa naar voetnoot1). De heren in Den Haag echter nemen daarmee geen genoegen en geven order tolwachten te stellen daar, waar men het uitgeweken verkeer kan grijpen: de Gorkumse tol moet geheven worden op de Dieze (toegang tot 's-Hertogenbosch) en te Heusden, die van Geervliet (waarlangs immers normaliter het verkeer naar Vlaanderen en Brabant ging) op de Hont en de Schelde enerzijds, in het Marsdiep (uitgang zeewaarts van de route Gelderse IJsel-Zuiderzee) anderzijds; wat later ging men ook de Dortse tol innen op de Dieze, de Schelde en de HontGa naar voetnoot2). Evenwel, met deze handelwijze trof men niet enkel de bovenlanders, doch benadeelde men ook de Brabanders en Vlamingen. Hevige klachten van de Staten van Brabant en de Leden van Vlaanderen kwamen spoedig losGa naar voetnoot3). Het overgroot financieel belang van de Hollandse tollen, die nu eenmaal vastzaten aan het stapelsysteem, bracht de landsregering van Holland enigermate aan de zijde van Dordrecht. Men constateert een grote activiteit van de Raad van Holland om de zaak te beslechtenGa naar voetnoot4), uitlopend op een conferentie der partijen, te Gorkum in April 1443 gehoudenGa naar voetnoot5), ofschoon de atmosfeer nog allerminst vreedzaam wasGa naar voetnoot6). | |
[pagina 12]
| |
Ook ditmaal was een verscherping van de toestand het enige resultaat. Met kracht eist Dordrecht nu van de landsregering de steun, die de wederpartij al lang van haar landsheren ondervond, en de Raad zwicht; hij kondigt, voorlopig voor drie weken, een sluiting van de stromen af, uitdrukkelijk dit besluit motiverend met het gevaar van een dreigende opstand in DordrechtGa naar voetnoot1). Ook in de kwestie-Schoonhoven steunt de Raad het Dortse standpunt door aan de Schoonhovenaren alle gemeenschap met bovenlanders kortweg te verbiedenGa naar voetnoot2). Blijkbaar zonder te worden gehoorzaamd, want juist deze zaak loopt in de zomer van 1443 heel hoog. Kaperij over en weer is aan de orde van de dagGa naar voetnoot3). Wanneer de Schoonhovenaars een zestal Dortse poorters gevangen nemen, stelt Dordrecht ‘hooftmans’ of ‘capitanen’ aan met de opdracht te zorgen ‘dat die stede van Dordrecht, die an den afteren is an die van Scoenhoven, weder an den voren comen mochte’Ga naar voetnoot4); uitstedige poorters worden opgeroepen, landpoorters gemobiliseerd en een ‘groitte reyse’ op touw gezetGa naar voetnoot5). Dordrechts toorn was vooral gewekt door de bouw van een sluis bij Haastrecht, die de Vlist met de IJsel tegenover Gouda verbond. Schoonhoven liet die sluis bouwen, quasi om de afwatering te verbeteren, maar naar Dortse opinie met geen ander doel dan een voor Dortse kapers onbereikbare scheepvaartweg naar de Hollandse binnenwateren tot stand te brengen. Ziehier dan de heldendaden der ‘groitte reyse’: ‘dat sy mit machte ende gewaependerhandt tot Haestrecht comen sijn een sluyse breecken ende aen stucken slaen, die de voorscr. van Schoonhoven dair hebben doen maken, ende mitten stucken hoir spijsen roosten; ende dat meer is, zij hebben geweest voir die voirscr. stede van Schoonhoven mit open wimpelen, wael tot elff off twaelffhondert gewapende, in meninge mijns heeren steede te winnen’Ga naar voetnoot6). Te midden van dit rumoer wist de Raad van Holland niet beter te doen dan telkens bezendingen te sturen om de partijen | |
[pagina 13]
| |
tot bedaren te brengen en ten slotte een geestelijke, broeder Jan de Carmeliet, als vredestichter te zenden. Voor het overige beperkte hij er zich toe de naburige steden last te geven zich in staat van verdediging te brengen; tevens informeerde de Raad angstig-verlangend naar het aanstaand bezoek van de hertogGa naar voetnoot1). Het eind van het lied is, dat de Raad zich opnieuw met het Dortse standpunt vereenzelvigt. Hij aanvaardt een Dorts ontwerpverdrag en belooft Schoonhoven te zullen dwingen zich daarbij neder te leggenGa naar voetnoot2). Stapelvrij verkeer is aan de Schoonhovenaars voortaan alleen toegestaan voor plaatselijke productie en consumptie. Hun ladingen moeten gedekt zijn met een verklaring, dat de goederen aan henzelf toebehoren. Met name mogen zij geen goed naar of van het Sticht Utrecht voeren, dat niet te Dordrecht verstapeld wordt. Kennelijk tracht Dordrecht ook de betrekkingen der bovenlanders met het Sticht af te snijden. En dan: de Schoonhovenaars mogen geen ‘nyewicheit hantieren’ door aanleg van sluizen of vaarten, die ontduiking van de stapel mogelijk maken. Intussen was het September 1443 geworden en met het wijnseizoen de vete tegen de bovenlanders weer in een acuut stadium gekomen. Blijkbaar aangemoedigd door de houding van de Raad van Holland in de Schoonhovense kwestie verlangt Dordrecht nu op hoge toon een nieuwe sluiting van de benedenstromen. Ook ditmaal maakt 's Raads houding een indruk van hulpeloosheid; hij durft niet op eigen gezag te weigeren, maar zoekt daarvoor de ruggesteun van de Noordhollandse steden, vraagt advies van de Grote Raad en informeert andermaal ongeduldig naar de komst van hertog Philips. Tegelijk doet hij althans een stap in de door Dordrecht gewenste richting: een waarschuwing wordt tot Nijmegen gericht om niet in Holland en Zeeland te verkeren, eer de aan Dortse burgers toegebrachte schade is ver- | |
[pagina 14]
| |
goedGa naar voetnoot1). Deze meegaandheid kon slechts een aansporing zijn. Dordrecht aarzelt dan ook niet langer en verklaart eigenmachtig de stromen gesloten, stelt de kaapvaart tegen alle Geldersen, Kleefsen en Keulenaars open - het ‘uitleggen’ richtte zich immers tot nu toe in naam enkel tegen overtreders van het stapelrecht - en maakt ook wijntransporten over land tot goede prijsGa naar voetnoot2). Zo gezegd, zo gedaan. Ziehier hoe ver de kaaptochten zich uitstrekten: ‘Item sij sijn dickwijlen ende meenichwarve leden duer Delff, Leyden, Haerlem ende Hoorn, dair sij bij middel van den scoudt van Hoern sceepen gecocht hebben ende daermede getoogen upte Suydersee, daer sij genomen ende gerooft hebben die ondersaten van den lande van Gelre ende tot Dordrecht gevangen gevoerdt; ende wederom keerende door Haymansbrugge bij Alphen vonden sij eenige uytten Haege, die te Utrecht geweest hadden om wijn, den sij grooten vaer aendeeden ende veel quade woirden gaeven ....’ Ook zijn ze ‘geweest in den lande van Gelre mit grooter macht ende hebben aldair voir Bommele ende elswaer meulnen afgeworpen, luyden gevangen ende geslaegen ende desgelijcx ter Nieuvaert bij Vyaenen scepen mit wijnen genomen, toebehoorende coopluyden van Cleve ende van Gelre ....’Ga naar voetnoot3). Het spreekt vanzelf dat de Geldersen zich verweerden. Hertog Arnoud verlangde bijstand van al zijn steden, dus ook van diegene, wier belangen elders lagen en die in de stapelrecht-affaire niet zozeer betrokken waren. Soldeniers werden gehuurd, in Zaltbommel een blokhuis gebouwdGa naar voetnoot4). | |
[pagina 15]
| |
Wel onderhandelde men nu en dan. Een in November te Zaltbommel gehouden dagvaart liep op niets uitGa naar voetnoot1), maar in December bekoelde de strijdlust en sloot men althans een bestand, dat tot 1 Mei 1444 duren zouGa naar voetnoot2). Misschien legde het feit gewicht in de schaal, dat de centrale Bourgondische regering zich eindelijk de zaak aantrok. Hertog Philips vaardigde een bevelschrift aan Dordrecht uit om de ‘ruiterij ende nemynge’ te staken en de ‘brueken ende misdaden’, die de stad op haar geweten had, aan het oordeel van stadhouder Lalaing te onderwerpenGa naar voetnoot3). Geen pleizierige boodschap: Lalaing, die beproefd had, met steun van de Hoekse edelen, het overwicht van de steden en van Dordrecht in het bijzonder in de politieke leiding van Holland te fnuiken, was Dordrechts grote vijand. De toegevende houding van de Raad van Holland was slechts mogelijk geweest in zijn afwezigheid: juist in de zomer van 1443 was hij naar het Zuiden vertrokken. Later, in 1445, zat op de Gevangenpoort een zekere Gijskijn Smoorcool opgesloten onder | |
[pagina 16]
| |
verdenking in opdracht van Dordrecht een moordaanslag op Lalaing beraamd te hebbenGa naar voetnoot1). Het zij verre van mij deze verdenking tot de mijne te maken; zij tekent echter de verhouding. Op de eis van zich voor de hertog te komen verantwoorden reageerde Dordrecht dan ietwat uitdagend door in Maart 1444 een deputatie van niet minder dan 23 personen naar Gent te zenden. De kosten van dit indrukwekkend gezantschap bestreed men uit.... de buitgeldenGa naar voetnoot2). Erg vriendelijk was de ontvangst niet; in tegenwoordigheid van de hertog, de hertogin en Lalaing werd aan de Dortse heren een acte van beschuldiging van ‘brueke ende offense’ overhandigdGa naar voetnoot3). Intussen liep in Mei 1444 het bestand met de bovenlanders af en was het tijdstip voor hernieuwd onderhandelen daar. Bereidheid daartoe toonden vooral de landsheren en met name de hertog van GelreGa naar voetnoot4). Zijn inschikkelijkheid is zeker deels toe te schrijven aan het nadeel, dat zijn tollen door de stilstand van de vaart ledenGa naar voetnoot5); wellicht ook aan het weder-uitbreken van zijn vete om Gulik met de hertog van BergGa naar voetnoot6). Door bemiddeling van zijn raden komt dan tijdens een nieuwe dagvaart te Zaltbommel op 29 Juni 1444 een ontwerp-verdrag tot stand, dat voor Dordrecht alleszins bevredigend mag hetenGa naar voetnoot7). De overslagbelasting zou weliswaar met een bedrag ineens van 300 Rijnse guldens afgekocht worden, wat nogal schappelijk lijkt; maar de regeling van het stapelrecht was geenszins overeenkom- | |
[pagina 17]
| |
stig de wensen, die wij van Nijmegen kennen. Verbodeming en doorvoer van wijn zonder verkoop aan de stapel wordt alleen dan toegestaan, indien de wijn niet beneden Keulen gekelderd is; Dordrecht zag daarmee zijn hoofdeis erkend. Van verschillende andere Nijmeegse verlangens verluidt niets. Evenwel, de afgevaardigden der Gelderse en Kleefse steden (Keulen was niet tegenwoordigGa naar voetnoot1)) verklaarden zich niet gevolmachtigd tot ondertekening; men sprak af twee weken later opnieuw bijeen te komen om het verdrag af te sluiten. Op de vastgestelde dag verschenen de heren van Dordrecht alsmede de hertogelijk-Gelderse raden; maar de Gelderse en Kleefse steden lieten verstek gaanGa naar voetnoot2). De Geldersen waren ontstemd over hun landsheer, die een extra-tol wilde heffen tot vergoeding van zijn door de stroomsluiting veroorzaakte derving van tolgeldenGa naar voetnoot3). Dordrecht sloot nu het verdrag met de hertog van Gelre alleen; het zou openstaan voor al diegenen, die met de hertog wilden meegaanGa naar voetnoot4). Dit resultaat werd verkregen, doordat de altijd in geldnood verkerende hertog Arnoud zich liet overhalen voor een zacht prijsje de belangen van zijn onderdanen te verkwanselen. Zo was althans het oordeel van Nijmeegse kant over 's hertogen handelwijze; nog na zijn dood werd zij hem aangewreven. Een Nijmeegs kroniekschrijver toch weet omstreeks 1480 als staaltje van Arnouds landsheerlijk wanbeleid te vertellen, dat hij het keizerlijk privilege van de wijnstapel te Nijmegen, een voorrecht dat een waarde van meer dan tweehonderdduizend gulden | |
[pagina 18]
| |
vertegenwoordigde, voor luttele penningen aan de Dortenaren verkocht hadGa naar voetnoot1). De animo om tot het verdrag toe te treden was echter nihil; hertog Arnoud zag zich een maand later genoodzaakt te berichten, dat hertog Adolf van Kleef en diens onderdanen evenals zijn eigen steden Nijmegen, Roermond, Zutfen en Doesburg weigerden het verdrag te accepterenGa naar voetnoot2). Zelfs begon de Kleefse hertog aan zijn tol te Huissen Geldersen aan te houden, die in Dordrecht lading ingenomen haddenGa naar voetnoot3). Niettemin kon Dordrecht op een politiek succesje bogen: het had een wig tussen de tegenstanders gedreven. Dit was het werk geweest van heimelijk geworven agenten; hun moeite werd beloond met een bagatel van 300 Rijnse gulden - de afkoopsom van het overslaggeld!Ga naar voetnoot4) Ook Keulen betoonde aan de Kleefsen slechts een twijfelachtige solidariteit; wel liet deze stad haar kooplieden beëdigen, dat zij geen goederen aan Dortenaren zouden | |
[pagina 19]
| |
verkopen, maar verscheidenen hunner schonden hun belofteGa naar voetnoot1). Deze verbetering van de staat van zaken ten opzichte van het achterland kon de Dortenaren in hun koppige houding jegens de landsregering slechts sterken. Hertogin Isabella en Lalaing verschenen in het najaar in Den Haag en leidden een formeel proces wegens opstand tegen het wettig gezag in door middel van een driemaal herhaalde dagvaardingGa naar voetnoot2). De Noordhollandse steden benutten deze unieke gelegenheid om de ganse stapelrecht-kwestie weer eens aan het rollen te brengen. Aan de al vroeger gedane verwijten voegt de acte van beschuldiging hun klacht toe, ‘dat gij hem grotelic vercort ende onrecht doet boven den privilegien ende hantvesten, die sij hebben, in dien, dat gij se trecken wilt ten stapel binnen Dordrecht’. De beklaagde weigerde kortweg te compareren en volstond met een schriftelijk antwoordGa naar voetnoot3). Dordrecht acht zich niet verplicht, in afwezigheid van de hertog zelf, in Den Haag terecht te staan en daar over zijn privileges het oordeel te vernemen van 's hertogen raden, ‘dairaf eenige ons niet gunstich en sijn’. Wat het stapelrecht aangaat, beroept het zich op de compositie van 1432Ga naar voetnoot4), die trouwens een voor de stapelstad alleszins gunstige toestand geschapen had; het zijn de Noord-Hollanders, aldus het verweer, die met die regeling in botsing zijn gekomen. Er volgt dan een tweede dagvaarding, waarbij de bode, belast met de afkondiging, ‘bij nachte mits vreese van sinen live’ ternauwernood uit Dordrecht ontkwam; voor het verrichten van een derde dagvaarding ter plaatse was geen bode te vinden, zodat men deze sommatie in Rotterdam moest doen geschiedenGa naar voetnoot5). Terstond daarop, 20 Dec. 1444, volgde het bij verstek gewezen vonnis, dat de door Dordrecht bedreven wandaden breedvoerig | |
[pagina 20]
| |
uitmeet en op grond van contumatie alle ingestelde eisen toewijstGa naar voetnoot1). Onder de talrijke kwesties, die met één slag ten ongunste van Dordrecht beslist worden, is ook het stapelrecht; ten dezen zal de sententie van hertog Albrecht uit 1396, die de Noordhollandse steden vrijstelde van alle stapelverplichtingen, opnieuw van kracht zijn. Het was een slag in de lucht. Van executie van het vonnis kon geen sprake zijn; men ware daartoe slechts bij machte geweest, indien de steden van Noord-Holland het optreden der landsregering door een gezamenlijke actie ondersteund hadden. Maar Lalaings politiek vond toch ook bij hen geen onverdeelde instemming. Zij moesten wel vrezen, indien Lalaing erin zou slagen Dordrecht onder zijn autoritair bewind te doen buigen, zelf dit lot te moeten delen. De grond zonk hem onder de voeten weg; in April 1445 kwam het einde van zijn stadhouderschap. Dit ontslag stond gelijk met een triomf van Dordrecht, dat nu sterker dan ooit stond, ook tegenover de bovenlanders. Naar het schijnt hebben de Geldersen, ofschoon precieze berichten ontbreken, in de loop van 1445 hun verzet tegen het door hertog Arnoud aangegane verdrag opgegeven. Aan het eind van het jaar zagen ook de Kleefsen van verdere strijd afGa naar voetnoot2). Misschien was daarop van invloed het uitbreken van de ‘Soester Fehde’, die | |
[pagina 21]
| |
Kleef in een hevige en langdurige strijd met de aartsbisschop van Keulen wikkeldeGa naar voetnoot1). Het behoeft nauwelijks gezegd, dat Dordrecht thans aanspraak maakte op de meest stricte inachtneming der stapelvoorschriften, ook door de Hollanders. Het zond overal waarschuwingen met die strekking rond en kondigde in het bijzonder opnieuw het verbod af om zout stroomopwaarts te voeren, anders dan ter hoogste markt of voor detailverkoopGa naar voetnoot2). De Noordhollandse steden stribbelden nog een jaar lang tegen. De Raad van Holland kwam bemiddelend tussenbeide, maar nu, gelijk vroeger, speelde deze bemiddeling feitelijk in de kaart van DordrechtGa naar voetnoot3): zij leidde op 15 October 1446 tot een nagenoeg ongewijzigde hernieuwing van de compositie van 1432Ga naar voetnoot4). Hoezeer dit slot een Dortse overwinning betekende, moge blijken uit het feit, dat het rondsturen van de afkondigings-mandementen van de Raad van Holland aan de Hollandse en Zeeuwse steden geschiedde op kosten van de | |
[pagina 22]
| |
Dortse magistraatGa naar voetnoot1). Ook de kwestie van de Haastrechtse sluis werd naar Dortse wens beslist: er zou wel een sluis komen, maar één van zodanige maximum-diepte en -wijdte, dat zij voor de scheepvaart van geen betekenis kon wezenGa naar voetnoot2). Trachten wij uit hetgeen zich voor onze ogen afspeelde enkele conclusies te trekken. Het liberale tijdvak is wel eens geneigd geweest te postuleren, dat het economisch leven zijn loop neemt enkel volgens immanente wetten, dat het zich door ingrijpen van buitenaf niet wezenlijk laat dwingen. Wij weten heden wel beter, en ik geloof dat het verhaalde kan strekken tot een voorbeeld, hoezeer ook in de middeleeuwen de economie liep aan de leiband van de politiek. Dordrecht slaagde er wel degelijk in door het gebruik van geweld en door het handig uitbuiten van de unieke verkeersstrategische ligging der stad, althans voor het ogenblik - en naar blijken zou, voor geruime tijd - veel meer van het stapelrecht te redden dan in de lijn lag van de ontwikkeling die de handel had gekregen. Toen de magistraat in het begin van 1448 ertoe overging een nieuwe reglementering van de wijnhandel in te voeren, verklaarde zij uitdrukkelijk, dat deze handel gedurende enige tijd verlopen, doch thans opnieuw te Dordrecht gevestigd wasGa naar voetnoot3). Van welke stedelijke kringen de actie uitging? In een vroegere studie heb ik nagegaan, hoe weleer, in de 14e eeuw, conflicten met vreemde machten telkens hun weerslag vonden in de partijtwisten binnen de stad. Daarvan is ditmaal geen sprake. De burgerij vertoont ontegenzeggelijk een krachtige esprit de corps. Het oude patriciaat schijnt van het toneel verdwenen, doet zich althans niet meer kennen als een politieke factor; het gildenrégime, dat in Dordrecht in de praktijk wil zeggen de heerschappij van een brede groep kooplieden en schippers, heerst onbestreden. Alle belangrijke besluiten, die men tijdens de vete neemt, worden aan de morgenspraken voorgelegd en door hen goedgekeurd. In die morgenspraken hebben de dekens der gilden de leiding. Men lette op de brief, waarin de hertog van Gelre de stroomsluiting | |
[pagina 23]
| |
aankondigde: hij werd geadresseerd aan de dekens der neringen. Deze door gildeninvloed beheerste stadsregering hield zich in de partijtegenstelling, die nog altijd Holland verdeeld hield, aan de Kabeljauwse zijde. Lalaing, de schoonvader van Brederode, bekend om zijn Hoekse neigingen, beschouwde zij als haar grote vijand. De betekenis der oude partijnamen was juist het omgekeerde geworden van eertijds; de Kabeljauwsen waren nu de voorstanders van stedelijke onafhankelijkheid, de Hoeksen die van krachtig landsheerlijk gezag. Het meest verrassende resultaat van ons onderzoek is wel de kijk die het geeft op de positie van de Raad van Holland als orgaan der landsregering. Van zijn regeerkracht hebben wij allerminst een hoge dunk gekregen. Hij deed weinig anders dan schipperen, bemiddelen en temporiseren; een vaste lijn, een krachtig beleid is niet te bespeuren. Men mag wel concluderen, dat de spanningen die in Holland bestonden zich ook binnen de Raad deden gelden. Behalve stadhouder Lalaing, zo hoorden wij, zaten in de Raad nog enige heren die Dordrecht ‘niet gunstig’ waren. Andere leden daarentegen waren dit ongetwijfeld wel; met name Godschalk Oem, lid van het vooraanstaande Dortse magistraatsgeslacht. Het hing van de omstandigheden af, welke richting op een gegeven ogenblik de overhand kreeg; de tegenwoordigheid of afwezigheid van Lalaing deed de schaal naar de ene of de andere zijde doorslaan. Maar van bekwaamheid tot regeren heeft de Raad noch pro noch contra blijk gegeven. Dordrecht had vrij spel om eigen politieke doelen na te streven, veel vrijer nog dan vroeger onder de Beierse hertogen. Het maakte van die vrijheid ten volle gebruik en stond nu als een machtige republiek slechts quasi onder Bourgondisch gezag. De hertog had er vrede mee, mits hem zijn beden betaald werden. J.F.N. | |
I. Uittrekssels uit de rekeningen van de rentmeesters-generaal van Holland en Zeeland.Rekening van Willem van Naildwijc 26 Dec. 1440-31 Dec. 1441.(1.) Fo. 73. Reizen van Raadsleden. ‘Meester Jacob Potter van der Loo ende Heinrick van der Goes .... over een reyse, | |
[pagina 24]
| |
die sij van mijns genadichs heren wegen deden bij ordinancie van den here van BingincourtGa naar voetnoot1) ende den heren van den Rade an der stede van Dordrecht om hemluden een onderwijs te doen, roerende brieve, die mijn gen. here an den Rade van Hollant gescreven hadde, dat men aldus dair senden soude overmits clachten, die enige steden ende coiplude, geseten upten Rijn, minen voirs. here over die van Dordrecht gedaen hadden ende enigerhande nuheyt, die sij upten coipman beginnen wouden, te weten, dat sij die saken dairoff uut souden laten staen enen tijt, want dairenbinnen mijn voirs. gen. here die saken an beyden sijden woude doen ondertasten ende elken helpen tot sinen rechte....’
(2.) Fo. 102. 28 Oct. 1441. Bode met brief aan Dordrecht, ‘inhoudende, dat sij souden senden bij den Rade in den Hage enen goeden notabilen man, van hoire meyninge geinformeert, om die Rade mit dien te spreken ende wege te vinden, dat ind gescille, wesende tusschen dien van Dordrecht ende die van Cuelen, van Cleve, ende van Gelrelant om der comanscepe ende upslachs wille van den wijnen, tot profijte van minen gen. here ende van partien vors. goetelic versien worde....’
(3.) Fo. 104Ga naar voetnoot2). ‘Also in den Hage onder die lude vluchtmaren ghingen, dat die van Dordrecht upstallen onder malcanderen die een tegen den anderen hadden ende oic dat sij deden maken binnen der voirn. stede een deel bairdzen tot 10 of 12 toe, ende dat sij hoir oude bairdzen ende andere scepen, die der stede toebehoirden, scoon deden maken, soe wert aldair heymelic gesent bij bevele van den here van Bingincourt ende sommige andere van den Rade enen verstandelen man, om aldair over ende duer te sien ende oic mit enige van den poirteren te vernemen, wes hoir meyninge dairoff waire te doen ende oic off zij enige bairdzen deden maken ende wat sij dairmede doen wouden....’
(4.) Fo. 105. 23 Nov. 1441 bode met 's Raads brief naar Nijmegen, ‘roerende dat sij 2 of 3 uut hoire stede gedeputeerde senden souden upten 4en dach in Decembri in den Hage bij den Rade mit alle hoir brieven, privilegien ende besceyde, dair- | |
[pagina 25]
| |
mede sij hem vermeten willen mit horen goeden voirbij die stede van Dordrecht te zeylen sonder dair te verstapelen, ende dat sij oic besorgen souden den Rijn upwairt, dat sij mede quamen, die hem vermeten wouden in der selver hantvesten tegen der stede van Dordrecht, want sij alsdan ten voirn. dage ter antwoirde tegens hem allen voir den Rade wesen souden.’
(5.) Fo. 105 vo. 3 Dec. 1441 bode met 's Raads brief naar Dordrecht, ‘roerende dat die stede hoir gedeputeerde in den Hage senden souden om te verantwoirden up die punten, die hem van mijns gen. heren wegen overgelevert waren....’ | |
Rekening van Willem Engebrechtsz. 1 Jan.-31 Dec. 1442.(6.) Fo. 86 vo. Reizen van Raadsleden. ‘Heren Gerijt van den Zijl .... over een reyse, bi hem gedaen bi den hertoge van Gelre, up die tijt wesende tot Egmonde, om him up te doen zeker punten, roerende van uutsettinge te mogen geschien, tot voordernisse van ons gen. heren tollenen, van den geschille, wesende tusschen den overlanders ende die van Dordrecht....’
(7.) Fo. 109 vo. 29 Juli bode met twee brieven van de Hertog aan Dordrecht en aan Schoonhoven, ‘inhoudende van sulken geschille, als tusschen him beiden up die tijt uutstaende was, roerende van den stapelrechte, dair sij up malcanderen om upgehouden hadden, dat sij die saken dairoff uutsetten ende laten staen wilden ende elc mit hueren besceide commen in den Hage voir den Rade om himluden dairof an beide zijden te verliken, updatter geen meerrer last of en quame ....’
(8.) Fo. 110 vo. 3 Aug. 1442 bode met 's Hertogen en 's Raads brief naar Schoonhoven, ‘inhoudende dat sij ter stont sbriefs angesien commen souden in den Hage ter antwoirde tegens der stede van Dordrecht, also sij malcander hoir scepe upgehouden hadden.’
(9.) Fo. 117. 29 Oct. 1442 bode met 's Hertogen uithangend bezegelde brief aan de tollenaar te Gorkum, ‘dat hij sonder vertrecke selve in persone trecke of eenen notabelen man van sinen dyenres senden soude tot Huesden om aldaer een wachte te houden up alle sulke wijnen ende goeden, als dair ende upter Diese voortan doirliden souden om mijns gen. heren rechte | |
[pagina 26]
| |
van der tollen dairof te ontfangen, sulc als sij sculdich mogen wesen, of sij voor die tollen tot Gorinchem leden, mitgaders sulken toll, als sij dairenboven oic van den rechten tollen tot Huesden sculdich wesen mogen ....’
(10.) Fo. 117 vo. 29 Oct. 1442 bode met brieven ‘an den scout van Dordrecht, Gerijt Oom, an den burgermeisteren, scepenen, achtmannen ende anders den Rade der stede van Dordrecht vorn., roerende van alrehande punten, sonderlinge, dat die Rade mijns gen. heren vors. begeerende waren, dat sij mit geenen upsette enigen reyse uutter stede doen en souden noch ter tijt upten Gelressche coipman overmiz des geschils willen, staende tusschen hem beiden, aengesien dat men dairin arbeidende was om die twijdrachte dairof neder te leggen ....’
(11.) Fo. 118 vo. 17 Nov. 1442 bode met 's Raads brieven aan Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Monnikendam, Delft, Rotterdam, Schiedam, Gouda, Oudewater, Schoonhoven en Leiden, ‘roerende, also zeker gedeputeerde der stede van Dordrecht bij himluyden geweest ende enige punten overgegeven hadden, dienende om voorsienicheyt te hebben tot behoudenisse van mijns gen. heren tollenen, dair hij van den overlanderen bij maniere van uutwege, die sij sochten, seer in vercort worden [!], dat sij hieromme 2 of 3 van hoirren medegesellen uutten gerechte seynden souden in den Hage bi den voorn. Rade den 24en dach van der maendt vorn. om dairof ende oic van anderen punten, roerende der composicien, voortijts gemaect tusschen den gemeenen steden van Hollant ende der stede van Dordrecht vors., te helpen sluyten....’
(12.) Fo. 129. ‘Van alrehande parceelen. Der secretarisen clercken te huesscheyt gegeven om veel arbeyts, die zij bynnen desen jare gedaen hebben in scriven mijns gen. heren zaken.... [o.a.] an den hertoge van Gelre ende van Cleve ende bysscop van Coelen om der zaken wille van dien van Dordrecht ende coopman van boven....’ | |
Rekening van Willem Engebrechtsz. 1 Jan.-31 Dec. 1443.(13.) Fo. 65. Reizen van Raadsleden. ‘Meester Henryc uutten Hove ende Geryt Potter van der Loo’ vertrekken 11 Jan. 1443, ‘also dieselve bij ordinancien van den here van Lalaing ende anders die Rade gecommittert worden mit enige ander gedeputeerde | |
[pagina 27]
| |
uutten steden van Hollant ende Zeelant te wesen tot Gendt upter dachvairt, die aldair gehouden wart den 15en dach in Januario lestleden am aldaer te tracteren.... up sulken beclachten, als van den landen wegen van Brabant ende van Vlaenderen upten tolnaren van Geervliet ende van Gorinchem overgegeven waren om der tollen wille, die upter Diese ende upter Honte geleit sijn, ende om te tracteren van den geschille, staende tusschen den coipluden van boven ende die van Dordrecht....’
(14.) Fo. 81. 11 Jan. 1443 bode met 's Raads brief aan Dordrecht, ‘inhoudende, dat sij een antwoirde besenden souden upter copie van eenen brieve, besloten in den selven hoirren brieve, ende gecomen was van den hertoge van Cleve, roerende van den geschille, staende tusschen den Gelresschen ende himluyden als van hoirren stapelrechte....’
(15.) Fo. 66 vo. Reizen van Raadsleden. ‘Meister Henryc uuten Hove, Raet, Willem Engebrechtsz., rentmeester generael van Hollant, ende Claes de Vriese, secretaris,’ vertrekken 16 Maart 1443 ‘ter ordinancien van den here van Lalaing ende die ander van den Rade.... tot Bruessele bi den eerwairdigen vader in Gode den bisscop van Doornyck ende anders die Rade mijns vors. heren, geordineert ten gouvernemente sine lande van harwartsover in sijnre absencyen, om te onderhouden die dachvairt, die aldair geordineert was up die geschille van die van Dordrecht ende den coipman van boven.... ende voort om te verantwoirden up alsulke beclachten, als die Staten van Brabant gedaen hadden van die tollen, die cortelijc geleit is up die Schelte ende Honte....’
(16.) Fo. 89 vo. 27 Maart 1443 bode met 's Raads brief aan den hertog van Gelre, ‘inhoudende, dat hij sijn brieve van geleyde besenden wilde bi den selven bode, sprekende upten here van Lalaing ende enige andere van den Rade, updat sij bi hem commen mochten om te tracteren ende enige goede wege te vinden van den geschille, staende tusschen den voirs. hertoge ende der stede van Dordrecht....’
(17.) Fo. 89 vo. Zelfde dag bode met 's Raads brief aan Dordrecht, ‘inhoudende, dat sij geen nyecheit van enigen upsette beghinnen noch doen en wilden upten Gelressche ofte up enige steden van boven, roerende om hoir geschille tusschen himluyden | |
[pagina 28]
| |
staende van den stapelrechte, voor der tijt, dat die Rade mijns heeren eerst mitten voirn. hertoge van Gelre gesproken hadden....’
(18.) Fo. 89 vo. 29 Maart 1443 bode ‘haestelijc’ met 's Raads brief aan Dordrecht, ‘inhoudende, also die vorn. Rade vernomen hadden, dat sij des dages te voren binnen der selver stede wapenscouwinge gedaen ende capitanen gekoren hadden, dairom dat sij verduchtende waren, of sij enige reyse mit upsette in den lande van Gelre hadden willen doen, roerende om den geschille van hueren stapelrechte, himluyden bevelende, dat sij dat in geenrewijs doen en wilden, noch geen nyewicheit dairof beghinnen, voor die tijt dat hem de voors. Rade anders daerof souden laten weten....’
(19.) Fo. 67. Reizen van Raadsleden. ‘Meister Henryc uutten Hove ende meister Lodewijck van der Eycke’ gaan 5 Apr. 1443 ‘bi den hertoge van Gelre in sine stede van HarnemGa naar voetnoot1) om mit hem te spreken van der dachvart, die men gehouden soude hebben binnen der stede van Bruessele up die geschille, wesende tusschen der stede van Dordrecht ende den coipman van boven, dair hij sijn vriende niet gesent en hadde ende dairom dat die vors. dachvairt achterbleeff, ende voort als hem te onderwijsen, dat hij mitgaders den anderen heren, dair die geschillen an hangen, hem wouden vuegen redelike dage daerof te houden om die geschille neder te leggen, ende mede van den schade, die mijn gen. here ende sijn gemeene lande dairan nemen....’
(20.) Fo. 91 vo. 9 April bode ‘haestelijc’ met 's Raads brief aan Dordrecht, ‘inhoudende dat sij ter stont, angesien sbriefs, besenden souden in den Hage van hoir gedeputeerde van derselver stede bi den Rade vors. om saken wil, die sij mit hem te verspreken hadden, sonderlinge om himluyden up te doen tguent, dat sij mitten hertoge van Gelre versproken ende gesloten hadden, roerende van den geschille staende tusschen den overlanderen ende der vors. stede van Dordrecht....’
(21.) Fo. 92. 10 April 1443 bode met 's Raads brief aan de hertog van Kleef, ‘inhoudende, alsoe die hertoge van Gelre overdragen was mitten here van Lalaing ende anders die Rade mijns gen. heren, die cortelijc tevoren bi hem geweest waren, ende | |
[pagina 29]
| |
angenomen hadde dachvaert te houden tot Gorinchem mitten vors. Rade upten geschille, staende tusschen den Gelressche ende den overlanderen an deen sijde ende der stede van Dordrecht an die ander sijde, roerende van hueren stapelrechte, dair sij lange om in groitten twijdrachte gestaen hadden, begerende an denselven hertoge van Cleve, dat hij totter selver plaetsen ende ten dage vorn. besenden wilde van sijn gedeputeerde rade om upter vorn. materye enige goede wege te hulpen vinden, dat die voirs. twijdrachte of ende te nyeten commen mochte....’
(22.) Fo. 68. Reizen van Raadsleden. ‘Meister Henrijc [uutten Hove] ende meister Lodewijck [van der Eycke] ende Claes de Vriese, die upten 24en dach in Aprille gecommitteert worden bi den here van Lalaing ende den anderen van den Rade te trecken tot Gorinchem om aldair te houden die dachvairt, die upgenomen was aldair te houden bi den hertoge van Gelre om der geschillen willen, die sijn tusschen der stede van Dordrecht ende den coipman van boven; dewelke aldair quamen mitgaders den gedeputeerden van den Rade des hertogen van Gelre ende van Cleve ende der stadt van ColneGa naar voetnoot1)....’
(23.) Fo. 94 vo. ‘Also onlanges geleden hiertevooren dachvairt gehouden hadden geweest binnen der stede van Gorinchem bi denselven Rade mijns gen. heren ende bi den Rade des hertogen van Gelre ende van Cleve, roerende den geschille staende tusschen der stede van Dordrecht ende den coipman van boven als van den stapelrechte, up welke dachvairt int eynde de Rade van Gelre ende van Cleve te kennen gaven dat sij niet volcomelijc gemachticht en waren een entlijc antwoirdt te geven of yet te sluyten upten punten aldair versproken, maer souden trecken bij hueren heren ende die voirs. Rade mijns voirs. gen. heren binnen eenre benoemder tijt dairna een goede antwoirde laten weten, soe wes hem gelieven soude te doene upten voirs. punten aldair gesloten, ende want sij dat niet en deden noch yet dairoff lieten weten, soe wort hem van mijns gen. heren wegen weder gescreven, dat sij hoir bescreven antwoirde noch dairof souden laten weten, updat die Rade mijns voirs. heeren hem voirt dairna rechten mochten ende om te verhoeden, dat die van Dordrecht geen nyewicheit van enigen upsette en bedreven’: daartoe 18 Mei 1443 bode aan de hertogen van Gelre en Kleef te Meurs. | |
[pagina 30]
| |
(24.) Fo. 94 vo. Zelfde dag bode met 's Raads brief aan Dordrecht, ‘inhoudende, also sy denGa naar voetnoot1) hertogen van Gelre ende van Cleve gescreven hadden bi eenen bode.... om een antwoirt van himluiden te weten van der sake...., dat sij dairom in geenrewijs enige nyewicheit van reysen mit upsette beghinnen en souden upten Gelressche of den coipman van boven, maer hem rustelijc ende vredelijc souden houden ter tijt toe, dat een bescheitGa naar voetnoot2) van den vorn. hertogen van Gelre ende van Cleve gecommen soude wesen.’
(25.) Fo. 96. 21 Mei 1443 bode met 's Raads brief aan Dordrecht, ‘inhoudende, dat sij ter stont angesien sbriefs commen souden in den Hage bi den Rade vors., want men himluyden aldair updoen soude de antwoirde, die gecommen was van den hertogen van Gelre ende Cleve, roerende der materyen die cortelijc hiertevooren gesloten hadde geweest upter dachvairt tot Gorinchem gehouden....’
(26.) Fo. 68 vo. Reizen van Raadsleden. ‘Meister Lodewijck van der Eyck’ vertrekt 2 Juni 1443 op last van de heer van Lalaing en de overige Raad naar de bisschop van Doornik en de Grote Raad, ‘gelast mit zeker botscepen, roerende den geschille wesende tusschen der stede van Dordrecht ende den coipman van boven, ende hem te onderwijsen van die slutinge van den stroom van beneden tot sinte Johansdage toe om darbij te verhoeden die upstalle, die geschien mochte in derselver stede, ende om de voirs. Rade te informeren, dat sij om die ende meer ander groitten saken wille angaende den lande van Hollant, Zelant ende van Vrieslant tot Antwerpen een dachvairt houden wouden....’
(27.) Fo. 69. 11 Juni 1443 vertrekt Clais de Vriese, secretaris, op last van de heer van Lalaing en andere Raden naar Antwerpen tot het bijwonen van de hiervoor genoemde dagvaart.
(28.) Fo. 98. 8 Juni 1443 bode met 's Hertogen brief aan Dordrecht, ‘roerende dat sij in geenrewijs enige nyewicheit van upsette beghinnen en souden up die van Scoonhoven, angesien dat dieselve van Scoonhoven van mijns gen. heren wegen bevolen ende gescreven was, dat sij van nu voortan geen gemenscap | |
[pagina 31]
| |
mitten overlanderen en hadden ende dat sij hem of noch toe en souden voeren enige coipmanscepe, dan alleen hoir selfs provance....’
(29.) Fo. 101 vo. 27 Juni 1443 bode van Antwerpen met 's Hertogen brieven op last van de bisschop van DoornikGa naar voetnoot1), de heer van Lalaing en de andere te Antwerpen vergaderde Raden, aan de hertogen van Gelre en Kleef en de stad Keulen, ‘inhoudende, dat die vorn. Rade begeerende waren, dat sij geen nyewicheit beghinnen en wilden upter stede ende ondersaten van Dordrecht om des geschils willen, staende tusschen hemluyden ende derselver stede; voortmeer soe liet men hem oic weten, dat sij die Rade voirs. een antwoirde wilden overscrijven, of hem dachvairt gelieven soude te houden up sulke punten, als hoir ambassiaten, die up die tijt tot Antwerpen geweest hadden, bi den vors. Rade medegegeven was, roerende den vorn. geschille, updat men hemluiden alsdan voort eenen zekeren dach ende plaetse dairup teykenen mochte....’
(30.) Fo. 103. 23 Juli 1443 ‘gesent bi den Rade mijns gen. heren uutter Hage broeder Jan die Carmelijt tot Dordrecht om der gemeenten aldair tbeste te onderwijzen tusschen die van Scoonhoven ende hemluyden om te verhoeden, datter geen uprisinge in den lande en quame, want mijn gen. here van Bourgoengen op sijn commen waer, ende hierin dat beste te doen....’
(31.) Fo. 103 vo. 26 Juli 1443 bode naar Dordrecht, ‘dat sij in geenrewijs rechtvoirderinge doen en souden over dat scip, dat sij mitten houte van die van Scoonhoven aengehaelt hadden....’
(32.) Fo. 70 vo. Reizen van Raadsleden. Reizen van Godscalc Oom en Claes de Vriese naar Dordrecht om het geschil met Schoonhoven bij te leggen: 27 Juli, 6, 11, 15 en 23 Aug. 1443.
(33.) Fo. 108. 24 Aug. 1443 bode met 's Hertogen brieven aan de schouten, baljuwen en gerechten van Delft, Rotterdam | |
[pagina 32]
| |
en Schiedam, ‘inhoudende, also die Rade mijns gen. heren in der waerheit vernomen hadden, dat die van Dordrecht al hoir lantporteren ingeboden hadden te commen ende meynynge hadden een groitte reyse te doen mit hoirre machten, soe liet men den vors. dieners weten, dat sij dairtoe sien souden ende besoorgen, dat mijns voirs. gen. heren stede ymmers wael bewaert worde’; evenzo aan Gouda en Gorkum.
(34.) Fo. 108. Zelfde dag bode met 's Raads brieven aan Leiden, Haarlem en Amsterdam, ‘inhoudende, dat sij van hoir gedeputeerde senden souden in den Hage om te horen sulke punten, als die van Dordrecht begeerende waren upten gemienen steden van Hollant, roerende van hoirren stapelrechte, ende om mit den vors. Rade voorsienicheit te hebben, wes men dairinne doen soude....’
(35.) Fo. 108. Zelfde dag bode naar Brussel aan de heer van AuchyGa naar voetnoot1), met 's Raads brief, ‘dat hij den vors. Rade wilde laten weten sonder vertreck, of hij enich warachtige tidinge hadde vernomen van mijns gen. heren ende vrouwen coemste harwairder over uut Bourgoengen, want die vors. Rade in enigen saken hem dairna rechten mosten, roerende den geschille, wesende tusschen der stede van Dordrecht ende die van Scoonhoven ende meer ander....’
(36.) Fo. 109 vo. 31 Aug. 1443 bode met brief ‘haestelijc tegens der nacht .... tot Teylingen an heren Geryt van PoelgeestGa naar voetnoot2), inhoudende, dat hij hem voegen wilde des anderen dages smorgens te reysen an der stede van Scoonhoven ende hemluyden onderwijsen, dat sij onderhilden sulke dadinge ende overdracht, als gemaect ende geordineert was bi den vorn. Rade tusschen der stede van Dordrecht ende hemluyden....’ Zelfde dag bode ‘haestelijc tegens der nacht’ met brief aan Schoonhoven, ‘inhoudende, dat sij in geenrewijs doen noch overtreden en souden der dadinge, gemaect bij den vors. Rade als van den geschille wesende tusschen hemluyden ende der stede van Dordrecht’. | |
[pagina 33]
| |
(37.) Fo. 110 vo. 4 Sept. 1443 bode met 's Raads brieven aan Leiden, Haarlem, Amsterdam, Delft, Rotterdam en Gouda, ‘inhoudende, alsoe die van Dordrecht geweest hadden in den Hage bi den Rade vors. ende up himluyden begeert hadden, dat sij die stroomen van mijns gen. heren wegen beneden hadden willen doen sluyten overmitz dat die coipman van boven dieselve stroome boven sloit ende geen goede neder en brochten, twelk die vorn. Rade hemluyden niet consenteren en wouden, waerbi men hemluyden liet weten, dat si dairup voirsienicheit wilden hebben, het ware dat sij van hoirre gedeputeerde sonden an der selver stede van Dordrecht of anders, bi alsoe dat sijGa naar voetnoot1) dairbi niet beschadicht en worden....’
(38.) Fo. 111. 5 Sept. 1443 bode met 's Raads brief aan de bisschop van Doornik en de Grote Raad, ‘inhoudende upt lange die gelegentheit van den saken der landen van Hollant, Zelant ende Vrieslant, sonderlinge van den gestande der stede van Dordrecht ende van Scoonhoven ende hoe dieselve van Dordrecht cortelijc in den Hage geweest hadden bi den Rade aldair an himluyden begeerende, dat sij van mijns gen. heren wegen wilden doen sluyten de stroome van den rivieren in Hollant, dat is te verstaen, dat men geen goet upwaert voeren en soude, alsoe die coipman van boven geen goede nedewaert brengen en woude....’
(39.) Fo. 112. 11 Sept. 1443 bode ‘mit eenen open brief van plackait an den burgermeesteren, scepenen ende rade ende alinge gemeynte der ste van Nijmmegen, inhoudende, alsoe dieselve van Nijmmagen den ondersaten ende poorteren der stede van Dordrecht up mijns gen. heren stroom beschadicht hadden boven een goet geleyde, dat sij hadden van den hertoge van Gelre, hueren here, om welke schade sij dickent ende menichwaerf gemaendt sijn, dat sij verrechtinge doen souden; ende alsoe sij dat niet gedaen en hebben, wort denselven van Nijmmagen vorn. eenen brief van mijns gen. heren wegen van wairscouwingen gesonden, dat sij in Hollant, Zelant noch in Vrieslant niet commen noch verkeren en souden ter tijt, totdat sij den poorteren van Dordrecht van hueren schade verrechtinge gedaen souden hebben....’ | |
[pagina 34]
| |
(40.) Fo. 119. 3 Dec. 1443 bode ‘mit mijns gen. heren brieve, die gecommen waren van YvesGa naar voetnoot1), an der stede van Dordrecht, inhoudende hoe dat mijn gen. here voorgecommen was, dat sij alrehande ruyterije ende nemynge deden up mijns heren stroome van enige coipluyden uut Gelrelant ende ander, alsoe dat hij hemluyden bevall, dat sij dat aflaten ende in geenrewijs meer doen en souden ende dat sij sulke brueken ende misdaden, als sij daeran gebruect hadden jegens minen vors. gen. here, setten ende stellen souden in hande des heeren van Lalaing, ende hierof een antwoirde te weten....’
(41.) Fo. 119 vo. 11 Dec. 1443 bode met 's Raads brief aan Dordrecht, bevattend vermaning om antwoord te zenden als voren. | |
Rekening van Willem Engebrechtsz. 1 Jan.-31 Dec. 1444.(42.) Fo. 61 vo. Reizen van Raadsleden. Reis van meester, Andries van der Cruce met de heer van Lalaing naar de hertog te Brussel, daarna met de hertogin naar Gent en Brugge ‘totten 22en dach toe in Aprille dairna volgende, dat hi bi mondelinge bevel van minen vors. here ende vrouwe van Brugge schiet ende toich tot Dordrecht om een antwoirde te hebben up zeker cedulen, die sij geteykent hadde ende bi bevele van mijnre vors. vrouwen den vorn. van Dordrecht in hoir tjegenwoirdicheit tot Ghent overgegeven hadden; welke antwoirde wetende dieselve meister Andries weder toich tot Brugge om mijn vorn. here ende vrouwe sijn rapport dairof te doen; dair hij noch nableef, verbeidende die vors. van Dordrecht, die hoir gedeputeerde daer seynden souden....’
(43.) Fo. 68. Reis van Dijrc van der Merweden op last van de heer van Lalaing en de overige Raad, naar Schoonhoven ‘in den tijden, als die van Dordrecht lestwerven mit gewapender handt voor der stede aldaer gecommen waren, om denselven van Scoonhoven te onderwijzen mit duechden ende sachticheit, dat sij ymmer geen rumor tjegens die van Dordrecht maken en souden, up dattet gemeen landt in gheenen upstalle daerbij en quame....’ | |
[pagina 35]
| |
(44.) Fo. 72. Uitgaven bij mandement van de Hertog. ‘Gerijt Pietersz., tholner ter Goude, de somme van 40 lb. gr. VI., die him mijn vors. gen. here van gracien wegen te goede gedaen ende quijtgeschouden heeft van sinen pachte van der thollen vors., ende dat overmitz dat hij die vors. thollen 3 jaer lang aneen gepacht hadde, dat leste jair eyndende sinte Lambrechtsdage 1445, wael 145 rijders hoger dan dieselve thollen in den voorgaenden jaren dairtevoren geghouden hadde; oic mede sonderlinge, omdat cortelijc na den inganck van den vors. pachte rijsende wort groitte vyantscip ende twijdrachte tusschen den lande van Gelre, van Colen ende den anderen van boven an die een zijde ende der stede van Dordrecht an die ander zijde in sulker wijs, dat den stroom gesloten wort ende geenrehande coopmanscap up noch neder varen en mochte wael 1½ jaer lang of meer....’
(45.) Fo. 88 vo. Klerk van mr. Andries van der Cruce uit Brugge met brief van de Hertog aan Godscalc Oom en Florens van der DussenGa naar voetnoot1) te Dordrecht, ‘bi den welken mijn vors. here an hem versocht ende geboot, alsoe zijn lieve gesellinne die hertoghinne in den name van him onlangs leden, hij ende sij in hoirrer stede van Gendt wesende, enige gedeputeerde der stede van Dordrecht, Godscalc ende deselve Floris, die oic aldaer waren, hadden doen overgeven zeker punten ende articlen in gescryfte, roerende der brueke ende offense, die de vors. van Dordrecht tjegens minen vors. gen. here, sijnre hoicheit ende heerlicheit gebruect ende geoffensert hadden, ende oic sijn uutterste wille ende meynynge daerup, hoe ende waermede hij dat van hemluyden gebetert woude hebben, dat sij tbeste an der vorn. stede tot zijnre behoeff na inhout derselver punten ende articlen proeven ende raden souden, ende oic mede, dat sij, die brieve gesien, bij hem commen souden in sijnre stede van Brugge ende anderswair, daer hij wesen soude, daerbij hij hem vesticheit ende geleyde versekerde; ende desgelijcx brochte dieselve Johannes den vorn. van Dordrecht tot 6 notablen persoenen toe, die sij dairtoe committeren souden, mit 6 hoirren dyeners eenen brief van geleyde....’ | |
[pagina 36]
| |
(46.) Fo. 118. 6 Nov. 1444 bode ‘mit eenen besloten brief van den ridderscepen wegen van Hollant an den burgermeesteren, scepenen, dekenen ende achten der stede van Dordrecht, roerende, hoe dat mijn gen. vrouwe vorn. van mijns gen. heren wegen hulpe ende bijstant begeert hadde om den vors. van Dordrecht tot onderdanicheit te brengen van sulke ongehoirsamicheit ende brueke, als sij tegens hoirrer genaden gebruect hadden, daerup dat die ridderscepen om sbesten wille hemluyden dat te kennen gaven, begherende an hem, dat sij van hoirren gedeputeerden uut hoirrer stede seynden wilden in den Hage bi den voirn. ridderscepen, om bij den rade van hemluyden tbeste noch darin te voortkeren ende te hantieren....’
(47.) Fo. 122 vo. 28 Nov. 1444 bode met open plakkaatbrief der Hertogin aan Dordrecht, ‘inhoudende, also die vors. Van Dordrecht an veel punten gebruect hadden jegens minen gen. here ende enige ridderscepen ende goede steden, hemluyden beclagende van veel onrechte, dat sij hem deden, roerende van den stapelrechte, soe omboit men hemluyden, daerup hoirre gedeputeerde te seynden in den Hage ende te wesen den anderden dach in der maent van Decembry daeran naestvolgende om hem in den vors. beclachten te verantwoirden....’
(48.) Fo. 130 vo. 16 Dec. 1444 bode met open plakkaatbrief der Hertogin, ‘daermede dat men die van Dordrecht derdewerven ende die leste reyse voor al verdaechde te commen in den Hage om te antwoirden up sulke geclachten, als mijn gen. here ende som van den ridderscepen ende goeden steden up hem beclagende waren; ende dit wort aldusGa naar voetnoot1) gedaen, omdat geen van den boden tot Dordrecht van anxte hoirs lijfs en dorste reysen....’ | |
Rekening van Willem Engebrechtsz. 1 Jan. 1445-7 Febr. 1446.(49.) Fo. 126 vo. ‘Claes de Rode, die omtrent den 6en dach in Decembri lestleden 1444 ten bevele van mijnre gen. vrouwen gereist is uutter Hage mit Geryt Ever ende Jan Beyersz. tot Dordrecht om mit mijnre liever vrouwen brieve die van Dordrecht anderwerven te verdagen te commen in den Hage ende himluyden | |
[pagina 37]
| |
te verantwoerden van sulken punten ende brueken, als sij tegens mijnen gen. here menichsins gedaen hadden; gegeven den bode, also hij bij nachte mids vrese van sinen live uutter vors. stede ruymen moste, welke reyse him vergheten was in de voorgaende rekeninge up te schrijven....’ | |
Rekening van Anthonis Michiels 7 Febr. 1446-7 Febr. 1447.(50.) Fo. 105. 9 Febr. 1446 ‘was overdragen bij den President ende Rade van Hollant, wesende tot Rotterdam, dat men een dachvairt houden zoude in den Hage upten 17en dach derselver maent tusschen den principale steden van Hollant ende die van Dordrecht, als roerende van den staple ende dat dairaen cleeft.’ Brieven daartoe gezonden aan Haarlem, Delft, Leiden, Schiedam, Den Briel en Gouda.
(51.) Fo. 107 vo. 28 Febr. 1446 bode met 's Raads brief aan het gerecht van Dordrecht ‘om huer andwoirde te hebben van den stapelrechte tuysschen him ende anderen steden van Hollant....’
(52.) Fo. 118 vo. 26 Juli 1446 bode met brief aan Dordrecht, ‘roerende sekeren arresten, die sij gedaen hebben up die steden van Leyden ende Goude om hoere stapelrechten....’ Alg. RA., Rekeningen Domeinen, A VI 10-15. | |
II. Nijmeegse stukken.A.
| |
[pagina 38]
| |
(2.) Item den nyen onrait opten wijn ende voert op alrehande waren.
(3.) Item te gedencken, dat men dat guet, als men daer brenght, dat dat van daer wederomb nyet komen en mach.
(4.) Item dat wi veronrecht werden, dat men geen overlast van wijnen laden en moet, als men van alds gewoenliken es.
(5.) Item te gedencken van den guede dat men van Westen brenght boven dat cruys, dat die vrij oers weeghs onbekroit varen muchten.
(6.) Item van kaern, holt, kalen ende alsulke waer dergelijck plagen oer drie getide te halden ende daerenteynden soe plagen wij mitten guede te varen waer wij wolden, daer wij nu yn vercort werden.
(7.) Item te gedencken, alsoe als Deric Vigen knecht onss mederaits onwetende gevaren is in Zelant tot Xirixe mit 2 roden wijns, die daer vercoft worden, ende want dan dieselve knecht orbodich iss te behalden, dat he van den gebade der van Dordrecht nyet geweten en heeft, of dat he daeran mysdoen solde, ende Deric Vige oic orbodich is te behalden, dat hijs sijnen knecht nyet en heeft heyten doen, ende hed hijt geweten, he wolt sijnen knecht verbaden hebben: soe begeert die stat van Nijmegen, dat men Deric Vigen oren mederait dis ende onraits ende moyenisse verlate, angesien die reden ende onwetenheit vurs., wanttz sonder opsat ende voirrait onverhueds geschiet is. | |
B.
| |
[pagina 39]
| |
gelijck den wijnen, die men brengt van Coelne off boven Coelne.
(3.) Item van den wijnen dye men opt lant sleet, dat die coepman sijne wijne opslaen mach heell oft in deell ende verkopen mach heell off in deell, hoe hi kan, ende dat men die onverkofte wijne vandan vueren mach, off men wilde.
(4.) Item dat men nu voirtan van der roede wijns te mekelerdijen nemen sall 20 olde leuwen, dye men betalen mach mit 20 stuvers, te weten wat men verkoept beneden drye roeden; ende dat boven drye roeden is, dairaff sall die verkoeper geven 2 s. gr.
(5.) Item dat men van egholt ende plancken den poirters van Dordrecht verkopen mach soe voele als men kan ende dat men enen butenman beneden 15 Burgondsschen scilden nyet verkopen en sall, uytgenomen dair een moelen om ledich liggen mach, als een standert, enen steenbalck, een ass ende een moelenroede, dat men die verkopen sall moigen elckeen besonder; desgelijcx oich enen butenman een block plancken besonder.
(6.) Item so nemen die tolner, mekelers, roedere ende schradereGa naar voetnoot1) ende die coepman van bynnen van den coepman van buten onredelike wijne; dat men dat soe redeliken schicke ende vuege, alst van alds gewoenlichen is geweest.
(7.) Item dat die coepman sijn guet brengen mach tot Dordrecht ende dat daer verkopen, off hij will ende kan; ende des hi nyet verkopen en wolde off en kunde, sall he verbademen ende mach dat dan voirt vandair vueren, wair hem genuegen sall, beheltlich dese voirs. punten in oirre machten te blijven; uytgesacht doch bernholt ende kalen, die mach men vandan vueren onverbademt, als men dairmede gelegen heefft vijff daige langk.
(8.) Item dese voirs. punten soelen te beyden sijden vast ende stantaftich geholden werden dese neeste 25 jair langk. Ende wen van den parthien des daerentheynden nyet langer en genuegde, die mach dat den anderen theynden den 25 jaren een jair te voeren opschrijven, beheltlich doch enen igeliken te beiden sijden alle sijnre rechten, vriheiden ende privilegien, die malch nu heeft.
(9.) Item dit te verbrieven in der bester formen, soverre men deser punten eens wurdt. | |
[pagina 40]
| |
C.
| |
[pagina 41]
| |
III. Uit het tweede klepboek van Dordrecht.(1.) Fo. 23 vo. 7 Oct. 1441. Also die goede lude van der stede ende van den gemenen neringen mit gemeenre overdracht overdragen sijn die stapel van den winen hier te houden so dat behoert na den recht van onser stede ende hebben die cooplude van beneden dairop hier ontboden mit onser stede brieve overall gesent, so wairscuwen die goede lude van der stede allen coopluden ende gebieden, dat nyemant geen wine en cope mit geveynsden coope om die over te slaen ende wech te voeren. Want wair dat yemant die wine oversloege mit geveynsden coope ende men dat in der wairheyt bevinden konde, die goede lude willen dat so berechten, als dat behoirt na den recht van onser stede. 19 Oct. 1441. Wart gheboden, dat gheen coepman van wijn, hij zij van bynnen off van buten, gheen wijnen uuter stede senden en sal om coep bynnen den lande van Hollant ende van Zeelant, hine hebbe zijnen coepman off coepluden off ghewaerde bode daertoe in teghenwoerdicheden sonder arch ende list op 10 lb. ende een roede mueren. 19 Oct. 1441. Wart gheboden dat gheen poorteren hem versellen en sullen met malcanderen om wijn te copen voer sinte Martijnsdach in den winter meer dan 10 tsamen op 10 lb. ende een half roede mueren. Ende na sinte Martijnsdach so sal dat gheselscip staen drye tsamen ende nyet meer, als tkoerboeck daeroff inhoudt.
(2.) Fo. 25. 16 Mei 1442. Also die heeren ende steden boven in den lande verboding gedaen hebben, dat men geenrehande guet nederbrengen en moet tott bynnen onser stede noch nyement vercopen, die dat voert die van Dordrecht vercopen sal, ende besweren hiirop diegeen die dit guet nederbrengen, ende hiirom die coepluden bliven leggen met horen scepen ende gueden tot Brakel ende daeromtrent ende slijten daer haer guet metten cleynen steden daeromtrent gelegen in hinder onsen stapelrecht, waerop dat die guede luden van den gherechte, van den ouden rade, van achten ende van den ghemeenen neringen eendrachtelic verdragen sijn ten Broeders ende nu gecondicht: So wat coepman, die stapelguet den overlantsche steden offhaelt tott Brakel, tott Ghorinchem off daeromtrent ende dat nyet van der hoechster marct en brenct, die en sal dat hiirbynnen niet mogen vercopen noch voerbij vueren, mer dat sal hiirbynnen moeten bliven off die sal dat wedervueren vandaen hij dat ghebrocht | |
[pagina 42]
| |
heefft sonder arch ende list. Ende so wie dat stapelguet brenct bynnen der stede met sijnre volre last ende dat ter hoechster marct gehaelt heefft, die sal dat mogen vercopen ende lossen ende weder laden, als vanouds haercomen is, sonder arch ende list. Ende wie hiirjeghens dede, dat waer op sulcke boete, als die hantveste van den stapel ende dat koerboeck inhouden.
(3.) Fo. 28. 12 Sept. 1443. Also die heren ende steden der landen van Gelre ende van Cleve ende die stadt van Colen bij overdrachte, die sij mit malcanderen overdraghen hebben, die stroomen opwairts een wijltijts gesloten hebben gehouden om onsen rechte wille ende hebben doen besweren allen coopluden, van waen sij waren, mit enigen goeden van boven nedercomende, dat sij die goede tot onser stede van Dordrecht niet nederbrengen en moesten noch nyemand vercoopen, die se tot onser stede brengen woude, dair sij onser stede ende onsen gemenen poirteren groten onverwinlijken scade mede gedaen hebben boven recht ende redene alst merkelic is, ende si noch dese onredelike beslutinge ende besweringhe der coopluden dagelix houden ende hantieren ende nyet offstellen en willen, alst schijnt, ende bliven in horen onredeliken opsette om onse rechten dairmede te nyete te maken, hoewell nochtan wij van den geschele onlanx opgeresen tusschen horen coopluden ende ons om onsen rechte wille tot veell dachverden dairoff gehouden ons altoes volboden hebben ten rechte off tot redeliken genoege, des ons nyet en heeft mogen gebueren, alst kenlic is; ende want het wel markelic is, dat die overlanders te min bescadicht worden ende dese beslutinge opwairt te langer staende mogen houden in groten hinder ende achterdeel mijns genadigen heeren, sijnre gemene landen ende steden van Hollant, Zeelant etc. ende sonderlinge onser stede, also lange als hem die stroomen beneden open sijn, dat hem soute, harinc ende andere goede, die sij behoeven, van beneden opcomen mogen ende sij hoir goede, die hem verdorfflic worden souden, van boven nederkrigen ende bruken mogen, so sij tot haertoe noch vast gedaen hebben, so is die gemene stede van Dordrecht mit gemeenre overdracht overdragen, dat sij desen overlanders van geliken willen doen ende die stroomen beneden gesloten houden ende gheenrehande goede opwairt noch nederwairt laten voeren totter tijt toe, dat sij die stroomen boven geopent ende die besweringhe der coopluden offgelaten sullen hebben. Hierop gebieden die goede luden van der stede uut verdracht | |
[pagina 43]
| |
van den gemeenen neringen: dat nyemant, wye hij sij, gheenrehande goede die Marwede, die Leck noch die IJsele opwairt en voere noch van boven neder en brenge in geenrewijs totter tijt toe, dat die stromen boven geopent ende die besweringe der coopluden offgelaten sullen wesen, op verbuernisse alsulker goeden die sij opwairt off nederwairt voerden nyettegenstaende enige gebode, die voirtijts in contrarie hieroff geboden mogen wesen; behoudeliken so wes goede enige steden van Hollant off die van Gorinchem, van Woudrichem, van Hoesden off van sHertogenbossche binnen hoeren stede behoeven, dair sij ons off certificacien seynden mit horen brieven, eer die goede gecofft worden, dat wij dairin die redelicheyt sullen hantieren ende hem die tot hare maelstede laten voeren om aldair te slijten, alsoverre dair geen fallacie in gelegen en is. Voirt so wairscuwen die goede luden van der stede ende gebieden allen coopluden uten lande van Gelre, van Cleve ende van Colen, die hier binnen Dordrecht nu ter tijt sijn, dat sij tusschen nu ende morgenavont uter stede varen mit live, scepe ende goede ende dat voirtan nyemant uten selven landen binnen onser stede en come mit live noch mit goede totter tijt toe dat hoir heren ende steden die stromen geopent sullen hebben; want, wairt zake dat hierenboven yemant binnen onser stede bleve off dairbinnen ginc, die goede lude sullen dien aen doen tasten haren live ende goede om daerane te verhalen alsulken scade, als onze stede ende poirteren geleden hebben bij die onredelike beslutinge ende besweringe der cooplieden, die sij op ons boven recht ende redene doen hantieren.
(4.) Fo. 28 vo. 24 Sept. 1443. Also uut gemene verdrach van den neringen verdragen is vorder herdicheyt opter steden ende ondersaten der landen van Gelre, van Cleve ende der stadt van Colen te hantieren ende in veeden mit hem te comen overmits der groter onredelicheyt wille, die sij op ons hantieren met beslutinghe der stroomen ende besweringhe der coopluden van boven comende, ende wij onse brieve dairop als huden uut verdrach van de neringen uutgeseynt hebben overall in den landen ende steden voirs., dair wij onse eed tegen hem mede bewaert hebben so dat gebuert, so sijn die goede lude van der stede mitten goeden luden van de viven ende mitten goeden luden van den achten overdragen ende hebben geordineert als: so wye van onsen poirteren off anderen goede gesellen, die hier bij ons comen, uutvaren willen om die ondersaten der landen ende steden voirs. te | |
[pagina 44]
| |
bescadigen, dat sij sullen uut mogen varen op hoir aventuere, gewinne ende verlies bij oirloff ende consent der goeden luden van den viven in deser manieren, te weten: so wat gevangene off so wat goede sij van den ondersaten der landen van Gelre, van Cleve off van de stadt van Colen gekrigen konnen, dat sij dairoff hebben sullen die een helft ende onse stede die ander helfft; ende so wat goede sij konnen bevaren, die Hollanderen, Zeelanderen off anderen luden toebehoirden, die gheen ondersaten der landen van Gelre, van Cleve noch der stadt van Colen en waren ende sij van beneden opwairt voeren wouden boven den geboden die dairoff uutgekundicht sijn, die goede sullen sij aenbrengen binnen onser stede ende dairoff hebben also vele als den goeden luden van den viven redeliken duncken sall; ende so wat wijnen sij konnen bevaren, die die coopluden der landen voirs. bij zijdwegen te landewaert nederbrengen, die sij nyet wech en konnen gekrigen, dat sij dan die vate den bodem inslaen sullen, ende dairoff sall hem onse stede dan gheven, als sijt gedaen hebben ende bijbrengen, van elken vate dat boven een ½ voeder hout 3 Rijnsch gulden ende van elken vate dat ½ voeder hout 2 Rijnschen gulden. Ende hierop so gheven die goede lude van der stede bij verdrach van den gemenen neeringen allen goeden mannen, edele ende anderen, so wye off van waen sij sijn, die ghene vyande onses genadigen heren van Burgoengen noch sijnre stede van Dordrecht noch ballinge tslants noch onser stede en sijn noch in scepenenbrieve van Dordrecht niet sculdich noch verbonden en sijn, een goet, vrij, vast ende zeker geleyde veylich binnen onser stede ende binnen onsen bedrive te comen, te wesen, the marren ende uut te varen op onzen vijanden voirs. in manieren so voirs. staet, duerende drie dagen lanck na onser stede wederseggen sonder argelist, behoudelic dat nyemant, hij sij onse poirter off ander gesellen van buten, gheen reysen en maken noch uutvaren en sullen om yemant te bescadigen, thensij bij oirloff ende consente enige van den viven.
(5.) Fo. 37 vo. 20 Juli 1445. So bij den gueden luden van den neringen overdragen is dat sij die rechten van den stapell houden willen, ende daerom die guede luden van der stede overall daer datt van node is der stede openen besegelde brieff uutgesent hebben ende eenen iigelijcken daerop gewaerscuwt hebben, so ist datt die guede luden van der stede noch waerscuwen ende gebieden na uutwijsen den rechten ende hantvesten van onser stede, dat nyement met geenrehande stapelguede voerbij onser | |
[pagina 45]
| |
stede en vare tegen den rechten ende hantvesten van onser stede, hij en come hier bynnen der stede ende houde sijnen stapell als recht is. Ende waert dat yement hiertegens dede, dat willen die guede luden berechten als dat behoert na den rechten van der stede; ende waert datt yement bevonden worde bynnen jaerrs die hiertegens gedaen hadde, datt willen die guede luden berechten gelijc off dat van eersten geschiet ware. GA. Dordrecht, inv. vóór 1572, nr. 6. | |
IV. Brief van hertog Arnoud van Gelre. 25 Juli 1442.Hertoge van Gelre ende van Gulich ende greve van Zutphen. Eirsame guede vriende. Soe onse ondersaten ende koeplude bynnen onsen lande geseten ende voirt die gemeyn koepman een tijt herwart aldair bynnen der stat van Dordrecht veronrecht sijn ende noch werden, dairomme ons die gemeyn koepman zeer vervolgende ende anroepende is geweest, alsoe dat wij onsen ondersaten ende hom te lieve onse strome geslaten hebben ter tijt toe, dat die ongenade ende ongewoinlike onrechten affgedain sijn ende die koepman tot Dordrecht moege varen ende keren, gelijck sij over 30 jair off meer te varen ende te keren plagen; ende soe wij dan u ende den uwen een tijt herwart gegont hebben gehadt mit uwer komanscappen doir onse lant te varen ende te keren, des wij in egeenrewijs langer en dencken te gehingen, die ongenade en sij iirst affgedain, gelijck voirscr. steit: Begeren van u malkanderen alsoe te onderwijsen, dat die ongenade affgedain werde ende die koepman wandelen moege, soe men gewoinlich is geweest. Dairna wet u te richten. Ende wes in den saken gedijen sal, die nijtheit affgedain te werden, des begeren wij uwe bescreven antwert bij onsen bade brenger dis brieffs. Gegeven tot Rosendale op sente Jacopsdage apostoli anno etcetera XL secundo nostro sub secreto.
Adres op de keerzijde: Ain die eersame manne die acht ende gemeyn dekens van der neringen tot Dordrecht, onsen gueden vrienden. Oorspr.: GA. Dordrecht, inv. vóór 1572 nr. 2, 1e portefeuille, nr. 9. | |
[pagina 46]
| |
V. Hertog Philips van Bourgondie stelt wachten van de tol van Geervliet in. 18 November 1442.A.Phillips bij der gracien Goids hertoge van Bourgoengen, van Lothrijke, van Brabant ende van Lymburch, grave van Vlaenderen, van Artois, van Bourgoengen palatijn, van Henegauwe, van Hollant, van Zeelant ende van Namen, marcgrave des Heyligen Rijcx, heere van Vrieslant, van Salms ende van Mechelen, laten u weten, onsen tolnaer van Geervliet, Wouter PotGa naar voetnoot1), hoe dat wij omme der gescelen wille, die een wijle tijts gestaen hebben tusschen onser stede van Dordrecht an deen zijde ende den gemeenen coopman van boven an dander, grote merkelike scade gehadt ende genomen hebben in onse tolle, die ghij van onser wegen bewairt, overmids dat die coopman den stroom niet gebruyct en heeft als gewoonlic is, mair heeft gesocht andere wege, die men voir dese tijt niet en heeft geplogen, dair hij ons onse tolle, die wij hebben in onsen lande van Hollant ende van Zeelant, geheelick mede ontvoert, hoewail dat zij nochtan onse stroome ende straten van onsen lande voirs. overlijden moeten; ende om aff te leggen den scade van onsen tolle voirscreven hebben dairom gescict gehadt eens, anderwairven ende derdewairven enige van onsen Raide ende dieneren bij onsen lieven zwager van Gelre ende andere, dair ons die vercortinge bij geschiet is, om een upsettinge te maken van dien gescele tusschen den partien voirs. ende dat die coopman weder soude varen, als hij dede voir die tijt des gescils, mit meer ander voirdeel ende presentacie, die tot den dagen, die dairof gehouden zijn, den coopman te doen geboden hebben geweest, twelke zij om der voirs. wegen wille, die zij aldus bevonden hebben, in onsen groten hinder ende afterdeele overgeslagen ende versmaet hebben aen te nemen, nochtan dat die so redelic ende gevoechlic waren, dat zij mit rechte dat mogelic niet sculdich en hadden geweest te verleggen; des ons mogelic niet en staet te vergeten, noch oic alsulken scade, als wij binnen die tijt des gescils bij den voirs. coopman geleden hebben; mair meynen dairin te doen versien tot onsen voirdeel in tijden ende wijlen, | |
[pagina 47]
| |
als ons dat dienen ende te punte wesen sall. Ende hebben dairom aldus van noots wegen, om ons voirder te bescudden van den verliese, dat wij tot deser tijt toe gehat hebben, bij onsen Raidt, die wij gecommittert hebben ten saken onser landen van Hollant ende van Zeelant, doen ordineren ende upsetten, dat men van deser tijt voirt een wachte leggen ende houden sall van onsen tolle voirs. up onsen stromen van die Honte ende van die Scelt, te weten tot SloecketersGa naar voetnoot1) in den BroeckGa naar voetnoot2), tot HannekijnswairtGa naar voetnoot3), tot Rillant, tot BorsselshaecGa naar voetnoot4) off anderswair, dairt onsen tolnaer puntlicste dienen sal, up alle die goeden ende coopmanscippen, het zijn wijnen of andere, die aldair toecomen sullen; in welken wachten men upbueren ende ontfangen sal onse rechte tollen ende anders sulke ongelde, als die coopman sculdich is voir onse tolle tot Geervliet voirs. te geven boven onsen rechten tolle, die zij sculdich zijn onsen tolnair tot Yersekeroirt. Ende so wij u dat bewint van onsen voirs. tolle bevolen hebben mit anders allen hoeren toebehoeren, so ist dat wij u ombieden ende bevelen, dat ghij sonder enich vertreck selff in persone of enen goeden notabelen man van uwen dieneren of also vele meer, als noot wesen zall, treckt of sendt up onse voirs. stromen ende aldair ontfanget van alle die tolbair goede, die dair toecomen ende gebracht sullen werden, onsen geheelen tollen mitsgaders die oncosten, die men meer voir onse tollen betalen soude, gelijc ghij doen soudt voir onse tolle voirs., sonder iimende, wie hij zij, des te verdragen off enige versconinge dairin te doen. Ende des in geenrewijs en laet, also lieve als wij u zijn, ten eynde dat wij bij uwer versuymenisse langer van den onsen niet vervreemt en blijven. Gebieden mede ende bevelen allen onsen ambachtsheerscappen, leenmannen, scouten, scepenen ende anders allen onsen ondersaten ende goeden luyden van onsen lande, dair onse wachten nu gehouden werden sullen, ende elken biisonder mit allen den ernste die wij mogen ende up sulke trouwe als zij ons sculdich zijn, dat | |
[pagina 48]
| |
zij onsen tolnair ende zijnen dienren behulpich, beradich ende bijstandich zijn in allen saken aengaende onser tolle ende wachte voirs. ende him dairin doen alle die scijnenisse, hulpe ende vorderscip, die zij dairin te doen hebben sullen, tot alretijt als zij des vermaent werden, so dat zij die onwillige of wederstandige becraftingen mogen, als dairtoe behoren sal na gelegenisse van der sake; ende wair yement die des niet en dede, dat wouden wij an dien houden ende verhalen, als an dengenen die ons onhulde gedaen hadde ende van den onsen ons geerne vervreemden souden. In orkonden desen brieve ende onsen segel hieran gehangen. Gegeven upten achtiensten dach in Novembry int jair ons Heren duysent vierhondert twee ende veertich. Bij mijnen here den hertoge ter relacie van den here van Lallain ende die andere van den Rade gecommitteert ten saken van Hollant etcetera. (Ondertekend:) C. Vriese. Oorspr. perkament met uithangend zegel: GA. Dordrecht, inv. vóór 1572, nr. 381. | |
B.Geheel gelijkluidend met het voorafgaande stuk, behoudens deze zinsnede in de dispositie: dat men van deser tijt voirt een wachte leggen ende houden sal van onsen tolle voirs. up onsen stroom van der Zuyderzee, te weten in onsen lande van Texel ende in Vlülant of tot Enchuysen, dair him dat puntelicste dienen sall, up alle die goede ende coopmanscippen, het zijn wijnen of andere, die aldair toecomen sullen, in welken wachten men upbueren ende ontfangen sal onse rechte tollen ende anders sulke ongelde, als die coopman sculdich (is)Ga naar voetnoot1) voir onse tolle tot Geervliet voirs. te geven boven onsen rechten tolle, die zij sculdich zijn moigen.
Op de rug met weinig latere hand: Mandement om op te setten eenen nyewen tol in Maesdiep, dair men tol nemen soude int soutte als te Gheervliet. Oorspr. perk. met uith. zegel: Alg. RA., Rekenkamer, verspreide charters, nr. 209. | |
[pagina 49]
| |
VI. Brief van Zieriksee aan Dordrecht. 5 Dec. [1442]Ga naar voetnoot1).Eerbair wijze geminde vriende. Uwen brief an ons gesonden hebben wij vriendelic ontfangen, inhoudende dat gij verstaen hebt, hoe dat enige van onzen poirteren upwairts plegen te varen mit zoute voirbij uwer stede tot Gorichem ende dairomtrent ende brengen dat den coopluden van boven, die dair liggen ende dat verwachten ende maken also dan enen upslach van zoute tegens die rechten van uwer stede; mede hebt gij verstaen dat die coopluden van boven somtijt zout binnen onsser stede copen off doen copen ende bevorwairden an onssen poirteren hem dat tot Gorichem off tot Brakel te leveren, ende alst onssen poirteren aldair gebracht hebben, soo est dan die coopluden van boven ende slaent over in hoir scepen, dat grotelic tegens uwen rechte ende minen genadigen heer zeer scadelic es in sinen tollen, ende oic die coopluden van boven dairmede gesterct ende gevordert worden in horen onredeliken upset ende beslutinge des strooms, die sij om uwe recht wille besloten houden, mit meer woirden in denselven uwen brief begrepen etc. Wairup, geminde vriende, wij u vriendelic bidden, wairt dat gij eenige van onzen poirteren in der wairheit conste bevynden, die zout upwairts gevoirt hadden, den overlanders toebehorende, ons die over te scriven; ende wij willen selve aernstelic mede besoeken, ende die wij dairin besculdich vynden, meynen wij te corrigeren als dat behoirt ende scarpe verbiedinge doen, dat des van onssen poirteren niet en gescie. Ende wij betrouwen u des toe onssen poirteren te gonnen, dair sij in geprevigileert [!] ende gerecht sijn. Voirt es ons mit goeder herten leet van den gescille, dat tusschen u ende den overlanders is, ende wij en meynen hemluden jegens u niet te sterken in horen onrecht. Ende wes wij goets dairin ter lieften van u doen mogen, dair en wilt ons niet in sparen ende die oude vrienscap tusschen u ende ons te sterken, die bij der hulpe Goeds bij ons niet vermindert worden en sal. Ende off u anders enige saken believen, die wij vermogen, dair en wilt ons niet in sparen. Onze heeren God be(ware)Ga naar voetnoot2) u altijt in vreden. Gescreven vijf dage in Decembry. Die stede van Ziericxe. | |
[pagina 50]
| |
(Adres aan keerzijde:) Eerbaren voorzienigen ende wijssen burgermeesters....Ga naar voetnoot1).
Hierbij ligt een blad papier met de beide volgende aantekeningen, die door éénzelfde hand, maar naar het schijnt op verschillende tijdstippen geschreven zijn.
Int jaer [14]43, 27 dagen in Junio, heefft Bouwen Jacopszoen, die men noemt Bouwen Lanckhals, op desen tijt poerter tot Ziericxzee, an des schoutenGa naar voetnoot2) hant in tegenwoerdicheit der goeder luyden in der kamer bij trou, eer ende zekerheyt then heyligen gezworen met opgerechte vingeren, dat hij tot gheenre tijt broecken noch doen en sal tegens onser stede rechten; ende heefft ter selver tijt geloefft bij den selven eedt, dat hij om alsulcker besetting ende ophouding, als hij nu een wijltijts bynnen onsser stede arresteert ende opgehouden is geweest, nyemant van onssen poerteren en sal misdoen noch doen misdoen met woerden noch met wercken sonder arch ende list. Item int jair [14]43, 19 dagen in Decembri, waert bij den goeden luyden van der stede bevolen Reyner Willemszoen ende Heynric MaechGa naar voetnoot3) over te geven denghenen, die mitter stede brieff van Ziericxzee daerom gecomen waren, twehondert seven ende tachtich Rijnscher gulden ende een quartier van eenen gulden voirs., roerende van zekeren wijnen, die den poerteren van Ziericxzee toebehoert hadden ende mitter coepluden wijnen van Duesborch int jaer [14]42 op sinte Mertens avont bynnen onsser stede aengehaelt ende vercofft waren; daeroff die stede van Ziericxzee gecertificeert heefft met hoeren zegel ende brieven, dat die wijnen hoeren poerteren toebehoerden ende dat sij onsse poerteren daeroff scadeloes houden sullen van den somme gelts voirs. Oorspr. GA. Dordrecht, inv. vóór 1572, nr. 2, 2e portefeuille, nr. 196. Met rest van het briefsluitende zegel. | |
[pagina 51]
| |
VII. Mandement van hertog Philips van Bourgondie in zake de inning der tollen van Gorkum en Geervliet te Heusden. 9 April 1443.Aan kastelein, drost, burgemeesteren, schepenen en gemene onderdanen van stad en land van Heusden: de Hertog heeft vernomen, dat ‘niettegenstaende zulke beveel, als wij mit onzen openen brieven gedaen hebben onzen tolnaeren van Gorinchem ende van Geervliet, dat zij om redene wille, in onzen voirs. brieve begrepen, ontfangen zouden binnen onzer stede van Huesden ende up onzen stroom tenden der Diese van den coipluyden die van boven comen zouden algeheel zulken tolle, als zij ons sculdich zijn ende zij van hoiren tolbair goede betalen zouden, wairt dat zij voir onzen tollen van Gorinchem ende van Geervliet quamen, nochtans die coipluyde comen zouden mit wijnen ende andere tolbair goeden binnen onser stede van Huesden sonder onze voirs. tollen beyde te willen betalen; ende dat oick onze gerechte van Huesden niet en zouden willen gehengen onze tollen aldair tontfangen, seggende dat onze gouverneur ende Rade van Hollant geconsenteert souden hebben, dat onze tolnair van Geervliet aldair onzen tolle niet wachten noch ontfangen en soude, dair ons al te vreemde toe is, gemerct dat onse gouverneur ende Raide voirs. geen consente daerin gedaen en hebben, mer onze beveel ende brieve altois eeren ende van wairden houden willen, als dat behoirt. Ombieden dairom ende bevelen u allen ende elken van u, dat gij onzen tolnairs van Gorinchem ende van Geervliet ende hair dienres onzen tolle van beyde onser tollen wegen voirs. laet ontfangen binnen onser stede van Huesden ende up onzen stroom tenden der Diese sonder hem enigen hinder off letsel dairinne te doen off te laten geschien in eniger wijs. Bevelen voirt u allen ende elken van u alzo eernstelic als wij mogen, dat gij onzen tolnairs voirs. off hoeren dienres tot hoerer vermaninge dairin gehulpich, geradich ende bijstandich zijt om onze voirs. tollen tontfangen; ende off die coepluyde onwillich waeren onze tollen voirs. te betalen, dat gij die onwillige onsen tolnairs voirs. off hoiren dienres helpt becrachtigen tot onzer behoeff. Ende wairt oic dat enich van uluyden hierin overhorich worden ende onsen tolnairs off hoiren dienres niet bijstandich off gehulpich en waeren om onze tollen voirs. te crijgen ende die overhorige coipluyde te becrachtigen, dat wouden wij an u ende elken van u houden ende verhalen, als an dengenen die ons van | |
[pagina 52]
| |
onser heerlicheit verminderen woude, ende dairoff zulke correctie doen ende doen doen, dat die overhorige ewelic anderen exempel wezen zouden. In oirconden etc. Datum anno [14]42 secundum cursum curie, den 9den dach van Aprille.’ Gelijkt. afschr.: Alg. RA., 8e Memoriaal-Rosa (Hof v. Holl., inv. nr. 4), fo. 75. | |
VIII. Uit het tweede actenboek van Dordrecht(1.) Fo. 198 vo. 9 Juli 1443. Also die stede van Scoenhoven onse stede van Dordrecht tot veel tijden in onsen rechten van den stapell ingetreden heefft, meer dan enige andere steden van Hollant, ende sonderlinghe in deser tijt, dat wij gescille hebben mitten coopluden van boven, die die stroemen boven gesloten houden om onsen rechten wille, dat die comanscappen van boven tot onser stede niet comen en mogen ten stapell alst behoirde, die van Scoenhoven hem pijnigen den coipluden opwairt die comanscappen off ende toe te voeren onverstapelt tegens den rechte van onser stede; ende hadden onlanxleden een scip mit calc nedergebracht, twelc onse uutleggere aengevairt ende getoefft hadden aen hoir boert op onse goede rechten, dair sij op vervolchden mit een deell gesellen, die dairop gewacht hadden gewapent, ende ontweldichden onsen uutleggeren dat scip mitten calc, so sij den onsen te machtich waren, ende voerden so mit gewapenderhant crachtelic nederwaert tegens den rechten van onser stede, tegens der composicien in tijden voirleden bij den heren van den Rade tusschen hem ende ons gemaectGa naar voetnoot1), ende tegens den uutspraken, die over een jair bij den heren van den Rade tusschen hem ende ons van desen gescille uutgesproken wasGa naar voetnoot2), ende dairtoe noch onlanxleden en scip mit houte hem pijnichden neder te brengen, boven dat die heren van den Rade ons hadden toegeseyt hem te onderwijsen, dats nyet meer geschien en soude, welc scip metten houte onse uutleggere tot onser stede geseynt hebben op onse goede rechten; om welker zaken wille die van Scoenhoven uutgetogen sijn tsMaendaghes opten achsten dach in Julio, ende hebben mit gelaechder laghen sesse onse | |
[pagina 53]
| |
poirtere gevangen buten horen bedrive in den lande van Arkell, ende hebben die crachtelic tot Scoenhoven gevoert, onbewairt mit ons ende buten onsen verdiente, alst kenlic is; ende want der stede van Dordrecht dese grote crachte ende homoet van die van Scoenhoven emmer nyet en staet te lijden, ende hoir die noot dairtoe porret hierop te voirsiene ende oick optie gescille tegens den overlanders ende anders den genen, die onse rechten breken willen; so hebben die goede lude van den gerechte, van den ouden rade, van den achten mitten dekens van den neringen hierop raet gehouden int jair [14]43, 9 dage in Julio, ende eendrachtelic verdragen hoofftmans te kiesen, die hierin versiene souden; ende hebben opter selver tijt margensprake doin houden mitten neringhen, ende hebben aenghebrocht uut allen margenspraken, datter toe gekoren sijn tot hoofftmans als: Gheryt Oem, scout Tordrecht, Damaes Janss., Dirc van Slingelant Ottens., Vastraet Pieterss. ende Jorys Splinterss.; diewelke hooftmans voirn., ten Brooders comende, begeerden dat mens hem verdragen soude, seggende dat hem die zake te lastich was, ende boden liever te ghijsell te leggen; dair hem toegesproken wart van den gemenen neringhen, dat sijs hem niet verdraghen en wouden ende van hem gedaen hebben wouden, ende dat sij dairin also voirsien ende doene souden, dat die stede van Dordrecht, die an den affteren was an die van Scoenhoeven, weder an den voren comen mochten, ende dat die stede van Dordrecht bij horen rechten bliven mochte. Ende hierop so hebben die goede lude van den gerechte, van den ouden rade, van den achten ende die gemene neringhen desen vijff hoofftmans toegeseyt ende gelooft eendrachtelic als goede mannen, so wes sij in desen saken voirn. doen sullen off doen doen mit rade off mit dade in eniger manieren, dairbij sij hopen dat die stede van Dordrecht weder an den voren comen mochte an die van Scoenhoven ende dat hem hierin dunct orbair gedaen wesen, dat sij hem dairin bijstandich wesen sullen; ende offt zake waer, datter ongevalle in gebuerde van dootslagen op enigen zijden off dat die onse gevangen worden off dat sij voir mijnen genadigen heere dairoff belast worden, dat sij hem dat uutdragen sullen ende hoerre alre zake wesen sall, ende dat sij hem dairoff tot allen tijden verandwoirden sullen eendrachtelic ende elx voir sijn persoen, alsoff hijt selve gedaen hadde. Ga naar voetnoot1) Int jair voirs. 23 daghe in Octobri wart Jan Oem bij den gemenen neringhen gekoeren in Gheryt Oems sijns broeder | |
[pagina 54]
| |
stede om te wesen een van den viven der stede van Dordrecht, ende wert gemachticht in alre manieren, gelijc Gheryt sijn broeder zaligher gedachte had geweest ende der stede brief, den viven dairoff gegeven, uutwijst.
(2.) Fo. 200. 25 Sept. 1443. De magistraat van Dordrecht brengt door arbitrale uitspraak een zoen tot stand tussen ‘Witte Meeusz. ende Heynric Meeusz., gebroeders, van Ziericzee’ enerzijds en ‘de gesellen, die van der stede wegen {van Dordrecht} voir die PolueGa naar voetnoot1) uutleggen’ anderzijds in zake verwondingen, door de laatsten aan de eersten toegebracht, ‘overmits dat hij mit soute opwairt voere tegen den geboden van onser stede ende nyet strijken en woude, doe hem die gesellen toevoeren ende strijken hieten, ende oick onredelike woirden den gesellen toesprack, dairom sij hem gestaken hadden.’ De beide Zierikseeërs zullen ‘hoir soute vrij wederhebben ende dat binnen onser stede vercoopen, off sij mogent voeren in Hollant ende aldair vercoopen ende slijten tot hoeren schoensten, also verre alst uten lande van Hollant niet gevoert en wort,’ ofschoon het zout rechtens verbeurd is. Voorts zullen ‘om der eeren will der goeder stede van Ziericzee’ de gezellen met andere goede mannen van Dordrecht, in het geheel honderd personen, een bedevaart doen ‘voir sinte Jorys ter Groter Kerck.’
(3.) Fo. 200 vo. 19 Dec. 1443 ‘wart bij den goeden luden van der stede bevolen Reyner Willemsz. ende Heynric MaechGa naar voetnoot2) over te geven denghenen, die mitter stede brieff van Zericzee dairom gecomen waren, 287¼ Rijnsche gulden, roerende van zekeren wijnen, die den poirteren van Ziericzee toebehoirt hadden ende mitter coopluden winen van Duysborch int jair 42 op sinte Mertens avont binnen onser stede aengehaelt ende vercofft waren, daeroff die stede van Ziericzee gecertificeert heefft mit hoeren zeghelen ende brieven, dat die wijnen hoeren poirteren toebehoirden.’Ga naar voetnoot3)
(4.) Fo. 202 vo. 2 April 1444. Aangetekend wordt, ‘hoe dat Heynric Maech van alsulken 53 lb. gr., die hij van sijnre buyt- | |
[pagina 55]
| |
meesterscap overgerekent heefft na uutwijsinge sijnre rekeningen, dairoff uutgegeven heefft bij verdrach ende bevele van den goeden luden van der stede ende van den viven, is te weten: ierst 8 lb. 5 s. gr. Vl., die Godscalc Oem ende Florys van der Dussen verreysden ende verteerden, doe sij van der stede wegen tot mijnen gen. heere van Burgoengen tot Brusele getogen waren ende onsen gedeputeerden geleye verworven;Ga naar voetnoot1) item noch 33 stuvers, die magister mijns heren secretaris ende sijn knechte te drinckgelde hadden, doe sij den geleyebrieff brachten; item noch totten reysen, doe onse gedeputeerde mit Godscalc ende Florys voirs. in goeden getale, als te samen mit 23 personen, tot Ghent getogen waren tot mijnen gen. heere ende vrouwe om onse zaken te verantwoirden, ende waren uut 18 dage, dairtoe uutgegeven ende Jan van RyebeeckGa naar voetnoot2) ontfangen heefft te samen 30 lb. 4 s. 6 d. gr...’
(5.) Fo. 203. 4 April 1444 (‘int jair 43 opten Palmavont’). De magistraat gelast aan te tekenen, ‘hoe dat onlanxleden omtrent Korssavont wart verdragen bij den goeden luden van der stede van alsulken twee vloeren houts ende 19 karbeelen, als Aert van der Laeck gecofft hadde tegens Dirc Smalevelt, ende van 16 molenroeden, die hij gecofft hadde tegens Harman Woest, dat Aert voirs. die comanscap dairoff overgeven soude Gheryt Schairt, Vastraet Engbrechtsz. ende hoir medegesellen, dien hoir goet van die van Nijmaghen opten stroomen genomen was, in alsulken coop, als Aert voirs. dat gecofft hadde. Ende bij bevele van den goeden luden so hadde Aert voirs. die voirs. comanscap Gheryt Schairt, Vastraet voirs. ende hoir gesellen overgegeven ende toech sijn hande dairoff. Ende hem wart ter selver tijt toegeseyt bij den goeden luden, so wes scaden off lasten hem dairoff quame van den coopluden, dair hij thout voirs. tegens gecofft hadde, dairoff soude hem die stede ontlasten ende scadeloes houden. Ende Aert voirs. heefft geseyt bij sinen eede, dat hij elc stuc houts van den twee vloeren gecofft hadde om 3 Burgoensche schilde ende 1 quartier ende elc carbeele om enen rijder ende elke molenroede om 4 Rijnsch gulden 1 quartier. Ende die leverair heefft aengebracht, dat des houts van den twee vloeren sijn geweest 89 stuck, ende 19 carbeelen ende 16 molenroeden, so voirs. staet. | |
[pagina 56]
| |
(6.) Fo. 215 vo. 26 April 1446. De magistraat beveelt in het register aan te tekenen, ‘hoe dat int jair[14]45 lestleden, doe die soene tusschen den hertoge van Cleve ende onser stede gesloten was ende wij mitten Cleeffschen overcomen waren van hoeren schade, hem gedaen voir der veeden, overdragen was bij den goeden luden van den gerechte, van den ouden rade, van den achten ende bij den dekens van den gemenen neringen, als dat Gheryt Schairt, Vastraet Engbrechtss., Jacob Vinck, Everaet Adryaenssoen ende hoir gesellen sullen jairlicx heffen ende bueren die huer van der makelardien van den calc ende van den weedt totter tijt toe, dat sij dairaff ontfangen sullen hebben die somme van vijffhondert ende sesse Rijnsche gulden, die hem noch ontbreken van hoeren schade, als van der vlutten houts ende van den colen ende calc, die hem bij die van Nijmagen voir der veeden opten strome genomen waren, dairaff die somme beliep 1193 Rijnsche gulden ende drie stuyvers, so hair cedulen dairoff uutwijsen, welke somme die stede an hair gerekent heefft ende heefft se affgekort an der sommen, die onse stede sculdich was uut te reyken die van Duysborch voir hoeren schade, die wij hem voir der veeden gedaen hadden, also dat in der soene voirs. mede verdadingt was. Ende des so sullen dese voirs. personen ende hair borgen qwijt ende ontlast wesen van alsulken 800 gulden in payment tien Wilhelmus tuun voir enen gulden, als sij int jair [14]42 opten 27sten dach in Januario ontfangen [hebben]Ga naar voetnoot1) van der stede, die hem Reyner Willemsz. ende Heynric MaechGa naar voetnoot2) uutreycten, so dat in hoirre rekeninghe geteykent staet. Ende mede sullen sij qwijt wesen van den houte, dat Harman Woest ende Dirc Smalevelt Aert van der Laeck vercofft hadden ende hem die stede overgegeven hadde, dairaff die somme beloept drie hondert sesse Rijnsche gulden ende 2½ stuver, dairaff int jair [14]43 opten Palmavont int register geteykent staet; want beyde dese sommen voirn. hem affgecort sijn van der voirs. sommen van 1193 Rijnsche gulden ende 3 stuver, die onse stede an hair gerekent heefft, so voirs. staet. GA. Dordrecht, inv. vóór 1572, nr. 14. | |
[pagina 57]
| |
IX. Gelofte van Gijskijn Smoorcool. 21 juli 1445.Gijskijn Smoorcool heeft gelooft, gezekert ende mit upgerechten vingeren ten heyligen gezworen, dat hij tot alre tijt, als men hem sal laten weten van mijns genadichs heren wegen binnen enen jare van desen dage, dat hij dan binnen 14 dage dairna weder sal comen gevangen in der poirte van den Hage in sulken schijn ende alsoe schuldich, als hij dair een wijltijts gevangen geseten heeft van der tichte, die men hem anseggende is, dat hij mit een deel gesellen angenomen soude hebben van die van Dordrecht wegen den here van LallaingGa naar voetnoot1) doot te slaen; ende dese wete sal men hem doen tot Andwerpen tot Jan Valken des scippers huyse; ende wairt dat hij ter zee ware als die wete aldair gedaen warde, soe heeft hij geloift binnen 14 dage nadat hij thuys gecomen sal wesen in te comen gelijc voirs. staet. Alg. RA., 11e Memoriaal-Rosa (Hof v. Holl., inv. nr. 12), fo. 34. | |
X. Uit de tresoriersrekening van Dordrecht over 1445.Dit sijn alsulke sculden, roerende van der veede, dair die stede verrichtinge off doen moet. Rutgher van Ophoven van den harinc 48 lb. gr., te betalen halff tot Paesschen naestcomende ende halff tot Paesschen over een jaer. Item den poerteren van Boemel van den harinc 100 lb. gr. Item den burgheren van Duysborch 400 Rijnsch gulden. Item Harman Woest van Wesel 48 Rinsch gulden ende also veel meer als van sinen hout vercofft mach wesen. Item Dirck Smalevelt van Wesel 300 Bourgondsche schilden ende also veel meer, als van sinen hout vercofft mach wesen. Item Heinric Frents met sinen gesellen 75 Rinsch gulden lossrenten. Item Willem Kurtman van der Andernaeck van den molensteenen 23 Rinsch gulden tsjaers lijffrenten. Item noch also veel als men onsen poirteren den houtcopers sculdich is van haren schade, dair hem die stede om ver- | |
[pagina 58]
| |
rechtinge doen sall an die makelairdie van den smedecolen ende van den weedt, so dat bij den neringen verdragen is.Ga naar voetnoot1) GA. Dordrecht, inv. vóór 1572, nr. 434, fo. 86 vo. | |
XI. Acte van non-prejudicie van hertog Arnoud van Gelre ten behoeve van hertog Philips van Bourgondie in zake geweld, gepleegd door die van Nijmegen. 30 augustus 1446.Wij Arnolt, bij der gracien Goeds hertoge van Gelre ende van Gulich ende greve van Zutphen, allen dengenen, die desen brieff soelen sien off hoeren lesen saluut. Also onse lieve here ende swager, die hertoge van Bourgoingnen, van Lothringen, van Brabant ende van Lymborch, greve van Vlaenderen, van Arthois, van Bourgongnen palatijn, van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Namen, marckgreve des Heilichs Rijcks, here van Vrieslant, van Salins ende van Mechelen, totten hertochdom ende heerscappie van Brabant gecomen sijnde, ons tot vele stonden gethoent ende te kennen heefft doen geven, woe dat ennigen van den ingesetenen onser stat van Nijemegen in voirtijden myt machte ende mennichte van gewapenden gekomen sijn geweest opter rivieren van der Maesen voer den toll van LytGa naar voetnoot2) op den stroem ende palen van Brabant, als dieselve onse here ende zwager meyndt, ende hebben aldaer aengetast ende genomen een vloete myt holte, toebehoerende sekere coepluden van Dordrecht, ende voyrden tselve vloet holts voirt myt hem toe Nijmegen ende deden dairmede hoeren wille, ende oick woe dat een deel gewapende in voirtijden gecomen sijn geweest uyt onser stat van Nijmegen voer die stat van Meghen in eenre vrijer marckt ende hebben aldair sekere schepen myt alrehande gueden geladen ewech gevuyrt ende den toll aldaer ontdragen sonder van den tolnere ennigen orloff toe heysschen, dieselve onse lieve here ende swager aen ons versueckende dairop te willen versien ende des tonrechts dairin geschiet is aff te willen doen leggen, soe doen wij te weten, consentieren ende bekennen myt desen onsen brieve | |
[pagina 59]
| |
voer ons ende onse nakomelinge, dat den voirs. aentast ende nemynge der vloeten holts ende schepen vurs. ende dongebruyck ende ontdragen des vurs. tols van Meghen egheene prejudicie dragen en sall denselven onsen lieven here ende swager off sijnen nakomelingen, hertogen off hertogynnen van Brabant, noch sijnen tollen ende den palen van sijnen voirs. lande van Brabant, noch oick sijnen ondersaten ende den here van Megen in den rechten van sijnen toll in enniger manieren; mer die voirs. plaetzen soelen blijven in alsulken state ende recht, als die stonden ende schuldich waren te staen voir die tijt, dat die vurs. aentasten, nemyngen ende ontdragen geschieden ende behoudelick ons ende onsen ondersaten oick alsulke rechten, als wij ende sij aen den voirs. plaetzen ende tollen oick hebben moegen. Ende des toe orkonde hebben wij onsen segell hieraen doen hangen. Gegeven toe Bruessell des dertichsten dages in Augusto int tjaer onss Heren duysent vierhondert sess ende viertich. Oorspr. perk. met zegel: R.A. 's-Hertogenbosch, Charters van Brabant, no. 11. |
|