Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 56
(1935)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De inboedel van het kasteel te Breda in 1567,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prins het roerend goed zijn vrijwel eenig bezit en, zoolang hij balling was, zou het dat blijven. Het kostbaarste gedeelte daarvan was geborgen geweest in het kasteel te Breda, het paleis, dat gediend had voor feesten en gasten; de familie zelf woonde toen nog in de bijgebouwen, het z.g. corps de logisGa naar voetnoot1). Concierge van kasteel èn huis was in dezen tijd Jacques de Maubus, die aansprakelijk was voor den inhoud der gebouwen en onder toezicht stond van 's Prinsen Rekenkamer, waaraan hij verantwoording schuldig was. Hij bezat een inventaris van den geheelen inboedelGa naar voetnoot2) en hierdoor kon de verhuizing van den Prins in April 1567 ordelijk en snel in haar werk gaan. De vlucht is een in elf dagen (11-22 April) georganiseerde uittocht geweest. Ontzaglijk veel moest geregeld worden en we kunnen ons voorstellen, hoe druk De Maubus het had met het verzorgen van de roerende goederen. Allereerst moesten de bezittingen, die meegingen, worden verpakt; op wagens, misschien in schepen geladen, reisde een gedeelte van zijn meubilair en zilveren vaatwerk over land en te water mee naar Duitschland, naar Dillenburg, waar het den 13den Mei werd overgegeven aan een kamerdienaar van den Prins ten overstaan van diens secretaris en den fourier. De kamerdienaar bevestigde de ontvangst en de Prins gaf aan zijn Rekenkamer bevel De Maubus voor dit gedeelte van zijn bezit, dat onder de hoede van den concierge had gestaan en verzonden was, te dechargeeren (nos. 1-205). Niet alleen over de goederen die meegingen werd in die Aprilmaand onderhandeld, zoo goed als zeker trof men toen ook een regeling omtrent alles wat den Prins nog moest worden toegezonden en op welke wijze de rest in veiligheid zou worden gebracht. De Prins en de Prinses quitteerden De Maubus voor reeds vroeger afgegeven voorwerpen (nos. 206-227). Godefroy van Haestrecht, de schout van Breda, borg op verlangen van Oranje een ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelte van diens bezit op: hij is het, die De Maubus na ontvangst daarvan dechargeerde (nos. 228-253 en 264-316). Nog een paar zendingen stuurde de concierge naar Dillenburg, in de eerste plaats in December 1567 een partij stoelen (nos. 254-263). Wij kennen echter geen decharge hiervoor en daarom is het de vraag, of ze zijn aangekomen. Vervolgens linnengoed en boeken (nos. 264-316); maar hoewel aangeteekend is, dat zij zijn afgezonden, is het toch Godefroy van Haestrecht geweest, die De Maubus hiervoor den 12den Januari 1568 dechargeerde. Misschien was de reis dus onmogelijk gebleken, maar dan is niet goed te begrijpen, waarom hij den 21sten Januari nog eens allerlei meubilair naar Duitschland zond (nos. 317-346); hiervoor is de concierge niet gedechargeerd.
De inventaris van de goederen, die werden overgezonden naar Dillenburg, berust in het Staatsarchief te Dresden in het prachtige en gave archief van keurvorst August van Saksen. Hij is gebonden in één deel met allerlei brieven van en aan Anna van Saksen, en is een copie van 24 bladzijden folio door éénzelfde hand geheel in het Fransch geschreven, behalve wat het linnengoed, dat in het Vlaamsch opgesomd staat, betreft. Hier nu ligt de oudste bekende inventaris van roerende goederen van Prins Willem I voor ons. Een tweede, een opgave van de in 1572 verpande bezittingen, publiceerde A.J.M. Brouwer Ancher in 1899 in Oud-Holland naar een document, dat in het Staatsarchief te Wiesbaden wordt bewaardGa naar voetnoot1). Een groot gedeelte van deze lijsten beschrijft in het Duitsch dezelfde goederen, zooals de Dresdensche dit in het Fransch doetGa naar voetnoot2). Terwijl in de beschrijving van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het verpande bezit de waarden in geld staan uitgedrukt, treft men dit op den Dresdenschen inventaris niet aan. Wat de gewichten betreft, zoowel in Breda als in Dillenburg werd het Keulsche pond gebruiktGa naar voetnoot1). De voorkomende lengtemaat is de Brabantsche elGa naar voetnoot2). De verzonden kostbaarheden zijn, voorzoover viel na te gaan, alle verdwenen: het goud- en zilverwerk werd opgesmolten, zelfs het gouddraad der tapisserieën bleef dit lot niet bespaard, en hiermede gingen de meeste van de rijke gobelins te loor. Een enkele maal slechts treedt een stukje van de geschiedenis der kunstwerken aan den dag, zooals van de beroemde tapisserieën, waarvoor Van Orley de kartons leverde (no. 133). Alles wat de Prins verpandde was echter niet voor goed verloren: grootendeels werd het ingelost en men vindt hier beschreven kostbaarheden weer terug in latere inventarissen van Nassau (vroeger behoord hebbend tot het Oude Dillenburgsche Archief) in het Koninklijk Huisarchief. Tal van voorwerpen zijn meermalen verpand geweest; tenslotte bleef het grootste gedeelte in Nassausch bezit, omdat de Prins daarmede de schulden betaalde, die hij bij zijn familie had gemaakt voor de vrijheid der Nederlanden. Deze copie van den inventaris der verzonden goederen is waarschijnlijk in de bagage van prinses Anna van Saksen in December 1576 te Dresden gekomenGa naar voetnoot3) en bij het opruimen van haar nalatenschap in 1579, in het archief van haar oom, keurvorst August, geborgen.
Dr. Jan Kalf, Directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, was zoo vriendelijk een teekening te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwerpen van de hoofdverdieping van het kasteelGa naar voetnoot1) en dr. H. Schneider gaf tal van practische wenken. Juffrouw G.T. van IJsselsteyn hielp mij met haar kennis van tapisserieën, en tenslotte maakte ik in de noten dankbaar gebruik van de gegevens, die de archivarissen van de derde afdeeling van het Algemeen Rijksarchief, van Breda en Tongerloo mij verschaften. M.W.J. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanteekeningen.De nummering, die niet in den oorspronkelijken tekst voorkomt, geschiedde op voorbeeld van de Oranjeinventarissen, die bewerkt zijn door dr. C. Hofstede de Groot, welke verzamelingGa naar voetnoot2) nu onder beheer staat van dr. H. Schneider. Een verklaring der in den tekst voorkomende voorwerpen is achterwege gebleven. Dit is een opgave voor kenners der kunstnijverheid en taalkundigen. Belangstellenden verwijs ik naar Victor Gay, Glossaire Archéologique du Moyen Age et de la Renaissance (Parijs 1887).
Son Excellence is steeds de Prins. Madame is steeds Anna van Saksen, 's Prinsen tweede vrouw.
Wat de plaatsing der tapisserieën aangaat, was dr. Kalf zoo vriendelijk mij op het volgende te wijzen: op den plattegrond ziet men dat, wat de lengte betreft, er voor alle gobelins plaats was. De uniforme hoogte der tapijten van 6 el, d.i. 4.14 M., klopt met de verdiepinghoogte, die ongeveer 4.25 M. bedraagt, gerekend van den vloer tot den onderkant van den balk. De tien gobelins van de groote zaal (no. 131) waren echter alleen te plaatsen, indien twee paar boven elkaar hebben gehangen, wat zeer goed mogelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VERMOEDELIJKE PLATTEGROND VAN DE HOOFDVERDIEPING VAN HET KASTEEL TE BREDA IN 1567 ONTWORDEN DOOR HET RIJKSBUREAU VOOR DE MONUMENTENZORG
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is, daar deze ruimte meer dan 10 M. hoog was en twee wandvlakken geen deuren of vensters hadden. Deze zaal, thans in twee verdiepingen verdeeld, was in 1567 nog één ruimte. Overigens blijkt, dat verschillende gobelins hier boven de deuren hebben gehangen, d.w.z. ten minste 2.40 M. boven den vloer; dit arrangement lijkt dr. Kalf vreemd, doch, daar een andere identificatie der zalen niet mogelijk was, omdat noch in het kasteel noch in de bijgebouwen vertrekken waren van voldoende afmetingen om in aanmerking te komen, blijft dit de eenige oplossing.
Bij de teekening. Op de hoofdverdieping lagen:
Op den beganen grond: In de ruimte onder F bevond zich geheel links de poort. De overschietende ruimte, ter lengte van 10.60M., schijnt in tweeën gedeeld te zijn geweest en bevatte dan:
Onder E lag:
Ongeplaatst blijven nu nog twee vertrekken: la chambre dessus le concierge en la IIIe. chambre dessus le galatas.
Daar een ‘galatas’ een dakkamer is, zal ook hier een schrijffout schuilen: ‘dessus’ moet ‘dessoubz’ zijn. Deze twee kamers, die blijkbaar beide niet op den beganen grond (‘boven den concierge’ en ‘onder de dakkamer’) lagen, zou ik willen zoeken in de deelen van het oude kasteel, die in 1567 nog niet afgebroken waren, dus in den vleugel links van de poort, in den zuidelijken vleugel, of in het gebouw ten westen van de groote zaal, waarin zich vermoedelijk de conciergerie bevond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(I)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ledict concierge avoit lors, par ordonnance de sondict Excellence, amené dudict Breda audict Dillemborch audict mois de may XVc.LVII.Premier la vaisselle d'or et d'argent du buffet de Monseigneur.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaisselles non dorées.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vasselles appertenans à Madame.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vasselle du buffet d'Espaigne.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vasselle de cuysine.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(II)
|
105. | Ung tapis de velour noire à quatre bendes, ayant quatre aulnes trois quars de longueur (3,30 M.) et trois aulnes de largeur (2,09 M.). |
106. | Quatre carreaulx de velour noir avecq houppes. |
107. | Ung tapis de velour cramoisie rouge à quatre bandes, ayant quatre aulnes et trois quars de longueur (3,30 M.) et trois aulnes et ung quart de largeur (2,26 M.). |
108. | Deux carreaux du mesme velour. |
En la première chambre à la porteGa naar voetnoot1).
109. | Ung tapitz velue devant le lict de camp, ayans quatre aulnes et trois quars de longueur (3,30 M.) et deux aulnes et demye de largeur (1,74 M.). |
110. | Ung aultre tapis à mectre au piedt d'ung lict, de deux aulnes et trois quars large (1,91 M.) et une aulne et trois quars de longueur (1,22 M.). |
111. | Ung autre tapis de buffet velu, de trois aulnes et trois quars de largeur (2,61 M.) et deux aulnes et ung quart de longueur (1,56 M.). |
112. | Ung aultre tapis velu de table, de II 1/2 aulnes de longueur (2,08 M.) et ung aulne et III quartz large (1,22 M.). |
La salette servante à ladicte chambreGa naar voetnoot1).
113. | Ung garnissement de lict de camp de toille d'or et toille d'argent. |
114. | Les quatre couvertes des pillers pareilles avecq trois pommes de bois dorées à mectre dessus. |
115. | Le tour du lict semblable. |
116. | Trois gordines de damas rouge et blancq. |
117. | Ung tapis velue à mectre devant le lict, de IIII aulnes et III quars de largeur (3,30 M.) et II aulnes et III quars de longueur (1,91 M.). |
118. | Deux carreaux avecq trois bendes, les deux de toille d'argent et la IIIe. de toille d'or et le dessus est de deux bandes de velour blancq et l'une de velour rouge. |
119. | Ung tapis de table de velour violet, brodéz de diverses couleurs de velour avecq pommes d'oranges, ayant III aulnes et ung quart de longueur (2,26 M.) et une aulne et III quars et demye de largeur (1,30 M.), doubléz de boucran noire. |
120. | Ung tapit de buffet tout semblable au précédente. |
A la grande garderobeGa naar voetnoot2).
121. | Ung tapis velu à mectre devant le lict, de trois aulnes et demye de longueur (2,43 M.) et II aulnes de largeur (1,39 M.). |
122. | Ung aultre tapis velue de table, de II aulnes de longueur (1,39 M.) et de largeur III 1/2 quars (0,61 M.). |
123. | Encoires ung aultre tapis velu de table, de III aulnes de longueur (2,09 M.) et I 1/2 aulnez de largeur (1,04 M.). |
La chambre suyvanteGa naar voetnoot3).
124. | Encoires ung aultre tapis velu à mectre devant ung lict, de V 1/2 aulnes et demy quart de longueur (3,91 M.) et II 1/2 aulnes de largeur (1,74 M.). |
125. | Ung aultre tapis à mectre au pied du lict, de II aulnes et III quars de longueur (1,91 M.) et une aulne et trois quars de largeur (1,22 M.). |
126. | Ung aultre tapis velu à mectre sur ung buffet, de III aulnes et III 1/2 quars de longueur (2,69 M.) et II aulnes et I quart de largeur (1,56 M.). |
127. | Ung aultre tapis velu à mectre sur une table, de III aulnes de longueur (2,09 M.) et deux aulnes de largeur (1,39 M.). |
128. | Deux carreaulx de velour rouge cramosie. |
En la grande salleGa naar voetnoot1).
129. | Ung dosseret de deux bandes de toille d'or et deux bandes de velour cramosie figuréz, avecq trois cordons de soye pour pendre ledict dosseret. |
130. | Ung tapis velu, servant dessoubz ledict dosseret, de IX aulnes de longueur (6,26 M.) et III aulnes et III quars de largeur (2,61 M.). |
131. | Dix pièches de tapisseries des pescheriesGa naar voetnoot2). |
132. | Ung tapis velu à mectre devant la chappelle pour les dames estant à la messe. |
La salle dorréeGa naar voetnoot3).
133. | Huyct pièches de tapisseries riches ouvrées d'or et d'argent et soye, avecq la deschaynte ou la généalogue de la Maison de NassauGa naar voetnoot4). |
134. | Ung dosseret de velour verd, brodéz avecq les armes de Nassau. |
135. | Ung tapis velu à mectie dessoubz ledict dosseret, de VII aulnes de longueur (4,87 M.) et III aulnes de largeur (2,09 M.). |
136. | Deux carreaulx avecq deux bandes de toille d'or et d'argent, dont le fon est de velour rouge. |
La chambre dorréeGa naar voetnoot1).
137. | Une tapisserie de drap d'or et d'argent de trois coulleures, assçavoir rouge, jaulne et argent avecq ung |
bord de toille d'or et d'argent, figuréz, large de quarante trois grandes bandes, chascune bande avecq les bordz cincq et demye aulnes de longueur (3,82 M.); encoires huict bandes de deux et demy aulnes de longueur (1,74 M.) chascune et six petites bandes, chascune de I 1/2 aulne (1,04 M.), dont les trois servent derrier le lict de camp et aultres trois derrier le dosseret. | |
138. | Ung dosseret de drap d'or figuréz, large de IIII bandes. |
139. | Ung garnissement de lict de camp d'or et d'argent frizé avecq double tours enhault et embas pareille au dosseret. |
140. | Quatre gordines de toille d'or et d'argent figuréez à deux endroictz. |
141. | Quatre couvertures de pilliers semblable audict lict. |
142. | Une couverture à quatre bandes semblable. |
143. | Trois boutons à mectre sur les pilliers ouvréz de cordons de soye et d'argent. |
144. | Ung marchepied semblable avecq la couverture dudict lict avecq ung bord de toille d'argent. |
145. | Ung double ciel de drap d'or et d'argent ayant quatre bandes et III gordines de caffa rouge, blancq et jaulne. |
146. | Ung tapis velu à mectre devant le lict, XI 1/2 aulnes de longueur (7,99 M.) et IIII aulnes de largueur (2,78 M.). |
147. | Ung aultre tapis à mectre au pied du lict, VII 1/2 aulnes de longeur (5,21 M.) et III 1/2 aulnes de largeur (2,43 M.). |
148. | Ung aultre tapis à mectre dessoubz le dosseret, de IX 1/2 aulnes de longueur (6,60 M.) et III 1/2 aulnes de largueur (2,43 M.). |
149. | Ung tapis à mectre sur la table, de drap d'or et d'argent figuréz, parelle aux gordines, avecq ung bord de toille d'argent frizé autour de franges d'or, de III aulnes et III quars de longueur (2,61 M.) et deux aulnes de largeur (1,39 M.). |
150. | Ung tapis de buffet de drap d'or et d'argent, semblable au dessus nommé, de deux aulnes et III quars de longueur (1,91 M.) et une aulne et III quars de largeur (1,12 M.). |
151. | Deux carreaux pareille audict lict, le dessoubz de velour rouge avecq des houppes au coings. |
En la grande garderobbeGa naar voetnoot1).
152. | Ung tapis velu à mectre devant le lict, de cincq aulnes et demye de longueur (3,82 M.) et deux aulnes et III quars de largeur (1,91 M.). |
153. | Ung autre velue à mectre sur une table, de deux aulnes III 1/2 quars de longueur (2 M.) et I 1/2 aulne de largeur (1,04 M.). |
En la salle près montéeGa naar voetnoot2).
154. | Six belles pièces de tapisseries de l'histoire de BachusGa naar voetnoot3). |
155. | Ung dosseret de toille d'or figuréz et de toille d'argent de deux bandes. |
156. | Ung tapis velue de VI 1/2 aulnes de longueur (4,52 M.) et III aulnes de largeur (2,09 M.). |
En la chambre dessoubz la porteGa naar voetnoot4).
157. | Ung garnissement de lict de camp pareille à la tapisserie, brodés avecq cordons d'or et d'argent. |
158. | Ung double tour du lict en haut et ung embas, les quatre pilliers garnys du mesme. |
159. | Quatre gordines de damas, blancq, rouge, jaulne et verd. |
160. | Trois boutons à mectre dessus les pilliers ouvréz de cordons d'argent et de soye. |
161. | Ung double ciel pareil à la tapisserie. |
162. | Ung tapis velue à mectre dessoubz le dosseret, de sept aulnes (4,87 M.) de longueur et III 1/2 aulnes de largueur (2,43 M.). |
163. | Ung aultre tapis velu à mectre devant ung lict, de VI aulnes et I quart de longueur (4,34 M.) et III aulnes et III quars de largueur (2,61 M.). |
164. | Ung aultre tapis velu à mectre au pied de lict, de III aulnes et III quars de longueur (2,61 M.) et deux aulnes et ung quart de largeur (1,56 M.). |
165. | Ung tapis de velour rouge de tables, brodéz de fleurs de mesples et roses, de toille d'argent, à mectre sur une table, de IIII aulnes et demy quart de longueur (2,87 M.) et une aulne et demy de largeur (1,04 M.). |
166. | Ung semblable tapis à mectre sur ung buffet, de III aulnes de longueur (2,09 M.) et de deux aulnes et demy quart de largeur (1,48 M.). |
167. | Ung aultre tapis velu à mectre sur une table, de III aunes de longueur (2,09 M.) et une aulne et III quars de largeur (1,22 M.). |
La chambre dessus le conciergeGa naar voetnoot1).
168. | Encoires ung aultre tapis à mectre devant ung lict, de IIII 1/2 aulnes de longueur (3,13 M.) et deux aulnes et demy quart de largueur (1,48 M.). |
169. | Ung aultre tapis velu à mectre dessus ung buffet, de III aulnes et I quart de longueur (2,26 M.) et une aulne et III quars de largeur (1,22 M.). |
La IIIe. chambre dessus le galatasGa naar voetnoot1).
170. | Ung tapis de table de velour noir doubléz, de drap noir, contenant VI aulnes et III quars de longueur (4,69 M.) et deux aulnes et ung quart de largeur (1,56 M.). |
171. | Une pièche de velour noire, contenant six aulnes et III quars (4,69 M.). |
172. | Une aultre pièche de velour noir, de trois aulnes et demy quart (2,17 M.) de laquelle on a prins demye aulne et demy quart (0,43 M.) pour raccoustier ung dosseret. |
173. | Ung ciel pour mectre dessus le fond de baptesme, de toille d'or verde et de toille d'or rouge, avecq deux bandes de toille d'argent, broddéz de cantilles d'or, contenant III aulnes et ung quart de longueur (2,26 M.) et trois aulnes moings ung quart de largeur (0,91 M.). |
174. | Quatre tours servantz audict ciel semblables. |
175. | Ung tour de fenteGa naar voetnoot1) de toille d'or rouge, brodées à l'entour de toille d'or et d'argent avecq cordons d'or, où sont les armes de Nassau et JennetteGa naar voetnoot2). |
176. | Ung pavillon de toille d'argent frizé avecq deux gordines de caffa jaulne, blancq et rouge pour le bercheau. |
177. | Ung tapis de table de toille d'or, ayant IIII bandes et III aulnes et ung quart de longueur (2,26 M.). |
178. | Une couverture de toille d'or blanche figuréz, pour couvrir le bercheau, fourrée de fourruere blanche, semées d'armynes, contenant une aulne et demye de longueur (1,04 M.) et une aulne et une taille (±0,70 M.) de largeur. |
179. | Ung grand pavillon de satin cramosie rouge, doubléz de taffeta verd. |
180. | Ung accoustrement d'ung petit lict de camp de velour blancq figuréz avecq bendes de toille d'or incarnat. |
181. | Quatre gordines de damas blancq et rouge, tenant tout ensemble. |
182. | Ung pavillon de caffa rouge jaulne et blanck, la chapelle de toille d'or et d'argent. |
183. | Ung dosseret de toille d'or et de drap d'or figuréz. |
184. | Ung ciel de lict de camp de damas rouge, brodéz de toille d'or avecq cordons d'argent et franges de soye rouge, y ayant six gourdines et la couverture du lict de mesme, venant de Madame. |
185. | Ung doseret de deux bendes de velour noir, brodéz d'orenges et de jennettes et une bende de toille d'or traicté avecq franges et fillet d'or et de soye noire. |
186. | Deux accoustremens de lict de camp, de toille d'or frizés et toille d'argent brodéz, avecq des franges d'or et des bendes de toille d'or incarnat, brodéz avecq des cantilles, pour chascun lict trois ailles pour les pendre audevant des pilliers; de mesme chascun trois gordines de caffa blancq brodéz de fillet or et chascun trois pommettes ouvrées de fillet d'or et d'argent et de soye rouge. Encoires deux marchepiedz pour mectre devant lesdicts lictz de toille d'or et d'argent figuréz et deux doubles cielz de toille d'or et d'argent, appertenans ausdicts lictz avecq leurs rebatz et cincq longues gourdines, appertenans aux doubles cielz les trois rouges, jaulnes et blanches et les deux aultres seulement jaulne et rougez avecq ung bois de lict et quatre couschins du meismez. |
187. | Deux tapis de velour noire figuréz. |
188. | Une couverture de velour noir de lict. |
189. | Ung lict de camp de damas cramosie, avecq les rabatz tenans au ciel de lict, tous brodéz de toille d'or et d'argent avecq le tour d'embas, venant d'Espaigne et avecq trois gourdines de damas rouge. |
190. | Ung lict de velour verd avecq ung ciel et les rabatz, tenans ensemble et aussy ung rabat d'embas, et quatre gordines trois ailles pour pendre devant les pillers avecq franges et bordz d'or et de soye, appertenans audict lict. |
191. | Une table avecq ung tapis de velour verd avecq franges d'or. |
192. | Cincq chayeres les II haultes et trois bas, avecq une altre chayere dosière couverte de velour verde. |
193. | Quatre couchins de velour verdz appertenant ausdicts chayres. |
194. | Deux lictz de plumes avecq leurs deux chevetz et quatre matras de toille blanche. |
195. | Ung escran de bois garnyz de drap verd. |
196. | Deux couvertures de drap rouges pour pacqueter lesdicts lictz avecq quatre couvertures d'Espaigne blanches et deux aultres couvertures de drap rouge fin. |
197. | Une garnission de lict de sattin rouge cramosie et royé, avecq quatre gordines et tous ses appertenans d'icel- |
luy et deux couvertes d'Espaigne, l'une rouge et l'aultre blanche avecq ung matras gris et chevet de fustaine grise et les bous accomplys, pour Madamoiselle d'Orengez. | |
198. | Ung doseret de velour noir avecq les armes de Saxen et Hessen brodéz, avecq les cordons de velour noire pour le pendre. |
199. | Ung tapis de toille d'or, le fon verd figuréz avecq une bande de sattin cramosie alentour brodéz de toille d'or et de toille d'argent; la longueur est environ de IIII aulnes (2,78 M.) et III quars de largeur (0,52 M.). |
200. | Encoires deux tapis de table de drap verd, l'ung long de quatre aulnes et ung quart et demy (3,04 M.) et l'aultre de huyct aulnes et demy quart (5,65 M.). |
201. | Deux couchins de velour noire en la lictière avecq ung petit tapis velue. |
202. | Encoires deux bois de lictz de camp. |
203. | Quatre flaccons d'estaing. |
Nous, Guillaume, par la grâce de Dieu prince d'Oranges, conte de Nassau, chevalier de l'Ordere etc. ordonnons et commandons à ceulx de nostre conseil et chambre des comptes à Breda et à tous ceulx qu'il appertiendra, de descharger nostre concierge de nostre chasteau dudict Breda, Jacques Maubus, des vaisselles d'argent et aultres meubles qu'il a par nostre commandement et ordonnances délivréz ès mains de Henri Bavier, nostre varlet de chambre, à Dillembourch le treisiesme jour de may XVc. soixante sept, lesquelz sont icy devant inventoriséz et specifiéz le menuz chascun particulièrement et, en ayant icy embas ung acquict général dudict Henry Bavier, entendons que ainsy soit sans aulcune difficultéz ou contredictz, en tesmoing de quoy avons mis nostre nom cy dessoubz ledict treiziesme dudict may les an et jour que dessus.
Je, Henry Bavier, varlet de chambre de mondict seigneur, confesse par ceste avoir receu suyvant l'ordonnance de Son Excellence cy desus, les vaisselles tant d'or, d'argent dorréez et non dorées, ensemble tous les meubles inventorizés cy-devant, de Jacques Maubus, concierge de Son Excellence au chasteau de Breda en présence de Jehan Lorich, secrétaire, et Claude Hombruge, fourrier; de toutes lesquelles j'en promectz en rendre bon et léal compte
à tous ceux qu'il appertiendra et quant requis en feray.
Tesmoing ceste seingnées de mon seing accoustuméz cy mis ce treisiesme jour de may, XVe. soixante sept.
Signé: Guille. de Nassau.
S'ensuyvent encoire des pièches de tapisseries lesquelles sont esté oublyéz à mectre avecq les précédens par inventoire et sont lesdictes pièches touteffois délivrées audict temps ès mains de Herri Bavier, comme dessus, dont ledict concierge est aussy deschargée.
204. | Item encoire sept pièches de tapisseries venant de Bourgogne, noméez la riche tapisserie, remémorant le vieu et nouveau Testament, ouvré de filletz d'or et d'argent et de soye. |
205. | Item encoire une aultre pièches de tapisseries de l'histoire de St. Reynuuyt, venant de BuerenGa naar voetnoot1). |
(III)
Copie.
Estat et receul de toutte la vaisselle que le concierge de la maison et chasteau de Breda, Jacques Maubus, a donné et distribué depuis le premier de Jullet 1560 jusques le XXVIIIe. de novembre 1563 ensuyvant, tant de celles quy appertiennent à Monseigneur le Prince d'Orengez, que d'icelles appertenans à Madame la Princesse, sa compaigne moderne, et ce par l'ordonnance de leurs Excellences et leurs maistres d'hostelz, comme icy après sera declairé.
Premièrement.
206. | Item donné à Monsieur de BlondeauGa naar voetnoot1) le XXVIIIe. de janvier, XVc. soixante ung tasse d'argent dorée, pomsonnée avecq sa couverte, prins hors du buffet de France par commandement de Son Excellence. |
207. | Item donné à Jeorge van HollGa naar voetnoot2) le XXVIe. de febvrier XVc. soixante ung, une teste de mouton d'argent dorée, par commandement de sondict Excellence. |
208. | Item donné à madame de HoochstratenGa naar voetnoot3) de part de madame la Princesse au baptesme de son enffant 1e XXVe. jour du mois de janvier 1563 une grande couppe d'argent doréez avecq sa couverte, pesant XVIII marcques deux onces (4,279 K.G.), venant du buffet de madicte dame avecq armes dedans. |
209. | Item donné à Robbert Vos, varlet de chambre de Madame, le VIIe. de juing 1563 au baptissement de son enffant une couppe avecq sa couverte, sur laquelle estoit une imaige de HerodianneGa naar voetnoot1), tenant la teste de St. Jehan en sa main, pesante quatre marcques et quatorze esterlins (0,958 K.G.). |
210. | Item donné à maistre Jehan maistre joeueur, le XVIIIe. de juing XVc. soixante trois, au baptissement de son enffant, une couppette d'argent dorée avecq sa couverte, ayant dessus ladicte couverte les armories de Saxen, pesante ung marcq et six onces (0,41 K.G.). |
211. | Item donné à Monsieur Anthoin de MolGa naar voetnoot2) le XXIIIIe. de juing 1563 une double couppe d'argent dorée, pesante quatre marcques deux onces et demy (1,011 K.G.) - à raison que madicte dame avoit levé son enffant - prins du buffet de madicte dame avecq les armoiries de MilthausenGa naar voetnoot3). |
212. | Item donné le mesme jour à monsieur Philippe de van der MerreGa naar voetnoot4) une aultre double couppe d'argent dorée, de mesme fasson comme celle de dessus, pesante quatre marcques deux onces et quatre estrelins (1,002 K.G.), prins hors du buffet de madicte dame pour raison que dessus. |
213. | Item le mesme jour donné au concierge de nostre maison et chasteau de Breda une coupette d'argent do- |
rée venant du buffet de madicte dame, pesant ung marcq six onces à raisson que dessus (0,41 K.G.). | |
214. | Item le XXe. de may XVc. LXIII, estant Son Excellence à Middelbourg, donné à Monsieur de HerrentautGa naar voetnoot1), son hoste, par commandement de Son Excellence une couppe dorée avecq sa couverte, ayant les armoiries de Madame et venant du buffet de madicte dame, pesant trois marcques trois onces et demye (0,806 K.G.). |
215. | Item donné le VIIe. de novembre XVc. LXIII à Monsieur le secrétaire de PennantsGa naar voetnoot2) par commandement de Son Excellence, à raison de luy avoir levé son enffant, une couppe d'argent dorée, pesant trois marcques, trois onces, dix estrelins (0,806 K.G.), dont dessus ladicte couppe a esté faicte une couverte par Pietre RijckenGa naar voetnoot3) d'ung plat d'argent venant de la vasselle de madicte dame, pesant quatre marcques deux onches dix estrelins (1,011 K.G.), et poise ladicte couverte deux marcq IIII onces et deux estrelins (0,589 K.G.). |
216. | Item le XXe. de novembre XVc.LXIII délivré à Madame la Princesse une couppe avecq sa couverte, ayant les armoiries de MeydembourchGa naar voetnoot4) et au fond du piedt une panssée, pesant six marques quatre onces (1,524 K.G.), dont ladicte couppe at esté envoyé en Allemaigne par commandement de Son Excellence. |
217. | Item délivré à Monsieur le capitaine WiltperchGa naar voetnoot5) une couppe d'or, venant de Madame, laquelle n'avoit esté |
mis sur mon inventoire dont ledict capitaine l'a délivré à madicte dame à Breda de Ve. de septembre XVc.LXII. | |
218. | Item donné le Xe. de febvrier XVc.LXIIII au récepveur générael, Marcq de SteelandtGa naar voetnoot1) par commandement de Son Excellence une double couppe, ayant les armoiries de la ville de Milthaussen, pesant six marcq deux onces, trois estrelins (1,47 K.G.), à raison que Son Excellence avoit levé son enffant. |
Lesquelles prescriptes et avandictes vasselles donné et distribué par la concierge de nostredicte maison et chasteau de Breda, suyvant nos ordonnances et celles de nostre bien aymée compaigne et maistres d'hostelz, voullons et commandons estre déduyct et défalquée sur les inventoires qu'il nous en a donné seulles rapportant. Ceste signée de nostre nom et signé manuel icy mis le pénultiesme de décembre XVc.LXIII et signé embas: Guille. de Nassau et Anna de Saxen.
(IV)
Aultre Copie.
Plaise à l'Excellence de Monseigneur et Madame de descharger Jacques Maubus, concierge de la maison et chasteau de Breda, des parties des vasselles par luy donné et délivré par ordonnance de Madame.
219. | Premièrement madicte dame at ordonné audict |
concierge de la maison et chasteau de Breda de donner et délivrer à Madamoiselle Maschereel, femme de l'eschouteste d'Oisterhoult, une tasse d'argent dorée avecq sa couverture, prins hors du buffet de France, pesant ensemble trois marcques trois onces, cincq estrelins (0,799 K.G.), laquelle tasse a suyvant icelle ordonnance at esté délivré par ledict concierge le XXIIe. de juing XVc.LXIIII. | |
220. | Item ledict concierge a par ordonnance de madicte dame délivré ès mains de Son Excellence propre deux bassins pour laver, ayans les armes de Saxen au milieu et bordez dorées, pesant ensamble quatorze marcques (3,282 K.G.), dont lesdicts deux bassins sont esté délivréz à Pietre Rijcken, orphèvre, pour faire le cas de nuyct pour son Excellence le XIXe. d'aoust ao.XVc.LXIIII. |
221. | Item ledict concierge a semblablement encoires donné et délivré par ordonnance de madicte dame ès mains de Pietre Rijcken, orphèvre, demourant à Breda, ung plat d'argent du buffet de Son Excellence d'une sorte de vingt quatre, avecq les armes de Saxen, pesant cincq marcques deux onces (1,231 K.G.) et ce pour par icelluy orphèvre estre fonduz et employéz pour le cas de nuyct de Son Excellence. |
222. | Item ledict concierge a encoires donné et délivré à madicte dame une double couppe d'argent doré, serrans l'ung sur l'aultre, marquée du nom de Madame au fon en quatre lettres, pesant sept marques quatre onces (1,758 K.G.), laquelle dicte coupe a esté donné à Monsieur van der EyckenGa naar voetnoot1) et marcqué avecq les armes de Saxen le XXe. de novembre ao. XVc.LXIIII. |
223. | Item ledict concierge a encoires donné et délivré à madicte dame une double couppe d'argent doréez et boutonné avecq de médailles, pesant sept marcques six onces (1,817 K.G.), dont ladicte couppe at esté donné à |
Monsieur le doyen de BredaGa naar voetnoot1) le XXe. de novembre XVc.LXIIII. | |
224. | Item ledict concierge a encoires donné et délivré à madicte dame une couppe dorée avecq sa couverture, ayantz trois anneaux, pendant au costé de ladicte couppe, pesant quatre marcques trois onces et demy (1,038 K.G.), laquelle dicte couppe ceulx de Coloingne avoient faict présent à Son Excellence fut donné envoy le XVIIIe. de mars ao. XVc.LXVGa naar voetnoot2). |
225. | Item ledict concierge a donné et délivré à madicte dame une tasse dorée avecq sa couverture, prins hors du buffet de France, pesant troys marcques deux onces et six estrelins (0,771 K.G.) le XVIIIe. de mars ao.XVc.LXV. |
226. | Item ledict concierge a délivré et donné ès mains de Madame propre une double couppe pesant cincq marcques deux onces (1,231 K.G.) et estoit ladicte couppe marcqué avecq les armes de ClèvesGa naar voetnoot3) et avecq celles de Madame assçavoir avecq le nom de Son Excellence dont lesdictz ont estéz donné pour porter en Allemaigne par ung messagier de sondict Excellence nommé Michiel, le XVIe. du mois de juing ao. XVc.LXVI. |
227. | Item ledict concierge a donné et délivré à madicte dame une couppe d'argent dorée avecq sa couverture avecq testes de médaille et dessus la couverture ung ymaige de Lucretia, pesant ladicte couppe cincq marcques et trois onces (1,26 K.G.), dont ladicte coupe a esté prins hors du buffet de Madame que elle at apporté d'Allemaigne, et ladicte couppe a esté donné au docteur de Son Excellence en la ville d'AnversGa naar voetnoot4) par ledict concierge le XXVIIIe. de septembre ao. XVc.LXVI. |
Nous, Guillaume de Nassau, prince d'Orenges, conte de Nassau etc. et nostre compaigne, accordant et advoyant les susdictes parties délivrées par le concierge de nostre maison et chasteau de Breda, Jacques de Maubus, à l'ordonnance de Madame nostre compaigne, voullons, ordonnons et commandons lesdictes parties estre ostéez et cassées de l'inventoire de nostredicte concierge, seulement rapportant ceste signée de nostre nom et signé manuel cy mis le XVIIe. d'apvril ao. XVc.LXVII.
Signé embas: Anna de Saxen.
(V)
Copie.
Inventoire des pièches de vasselles dorées et non doréez que Godeffroy van HaestrechtGa naar voetnoot1), ayant à ce commission de Son Excellence, conffesse avoir receuz de Jacques de Maubus, concierge de la maison de sondict Excellence à Breda, dont il tient ledict concierge pour deschargée, tesmoingz son nom et seing manuel, mis cy dessoubz le XXVe. jour d'octobre l'an mil cincq cens soixante et sept.
228. | Deux croix d'argent servantes à la chapelle dont l'une est dorée en plussieurs lieux en laquelle est ung imaige du crucifix d'ung costé et d'aultre l'ymaige de Nostre Dame, venant de Bourgogne; l'aultre croix et crucifix non dorée, pesant six marcquez deux onces, ung estrelin (1,467 K.G.). |
229. | Deux chandelliers d'argent, pesant ensemble XII marcques V onces (2,85 K.G.). |
230. | Deux aultres chandelliers plus petitz avecques ymaiges des XII apostres alentour. |
231. | Une paix d'argent. |
232. | Une cheincture de Saincte Elizabeth, faicte à l'esguille et les bloucx d'argent et mailléz. |
233. | Deux chandelliers d'argent dorées, servant à la chappelle, venantz de Bourgoigne. |
234. | Ung bassin d'argent, aussy servant à la chappelle avecques deux ampulles d'argent. |
235. | Ung benoistier avecq son esperges, pesant cincq marcques XII 1/2 onces et VII 1/2 esterlins (1,55 K.G.), ayant du costé les armes de Nassau. |
236. | Deux calices d'argent dorée avecq les platines. |
237. | Ung aultre petit bénoistier, aussy d'argent avecquez son esperges. |
238. | Ung flaccon d'argent dorée rompue, venant du buffet de France. |
239. | Une couppette d'argent dorée avecq sa couverte. |
240. | Quatres ampulles. |
241. | Ung pot de pierre avecq sa couverte d'argent dorée avecq les armes de Monsieur de BuerenGa naar voetnoot1). |
242. | Une petite tablette, se serrant ensemble, d'argent dorée et par dedens la passion de nostre Seigneur taillé en bois bien subtilement. |
243. | Encoires une aultre petite coupette. |
244. | Une petite sonnette d'argent. |
245. | Une couppe de pourcelayne blanche, dont le pied et la couverte sont dorés, pesant deux marcquez, six onces (0,645 K.G.). |
246. | Ung aultre couppe de pourceleyne bleu, ayant le piedt d'argent dorée. |
247. | Ung grand pot de verre bleu figuré et coloré à la morisquez, dont le pied et les bendes alentour avecquez la couverte sont d'argent dorée, ayant les armes de CorbaronGa naar voetnoot2) sur la couverture et maillée. |
248. | Ung bassin, faict des cocquelles des perles, en- |
cachéz en l'argent dorée, avecq son esguière, dont le ventre est de cocquillez des perles, la bouche, la manche avecques le pied d'argent dorée. | |
249. | Ung grand romere de verre, dont la couverte est de fin or avecques les armes de feu monsieur de ColoingnezGa naar voetnoot1). |
250. | Quatre chandelliers d'argent, servantz sur table, venant de madame de BoulaereGa naar voetnoot2), pesantz ensemble quinze marcques quatre onces, dix estrelins (3,649 K.G.). |
251. | Ung bassin d'albastre, les bordes d'argent doréz, dessus les armes de Saxen et dedens garny de piereries semblables à grenades et turcquoyses. |
252. | Ung éguière servant audict bassin ung peu rompue, la moytié du ventre et le piedt d'argent dorée. |
253. | Une couppe, faicte d'ung oeuff d'austruche, reliée avecques bendes dorées, le piedt avecques les armes du Conte PalatinGa naar voetnoot3), et la couverte encaschée avecq ung ymaige tenant une ronde médaille. |
(VI)
Aultre inventoire des chayres que ledict concierge envoye à Dillembourch par ordonnance de Son Excellence, au mois de décembre XVc.LXVII, dont ledict concierge n'est encoires de sondict Excellence déchargée.
254. | Item premièrement quatre grandz chayres, garnies de velour noire. |
255. | Item deux aultres chayeres, garnies de velour incarnat. |
256. | Item une aultre chayre, garnye de velour cramosy avecq fringes d'or. |
257. | Item deux aultres chayres, garniez de toille d'or et d'argent et de velour verd bloddéeGa naar voetnoot1), avecq des fringes d'or et d'argent. |
258. | Item quatre aultres chayeres, garnies de toille d'or et d'argent broddéz, avecques de cantilles et fringes d'or et d'argent. |
259. | Item deux aultres chayeres, garniez de drap d'or et d'argent frizé et le bois doréez. |
260. | Item deux aultres chayres garnies de drappe d'or et d'argent frizée. |
261. | Item quatre aultres chayres, garnis de toille d'or et d'argent. |
262. | Item deux couchins de toille d'or et d'argent. |
263. | Item quatre aultres couchins de velour noire et deux de velour rouge. |
(VII)
Andere inventaris van lijnwayt, dat gesonden is aan mynen ghenadigen Heere tot Dillenborch, alzoe damastwerck, gebeeltwerck, als slaepellaeckens, hiernaer volgende, waeraff den voerschreven concierge oick noch nyet van Zyne Genade voirschreven in zynen inventaris ontslagen is.
264. | In den yersten twee damaste ammellaeckens van twee schotelenGa naar voetnoot2), met rooskens, daertoe twintich servietten. |
265. | Noch twee damaste ammelaeckens van derdalve schotele met lelyen ende croonen, daertoe XXI servietten. |
266. | Noch twee damaste ammelaeckens van twee schotelen, met der wijndruyff, daertoe dry XIIen. servietten. |
267. | Noch twee damaste ammellaeckens van één schottel, met lelyen ende croonen. |
268. | Noch één damast ammellaecken met lelyen. |
269. | Noch twee damaste buffetkens. |
270. | Noch vier douzynen min twee damaste servietten, dienende totten slaepdronck. |
Ander fijn Veneetsch werck.
271. | Item yersten twee ammellaecken van drye schotelen. |
272. | Noch vijff ammellaecken van twee schotelen. |
273. | Noch twee ammellaecken van anderhalff schotel, metten roosencrans, daertoe twee XIIen. servietten. |
274. | Noch drye XIIen. fyne Veneetsche servietten van diversche sorten. |
Andere ammellaeckens ende servietten van Veneets werck, daechgelijcx tot mijns genadigen Heeren taeffel dienende.
275. | In den yersten acht ammellaecken van vier schottelen. |
276. | Noch zess ammellaecken van drye groote schotelen. |
277. | Noch twintich ammellaecken van drye schotelen. |
278. | Noch zess ammellaecken van derdhalff schotelen. |
279. | Noch XXVIII ammellaecken van twee schotelen. |
280. | Noch XIIII ammellaeckens van één schotel, tot buffetten dienende. |
281. | Noch XXIII XIIen. servietten dienende totten voorgemelden ammellaeckens; al van denselven Veneetsch werck. |
Andere grover ammellaeckens dienende ter taeffelen van den [jou]Ga naar voetnoot1)ffrouwen, hoofmeester ende voor het commuyng.
282. | In den yersten zess ammellaecken van drye schotelen. |
283. | Noch zess ammellaecken van derdhalff schotel. |
284. | Noch elff ammellaeckens van twee schotelen. |
285. | Noch vier ammellaecken, wat grover, van II 1/2 schotel. |
286. | Noch acht ammellaecken van twee schotelen. |
287. | Noch IX ammellaecken van anderhalff schotel. |
288. | Noch III ammellaecken van eenen schotel. |
Slaepellaecken.
289. | In den yersten één paer fijn slaepellaeckens sonder naet. |
290. | Noch één paer fyne slaepelaecken van vier laeckens breette. |
291. | Noch vijff paer fyne slaepellaecken van drye laecken breet. |
292. | Noch drye paer fijn slapellaecken van II 1/2 laecken breedt. |
293. | Noch vijff paer fyne slaepellaeckens twee laeckens breedt. |
294. | Noch vier paer wat grover van twee laeckens breedt. |
295. | Noch neghen fijn spreylaeckens. |
296. | Noch XXX fyne oorfluynen met noch zess cleyn fyne oorfluynen. |
Ander slapellaeckens wat grover.
297. | In den yersten X paer slaepellaecken van twee breedte. |
298. | Noch XVI paer slaepellaeckenen van I 1/2 laecken breedte. |
299. | Noch XVI oorfluwynen. |
Andere ammellaeckenen ende slaepellaecken gecomen uuyt BourgoengienGa naar voetnoot1) van sulcker sorten als hiernaer volcht.
300. | Item in den yersten één damast ammellaecken met lelikens ende rooskens van één schotel. |
301. | Daertoe XIX servietten. |
302. | Noch twee dousijn fyne Veneetsche servietten met blau strepen. |
303. | Noch zess ammellaeckenen van vierdalff schotelen. |
304. | Noch twee ammellaeckenen van drye schotelen. |
305. | Noch X ammellaecken van twee schotelen. |
306. | Noch acht ammellaecken van één schotel. |
307. | Noch acht ammellaecken van anderhalff schotel. |
Slapellaecken.
308. | In den yersten één paer slaepellaecken van drye laken breedt. |
309. | Noch vier paer slapellaecken van derdalff laecken breedt. |
310. | Noch vier paer slaepellaecken van twee laecken breedt. |
311. | Noch één fijn hemde, gewrocht met goudt. |
Libvres aussy envoyés et pacquetéz en ung coffre de blancq bois.
312. | Item XLVIII livres avecq les armes de Son Excellence. |
313. | Item deux livres couvertz de velour noire. |
314. | Item une custode avecq petites ferrailles, doublée de velour noire par dedans. |
315. | Item encoire six livres avecque leurs couvertures tout doréez. |
316. | Item encoires XXVIII livres tant grandz que petitz. |
Ick Godefroy van Haestrecht, schouteth tot Breda, kenne dese voergaende perchelen ontfangen te hebben uuyt handen Jacques van Maubus, concierge etc. In kennis der waerheyt hebbe ick Godefroy voergenoemd dese jegenwoordige ondertekent den XIIen. January ao. XVc.LXVIII.
(VIII)
Copie.
Inventoire des meubles que Jacques de Maubus, concierge du chasteau et maison de Breda, envoye à Dillemborch pour Monseigneur, comme icy s'ensuyct, ce XIXe. Jour du mois de janvier XVc.LXVIII Liége, dont ledict concierge n'est encoire de Son Excellence en son inventoire deschargée.
Premièrement meubles, venant d'Allemaigne avecq Madame.
317. | Item quatre longues couchins de faulche drap d'or figuré. |
318. | Item encoire deux aultres couchins de toille d'or avecq de cuyre rouge. |
319. | Item encoire trois longues couchins de velour noire amandelée. |
320. | Item encoire ung couchin tapissée avecq les armes de Madame. |
321. | Item encoire deux tapites de tables avecq les armes de Madame. |
322. | Item encoire ung aultre tapit de tables de sayette verde figurée. |
323. | Item encoire noeuff estoffez de couchins de damas rouge, dont les deux sont à ung costé seulement de toille rouge. |
Aultres meubles de la maison de Breda et premièrement.
324. | Item ung garnission d'ung lict de camp de sattin |
cramosie avecq bandes de drap d'or et les gordines de caffa cramosy. | |
325. | Item deux couchins de velour rouge avecq une bende de toille d'or au mitan. |
326. | Item ung aultre garnission d'ung lict du camp de damas rouge et jaulne, les gordines de taffetas rouge. |
327. | Item ung aultre garnission d'ung lict de camp de velour blancq, figuré avecq bendes de toille d'or aussy figurée, les gordines de damas blancq et rouge. |
328. | Item ung aultre garnission d'ung lict de camp de damas rouge et blancq avecq bendettes de velour noire broddé, avecq des cordons d'or, les gordines de taffetas rouge et blancq venant de la maison de Bueren. |
329. | Item ung aultre garnission d'ung lict de camp de caffa noire et incarnat, les gordines du mesme et la couverte du mesme, contrepoincté avecq de soye incarnate, venant de la maison de Bueren. |
330. | Item ung aultre garnission d'ung lict de camp de sattin verdt et les gordines de taffetas verdt. |
331. | Item ung aultre garnission d'ung lict du camp de damas verde et les gordines du mesmez. |
332. | Item encoire ung aultre garnission d'ung lict du camp de sattin jaulne broddé avecq de velour noire et les gordines de caffa jaulne et noire fort usée. |
333. | Item encoire ung aultre garnission d'ung lict du camp de damas blancq avecquez de bendes de velour violet semée avecq lettres et anges de toille d'or, les gordines de taffetas blancq et violet. |
334. | Item encoire deux couchins de velour blancq et violet aussy semée de lettres et anges de toille d'or. |
335. | Item ung aultre garnission d'ung lict du camp de damas blancq et violet, les gordines de taffetas blancq. |
336. | Item encoire ung pavillon d'une selle perchée de damas blancq broddée avecq une bande de velour rouge. |
337. | Item encoire ung aultre pavillon d'une selle perchée de taffetas bleu et rouge. |
338. | Item encoire six couvertes de toille contrepoinctée pour mectre dessus les lictz. |
339. | Item encoire ung aultre pavillon d'une selle perchée de taffetas tannert griz et jaulne. |
340. | Item encore une couverte d'une selle perchée de velour rouge. |
341. | Item encoire deux tapits de tables de velour broddé de diverses couleurs. |
342. | Item encoire six couchins de velour verdt avecq plussieurs petitz fleurs de diverses couleurs. |
343. | Item encoire deux couchins de toille d'or rouge. |
344. | Item encoire une longue pièchette de tapisserie avecq noeuff armories de Nassau et de CatzenelnpogeGa naar voetnoot1), servant pour faire de couchins. |
345. | Item encoire douse aultres pièchettes de tapisseries avecques des testes de lyon, aussy servant pour faire de couchins. |
346. | Item encoire deux petitz pièchettes de tapisseries avecq de roses, servant aussy pour faire de couchins. |
Tapisseries envoiéz audict ColoingneGa naar voetnoot2).
347. | Item quatorze pièches de tapisseries de damas griz tannert et jaulne, avecq ung aultre petite pièche pour pendre devant la cheminée et encoires cincq aultres pièches de tapisseries de damas rouge, bandé de toille d'or, pacquetéz le tout ensemble dedans une pièche de tapisserie de la fontaine. |
348. | Item encoire dix pièches de verdure et trois aultres pièches de diverses sortes, le tout pacquetés dedens une pièche de tapisserie de la fontaine. |
349. | Item encoire ung aultre pacquet de quatre pièches |
de tapisserie de la fonteyne et trois aultres pièches avecquez de granz visaiges et encoire trois aultres pièches avecquez de personnaiges; item encoire quatre aultres pièches de grandez femmesGa naar voetnoot1) et ung aultre pièche de verdure, le tout pacquetés dedens une pièche de la fontaine. | |
350. | Item encoire ung aultre pacquet de cincq couvertures de toille blanche contrepoinctée et six couvertes d'Espaigne, assçavoir deux rouges et quatre blanches et encoire quatre couvertures de drap rouge et ung dosseret de velour griz semée avecq des oyseaux, avecq aultres deux pièches de tapisseries, assçavoir l'une avecq des personnaiges et l'aultre avecq les armes de Bergues, le tout pacquetés dedans une pièche de tapisserie de la fontaine. |
351. | Item encoire ung aultre pacquet de tapisserye de vingt pièches qui ont pendue en la salette dessus le boulwercq. |
352. | Item encoire ung aultre pacquet de douze pièches qui ont pendue à la garderobe de Son Excellence et de Madame. |
353. | Item encoire ung aultre pacquet de cincq pièches de tapisseries assçavoir les grandz hommesGa naar voetnoot2) et encoire XII aultres pièches de tapisseries velue, le tout pacquetetz dedens une pièche de tapisserie de verdure et en ung aultre pièche de la fontaine. |
- voetnoot1)
- Rachfahl, Wilhelm von Oranien, II, S. 886.
- voetnoot1)
- Roest van Limburg, Het Kasteel van Breda, bldz. 50 vlg.; Jan Kalf, De Monumenten in de voormalige Baronie van Breda, bldz. 27 vlg.
- voetnoot2)
- Dit blijkt o.a. uit het deel van den inventaris, dat begint op bldz. 253.
- voetnoot1)
- Herzoglich Nassauisches Hausarchiv, No. 2062.
Dönges, Wilhelm von Oranien und Nassau Dillenburg, S. 163, vermeldt, dat deze lijsten sinds 1899 in het groothertogelijk huisarchief te Biebrich bewaard worden. Onlangs is echter het Biebrichsche kasteel aan den Pruisischen staat verkocht en is het archief te Wiesbaden in dépôt gekomen.
- voetnoot2)
- De beschrijving van de vele borden, schalen, enz. is echter meestal niet van dien aard, dat men de voorwerpen als dezelfde herkent. Alleen waar dit met vrij groote zekerheid viel vast te stellen is het aangegeven.
- voetnoot1)
- Voor de berekening hiervan gebruikte ik, op aanraden van dr. S.J. Fockema Andreae, J.H. van Swinden, Vergelijkingstafels (Amsterdam, Den Hengst, 1809), waarvan in de handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek een exemplaar voorkomt met opgave van de in de verschillende steden in ons land gebruikte gewichten. Te Breda was dit het Keulsche pond van 0,46892 K.G.
Een halve gram of daarboven rondde ik tot grammen af.
- voetnoot2)
- De Brabantsche el meet ± 0,695 M.
- voetnoot3)
- Hans Kruse, Wilhelm von Oranien und Anna von Sachsen (Wiesbaden, 1934), S. 135.
- voetnoot1)
- De teekeningen, op dat bureau gemaakt voor de hiervoor genoemde uitgave van dr. Kalf, bleken tot dit doel niet geschikt; de aanwijzingen in den inventaris waren te weinig, en zoo kon dr. Kalf eerst de teekening laten maken, nadat dr. S.W.A. Drossaers een door haar bewerkten ongepubliceerden inventaris van het kasteel van 1598 uit het Gemeente-Archief te Breda met groote welwillendheid ter beschikking had gesteld. Deze inventaris vermeldt alle vertrekken.
- voetnoot2)
- Dit zijn uitsluitend inventarissen van schilderijen.
- voetnoot1)
- S.A. Dresden, Locat 9941: ‘Abschriften von frauen Annen gebornen hertzogin zu Sachssen, princesin zu Uranien, uffgerichtenn ehestiefftung..., welche abschriften nach Ihrer F.G. zu Dresden erfolgtten absterben inn derselben vorlassenschafft befunden worden... 1577’.
- voetnoot2)
- Jacques de Maubus, stamt uit een geslacht, dat vele diensten aan de Nassauers bewezen had en nog bewijzen zou. Aan het hof van den Prins waren, behalve Jacques, nog twee andere leden van deze familie in functie: de raad Hugues en zijn zoon Georges.
Het ambt van concierge ‘du château et de la maison’ werd aldus beloond: ‘quarante deux livres, ung accoustrement de dix huict livres pour louaige d'une servante ou meschyne, dix livres et huyct solz par jour pour les despens de bouche de luy, sa femme et ladicte servante, quant ils n'ont point bouché en court’. (Doorgehaald omdat het bedrag niet is uitbetaald; rekening van Marcq van Steelandt van de geconfisceerde goederen van den Prins in de collectie Rekeningen, berustende in het Archief van de Rekenkamer in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, fo. 80 vo.; zie ook bldz. 247, n. 1.)
- voetnoot3)
- De Prins had een uitgebreide secretarie. Omstreeks 1560 zijn, behalve Johan Lorich, van zijn Duitsche secretarissen ook nog bekend Wilhelm Knüttel, een familiestuk van Nassau-Dillenburg, en Gerlach Herbst. Als secretaris voor de Fransche correspondentie is in dezen tijd alleen bekend Jehan de Pennants, hoewel de Prins ook voor zijn correspondentie in deze taal wel meer menschen in dienst zal hebben gehad.
- voetnoot1)
- De nummering is van mij.
- voetnoot2)
- Deze beker komt ook voor Oud-Holland 1899, bldz. 19 (fo. 11 vo.), dus hij werd verpand, maar dat hij toen niet versmolten is, blijkt uit lijsten van door den Prins in 1573 verpande goederen (K.H.A., no. 2159), waarin hij opnieuw voorkomt.
- voetnoot3)
- O.c., bldz. 20 (fo. 13). Zie eveneens no. 83.
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk dezelfde genoemd o.c. bldz. 19 (fo. 11 vo.), waar ze samen ‘XIX marckh VIII lotth’ wegen, d.i. ± 4,572 K.G.
- voetnoot2)
- Het gewicht is niet ingevuld.
- voetnoot3)
- Anna van Egmond, prinses van Oranje, geb. gravin van Buren, 's Prinsen eerste vrouw (1533-1558).
- voetnoot4)
- Maria, prinses van Oranje (1553-1616), veel later (1595) gemalin van Philips, graaf van Hohenlohe-Langenburg.
- voetnoot5)
- Misschien dezelfde als o.c., bldz. 19 (fo. 12), waar hun gewicht samen is ‘8 marck’, d.i. 1,876 K.G. Zij worden daar betiteld als ‘alte kleine Schalen’.
- voetnoot1)
- Misschien dezelfde als o.c., bldz. 21 (fo. 16), waar zij beschreven worden als ‘hoher silberer Schalen, zum Confect und obs, weigen zusammen XLIII marck’ (10,082 K.G.).
- voetnoot2)
- Misschien de ‘Silbern feur oder Gluttpffan’, die ‘VI½ marck’ woog of 1,524 K.G. (o.c., bldz. 21 (fo. 16 vo.)).
- voetnoot3)
- Dit zal wel zijn Louis, die sommelier of bottelier van den Prins was.
- voetnoot4)
- In de stadsrekening van Antwerpen is over deze schenking niets te vinden.
- voetnoot5)
- Het gewicht is niet ingevuld.
- voetnoot1)
- Zij wogen te zamen ‘XLVI marck’ of 10,785 K.G. (o.c., bldz. 19, (fo. 12 vo.)).
Deze bekers zijn den Prins waarschijnlijk geschonken door Jacobus van der Meren, den laatsten abt van het Cistersienser klooster van St. Bernard aan de Schelde bij Hermixem, niet ver van Antwerpen. Hij stierf den 17den November 1559; de abtswaardigheid werd daarna vereenigd met die van bisschop van Antwerpen.
Het klooster, gesticht in 1241 en opgeheven in 1796, bestaat nog, doch wordt voor andere doeleinden gebruikt.
- voetnoot2)
- Niet alleen met den abt Arnold Streyters, die Oranje's twee oudste kinderen had gedoopt, ook met de kloosterlingen van de Norbertijner abdij Tongerloo onderhield de Prins goede betrekkingen. Het rijke klooster zocht wederkeerig zijn gunst in de moeilijke positie, waarin het sinds 1559 verkeerde, ook toen Arnold Streyters geen abt meer was († 1560).
Toen de Prins na zijn huwelijk met Anna van Saksen zijn intocht deed binnen Breda, en vele steden en vorsten hem een geschenk vereerden, wilde Tongerloo niet achter blijven: de abdij stuurde zes vette schapen naar Breda.
's Prinsen raad, Steven van den Berg, blijkbaar niet gevoelig voor zooveel landelijke vriendelijkheid, stuurde ze terug met de boodschap, dat dit geschenk zulk een vorst onwaardig was.
De kloosterlingen beraadslaagden na dit bericht; het resultaat was, dat Petrus Scheelen van Hasselt en Adriaan Boutzelaer, secretarissen van den abt, met Gerardus Creyt, pastoor te Alphen, naar Antwerpen werden gezonden en daar kochten in bijzijn van Egidius van den Boogaerde, den rijksontvanger te Antwerpen, en Paulus Robijns, zilversmid aldaar, en vele anderen ‘eenen cop’, ‘iuste magnitudinis, ex argento, deauratum, cum sculptura artifica’, die woog ‘XVI marck VII onssen (3,956 K.G.)’, voor 385 Rijnsgulden 15 stuivers, en een ‘schael’, (‘unam patulam cum coopertorio’), ‘sculpturis bene ornatam argenteam bene sculptam et deauratam’, wegende ‘VIII marck VI onssen XV engelsen (2,073 K.G.)’, voor 232 Rijnsgulden 14½ stuiver.
Den 12den October werden deze geschenken den Prins aangeboden; hij weigerde echter ze aan te nemen, doch verzocht dit zilverwerk voor hem te bewaren tot later, wanneer hij het meer noodig mocht hebben. Petrus Scheelen zelf noteert dat de kostbaarheden naar de abdij terug kwamen (Abdij Tongerloo, Register A V, 9, fo. 168 vlg.; vgl. A. Erens, Tongerloo en 's Hertogenbosch, bldz. 182 vlg.).
Uit dezen inventaris blijkt, dat de Prins de schalen, misschien na herhaald aanbod, toch aanvaard heeft.
- voetnoot1)
- Magdalena, gravin van Nieuwenaar en Meurs, geb. gravin van Nassau, een dochter uit het eerste huwelijk van Willem den Oude, dus een stiefzuster van den Prins (1522-1567).
- voetnoot2)
- Oud-Holland 1899, bldz. 19 (fo. 12 vo.), vermeldt deze schaal eveneens. Hij woog ‘XIV½ marckh’ of 3,4 K.G.
- voetnoot3)
- Aemilia van Brederode, geb. gravin van Nieuwenaar.
- voetnoot4)
- In de Wiesbadensche lijsten worden twee van deze schalen vermeld, waarvan de poppetjes afgebroken zijn. Ze wogen tezamen nog ‘XXX½ marckh’, of 7,151 K.G. (o.c., bldz. 20, fo. 13).
- voetnoot5)
- De stad Breda wilde Anna van Saksen huldigen bij haar aankomst in deze landen. In de stadsrekening van 1561 wordt een post gevonden, waarbij Adam van den Keessel en Jan Aertsen van Vairtbosch door den magistraat naar Antwerpen werden gezonden om ‘te copen enigh costelijck juweel’. Zij slaagden; na drie dagen en met voorlichting van den Antwerpschen goudsmid Herman van Mechelen (die 5 Rijnsgulden 5 st. voor de moeite ontving) kochten zij den 15den Augustus van Adam Clermont, koopman te Antwerpen, ‘twee costelijcke silvere vergulde stoopen’, die samen wogen ‘hondert marck twee onschen ende zes engelschen (23,513 K.G.), elcke onsche voor drye Rijnsgulden 6 st.’. De stoopen werden in een mand met ‘boomwolle’ gepakt en door Peter van der Hagen (door Herman van Mechelen hiervoor gehuurd) voor 30 st. naar Breda gebracht, waar de geschenken Anna van Saksen den dag na haar blijde inkomste overhandigd werden. De Bredasche goudsmid Peter Rijckouts maakte voor de stoopen elk een schildje met het wapen van Breda.
Om de som van 2647 Rijnsguldens en 11 stuivers te kunnen betalen werd den 15den Augustus een leening gesloten met de abdij Tongerloo van 3000 Carolusguldens. Mr. Peter Scheelen van Hasselt, secretaris van den abt, was bij de tot standkoming dezer leening zòò behulpzaam geweest, dat de stad hem ook een geschenk aanbood: ‘een silveren schale, wegende thien unchen (0,293 K.G.)’.
De stad Breda heeft onder haar hartelijkheid wel gezucht: eerst in 1630 werd de schuld aan de Tongerloosche abdij afbetaald (G.A. Breda, Stadsrekening 1561, fol. 150 vlg.).
- voetnoot1)
- Zij wogen tezamen ‘XI½ marckh’ of ± 2,696 K.G. (o.c., bldz. 20, (fo. 14 vo.)) Daar de moeder van Anna van Saksen een Hessische prinses was, is het niet te verbazen, dat het vaatwerk ook Hessische wapens vertoonde.
- voetnoot1)
- Misschien is deze beker dezelfde als o.c., bldz. 19 (fo. 12): ‘Schilt und helm, darin Reder, weigt XIII marckh (2,345 K.G.)’.
- voetnoot2)
- Deze beker komt ook voor o.c., bldz. 19 (fo. 11 vo.), waar hij ‘VII marck’, 1,641 K.G., weegt.
- voetnoot1)
- Camas = chamois?, dan is dit dezelfde beker als het ‘bierkendlein’ (o.c., bldz. 19, fo. 12)), dat 4 mark 16 lot of 1,084 K.G. woog.
- voetnoot2)
- Julius Pflug, de laatste bisschop van Naumburg (1542-1564). De kop is waarschijnlijk dezelfde als die in de Wiesbadensche lijsten (o.c., bldz. 20, (fo. 13)).
- voetnoot3)
- De latere Keizer Maximiliaan II, een Habsburger.
- voetnoot1)
- Tot 1565 was deze Vlaamsche heerlijkheid in Oranje's bezit.
- voetnoot2)
- Waarschijnlijk dezelfde als o.c., bldz. 20 (fo. 14): ‘Silbere tortziers oder grosse Windt licht leuchtter’.
- voetnoot3)
- Waarschijnlijk hetzelfde als: ‘das silberin schreibzeug’, (o.c., bldz. 20, (fo. 14)).
- voetnoot4)
- o.c., bldz. 20 (fo. 13), komen er twee stel voor, evenals in dezen inventaris (zie ons no. 9).
- voetnoot5)
- In de Wiesbadensche lijsten (o.c., bldz. 19, (fo. 11 vo.)) worden twee bekers, ‘mit den S’, van ongeveer hetzelfde gewicht genoemd. Naar de beteekenis der letters kan slechts gegist worden.
- voetnoot1)
- Niet ingevuld.
- voetnoot2)
- Onny = uni.
- voetnoot3)
- Namelijk: de la Toison d'or, dus de Vliesketen.
- voetnoot1)
- Bldz. 221, F1.
- voetnoot1)
- Bldz. 221, F2.
- voetnoot2)
- Bldz. 220, D.
- voetnoot3)
- Bldz. 221, E1.
- voetnoot1)
- Bldz. 220, A.
- voetnoot2)
- Ook in de Wiesbadensche lijsten (o.c., bldz. 27, (fo. 28 vo.)); daar worden zij genoemd ‘Piscaria oder Vischerie’, en blijkt het, dat deze 10 stukken haast alle 6 bij 11 el of 4,20 M. bij 7,60 M. waren.
- voetnoot3)
- Bldz. 220, B.
- voetnoot4)
- In de Wiesbadensche lijsten komen voor ‘Tapa. von Nassau’ (c.o., bldz. 27, (fo. 29)), 8 stuks van 5 bij 8 el (4,17 M.-5,56 M.).
Toen Hendrik III, graaf van Nassau, het kasteel van Breda liet verbouwen en inrichten, bestelde hij, waarschijnlijk bij het tapijtwerkersatelier Pannemaker te Brussel, tapijten, die de graven en gravinnen van Nassau voorstelden, en waarvoor Barend van Orley de patronen had ontworpen.
Roest van Limburg zegt een paar maal (Vier cartons van Barend van Orley, Onze kunst 19042, bldz. 10; Het Kasteel van Breda (1904), bldz. 43; maar nièt in zijn vier jaar later uitgekomen Een Spaansche Gravin van Nassau, bldz. 40), dat deze ontwerpen door den dood van graaf Hendrik wel niet ineens uitgevoerd zullen zijn, doch noemt nergens de Wiesbadensche lijsten.
Het is nu de vraag of èn ons no. 133, èn de genoemde in de Wiesbadensche lijsten (Oud-Holland 1899, bldz. 27, fo. 29) èn de tapisserieën, aangetroffen in een inventaris uit het archief van den Nassauschen Domeinraad, die de meubelen van het Stadhouderlijk Kwartier met het Speelhuis en het huis in het Noordeinde in 1634 beschrijft (Oud-Holland 1930, bldz. 263-267 en 269), dezelfde zijn, de beroemde tapisserieën dus, gemaakt naar de kartons van Van Orley, waarvan er nog vier te München en één te Rennes zijn bewaard. (Zie voor de afbeeldingen Onze Kunst 19042 en Oud-Holland 1930, t.a.p.) Deze kartons worden door Carel van Mander in zijn schildersboek (1604, bldz. 211) besproken: ‘Daer zijn oock cortelinghe in Hollandt in Den Haghe gebracht bij Zijn Excellentie graaf Maurus sesthien stucken geschilderde tapijt-patroonen, die van Bernardt seer wel en constigh zijn gehandelt: op elck deser comt een man oft vrouw te peerde groot als 't leven, wesende het gheslacht en afcomst van het Huys van Nassouwe nae 't leven... Dese patroonen, by dat de datum uytwijst, souden nu schier ontrent de hondert jaren oudt wesen’....
Zijn de genoemde tapisserieën dezelfde, dan zijn Barend van Orley's kartons reeds vóór 1567 ten uitvoer gebracht.
- voetnoot1)
- Bldz. 220, C.
- voetnoot1)
- Bldz. 220, D.
- voetnoot2)
- Bldz. 220, E.
- voetnoot3)
- O.c., bldz. 25, (fo. 25) worden zeven groote stukken vermeld met de geschiedenis van Bacchus, echter zonder maten.
- voetnoot4)
- Bldz. 220, F.
- voetnoot1)
- Zie bldz. 221.
- voetnoot1)
- Zie bldz. 221.
- voetnoot1)
- Verschrijving voor tente?
- voetnoot2)
- Voor Zenete, waarvan Mencia de Mendoza, derde vrouw van Hendrik III, graaf van Nassau, markiezin was. Toen zij trouwden stelde het hoofd van de familie de Mendoza den eisch, dat Hendrik dit wapen en dezen titel den voorrang zou geven boven zijn Nassausche. De moeilijkheden hierover waren zòò groot, dat het huwelijk er drie dagen door vertraagd werd. Karel V bemiddelde en het resultaat was, dat Hendrik in Spanje Zenete zou laten voorafgaan, daarbuiten echter Nassau (Roest van Limburg, Een Spaansche gravin van Nassau, bldz. 18).
- voetnoot1)
- In den inventaris van het kasteel van Breda in 1619 werd van ‘de groote saal’ aangeteekend: ‘Item een camer van tapisseryen van 't schip van Sinte Reynuyt, houdende oock seven stucken ende lanck te samen de nombre van 402 ellen ende een quaert (279,56 M.)’, (Taxandria 1924, bldz. 67). Misschien zijn dit dezelfde tapisserieën.
Sinte Reinuut is een heilige, wiens naam niet in de kalender staat: hij is de patroon van de drinkebroers en de doorbrengers (reyn ute - schoon leeg). Zijn naam komt in de 16de eeuw in allerlei zegswijzen voor, o.a. ‘in de schuijt van Sint Reynuut varen’ (Verwijs en Verdam, Middel Nederlandsch Woordenboek).
Een merkwaardige illustratie van ‘'t Schip van St. Reynuut’ of van ‘'t quaede regiment’ maakte een onbekend gebleven meester; het Prentenkabinet in Amsterdam heeft hiervan een exemplaar (W. Nijhoff, Nederlandsche Houtsneden, pl. 13-20; zie ook pl. 164).
- voetnoot1)
- Misschien dezelfde als ‘Capitaine Blondeau’ (Henne, Histoire du règne de Charles-Quint en Belgique X, p. 26).
- voetnoot2)
- George van Holl was een Duitsch legeraanvoerder, kolonel in dienst van Philips II. Tusschen hem en den Prins bestonden reeds lang vriendschappelijke betrekkingen; zij waren wapenbroeders in den oorlog geweest. In Januari 1561, toen Oranje naar de hand van Anna van Saksen dong en naar Duitschland reisde, werd hij op verschillende bezittingen van George van Holl gastvrij onthaald, waarvoor de Prins hem dank zei, en hem blijkbaar ook deze stoffelijke hulde aanbood (Japikse, Correspondentie van Willem den Eerste, bldz. 224).
- voetnoot3)
- Eleonora de Lalaing, gravin van Hoogstraten geb. de Montmorency.
- voetnoot1)
- Salome.
- voetnoot2)
- Een edelman in dienst van den Prins en stadhouder van de leenen van Brabant; hij onderteekende ook het Verbond der Edelen in 1566.
- voetnoot3)
- Mittelhausen in Saksen.
- voetnoot4)
- Philips van der Meeren, heer van Saventhem en Sterrebeeke, stadhouder van de leenen in Brabant en edelman in 's Prinsen gevolg, was ook verwant aan de Nassauers. Hij bleef den Prins trouw; nadat hij het Verbond der Edelen geteekend had, werd hij één van de gevolmachtigden om het verdrag met de landvoogden te sluiten.
Hij kreeg van den Prins een jaargeld voor zijn leven van 200 pond, dat, toen hij buitenslands ging, niet uitbetaald werd (Rekening Marcq van Steelandt, fol. 73 vo.).
- voetnoot1)
- Jacques van Heerenthout; bij een commissie van den Prins van 12 Oct. 1562 blijkt hij één van 's Prinsen vertegenwoordigers in de Staten van Zeeland te zijn geweest (Gedenkboek: Prins Willem van Oranje, 1533-1933, bldz. 111).
- voetnoot2)
- Zie bldz. 222, n. 3.
- voetnoot3)
- 's Prinsen goudsmid in Breda (zie no. 221).
- voetnoot4)
- Maagdenburg.
- voetnoot5)
- Heinrich von Wiltberg een hofmeester van den Prins en ook dikwijls ‘capitain’ van Breda genoemd. Oranje had meer hofmeesters; in 1556 komt ook Godefroy van Erpt, heer van Warenborg, door Wiltperch genoemd ‘mon compagnon’, in deze functie voor. (Japikse, o.c., bldz. 183). Von Wiltperg was een Duitsche jonker, die eveneens Nassau-Dillenburg diensten bewees. Vrijwillig volgde hij, als gouverneur, Philips Willem naar Spanje (P.J.T. Vermeulen in De Katholiek 116, bldz. 94).
- voetnoot1)
- In deze qualiteit maakte hij de ‘Compte générael... de la recepte qu'il at eu tant au proufict de Sa Maté. en vertu de confiscation que au profict de l'Excellence de Monseigneur le prince d'Oranges en vertu de la pacification de Gand, accordée le XIième. jour de novembre de l'an mil V cens soiante seize pour Sa Maté.’ (Zie ook bldz. 222, n. 2). Hierin zijn tal van bijzonderheden over de Bredasche hofhouding onder Hendrik III, René van Châlon en prins Willem te vinden.
- voetnoot1)
- Josse van der Eycken, genaamd Meerloo, ‘premier gentilhomme de la chambre du prince d'Orange à Bruxelles’ kreeg 21 Mei 1559 een erfelijke rente van 100 Rijnsche guldens van den Prins, omdat hij hem in Juli 1558 1600 guldens had geleend (Rekening Marcq van Steelandt, fo. 64 vo.; ook K.H.A., no. 2147, ‘Etats Mensuels’, d.z. maandstaten van 's Prinsen uitgaven in huis, hof en stallen, hoofdzakelijk in 1553/4).
- voetnoot1)
- Balthazar Masschereel.
- voetnoot2)
- In het archief der stad Keulen is over dit geschenk niets te vinden.
- voetnoot3)
- De hertogen van Gulik-Kleef waren niet alleen geparenteerd met Nassau, maar er bestonden tusschen den Prins en hertog Willem ook vriendschappelijke relaties; geen wonder, dat er dus een beker met het Kleefsche wapen onder het vaatwerk voorkomt.
- voetnoot4)
- Maître Segher Coblegus of Segers Coebeliers, was geboortig uit Breda en wordt genoemd hoofd der doctoren te Antwerpen. Hij ontving per jaar van den Prins 125 pond, die echter door gebrek aan geld niet werden uitbetaald (Rekening Marcq van Steelandt, fol. 67). In 1567 komt hij voor op de lijst van verdachten te Antwerpen (Mertens en Torffs, Geschiedenis van Antwerpen IV, bldz. 618).
- voetnoot1)
- Govert van Haestrecht, heer van Druynen, schout van Breda.
- voetnoot1)
- Philips Willem, graaf van Buren, de oudste zoon van den Prins en het tweede kind uit zijn huwelijk met Anna van Egmond, gravin van Buren.
- voetnoot2)
- Claude Bouton, heer van Corbaron, was één van 's Prinsen voogden door den Keizer op voorstel van Willem den Oude als zoodanig benoemd, toen de elfjarige Prins, als erfgenaam van René van Châlon, de Nederlandsche bezittingen aanvaardde.
- voetnoot1)
- Frederik IV van Wied.
- voetnoot2)
- Maria van Bouchout, vrouwe van Boulaer, Beverweert en Odijck, was van moeder's zijde grootmoeder van Anna van Egmond.
- voetnoot3)
- Frederik III, keurvorst van de Palts.
- voetnoot1)
- Verschrijving voor broddée.
- voetnoot2)
- In dit gedeelte van den inventaris vindt men twee maten: voor de tafellakens ‘schotels’ of ‘schotelen’, voor de beddelakens ‘laecken’; geen van beide zijn tot Meters herleid; de woorden zijn, in deze beteekenis gebruikt, onbekend. De autoriteiten op 't gebied van textiel, aan wie ik er naar vroeg, konden mij niet helpen, en ook de redactie van het groote Woordenboek der Nederlandsche Taal kende de woorden zóó gebruikt niet.
- voetnoot1)
- Hier is het papier beschadigd.
- voetnoot1)
- De Prins had vele bezittingen in Bourgondië liggen (zie Rachfahl, Wilhelm von Oranien, I, S. 206 ff.).
- voetnoot1)
- Katzenelnbogen was een graafschap tusschen Rijn en Lahn, waarvan de laatste graaf in 1479 stierf. Tusschen Nassau-Dillenburg en Hessen, beide geparenteerd aan dat gravenhuis, ontbrandde de Katzenelnbogische Erbfolgestreit, die geduurd heeft tot 1557. De beslissing viel uit ten voordeele van Willem den Oude, bijgestaan door den Prins. Maar Hessen kreeg Katzenelnbogen. De Nassauers mochten den titel van graven van Katzenelnbogen blijven voeren, wat de Prins dan ook deed.
- voetnoot2)
- De Prins vluchtte voor Alva met zijn vrouw en kinderen naar Dillenburg. Hier, evenmin als in Breda, kon Anna rust vinden. Zij begon, terwijl de Prins zijn bevrijdingsplannen beraamde, rond te zwerven; ook te Keulen hield zij zich in 1568 op (Böttiger, Wilhelms von Oranien Ehe mit Anna von Sacksen, in Raumer's Historisches Taschenbuch, Leipzig 1836, S. 126).
- voetnoot1)
- ‘Grandes femmes’ of ‘prouesses’ waren een geliefd onderwerp voor tapisserieën; als tegenhangers ‘grands hommes’ of ‘preux’ (zie no. 353). De laatsten waren zekerder grootheden dan de eersten. Men kan gewoonlijk als de negen preux vinden: Josua, David, Judas Maccabaeus, Hector, Alexander, Caesar, Arthur, Karel de Groote, Godfried van Bouillon, en eventueel als tiende Bertrand du Guesclin. Als prouesses komen voor: Judith, Debora, Suzanna, en ook Semiramis, Hippolyta en Jeanne d'Arc naast veel minder bekende mythologische figuren.
- voetnoot2)
- Zie de vorige noot.