Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 51
(1930)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Brief van Christoffel Bernard van Galen aan Paus Clemens IX over de door de katholieke mogendheden te volgen politiek in het voorjaar van 1668,
| |
[pagina 132]
| |
Chigi geprotesteerd tegen den afstand der Vereenigde Provinciën aan de ketters, omdat dit slechts kon geschieden tot groote schade voor de katholieke bevolking en tot groote afbreuk van het geloof en den pauselijken StoelGa naar voetnoot1). Zoo de Republiek nu wederom van de moeilijkheden, waarin Spanje zich tengevolge van den Devolutie-oorlog bevond, zou profiteeren, om nog meer gebied met een katholieke bevolking in haar macht te krijgen, zou er wederom voor de Roomsche zaak een nieuw en zwaar verlies te boeken zijn. Niet dan met de grootste bitterheid werd daarom de waarschuwing van Franciotti te Rome ontvangen. Tot verijdeling van zulk een verderfelijk plan deed de Curie terstond de krachtigste stappen bij den Spaanschen gezant te Rome, markies de Velada y Astorga, en zij liet er over schrijven naar Madrid, Napels en BrusselGa naar voetnoot2). Ook de nuntius zelf werd aangespoord zijn uiterste best te doen om het tot stand komen der beraamde overeenkomst te verhinderen. Daarbij zou hij misschien, dacht de staatssecretaris, kunnen gebruik maken van de diensten van den bisschop van Gent. Nu was echter deze, Eugenius Albertus d'Allamont, volgens Franciotti voor die hem toegedachte taak niet de geschikte man. Te veel hoveling, meer geneigd naar den mond te praten dan om tegen te sprekenGa naar voetnoot3). De nuntius wilde dan liever den bisschop van Munster er voor spannen, die, behalve dat hij allerijverigst was in zake het geloof, nog zelf er het allerhoogste politiek belang bij had. Franciotti zou hem prijzen voor hetgeen hij in den laatsten oorlog met de Hollanders ten gunste van den godsdienst had gedaan en hem verzoeken dit werk te bekronen door een nauwlettend oog te houden op een aangelegenheid van zoo groot belang. | |
[pagina 133]
| |
Christoffel Bernard van Galen betoonde zich met dit in hem gestelde vertrouwen zeer vereerd, beloofde al het mogelijke te zullen doen en zond Smijsing naar den nuntius om politieke inlichtingen te verstrekkenGa naar voetnoot1). In den morgen van den 25sten November kwam deze bij Franciotti te Aken en zette hem het Munstersche inzicht in den politieken toestand uiteen. Er was maar één middel, zeide hij, om den toeleg der Hollanders te verhinderen en dat was de vrede tusschen Frankrijk en Spanje. Frankrijk had immers reeds aan de Hollanders voorgesteld de veroveringen in de Zuidelijke Nederlanden samen te verdeelen! Wat de Zweden aanging, die hadden wel ooren naar een verdrag met de Spanjaarden om hen van de Hollanders af te trekken, met wie de Zweden nooit oprecht vrede zouden hebben. Overigens zouden de Zweden het steeds met de Franschen houden, wijl geen ander hun het noodige geld geven konGa naar voetnoot2). Na dit onderhoud bemerken wij enkele maanden lang niets meer van politieke betrekkingen tusschen de Curie en den bisschop van Munster, totdat deze in Maart 1668 aan paus Clemens IX den merkwaardigen brief richt, dien wij nu hier uitgeven. De politieke toestand is sinds het najaar van 1667 door de gesloten Triple Alliantie aanmerkelijk veranderd. Welken indruk deze gebeurtenis op den Munsterschen bisschop heeft gemaakt, welke zorgen zij heeft gewekt en welke maatregelen er volgens hem tegen dienen te worden genomen, het wordt ons alles in dit uitvoerige betoog op | |
[pagina 134]
| |
zeer beslisten toon uiteengezet. Het hier gegeven wachtwoord is, dat de Republiek moet worden vernietigd. In de praktijk was, naar wij weten, de houding van Christoffel Bernard tegenover de Hollanders in die dagen niet zoo beslist. Zij kon het ook niet zijn, omdat nog niet was uitgemaakt, of Frankrijk zou wijken voor den dwang der verbondenen om onder aangegeven voorwaarden vrede te sluiten met Spanje. En zonder dezen bondgenoot kon de bisschop nu niets tegen de Republiek beginnen. Gespannen was toen de verhouding tusschen Van Galen en de Republiek, ook naar buiten, anders voldoende, om hem op ieder gewenscht oogenblik aanleiding tot een oorlogsverklaring te laten vinden. Algemeen werd aangenomen, dat de Franschen daar achter zaten en wel met een dubbele bedoeling: ten eerste, om de Hollanders eventueel te verhinderen Frankrijk aan te vallen voor het geval dit land den vrede met Spanje niet wilde, en ten tweede, om den Hollanders te toonen, dat zij nog steeds niet buiten een bondgenootschap met Frankrijk kondenGa naar voetnoot1). Ook de nuntius Franciotti was van dit stoken door Frankrijk overtuigd. Volgens Smijsing, die laatstleden November bij hem was geweest, had Lionne zich bij zekere gelegenheid tegenover een van zijn afgezanten naar Parijs uitgelaten, dat de koning over drie of vier jaren met de Hollanders handgemeen geweest zou zijnGa naar voetnoot2). Aan de gezindheid van Frankrijk viel derhalve niet te twijfelen. Van enkele zijden werden de Hollanders dan ook in dien tijd tegen de plannen van den bisschop gewaarschuwd. Zoo bracht Brandt, de gezant van Brandenburg, einde Maart aan onze buitengewone gezanten Meerman en Boreel in Londen een bezoek, waarbij hij o.m. opmerkte, dat H.H.M.M. ‘wel op haer hoede dienden te zijn tegens de gevreesde Attentaten van den Bisschop van Munster’Ga naar voetnoot3). En Castel-Rodrigo, die gaarne had gezien, dat wij met Frankrijk in conflict kwamen, roerde dit onder- | |
[pagina 135]
| |
werp eveneens herhaaldelijk aan. Burgersdijk, onze buitengewone gezant te Brussel, schreef op 4 Mei hierover aan de Staten-Generaal, naar aanleiding van een onderhoud met den gouverneur betreffende het subsidie-verdrag. Castel-Rodrigo vond, dat Spanje voor de aan Zweden te betalen subsidies niet meer alleen behoefde op te komen ‘mitsdien de mesures voor het toecomende genomen soude moeten werden niet met een particuliere relatie op de Spaensche Nederlanden, nemaer in genere op alle diegeene van de geallieerdens, die geattacqueert soude konnen werden. Sich by dese occasie seer weytluftich extenderende op de quade intentie van den bisschop van Munster ende van diegeene, die den selven als haer instrument tot nadeel van U Ho:Mo: soude willen employeren’Ga naar voetnoot1). Van die stokerijen van Frankrijks kant weten wij verder niets. In het archief van het ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parijs berusten geen bescheiden, die de diplomatieke betrekkingen tusschen Frankrijk en Munster zouden kunnen toelichtenGa naar voetnoot2). En wat de Munstersche archieven betreft, na de grondige publicaties van Tücking en Der Kinderen moeten wij aannemen, dat ook daar niets over deze betrekkingen te vinden isGa naar voetnoot3). De vraag is, hebben de Staten-Generaal van de gezindheid van den bisschop ten hunnen opzichte in dezen tijd wel zulk een slechte meening gehad, als zij blijkens het hierachter uitgegeven document verdiende? Zij vaardigden in Maart Van Amerongen, gedeputeerde van Utrecht, als buitengewoon gezant af naar Munster. Den 27sten Maart verliet deze Den Haag. Zijn instructie hield in, dat hij den bisschop moest uitnoodigen toe te treden tot het verbond door HH. MM. 23 Januari gesloten; hem vrijen doortocht vragen voor de troepen, door de Staten overgenomen van de hertogen van Lunenburg, en verder moest de gezant een wakend oog houden op de Munster- | |
[pagina 136]
| |
sche wervingen en zoo noodig den bisschop er aan herinneren, dat de Vrede van Kleef hem toestond slechts 3000 man te houdenGa naar voetnoot1). Nu begon Van Galen het spel om dezen afgezant der Staten zoo lang aan het lijntje te houden, totdat hem met zekerheid bekend was, wat Frankrijk ging doen. In het Verbael van Van Amerongen, berustend op het Algemeen Rijksarchief, wonen wij dit bijGa naar voetnoot2). Ofschoon uit dit ambtelijk dossier reeds door Der Kinderen voor zijn werk geput is, behoeven wij het ter kenschetsing van 's bisschops mentaliteit hier niet ongebruikt te laten. De gezant werd welwillend en gastvrij ontvangen. ‘Heeft sijn Fl. D. my in beleefde termen betuygt, dat U Ho. Mo. besendinge hem aengenaem was, voornamentlyck over soo goeden subject als was de bevrediging van de twee machtige kroonen ende dat ter besten van de gemeene Christenheyt’Ga naar voetnoot3). De bisschop betuigde ‘hooglyck van syne goede genegentheyt die hy hadde om met U Ho. Mo. te blyven in een goed verstand ende vertrouwde nabuyrschap’. Bij een volgende gelegenheid, een week later, herhaalde Christoffel Bernard deze verzekering en herinnerde aan zijn onderhandsche pogingen om met de Staten ‘in een nauwer alliantie te komen... waer op doch geen reflexie was genomen. Dat tot securiteyt van syn eygen persoon en landen hy daernaer dien by anderen hadde moeten rechercheren ende hem oversulcx eerst ingelaten in de alliantie van de Neder Rynsse Creits... waer in Vranckryk daernae mede was getreden’. Ter verdediging der eigen landen hadden hij, de bisschoppen van Mainz en Keulen en de hertog van Neuburg zich tot een particuliere alliantie verbonden, die 20.000 man bijeen wilde brengen, waartoe ook Munster zijn contingent leveren moest. Vandaar de wervingen, die de gezant overal zag. Er moest hier niets achter gezocht worden. Het doel immers der alliantie was drieërlei: neutraliteit met alle naburen, bemiddeling tusschen Frankrijk en Spanje en | |
[pagina 137]
| |
ten slotte eigen bescherming. De HH. MM. konden deze wervingen niet beschouwen als indruischende tegen den Vrede van Kleef. Daar was immers bepaald, dat hij niet meer dan 3000 man mocht houden ‘tensy de noodwendigheyt ende de versekeringe van 't Rijck ende de Creitzen ofte wel de verbonden dit tractaet niet contrarierende sulcx sullen requireren ofte vereyssen’Ga naar voetnoot1). En dit laatste was nu het geval. Kwam de gezant dus op dit punt zijner instructie niet verder, met de beide andere ging het al niet beter. De bisschop zeide hem iemand naar Keulen te hebben gezonden om zijn bondgenooten te vragen, wat te antwoorden op het verzoek der Staten betreffende den doortocht der Lunenburgsche troepen en het toetreden tot de Triple Alliantie. Deze zending vertrouwde Van Amerongen niet. ‘Ick hebbe bedencken,’ zoo schreef hij twee dagen later aan de Staten van Overijsel, ‘off niet den heer commandeur Smijsingh na Ceulen affgeveerdigt, booven 't geene men my heeft gecommuniceert eenige adsistentie van volckeren van die drie Chur ende Fursten met dewelcke den heer bisschop sigh heeft geallieert, sal gaan versoecken, alsoo hier gemompelt wert, dat er vreemde volckeren int lant sullen komen, dan dit syn maar myne conjecturen.’ Die gissingen hadden er hem echter toch reeds toegebracht, om den bisschop aangaande de reis van Smijsing ter snede op te merken: ‘wat de sinceratie van syne goede intentie belangde, dat die onder reverentie met meer vertrouwen uyt de effecten als uyt de woorden by deselve soude opgenomen werden, ende waarvan soo 't hem belieft hadde, ick hadde verwacht, dat syn F.D. soude preuven gegeven hebben met het toestaan van de meer geseyde passage, 't welcke myns oordeels hem geenssins door de voors. alliantie en was verhindert’Ga naar voetnoot2). In dit laatste vergiste Van Amerongen zich. Het Rijnverbond, dat onder Frankrijks leiding gesloten was om te beletten, dat keizerlijke troepen Spanje tijdens den Devolutie-oorlog zouden komen helpen, verplichtte de leden ook ‘à refuser toute sorte de levées et de passages | |
[pagina 138]
| |
dans leurs Etats à quelque prince ou potentat de quelque dignité qu'il pût être, soit dedans ou hors de l'Empire, en quoi moi-même je me trouvais volontairement compris’Ga naar voetnoot1). Reden tot achterdocht had de gezant echter zeker. Door het zenden van Smijsing naar Keulen kreeg Christoffel Bernard de gelegenheid om een beslissing in zake zijn houding tegenover de Republiek uit te stellen. Onderwijl gingen de oorlogstoebereidselen in Munster door. Van Amerongen ontving van zijn trompetter, dien hij naar Coesfeld had gezonden, bericht ‘dat men met alle macht van menschen en karren 't sedert myn vertreck van daer aen de fortificatien van die stad en vestingen arbeyd en dat er wel driemael meer officieren sich jegenwoordig by 't hoff bevinden als doen ick daer jongst vandaen ging’Ga naar voetnoot2). De kans op oorlog is dan ook in die dagen zeer groot geweest. De Munstersche domproost Johann Rodger Torck, die met bisschop Van Galen in nauw contact was, schreef nog 24 April aan Ferdinand von Fürstenberg, bisschop van Paderborn, te vreezen, dat Christoffel Bernard in verbond met Frankrijk de Hollanders zou aanvallenGa naar voetnoot3). Ook de nuntius Franciotti nam al maatregelen voor het geval het tot een conflict zou komen. De Staten hadden bij Zutfen troepen samengetrokken om daarmede desnoods in Munsterland te rukken en de Lunenburgers af te halen en te begeleiden. Dit was voor den nuntius aanleiding geweest, om alle afgevaardigden der vorsten van het Keulsche verbond te herinneren aan hun plicht den bisschop van Munster zoo noodig bij te staan in een aangelegenheid van zooveel beteekenis voor den katholieken godsdienst en hij had er ook over gesproken met den Franschen afgevaardigde naar Keulen, die toen te Aken vertoefde. Allen zonder onderscheid beloofden niet te zullen mankeerenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 139]
| |
De nuntius wist bij het nemen dezer maatregelen blijkbaar nog niet, dat de kans op oorlog voorbij was. Hij noemt geen data en zijn bericht er over van 27 April kan zijn opgesteld enkele dagen na het beëindigen zijner bemoeiingen bij de verschillende gezanten. Voor deze bemoeiingen zelf is natuurlijk ook al wat tijd noodig geweest. Frankrijk had intusschen op 15 April te St. Germain met Engeland en de Republiek het verdrag gesloten, dat den vrede tusschen Frankrijk en Spanje verzekerde. Dit was ook beslissend voor de houding van den Munsterschen bisschop. De domproost Torck schrijft 27 April naar Paderborn, dat Lodewijk XIV den krijgslust van Munster beteugeld heeft, daar hij op het oogenblik geen oorlog met de Staten wenschtGa naar voetnoot1). Te Coesfeld den 23sten April stond Christoffel Bernard den doortocht der Lunenburgsche troepen toe, bij die gelegenheid wederom hoog opgevende ‘van de oprechte en sincere intentie, die hij heeft van met U Ho. Mo. te blijven in een goede en vertrouwde correspondentie, aenbiedende alle particuliere questien en disputen in der minne uyt de weg te leggen oftewel ter arbitrage van onpartijdige te stellen’Ga naar voetnoot2). En ofschoon Bernard van Galen een maand vroeger in zijn brief aan paus Clemens over een mogelijk samengaan van het katholieke Spanje en het kettersche Engeland had uitgeroepen: Potestne esse Christi amicitia cum Belial?Ga naar voetnoot3), nu krijgt onze gezant Van Amerongen niet onduidelijk te verstaan, dat de bisschop wel een nader alliantie met de Staten zou willen sluitenGa naar voetnoot4). Ook Torck is van meening, dat hij tegen teruggave van Borculo en het betalen van hooge subsidies voor een defensief verbond met de Republiek te vinden zou zijnGa naar voetnoot5). Van Amerongen, die den bisschop ‘soo avers jegenwoordig van den Staet niet [had] gevonden, als vele sich in Nederland imagineren’, raadt in zijn schrijven van 27 April aan den Raadpensionaris een verbond aan. | |
[pagina 140]
| |
In Gelderland en Overijsel liggen vele eigendommen uit vrees voor Munster onverzorgd en de Staat lijdt daardoor groote schade. Ook ondanks het feit, dat de vrede tusschen Frankrijk en Spanje zoo goed als gesloten is, blijft Van Amerongen bij deze meening. ‘Kompt er wederom oorlog, soo brengen die Haer Ho. Mo. quaed willen, desen bisschop dadelyck in 't harnas, ende dan is men in Nederland ende voornamentlyck in Gelderland en Overyssel seer gealarmeert ende soo benauwt, dat ick kan seggen als ick van Doesburg herwaerts aenging, my de vluchtelingen tegenquamen... hy weet alles ende kent het fort ende faible van den Staet soo wel als de beste die daerin sit. Voor my kleyn verstand meyn ick, dat wy ons hem tot vrund behoorden te maken’Ga naar voetnoot1). Bernard van Galen zocht rust met de Staten, omdat hij op geen hulp tegen hen rekenen kon, bericht Franciotti op 1 Juli uit DüsseldorfGa naar voetnoot2). Dat het den bisschop in die dagen anders niet aan oorlogsstemming tegen hen ontbroken heeft, blijkt onwedersprekelijk uit het document, hier door ons uitgegeven. Het heeft waarlijk niet aan hem gelegen, dat wij niet reeds in het voorjaar van 1668 een tweeden Hollandsch - Munsterschen oorlog te boeken hebben. Als politieke geloofsbelijdenis van Bommenberend tegenover iemand, voor wien hij ‘in politicis’ niets te verbergen had, is dit schrijven wel hoogst merkwaardig. Te meer, daar ons zóó positieve gegevens over zijn gezindheid en politieke meening in dezen tijd tot nog toe ontbraken. Merkwaardig is het buitendien als bewijs, dat er aan het hof te Munster nog aan wat anders werd gedacht dan aan vechten. De schrijver geeft blijken van meesterschap over het Latijn, van kennis der geschiedenis en van belezenheid in de actueele historische literatuur. Wat ten slotte ook weer niet behoeft te verwonderen, want Munster stond toen reeds lang bekend om de beoefening der wetenschapGa naar voetnoot3). | |
[pagina 141]
| |
Wij vonden dit stuk in het fonds ‘Vescovi e praelati’ van het Vaticaansche archief, een fonds, waarin de briefwisseling van bisschoppen en andere hooge kerkelijke dignitarissen met de Curie bewaard wordt. Het lezen der lange ingewikkelde volzinnen valt niet licht, al is het dan ook nu door de aangebrachte interpunctie, welke in het oorspronkelijke teneenenmale ontbreekt, veel gemakkelijker geworden. Het betoog van den bisschop heeft ten doel een dam op te werpen tegen de veldwinnende macht van het Protestantisme, gelijk deze zich in de jongst gesloten Triple Alliantie zoo uitgesproken heeft geopenbaard. Die vorderingen der ketters zijn vooral een gevolg van de tweedracht onder de katholieken, waar de beide machtigste kronen - Frankrijk en Spanje - reeds jaren vijandig tegenover elkaar staan. Hun onderlinge tweedracht is een gevaar voor de heele katholieke zaak en daarom is het bewerken hunner verzoening van het hoogste belang. Wanneer beide mogendheden zich maar vereenigen, kunnen den ketters en in het bijzonder den Hollanders de vleugels gekort worden. Wel staan verschillende moeielijkheden hun verzoening in den weg, doch deze kan de Paus, die bij beide mogendheden groot gezag heeft, uit den weg ruimen. Om den slechten invloed der ketters te weren, moet er bij de vredesbesprekingen een andere manier van onderhandelen worden toegepast dan bij het tot stand brengen van den Vrede der Pyreneeën. Slechts in naam zal er te Aken onderhandeld mogen worden, maar in werkelijkheid moeten de grondslagen voor den vrede te Rome worden ge- | |
[pagina 142]
| |
legd. Daar zullen geheime artikelen ter verdediging van den katholieken godsdienst kunnen worden opgenomen, wat bij den Vrede der Pyreneeën vergeten werd, en zoo o.a. de vernietiging of verzwakking der Hollanders worden voorbereid. De Spanjaarden moeten den onvermijdelijken afstand van gebied aan Frankrijk verdragen om een blijvende vriendschap met dit rijk te verkrijgen. Men zal dit echter kunnen uitbuiten tot het wekken van afgunst tegen de Engelschen en Hollanders, die immers bij hun derde artikel hebben verklaard de Spanjaarden desnoods daartoe te zullen dwingen. De Hollanders handelen slechts uit eigenbelang om de Franschen van hun grenzen te houden. Zonder het verzet der landzaten en de pauselijke tusschenkomst immers hadden zij nog onlangs, onder voorwendsel eener hypotheek voor een geldleening, de resten van Gelder en Brabant tot zich getrokken. Er moet een katholieke liga komen, waarin ook Frankrijk is opgenomen en waardoor Spanje hopen mag met de provincies, hun indertijd door de Hollanders ontrukt, te worden schadeloos gesteld voor wat zij ter wille van den vrede met Frankrijk nu afstaan. Christoffel Bernard zegt zijn hulp daarvoor toe, want oorlog mag er gevoerd worden ‘non ut aliena injuste appetamus, sed nostra repetamus et ut illis securitatem et cautionem nobis extorqueamus’ (p. 176). Nu vangt het tweede gedeelte van den brief aan met een uiteenzetting der middelen om het van ketterschen kant dreigende gevaar af te wenden. Holland is de meest te duchten vijand, maar kan ook het gemakkelijkst worden getroffen. Derhalve moet men het eerst tegen Holland optreden. Redenen tot oorlog zijn er voldoende. Tegenover Spanje heeft de Republiek den Vrede van Westfalen meermalen geschonden. En wat Frankrijk betreft, ondanks de gerechtvaardigde bemiddeling van den koning hebben de Staten de Orde van Malta niet in het bezit harer goederen hersteld. Buiten Frankrijk om sloten zij den Vrede van Munster en zij beleedigden deszelfs bondgenooten Keulen en Neuburg. Aan katholieke steden, vaak met Fransche hulp veroverd, werd de uitoefening van den godsdienst belet. De bisschop stelt voor om den weg te wijzen waarlangs | |
[pagina 143]
| |
men de Republiek over land zal kunnen binnendringen en haar onderwerpen. Heel moeielijk zou dit niet zijn, als Frankrijk met twee legers optrok, het eene tegen Hulst en andere steden, en het tweede, met de Rijnvorsten als bondgenooten en door Van Galen den weg gewezen, naar den IJsel. Na de verovering der IJselsteden moest daar voor tuighuizen en voorraadschuren worden gezorgd. De zandige, vaste bodem is er geschikt voor het bijeenbrengen van ruiterij, waarover de Hollanders van hun kant niet beschikken. Had men dan ook eenmaal vasten voet aan den IJsel, dan kon men gemakkelijk tot Amsterdam en Den Haag, tot het hart van de Republiek doordringen. Hadden de Spanjaarden zich indertijd niet zoo veel met buitenlandsche aangelegenheden opgehouden, hadden zij de zaak van het geloof niet boven hun eigen voordeel voorgestaan en van verraad te lijden gehad, zij zouden langs dien weg de overwinning op de rebellen zeker hebben behaald. De Republiek is niet zoo sterk, als het schijnt. Zij is in zich zelve verdeeld. ‘Unione pactitia magis quam nativa conjuncta’. Het leger werd verwaarloosd. De laatste oorlog tegen Engeland heeft de schatkist uitgeput, zoodat de Staat arm is, al zijn de particulieren rijk. De vernietiging van Holland zal den handel der overige staten tot bloei laten komen. De katholieke godsdienst in Europa zal bevrijd worden van het naaste gevaar voor ondergang en in Amerika zal de kettersche propaganda niet kunnen voortgaan. Een oorlog tegen Holland is rechtvaardig, omdat hij ter verdediging van den godsdienst wordt begonnen. In dit betoog trekt bijzonder de aandacht het door Christoffel Bernard beraamde veldtochtsplan. Dit stemt immers overeen met dat, wat vier jaren later door de Franschen in den ‘Guerre de Hollande’ zal worden ten uitvoer gebracht. Het toen behaalde succes heeft de betrouwbaarheid van zijn inzichten bewezen. En wanneer de Franschen den Hollanders niet den tijd hadden gelaten tot het in gereedheid brengen van de Waterlinie, dan zou ook misschien de inneming van Amsterdam, het einddoel der bisschoppelijke verlangens, een feit zijn geworden. Men heeft er Louvois een verwijt van gemaakt, dat | |
[pagina 144]
| |
door zijn schuld die volkomen overwinning op de Republiek niet is behaald. De Fransche historicus Camille Rousset bespreekt deze kwestie ook in zijn ‘Histoire de Louvois’Ga naar voetnoot1). Den 12den Juni had de overtocht bij het Tolhuis plaats, 22 Juni komen de Hollanders met vredesvoorstellen, denzelfden dag of daags daarna, aldus Rousset, staken zij de dijken door. In die tusschenperiode van tien dagen zou zonder het onverstand of den slechten wil van Louvois, zeggen zijn tegenstanders, Amsterdam verrast hebben kunnen zijn. Rousset tracht den minister tegen deze beschuldiging te verdedigen. Hij merkt op, dat Louvois wist van het uiterste redmiddel, waarover de Republiek beschikte, de inundatie, maar was het even gemakkelijk dit wanhoopsmiddel te voorkomen als het te voorzien? Noch Louvois, noch iemand anders uit de omgeving van den koning kende de beteekenis van Muiden. De eenige, die er van op de hoogte was, d'Estrades, lag als gouverneur der stad in Wezel. Wel schreef deze 18 Juni een langen brief aan den koning in het kamp voor Doesburg, aansporend zich zoo spoedig mogelijk van Utrecht en vervolgens van Muiden met de sluizen meester te maken. Maar dienzelfden dag reeds was De Rochefort ter verkenning over den IJsel gezonden en de brief van d'Estrades kwam te laat om op diens instructies nog van invloed te kunnen zijn. Dat De Rochefort dan ook een oogenblik Muiden bezet heeft gehouden, is zuiver toeval geweest; het gebeurde, zonder dat hij de beteekenis der plaats bevroedde. Als er dus aan iemand in dezen een verwijt mag gemaakt worden, zoo redeneert Rousset, dan moet het d'Estrades zijn, die een zoo waardevol geheim onder zich heeft gehouden, tot het te laat was. Hiertegenin mag worden opgemerkt, dat, daar Louvois, volgens Rousset, heeft geweten, welk uiterste redmiddel de Hollanders nog ter hunner beschikking hadden, hij bij een zoo goed en jaren lang voorbereiden veldtocht als die van 1672 tegen de Republiek, zich ook had moeten beraden over de wijze, waarop dat middel onbruikbaar te maken was. Onder degenen, die hem dan in dezen hadden kunnen voorlichten, zou d'Estrades geweest zijn. Louvois zou in dat geval waarschijnlijk even- | |
[pagina 145]
| |
eens gehoord hebben, dat er in gunstige omstandigheden toch nog enkele dagen noodig zijn, aleer de Waterlinie in voldoenden staat van verdediging isGa naar voetnoot1). De Franschen waren echter van de watertoestanden in ons land zeer slecht op de hoogteGa naar voetnoot2). Waarschijnlijk heeft Louvois het watergevaar voor grooter aangezien dan het de eerste dagen was en zeer zeker was hij niet de man voor een waagstuk. Bij alle operaties bleef hij de voorzichtige tacticus, die het achterland volkomen in zijn macht wilde hebben, alvorens verder te rukken. Maar dat heeft den Franschen veel tijd en ten slotte misschien de volkomen overwinning gekost. Wat meer wagen ware hier beter op zijn plaats geweest. Zoo vermeldt Rousset een brief van den bovengenoemden De Rochefort uit Amersfoort do 20 Juni aan den koning. ‘Je supplie encore une fois Votre Majesté de m'envoyer un régiment de dragons un peu diligemment, et je lui promets Utrecht et deux ou trois villes par delà. Ceque je dis à Votre Majesté n'est point visionnaire. On trouve les choses si faciles dans ces têtes de pays-ci, qu'il ne faut que de l'audace pour en venir à bout’Ga naar voetnoot3). Dit was een voorstel naar den smaak van den bisschop van Munster. Die gaf gaarne toe, ‘dat hij en zijn generaals wanordelijk handelden en tegen de eischen van een goed geregelden oorlog, maar hij verkoos liever zonder orde en regelmaat te profiteeren van de groote verwarring, waarin de Hollanders verkeerden, dan langzaam handelende en met alle vereischte omzichtigheid hun den tijd te geven tot bekomen. Voorzichtigheid en bezadigdheid zouden in dezen voor hem weer waarde krijgen, zoodra hij zou zien, dat zijn vijanden hun houding verbeterden. Als voorzichtiger menschen dan hij zouden de Franschen misschien in nieuwe moeilijkheden komenGa naar voetnoot4)! | |
[pagina 146]
| |
Christoffel Bernard kon zoo zelfbewust spreken, want het succes was op dat oogenblik aan zijn kant. Veroveringen aan de overzijde van den IJsel had hij volgens den wil van den koning niet mogen maken en dus de steden Kampen, Harderwijk, Elburg en Hattem moeten ontruimen ‘encor que le traitté faisoit assez voir, qu'il luy avoit esté permi non seulement de prendre les dites places, mais mesme Amsterdam, s'il l'avoit peu’Ga naar voetnoot1). Zoo was dan de bisschop na de scheiding van zijn bondgenooten alleen naar het Noorden getrokken om ‘tout seul exécuter les visions, dont il a la tête remplie,’ gelijk Louvois het uitdrukteGa naar voetnoot2). Het daar behaalde succes maakte de achtergeblevenen jaloersch. Op het oogenblik, dat Van Galen zijn wijze van oorlogvoeren met die der Franschen vergeleek, capituleerde de bezetting van Coevorden reeds. Ook tijdens de onmiddellijke voorbereiding tot den veldtocht heeft de bisschop van Munster groote doortastendheid aangeraden. De Franschen echter ontvingen zijn gedachten slechts met een medelijdend of bezorgd hoofdschudden. De hertog van Luxemburg zond den 3den April uit Dorsten aan Louvois een verslag van zijn onderhoud met Christoffel Bernard. Aan het einde daarvan merkte hij op: ‘Mr. de Munster a une autre fantaisie, ce n'est que de prendre Amsterdam et il traitte cela comme chose sy fesable, qu'il m'a juré, qu'il ne diroit pas pour cent mille escus à Mr. de Louvois le moyen qu'il en a. Il est vray, quoique je croye, que c'est unne folie, qu'afinqu'elle peust aller jusque à vous, je luy fis adroittement dire la chose à Mr. Verjus. Il a mille desseins de cette force’Ga naar voetnoot3). Wij vernemen hier niet, welke mogelijkheid voor het vermeesteren van Amsterdam Van Galen zich gedacht heeft. Uit het boven vermelde over zijn wijze van aanvallen vergeleken met die der Franschen en uit hetgeen | |
[pagina 147]
| |
hij zelf vier jaren vroeger over de verovering van Amsterdam aan paus Clemens schreef, mogen wij evenwel veronderstellen, dat voornamelijk een geforceerde opmarsch naar de hoofdstad der Republiek aan het door Luxemburg bedoelde plan ten grondslag heeft gelegen. Bevestiging daarvan meenen wij te vinden in een nader schrijven van Luxemburg do 12 April uit Keulen. De bisschop had hem toen gezegd, dat de Hollanders met 20.000 man den IJselovergang zouden verdedigen, en wilde hen daar aanvallen. Op het antwoord van Luxemburg, dat de bisschop aan zijn lust om de Hollanders daar te treffen niet behoefde te twijfelen, had deze uitgeroepen: ‘hé bien, allons tout droit rompre l'ennemy et le poussons où qu'il soit et où qu'il aille’. Het systeem, dat Van Galen in zijn oorlog tegen de Hollanders heeft toegepast, was dus ook van te voren bedacht. Luxemburg van zijn kant echter heeft bij die gelegenheid terstond de bezwaren uitgesproken, welke in de oogen van Louvois een dergelijk gedurfd optreden onmogelijk hebben gemaakt. Den vijand volgen overal, waar hij zich zou terugtrekken, ging niet: ‘nous ne devions ny ne pouvions le faire par le peu d'aparence qu'il y avoit à laisser derrière nous les places des ennemis, quant nous aurions passé l'Issel, quy nous empêcheroient d'avoir des vivres, durent qu'il n'en manqueroit point aux ennemis dans celles, soubs lesquelles ils se seroient retirés, d'où ils advenieroient sur nous, dèsqu'ils nous véiroient retirer, et y rentreroient, dèsqu'ils nous véiroient retourner à eux’Ga naar voetnoot1). Een waarschuwing in dezen kunnen voor de Franschen geweest zijn de gebeurtenissen van het jaar 1629, toen Hendrik van den Berg, ondanks de behaalde successen en de gewekte ontsteltenis over een groot deel van de Veluwe en Utrecht, door gebrek aan levensmiddelen tot den terugtocht genoopt werd. Zij stonden er evenwel nu geheel anders voor dan de Spanjaarden en Keizerlijken toen. De defensieve kracht der Republiek te land kon in 1668 niet in de schaduw staan van die uit het jaar 1629, terwijl het leger der Franschen alle overtrof, die tot nog toe in deze streken gezien waren. Van een geforceerde | |
[pagina 148]
| |
krachtsontplooiing nu mochten derhalve nog grooter onmiddellijke successen verwacht worden dan de inval over den IJsel in 1629 had opgeleverd. Zoo zag de bisschop van Munster het in. Voor hem was de terugtocht van Hendrik van den Berg een kwestie van verraad. Wanneer de inval nu werd herhaald, nu de Republiek er innerlijk zoo zwak voorstond, hing het slechts van eigen doortastendheid af, welke successen men boeken zou. Louvois evenwel is bij zijn inzichten gebleven, heeft den oorlog met voorzichtigheid gevoerd en daardoor den Hollanders den tijd gelaten om de Waterlinie in voldoenden staat van verdediging te brengen. De droom van Van Galen is geen werkelijkheid geworden. J.D.M.C. | |
(fol. 56) Sanctissime Pater.Devotissima obedientia mea et sacrorum pedum deosculatione semper praeviis, mearum partium esse duxi, tametsi non dubitem Sanctitati Vestrae aliunde id satis superque constare, Eandem tamen hac epistola quam submississime facere certiorem, Britanniae regem inter et Hollandos recens foedus, ad quod et rex Sueciae, protestantes Germaniae et verisimiliter rex Daniae atque ita omnes Aquilonis vires accedent, 23 mensis Januarii Hagae-Comitis in Hollandia coaluisse, quemadmodum id jam publicis typis divulgatum et ex idiomate BelgicoGa naar voetnoot1) latinitate donatum est, ut ex Hollandia mihi transmissum exemplar hisce adjunctumGa naar voetnoot2) latius perhibet. Cum vero hujus foederis summa sit, ut licet prima fronte pium ac laudabile videatur, quod scilicet confoederati isti hoc agant, ut pax et tranquillitas non modo inter duas potentissimas catholicas coronas, sed et sub | |
[pagina 149]
| |
fiducia assecuratoria confoederatorum imposterum perpetuo stabiliatur et hac ratione universus Christianismus in quiete conservetur, re vera tamen rem ex utilitate catholicae religionis aestimanti anguis in herba latere non tantum videatur, sed insuper manifesto inde appareat, quod periculosae plenum opus aleae sit et res cineri supposita doloso, qua possum maxime perspicua brevitate et clarissima luce ostendendi mihi necessitatem impositam arbitror, ut et periculum illud a Vestra Sanctitate ut communi Patre agnoscatur et media quibus id ab eadem paterna sollicitudine ac providentia anteverti praevenirique possit, (fol. 56v) digito demonstrentur. Quod tamen antequam aggrediar opus, necessariam excusationem praemitto, me ad id nulla temeritate praefidentiave, quasi in cernendis Ecclesiae incommodis aliis me magis lynceum existimem aut inde vanam aliquam praeposteri zeli gloriam captem, adductum, sed ea sola ac praecipue ratione animum in id intendisse, quod quanto periculo vicinior sum et quo ejus prima flamma diocaesim meam ut confinem prae aliis citius correptura est, id merito velocius animadvertendum mihi et pro communi salute vigilandum clamandumque putem. Quamobrem Sanctitati Vestrae hunc conatum meum, ut ab incumbente vocationis meae necessitate profectum, non ingratum vel certe, etsi in tanta negotiorum mole forsan importunior sit aut epistola modum excedat, venia dignum fore mihi polliceor. Ut igitur scopum facilius assequar, epistolam hanc in duas dividam partes: in prima periculum, in secunda ejus avertendi et praecavendi rationes ostendam. Et quidem periculum quod attinet, id ad catholicae rei in Europa si non interitum, certe notabile detrimentum praesentissimum esse facile evincam. Protestor interim, quod humanitus loquar et divinam providentiam ac miracula secludam, non ignarus, veluti Christus sponsam suam nunquam deserit sive naviculam Petri, quantumcumque procellis actam, mergi non sinit, ita et Eundem quod in nobis et nostrarum virium est, vel maxime exigere nec impune laturum, si socordia nostra oves Ejus negligantur, quemadmodum multi sub justo clypeo, pro dolor, pereunt et historia ecclesiastica tam priorum quam hujus et praecipue proximi superioris saeculi aeternis | |
[pagina 150]
| |
lachrimis dolenda exempla passim ob oculos ponit, quibus non pagi, non vici, non urbes, sed provinciae, regna et nationes, imo praecipuae partes orbis, Asia et Africa, in quibus Evangelium Christi prius praedicatum, perierunt, quae, quantum Dei bonitatem attinet, adhuc in priori incolumitate starent, nisi hominum culpa et pastorum incuria pessum ivissent. Ne ergo idem nobis eveniat, summa remedii pars erit malum in tempore advertisse, ut ne sera medicina paretur, postquam nimis altas egit radices et omni medicina fortius robur assumpsit, sicut enim (fol. 57) morbus corporis facilius praeservando avertitur quam curando expellitur, ita reipublicae sive profanae sive ecclesiasticae mala in herba tolluntur citius quam extirpantur, si matura semen protulerint. Quid deinde ovibus a lupo periculosius quam si vel pastor torpidos habeat canes vel ipse gliri somnolentior canum latratibus non excitetur, cum facile aut lupum absterreret aut pelleret, si pervigil aut voce aut manu aut demum prompto consilio et voce manuve simul ovium saluti consuleret, veluti et nauta facilius effugit scopulos quos praevidit quam in quos incautus adigitur, et praevisa tela minus feriunt, ut est in proverbio. Sed quid multis? Paucis rem expediam. Nonne merito imprimis suspecta est tanta vel unius praecipue Bataviae praesumptio et arrogantia, ut sola Britannia in foedus attracta, veluti ex articulo quarto foederis patetGa naar voetnoot1), inter duas potentissimas coronas arbitrium pacis et belli sibi usurpet et alterutrum nolentem volentem se cogere velle non obscure sed aperte luculenterque satis declaret. Quod certe etsi quoad utramque coronam satis insolens, et quidem quoad Gallicam, hodie tam potentam ut vires suas toti Europae ostentantem, audax, quoad Hispaniam vero, dum eidem coronae, cujus nuper subdita, post octoginta annorum et ultra rebellionem excusso jugo et jus invitae extorsit, damnosam pacem imponit et de alieno liberalis leges modumque statuit, injustum injuriumque videatur. Ex eo tamen magna de viribus et potentia sua praesumptio ac fiducia ad oculum patet, quam vero neque vanam neque imaginariae sed verae prudentiae indicium esse imprimis pro- | |
[pagina 151]
| |
bant bella: Hispanicum primum alienis quoque viribus et auxiliis a principio gestum et dein fere propriis solisque mediis, uti et nuperum Anglicum sine alienis auxiliis ad superbam pacem utrimque peractum, uti et pax Suecum Danumque inter paulo ante coactaGa naar voetnoot1). Accedunt commercia terra marique per universas mundi plagas tam immensa, ut portenti instar omnem humanam (fol. 57v) fidem exuperent et nulla antiqua nedum Tyri, nedum Genuae, Venetiarum, Antwerpiae et Hanseaticarum urbium Germaniae florentissima unquam mercimonia umbram aliquam eorum referant, quibus omnes universi opes pecuniasque in suos veluti angulos cogunt, quarum apud eos praesertim praecipuam urbem Ambstellodamum tanta est copia, ut sumptuosissimo nuper bello Anglico illis nulla res minus quam pecunia defuerit. Nulla gens est in commerciis magis industria, ad mare longe lateque pernavigandum et ejus labores et injurias magis impertaesa, ut sicut Helvetios ad montes, sic Batavos ad mare natos et factos non vane aliquando dux Rothomagi pronunciaritGa naar voetnoot2). Etsi jam ante quadraginta annos et quod excurrit, Hugo Grotius, primum Bataviae syndicus et exinde ob persecutionem principis Auraici exul, regis Sueciae ad Galliae regem Ludowicum decimum quartum legatus, in historia sua ultra ducenta millia familiarum Batavicarum vel in navibus vivere vere scripseritGa naar voetnoot3), quis commerciis maritimis in dies augescentibus et Ordinibus ex publico aerario lectissimam classem insuper alentibus parem maritimam potentiam usquam quaesierit aut invenerit? Ad quam porro potentiam si vires Angliae terra aeque ac mari invictae accesserint, ut non minus hoc quam | |
[pagina 152]
| |
alio singulari foedere de rebus suis mutuo promovendis, quod et hic adjungo, inter se conveneruntGa naar voetnoot1), quis potentiam praesertim maritimam toto orbe parem monstrabit? Si et his addantur vires maritimae Dani et Sueci, gentium non minus mari quam terra nulli secundarum, et principum civitatumque imperialium Germaniae, id est vetus novaque illa Vandalorum, Gothorum et gentium sub his nominibus olim appellatorum totius orbis aliquando dominatrix et Romae victrix colluvies, quis non hanc potentiam rei catholicae judicet formidandam, cui parem forsan terra omnes catholici universi et singuli, certe mari nullam etiam concordati, nedum praecipui duo inter se inimici, reliqui (fol. 67) aut studiis alterutrius partis divisi aut timidi aut intempestiva securitate caeci poterunt opponere, ut, sicuti jam olim Thomas Campanella in Monarchia sua Hispanica nihil illi unquam in summo ejus flore magis quam principum Aquilonis potentiam, si in unanimem aliquando concordiam coalesceret, timendum providitGa naar voetnoot2), ita certe de tota Ecclesia nullum effatum verius dici queat nec ab Aquilone omne malum esse a Sacra Scriptura frustra dictum appareatGa naar voetnoot3). Unde igitur, cum potentiam, ut credo, satis evicerim, proximum est, ut ad magis praecidendam securitatem periculi et exitii matrem, quod de potentia acatholicorum ostendi, idem de malevolentia planum faciam, nimirum ut qui potentiam cum illa conjunctam videt, justae diffidentiae metu expergefactus, consilia conservandi sui salutisque communis eo promptior alacriorque admittat capiatve. Ad evincendam vero malevolentiam, quis argumenta et probationes requiret, si gentes illas alterius religionis et sectae esse et genium tantum haereseon maxime Lu- | |
[pagina 153]
| |
theranae et Calvinisticae, quarum illa odium sacrosanctae Sedis Romanae cum lacte materno propinat, haec vulgatum illud, jura, perjura, secretum prodere noli pro symbolo gerit, tum proinde atheismum apud primatos plerosque gliscentem universim consideret et singillatim gentium istarum, postquam ab orthodoxa religione defecerunt, historias introspiciat? Nunquid, ut ab Anglia ordiar, illa eadem ipsa est, quae, a quo Sedis Apostolicae veneratione ac obedientia excussa sub Henrico Octavo primatum Ecclesiae regi suo schismatice detulit, tantum virus haereticum assumpsit, ut sub Elisabetha regina Calvinismo infecta Mariam Scoticam, testibus Florimundo de RemontGa naar voetnoot1) et aliis catholicis historicis innocenti martyrio coronarit, quod catholica esset et Elisabethae superstes pro jure suo in regnum successura timeretur? Nunquid eadem est, quae juge (fol. 67v) sacrificium Novae Legis sub poena laesae majestatis prohibuit et idcirco tot sacerdotes martyrio affecit, quae denique nostro aevo parricidium Caroli regisGa naar voetnoot2) inter alia hoc obtentu excusavit, quod catholicos non satis ad libidinem eorum persequeretur, et filium illius Carolum secundum utinam non ideo odisset et, Deus avertat, iisdem fatis jam devovisset, quod catholicis, quibus vitam et salutem suam debet, aequiorem se praebeat, quae tot in sectas et haereses divisa est, ut singulis quis vix nomina invenerit. Ab Anglia ad Hollandiam me converto, quae, ut rebellionem suam firmius foveret, veram religionem cum haeresi commutavit, quae omnibus sectis templa et publica loca concedit, solis catholicis omnia ademit, quibus catholica religio velut scelus est, dum catholicos magistratibus et honoribus excludit, quae denique Judaeis et Anabaptistis aequior est quam catholicis et fidem catholicis vix unquam servavit, primariis urbibus: Ambstellodamo, Harlemo et plurimis aliis ea conditione dedi- | |
[pagina 154]
| |
tis, ut religio catholica salva esset, eam turpiter violavit, quae ipsa semper perfida cum Hispano nuper initam pacem, ut primarius regis Hispaniarum consiliarius de Bruijn tempore legationis suae observavit, plus quam triginta casibus violavitGa naar voetnoot1). Ad Sueciam venio, an ea forte fidem catholicis magis servavit et ab ipsa plus benevolentiae et fidei expectari potest? Sed horreo, cum illius gentis in religionem catholicam malevolentiam intueor. Ut nihil enim de Gustavo primoGa naar voetnoot2), qui primus haeresim (fol. 68) introduxit commemorem, quia historia illius satis nota est, quid inde dicam, quod Sigismundum haereditarium regem, postquam et Poloniae rex electus, regni diadema suscepturus, relictis domi locumtenente et consiliariis sacramento obstrictis, eo se contulisset, absentem fidelibus consiliariis, qui regi absenti promissam fidem abjurare nolebant, supplicio affectis, nunquam cum omni posteritate in regno se recepturum (sic) Ordines regni haeresi addicti in publicis Comitiis perfide conjurarint, nullam aliam ob causam quam quod catholicus esset et catholicam fidem postliminio stabilire in regno velle arguereturGa naar voetnoot3); quid, quod contenti non fuerint Sueci regem suum genuinum et legitimum regno expulisse, sed nec quieverint, donec etiam hodiernum Poloniae regem Casimirum justum haeredem vel solo titulo regni abstinere et re- | |
[pagina 155]
| |
nunciare injustis bellis coegerintGa naar voetnoot1)? Ut nihil dicam de inaudita gentis credulitate, quod poenam capitis statuerint, si quis indigena regni catholicam fidem amplexus fuerit! Cujus gentis in proavitam nostram religonem tanta est malevolentia, ut nuper regina Christina multis victoriis inclyta et ob praeclaras animi dotes toto orbe spectata et ab ipsis, antequam catholica esset, ad coelos usque depraedicata, cum admirabili Dei vocatione catholicam fidem amplecti vellet, id se impune facere non posse satis videret, nisi glorioso apud posteros, inaudito vero apud veteres exemplo et extorris patria et regno fieret. Haec vero cum tam praeclara Suecorum in catholicos benevolentia sit, ut sicco interim pede ejus gentis contra Caesarem et catholicos in Germania principes bellum et tot illatas clades, caedes, incendia, rapinas, sacrilegia et tot (fol. 68v) extortas archi- et diocaeses, monasteria et loca pia et, quod rei caput est, tot milliones animarum ex vero ovili abreptos praetermittam, derelictis his et Danis nihilo melioribus, ad protestantes Germanos progrediar et explorabo, an in hac gente, quae fide et armis olim nulli cessit, quam in aliis desidero, meliorem fidem benevolentiamque in catholicos reperturus sim. Adesdum ergo Carole Quinte Imperator invictissime et refer, quam praeclare illi tui Germani fidem tibi servarint, quando illis, cum ob Lutheri recens admissam haeresim perduelles fuissent, bello superatis, SaxoneGa naar voetnoot2) HassoqueGa naar voetnoot3) captis et plurimis munitissimis locis in potestatem redactis, pacem dedisti? An non, cui maxime fidebas, Mauritius Saxonicus statim te inopinantem decepit et pace data securum ad iniquas conditiones compulitGa naar voetnoot4)? Nonne et dein Passavicam transactionem denuo | |
[pagina 156]
| |
ruperunt tui illi protestantes et post eam tot episcopatus, abbatias et antiquas fundationes rapuerunt?Ga naar voetnoot1) Ut, uti juste ea bona ecclesiastica Ferdinandus Secundus Imperator publico edicto restituendaGa naar voetnoot2) declaravit, ita iidem illi nova conjuratione, omni in societatem allecto Aquilone, viginti annorum bello, cum tanta sanguinis ab utraque parte profusione, injustissima rebellione denuo recalcitrarint et tandem loco restituendorum a se episcopatuum, monasteriorum et piarum fundationum omnes utriusque fere Saxoniae Inferioris et Superioris adhuc reliquos episcopatus et tot insuper ibi et in Suecia, Franconia, Hassia, Palatinatu, Westphalia et per omnem passim Germaniam ditissima monasteria, ecclesias, loca pia et bene dotatas fundationes (fol. 69) de novo extorserint, ad id, pro nefas, catholicorum consiliis animati, armis adjuti? Scilicet haec erat inclyta illa hujus saeculi tempestas, qua duabus potentissimis coronis catholicis inter se dissidentibus potestas tenebrarum omnia in suum lucrum et commodum attraxit, neque adhuc contenti videntur, donec quod reliquum est, quod Deus avertat, insidiosis et subdolis suis consiliis tandem in nova bella erupturis in fauces suas abripiant. Cum vero Germanorum bonam fidem nova illa veteris orthodoxae fidei corruptrix fides adulteraverit, desipit, si quis apud sectarios istos tutam fidem requirat. Quae cum ita sint, ut re vera sunt, cognito enim singulorum ingenio, quid de universis sentiendum in propatulo est, ut experientia, pro dolor, teste vera de iis statuere possimus, illos nec fide publica nec pactorum aut ullius juramenti religione cohiberi, si catholicis nocere, vires illorum atterere, immo exitio dare et extinguere possint, quin ad hoc paratissimi sint. Id enim illorum praedicantes et Verbi ministri in suggestu et libris suis passim inculcant, ab illis exigunt et pro mandato divino obtrudunt; huc tendunt ea, quae de regno antichristi de Babylonica | |
[pagina 157]
| |
meretriceGa naar voetnoot1) ubique vociferantur. Hoc est egregium illorum classicum, quo: ‘Reddite illi sicut et ipsa reddidit vobis, et duplicate duplicia secundum opera illius etc.’Ga naar voetnoot2) corrumpentes sacrum Apocalypseos textum cap. 18 et beatos, qui parvulos nostros allidunt ad petram,Ga naar voetnoot3) impie conclamant, hic est speratus ille triumphus, quo eodem spiritu haeretico et sensu ‘Cecidit, cecidit urbs illa magna’Ga naar voetnoot4) se clamaturos sperant. Unde ab iis, quos constat ita adversum nos affectos, etiam cum nocere possint, sibi temperaturos, bonae fidei benevolentiaeque rationem habituros sibi persuadere, est sperare ab animalibus rapacibus contrarios indolis et naturae sive animi motus, scilicet a lupo, urso, (fol. 69v) aquila, accipitre, corvo, milvo, ut mitescant et aliis animalibus, quibus nocere solent, commodo sint, at vero ut lupus pilos quidem non animum mutat, ita quibus vorax ejusmodi est indoles, nulla arte mansuescunt. Sectarii scilicet, quibus impium omne id, quod nobis sacrum, quibus, quod nobis pium est, superstitiosum, quibus summa religionis nostrae sacrificia cultusque abominationes et idololatriae sunt, qui Papam et Turcam, sacerdotem catholicum, sacerdotem et flaminem gentilem et denique virum catholicum et Samaritanum, immo et idololatram juxta habent, obsequium putant se praestare Deo, si nos decipere et Marte vel arte nos evertere possint, his ergo fidere, quorum ejusmodi ingenium, nobis est decipi, prodi, immo perire velle, veluti enim omnis vana de securitate persuasio mater periculi et exitii est, ita quaevis prudens diffidentia mater cautionis est et securitatis. Quando igitur satis, ut credo, jam evici et potentiam acatholicorum ejusmodi esse, ut mari fere et in oceano profecto superiores, terra propemodum pares catholicis sint, et praeterea malevolentiam eorum erga catholicos esse tantam, ut nisi occasio nocendi, immo extremum exitium nobis inferendi desit, certe voluntas nunquam sit defutura, proximum erit, ut vigilandum sit, et unde periculum primo et maxime timendum ejusve occasionem prospiciamus, tum quomodo occurrendum occasioni et | |
[pagina 158]
| |
periculum avertendum praemeditati, non ad excipiendum tela sed retorquendum, immo non ad ictum exspectandum sed praeveniendum parati stemus. Si igitur et bruta bestia semel ad quem offendit lapidem, deinceps cavet, prudens paterfamilias, qua (fol. 70) parte aliquando tecto vel fenestris ventus nocuit, ibi tegulas fenestrasve firmius figit, aut qua parte domus ruinam minatur, ibi columnas et falera substruit, qua aqua aliquando inundavit, ibi aggeres duplicat, et qua aut unde furem timet, ibi murum aut parietem validiorem erigit et illam versus partem canes et vigiles exponit, nobis imprimis advertendum est, nullam catholicae religioni aliunde unquam graviorem jacturam quam ex dissidio, quod domum Austriacam et Galliam inter priore et hoc saeculo fuit, accidisse. Hinc enim evenit, ut Hollandia Gallicis auxiliis adjuta in eam, qua in praesentiarum est, ipsis suis aliquando auxiliatoribus formidandam potentiam excreverit, ipsa sit omnium utique rebellium, profugorum, apostatarum et haereticorum asylum, et regi Catholico septem praestantissimas provincias totas: Hollandiam, Zeelandiam, Geldriam, Frisiam, Ultrajectum, Trans-Isolam et Groningam ac magnam insuper Brabantiae et Flandriae partem atque religionem una cum regione ademerit, ipsa sit officina, ubi contra Ecclesiam impia consilia coquuntur, arma fabricantur, pecunia, nervus belli, suppeditatur. Hinc est, quod Anglia impune olim Mariam Scoticam ob religionem occiderit et religionis catholicae jugulum securi percusserit, tot catholicos martyrio et ignominiis affecerit, nullum insulae illius haeretici nomen magis quam Papae aut catholici oderint, horreant et aversentur, quod nuper ille tyrannus Cromwel coram duce Criquio Galliae legato, cum (fol. 70v) religionem catholicam molliori sermone et perfunctorie tantum commendasset, dissimulare non potuit, nulli inquiens majori odiosum quam Romano-Catholicis, ut in historia sua pacis comes Galentius Gualdus memoratGa naar voetnoot1). Cum enim ipse summe odis- | |
[pagina 159]
| |
set catholicos, suo ipsos pede metitus est, quamvis nec catholicis ignominiosum, quod hominem tam impium ac perduellem regicidam, quem ipsa post mortem damnavit Anglia, in vivis omni gente magis oderint, eo ipso satis testati quam ejusmodi scelera intimo animi sensu detestentur et execranda censeant. Hinc est, quod protestantes Germaniae Imperatori suo pacem religionisGa naar voetnoot1), ut vocant, cum suspensione jurisdictionis ecclesiasticae priori saeculo, Passavicam transactionem et nuper Westphalicam expresserint, primatam Germaniae metropolim archiepiscopalem Magdeburgensem, deinde Bremensem archiepiscopatum, episcopatus Halberstadiensem, Merseburgersem, Misnensem, Naumburgensem, Mindensem, Verdensem, Sverinensem, Lubecensem, Ratzeburgensem, Caminensem, Sedunensem, Curiensem, Ultrajectinensem, abbatias imperiales Hirsfeldensem, Sancto-Gallensem et alias in Suecia et alibi praedivites, item illustribus virginibus orthodoxam fidem profitentibus Quidlenburgensem, Hervordiensem et infinita monasteria, templa, loca pia et ipsum religionis exercitium per totam fere Germaniam catholicis eripuerint, auctoritatem pontificiam et caesaream re ipsa pessum dederint. Hinc est, quod Gustavus Adolphus a protestantibus in auxilium (fol. 71) vocatus et a Gallis, ut ipsi palam profitentur, excitatus, et innata animi temeritate promptus, modico cum exercitu Stralsundae obsidionem solvensGa naar voetnoot2) Rugiam insulam occuparit et dein ferventem victoriarum cursum Ferdinandi Secundi pro religione militantis stiterit, animamque jam agentes haereses novo spiritu refecerit et foverit, quod hinc Germaniam et Poloniam vexarit, illi Pomeraniam, archidiocaesim Bremensem et Verdensem, hinc Livoniam auferendo juris sui fecerit adeoque inter status Imperii et quidem summo inter saeculares principes loco consiliis nunc intersit eaque ad commodum communis sectae auctoritate sua moderetur, quae ante paucos annos ita intumuit, ut in spem novae et quintae monarchiae assurexerit. Nisi in Dania ad scopulum blandiens ei fortuna allisisset, jam toti Eccle- | |
[pagina 160]
| |
siae et Christianismo vel sola ad interitum immineret formidabilis, ut quae hodie Lutheranismi patrocinium affectat et hoc nomine a protestantibus Germaniae colitur exspectatque quacumque occasione aquam turbidam, in qua piscari queat. Hinc est, quod Albertus Brandeburgicus BorussiamGa naar voetnoot1), Gothardus a Ketteler eques Westphalus CurlandiamGa naar voetnoot2) Ordini Teutonico votifrago sacrilegio impune eripuerint et easdem provincias mala fide in pronepotes suos propagarint. Hinc est, quod Europa, ut verbo sine ambagibus res dicatur, adhuc haereses foveat et serpentem nutriat in sinu, quod non Lutheranismus in cinere suppressus, antequam in grassantem longe lateque flammam erumperet, quod non purgata statim Germania et Belgium et Gallia Angliaque, immo et Polonia et Ungaria (fol. 71v) in obsequium Turcae et exitium sui, Suecia demum et Dania Norvegiaque eadem gangraena infectae non vivifico sed lethifero spiritu vitam trahant potius quam ducant. Hinc est, quod invaluerit et duret hodiedum Mahometismus neque ipse novus orbis a novo Europae veneno immunis esse potuerit, sed tot jam in Indiis Orientalibus et Occidentalibus praestantissimae insulae ac regiones in Batavorum et Britannorum potestatem redactae haeretico simul spiritu imbutae fuerint, quod in Japonia, China et omni America fructus Evangelicae praedicationis minor et sacra messis tenuior fuerit. Hinc demum est, ut ad institutum propius revertar, quod Hispania, quae parentum nostrorum et nostra adhuc memoria catholicae titulo et jure clara religionis defensionem in Gallia, Belgio et Germania non infeliciter suscepit, omnibus se adversariis potentia parem olim arbitrata, eo jam sublimes animos suos demiserit, ut ad improbata millies in Gallis novissima nunc consilia descendat et, quod sibi ipsa non sufficiat, manifesta velut confessione orbi testatum faciat, dum per foedera cum | |
[pagina 161]
| |
Britannis et Germaniae protestantibus et suis infidam certe per societatem, quod mirere, propriis rebellibus Batavis unicam salutem et provinciarum, quas in Belgio adhuc possidet, defensionem exspectet, quasi ipsa omnium omnino virium expers aut negligens sit. O miserum profecto arietem a corrivali in eas angustias adactum, ut a lupo auxilium et salutem praestoletur, scilicet a quo uterque aeque sit devorandus! Quemadmodum profecto, quod Hispaniae ex hoc dissidio accedit (fol. 72) incommodi, ut viribus suis extreme attritis hostium ejus, imma non illius sed fidei Hollandorum, scilicet Britannorum et Suecorum protestantiumque Germanorum, in formidabilem utrique potentiam, ut quae leges praescribere et modum statuere jam ausit, excreverint, idem Galliae eventurum nemo sanae mentis dubitare potest. Non enim est, quod Gallia pecunia et artibus suis has suspensas et divisas invicem tenere speret, nam utut id hucusque odio Hispaniae dominationis, a quo nunc se liberatos, immo Austriacam domum hodie potius miserabilem quam formidabilem putant, feliciter successerit, jam aperiunt oculos, jam alia iisdem mens est et fallitur ipsa Gallia, si iis fidat, neque enim solis credat amicitiis et foederibus, quae in Germania sibi conciliavit, nam ut illa hactenus eousque profuerint, ut non statim Germani rationem Circuli Burgundici habuerint et communem causam fecerint, quia tamen Circulus Burgundicus indubitatum Imperii membrum, ad cui succurrendum communibus legibus tenentur, immo et aegre ferunt quantumvis dissimulant, Gallum quodvis, quod coram judicio Imperii disceptandum proponere et ejus primo definitionem exspectare debuit, spreta Imperii majestate et jurisdictione armis suis persecutus se in propria causa et judicem et executorem constituerit.Ga naar voetnoot1) Tandem eorum patientia verget in furorem, nisi Gallia pacis leges admittat, neque est quod ab initio belli hucusque secundo et ab uno unius aestatis felici bello et tot captis urbibus sibi magnopere blandiri et aequales deinceps progressus spondere possit. Illa enim una aestate hostem improviso adorta vix invenit; cum (fol. 72v) imbellibus mercatori- | |
[pagina 162]
| |
bus et vulgo quarundam urbium potius quam cum militibus pugnavit; alia certe res erit, si mari invictos Britannos et Batavos, terra omne robur Septentrionis contra se experiatur; prodeat in campum licet et jactet se illa ebulliens Gallorum et alacris virtus utcunque animo, vigore nulli gentium concedens, sed mobilis, inconstans, morae et laborum pertaesa, sed frigoris et injuriarum coeli impatiens, bellum non annos sed aetatem gerat, non praeliis sed bellis certet cum gente duris assueta, adversus pericula, labores et injurias coeli infracta, hyeme non minus quam aestate ad bellum inter nives et glacies gerendum apta, quo magis bellum gerente et laborante, eo bellis et laboribus minus defessa et praedarum et sanguinis humani insatiabili, et sentiet certe non idem esse, quam per Batavos suis et aliorum auxiliis adjutos fatigasse Hispanos, per Germanos et Suecos debilitasse Imperatorum et catholicos belli socios, sentient (sic) non minus Batavicam et Anglicam quam Gallicam pecuniam posse. Quidquod Gallia his gentibus terra et mari ubique non inaccessa, sed aperta et pervia, illae vero pleraeque mari et aquis tutae, Galliae continens facile praedis exhauriri, incendiis vastari et commerciis omnibus spoliari possit, illae vero quo magis terra alibi bellum geritur, eo magis domi suae floreant et illarum commercia longius latiusque exerceantur? Et hinc sane erit, quod Gallia voto suo potitura non sit, ut cujus hodie ambitus juxta Clypeum Status, gallice ‘Bouclier d'Estat’, vix Europa contineri et monarchiam universi (fol. 73) spe devorasseGa naar voetnoot1), quaeque jam olim Hispaniae objecta crimina eorum ipsa rea arguitur. Satis illi fuerit, si ipsam se ab interitu aegre vindicarit, nisi tandem catholico sanguine et propinquorum bonis satiata Cacochimicae isti OroxiGa naar voetnoot2) et depravato appetui modum faciens, non ex catholicorum, sed fidei hostium ruinis potius rem suam augere ceperit. Neque enim Hispania inde ruinas suas reficiet, in integrum restituetur aut sua recuperabit, sed aliorum non suae libidini inserviet, in | |
[pagina 163]
| |
commune exitium laborabit, omnis ad Britannos, Suecos, Batavos et protestantes Germanos utilitas redundabit, quorum artificium erit utramque partem vel mutuis vulneribus sauciam attrivisse, exhausisse, veteremque illam Pharaonis Aegiptii tyranni pseudo-politiam Exod. 1 cap. imitantium, sicut ille rex Josephum ignorans ait ad proceros suos: Ecce, populus filiorum Israel multus et fortior nobis est. Venite, sapienter opprimamus eum, ne forte multiplicetur, et si ingruerit contra nos bellum, addatur inimicis nostrisGa naar voetnoot1), ita illorum stratagema erit patriarcham Joseph, id est Sanctitatem Vestram, visibile Ecclesiae Christi in terris caput, ignorantium despicientiumve, dum utriusque coronae majorem sua potentia suspiciunt reformidantque, pro calliditate sua socios suos ad communem interitum sub obtentu promovendae pacis aut debiliorem partem pro servando aequilibrio adjuvandi convocasse, hoc Pharaonis classico: Venite, opprimamus eos sapienter, id est disseminemus inter eos discordias et seminatas foveamus, pacis studium et utriusque partis amicitiam fingentes, aut certe debiliori auxilium in specie offerentes, ne forsan reconciliati expugnent nos, haeresim nostram extirpent, spolia recuperent et dolos nostros praeveniant. Qua astutia unquam res suas commodius quam isthac augere possunt, ut fatigatam denique utramque opprimant coronam et omnem (fol. 73v) utriusque substantiam in succum suum ac sanguinem convertant? Et ut jam tum victoribus et victis aeque leges praescribunt, sic ambobus regibus exactis ipsorum subditis superbe dominari et jugum imponere palmarii loco erit. Quo tunc animo et loco erunt catholicae Germaniae principes, maximam partem ecclesiastici ordinis? An ipsis ad resistendum animi viriumque satis superfore credemus? Profecto hoc, experientia teste et intima eorum constitutione perspecta, ingenue profiteor et contestor, me vel successorem meum, nisi vixero, ut proximum Batavis primum fore, in quem irruent et odia effundent. Sed quae unius prioribus bellis adeo exhaustae et nuper continuis excubiis et vigiliis fatigatae aut vixdum respirantis diocaesis contra tot tantosque hostes erit pro- | |
[pagina 164]
| |
portio? Etsi vel Alexander Macedo vel alter ille Scanderbegus aeterna laude dignus EpyrotaGa naar voetnoot1) hic principatum teneat, frustra tamen omnis alterutrius vel fortitudo vel bellica virtus viresque fuerint, nihil enim tum restabit quam gloriose periisse. Hac vero mea diocaesi superata reliquae ad Rhenum facili negotio eadem fata subibunt, neque putemus - utraque catholica corona eversa, Austriaca domo a me nimis longinque dissita, sibi ipsi contra Turcicas machinationes vix sufficiente et alienis auxiliis egente, et quando iis destituta est, a meridie Turcicae et reliquis partibus protestantium injuriis et praedis exposita et facile debellata, nisi ex Hispania pecunia et ex Imperio miles suppeditetur, ut nuperis illis Bohemicis motibus anno 1618 jam sceptro et solio exuta fuisset, nisi adjuvante Deo his praesidiis et auxiliis in integrum restituta periculum evasissetGa naar voetnoot2), sine quibus jam stare non poterit et eam opprimi necesse est, illa vero oppressa et primum episcopatu (fol. 74) meo vicinisque ad Rhenum et Moenum dein diocaesibus amissis, nam reliquae in Germania aut jam in manu hostium aut non magni momenti sunt - neque quis putet Bavariam forte quid heroicum ausuram aut magni quid praestituram, experientia enim nos priori bello saepius docuit, quomodo illa a solis Suecis peragrata et subacta ipse Elector Maximilianus alio se ad loca tuta recipere coactus fuitGa naar voetnoot3). Quid igitur in Germaniae paucis principibus catholicis contra tantam acatholicorum potentiam praesidii sit, Sanctitas Vestra facile conjiciet. Quapropter ipsius Italiae extreme interest hanc tempestatem prospicere et unice eo simul pro communi utilitate laborare, ut duabus illis coronis intimo et stabili | |
[pagina 165]
| |
nexu reconciliatis salus Ecclesiae in tuto constituatur ac deinde, acatholicorum viribus accisis, Batavis praecipue alae praecidantur, quod nisi fiat, prius peribimus quam periculum advertemus. Ergone nondum aperitis oculos Reipublicae Christianae propugnatores, duo axes polares, Europae et Ecclesiae columnae sponte corruetis? Nondum satis principes consanguinei fratres et proximi affines in propria viscera desuniistis? Tandem caedium satis sit et ruinarum. Ad paternum ergo affectum, Sanctissime Pater, revertor. Videt Sanctitas Vestra et agnoscit hostium potentiam aeque ac malevolentiam, et hinc luculentissimum religionis periculum, nisi duobus illis potentissimis Ecclesiae catholicae filiis, altero Christianissimo altero Catholico, non in suam tantum sed communem pernitiem laborantibus, a Sanctitate Vestra paternum remedium adhibeatur. Quo ipso cum, quod prima divisae epistolae parte promisi, satis, ut arbitror, assecutus sim, ad secundam me confero, ut sicut periculum ab hostium religionis potentia et malevolentia planum feci, ita in illa quod promisi ejus avertendi rationes modumque evincam. (fol. 74v) Quem campum antequam ingrediar, ingenue quoque fateor, me non exiguam praevidere difficultatem, dum ad id, in quo rei cardinem praecipue versari animadverto et sine quo scopum attingere non dabitur, nempe ut duo praememoratae potentissimae coronae a suorum sanguine abstineant et in mutuos amplexus redeant, perveniri non posse prospicio, nisi plures obices ac obstacula removeantur, quibus quidem, etsi terrear, deterreri non possum, quin post Deum Optimum Maximum et unicum Ejus Filium Dominum nostrum Jesum Christum Ecclesiae sponsum omnem in Sanctitate Vestra spem collocem fore, ut obstaculis obicibusque remotis Ejus paterna auctoritate et sapientia reconciliandi imprimis ad pacem et concordiam postliminio revertantur, quod unicum, si assecuti fuerimus, periculum facile avertemus. Obices quidem reconciliationis, quos horreo, praecipue tres video et quidem omnes ex parte Hispaniae vix eluctabiles. Primus erit, et quem leviorem duco, ex parte scilicet satisfactionis, quam Gallia praetendit, quod a nupera | |
[pagina 166]
| |
pace, in qua Hispania Gallis tantum cessitGa naar voetnoot1), etiamnum plus et magna pars quidem Belgii aut certe id petatur, quo sine reliquum Belgium vix stare aut conservari posse videatur. Secundus, insatiabile vindictae desiderium, quo Hispania injuriam, quam sibi illatam credit, extreme ulcisci discupiet, ut, cum jam in tractatibus Monasteriensibus crebra legatorum Hispaniae vox fuerit: Exurget tandem nostris ex ossibus ultorGa naar voetnoot2), quid nunc sentiant, ex ‘Clypeo Status’ satis apparet art. 6, ubi § finali auctor non aliud reprimendae Galliae medium suggeritGa naar voetnoot3), quam ut mixti acatholicis catholici conjunctis animis et viribus par pari referamus, in deprimenda illius superbia nostram securitatem quaeramus, cum illa agant via facti, nos et vim vi repellamus, si illa vana spes pacis nos suspensos teneat, illam eo adigamus, ut pacem serio optet et verbo faciamus causam communem, nec refugium nostrum ponamus in Cyclopum gratia, quae (fol. 75) non profuerit Ulissi nisi per fortunam insperatam. Satis apparet, qui in voto Galliae, odio non dicam lymphatus sed impotenti vindictae desiderio accensus eo fertur, ut, quod ex improbatis Gallicis provinciis Hispanis contigit, ut a Gallia cum aliis Europae potestatibus, praesertim acatholicis, in illorum exitium concurrente extreme exhausti et debilitati sint, etiam Gallia vice versa nunc ab Austriacis et cooperantibus reliquis Europae viribus ad easdem calamitates redigatur, scilicet ut tandem, quod tertius aliquis catholicus in partibus medius verius dixerit, devicta Gallia caeteri catholici una devorentur et Hispani eodem beneficio Ulissis gaudeant, ut ultimi sint. Quod jam nimio vindictae studio flagrantes ipsi non advertunt. Tertius erit et quidem maximi momenti, quod ajunt, quae jure gentium et fidei publicae supremae tesserae sint, violatas, immo ipsam juramenti religionem spretam. Quae jam restant, quibus quod denuo paciscetur, ejus- | |
[pagina 167]
| |
modi esse possit et eo tanquam inconcusso, quod oporteat fulcro, fides publica et certa securitas inniti queat? Novas quippe actiones semper quem sibi ipsi facere ac fingere posse, si se solo judice publicas pacis tabulas, cum lubet, etiam rescindere et summa jura gentium susque deque habere liceat, praesertim quod Galliam ad graviora audenda quodammodo imitari et ausuram certe clamabunt, si hic ausus tam feliciter et impune cesserit; ergo potius totam in vindictam exstimulandam Europam nullo religionis discrimine, immo si superi nequeant, Acheronta movendumGa naar voetnoot1). Quos vero obices etsi difficillime removeri posse satis animadvertam, Sanctissime Pater, Vestra tamen auctoritas et prudentia sola erit, quae illos removere, immo frangere ac rumpere poterit. Magna est apud utramque nationem Sanctae Sedis existimatio, magnum Vestrae Sanctitatis apud utramque pondus et ingens veneratio, praeterea juris paterni admonere, hortari, instare et increpare; si verae esse oves velint, vocem pastoris audient. Non frustra illud dictum sit in Evangelio: ‘Corripe (fol. 75v) illum intra te et illum, et si audire te non velit, dic Ecclesiae, si nec Ecclesiam audierit, sit tibi sicut ethnicus et publicanus’Ga naar voetnoot2). Jure igitur et merito Antecessores Sanctitatis Vestrae, si quae inter reges orthodoxos simultas aut discordia fuit, officii sui esse rati sunt, ut se interponerent, utrimque rem interventu suo atque auctoritate transigerent. Tentaverunt id recentissime Praedecessores Vestri Urbanus Octavus et Innocentius Undecimus, quorum legati utrimque cum summa admiratione ab utraque parte admissi suntGa naar voetnoot3), sed fata utrique tantae rei gloriam inviderunt. Perfecisset id proximus Decessor Vester Alexander VII, sed obstitit privata aliqua simultas, quae inter eum, antequam Pontifex esset, et cardinalem Mazarinum fuerat, ut comes Galentius Gualdo in sua historia pacis aperte meminitGa naar voetnoot4). Rem ergo Maza- | |
[pagina 168]
| |
rinus sine auctoritate pontificia a summis utriusque coronae ministris componi voluit, in invidiam scilicet Alexandri, vel verius re ipsa in utriusque nationis si non totius Christianismi injuriam, ut, sicut eventus docet, pax eo firmior et minus esset stabilis, quae si auspiciis imprimis paternis et aliorum quoque interventu principum conclusa esset, haud dubie imprimis Deo magis rata et grata, certe plus religionis paciscentium animis impressisset pluresque fuissent, quorum intuitu si non metus, pudor certe leviter violaturum quodammodo cohibuisset. Quod igitur apud montes Pyrenaeos ad S. Joannem Lugium sive ambitione, sive invidia ministrorum neglectum, id jam resarciatur spontaneo Sanctitatis Vestrae interventu, dum alia hodie utriusque aulae dispositio est, dum ipsa regina HispaniarumGa naar voetnoot1) (fol. 76) pro sua ergo Sanctam Sedem reverentia Sanctitatem Suam invitat adeoque omnem controversiam Sanctitatis Vestrae arbitrio subjicit, et Galliarum rex pietati Hispanicae nihildum cessurus ultro conditionem amplectitur et sub ejus auspiciis tractare paratus est. At ut res eo cedat felicius et ut minus malevolentia et calliditas illa haereticorum, verum inde mutuae fiduciae et sinceri affectus fructum et quae inde sperare licet catholicae religionis emolumenta impedire possint, alius erit tractandi modus: palam et in speciem Aquisgrani forse per nuncium apostolicum, Romae re ipsa pax coalescat, Aquisgrani nomine duntaxat; Sanctitas Vestra paterna sua prudentia utetur, ut filiorum mentem exquirat, qui etsi utrimque, ut nullus dubito, optimo sint in religionem animo et eam pari affectu promotam cupiant, eo tamen, pro dolor, res devenit, ut mutuo metu neutra pars sensa animi prius alteri enunciare auseritGa naar voetnoot2) quam ea ante religionis inimicis ad | |
[pagina 169]
| |
captandam benevolentiam et conciliandum alteri odium praepostere revelanda timeat, quam de iis conveniri possit, quod ex parte Gallorum mihi quidem compertum est, ex parte Hispanorum res eadem probabilitate nititur. Haec igitur diffidentia imprimis tollenda e medio, quod a Sanctitate Vestra commodius quam ab ullo mortalium fieri potest. Ea enim summam apud utramque fidem merebitur et inveniet modum, quo illa neutri alterius sensa prius significet, quam de utriusque partis constanti voluntate certa sit assensumque prius consignatum habeat, quam propaletur, illa secretos in catholicae religionis defensionem concordare articulos potest, quos utraque pars jurejurando sanciat, nemini nisi principi catholico et cujus opera forse adhibenda est, pandendos, atque sic privatim pacem prius (fol. 76v) re ipsa Romae componendam, et quae teste Galeatio ad S. Joannem Lugium quoad Turcicos progressus sistendos, Cretam liberandam, Angliam compescendam et Hollandiam aut evertendam aut attenuandam pacta omissa suntGa naar voetnoot1), ibi stabilienda. Reliqua, quae jam acta sunt et scire publice licet, Aquisgranum remittenda et in speciem transigenda, ut ibi se ad mediationem ingerentibus catholicis secretum hoc non ferentibus aeque ac acatholicis aliquid detur et concedatur, quo super suspectas suas assecurationes et guarantias facere possint, quod, nisi fiat, si consilia haec nostra praemature advertant, omnibus modis illa turbare, immo adversus ea cunctis viribus machinari incipiant, idque eo facilius, dum messis nondum maturavit, sed adhuc in gramine et herba est, succedet. Quamobrem tractatus illi Aquisgranenses urgendi et aliquid superficie tenus urgendum, interim ulterior secretus tractatus ex parte Sanctitatis Vestrae praeoccupandus praecavendumque erit, ne alter ille publicus futuro secreto et jam sub manu Sanctitatis Vestrae sudanti obicem aliquam ponat. Etenim cum pax ita facta, ex parte saltem Hispanorum coacta magis quam libera futura, veram sinceritatem et concordiam reductura non sit, serviet illa tantum pro velo et operculo, ut interim per occultos tractatus, hostibus religionis non advertentibus, | |
[pagina 170]
| |
intima vera pax ac concordia cum syncera fiducia restabiliatur et interim decipiantur illi, dum adhuc mali fomitem superesse rati intime reconciliatas ambas coronas credent et eo securiores sese arbitrabuntur. Alter vero tractandi modus sub manu et occultus is est, quem praecipue Romae intendo et quo verum scopum spero nos assecuturos, quo compendiosior et secretior, eo erit certior et obtinendo fini (fol. 77) aptior. Et etsi circa hunc pluribus apud Sanctitatem Vestram disserere, immo quasi suggerere velle sit Poestano violas offerre, Sanctitati tamen Vestrae et meas cogitationes circa eum clementissime inaudire, ut spero, non ingratum erit. Rem hanc imprimis per viros vere pios et cui domus Dei curae et zelo sit, non scriptis literis, quae in aulis regum per exploratores hostium religionis, quos nusquam non habent, intercipi aut a corruptis pecunia emi possint, sed viva voce ipsis regibus et paucis iisque intimis ministris principio insinuandam, deinde suadendam et tandem perurgendam puto, quod vero dum agitur, illos quos supra attigi obices quam dexterrime etiam semovendos, et quidem primum ex capite satisfactionis quam Gallia petit. Quod attinet illam, necessitas excutiet, et si Gallia ipsa non extorquebit, BataviGa naar voetnoot1) et Hollandi juxta tertium articulum Hispanos ad eam cogent. Necessitas igitur vertenda in virtutem et Hispani, quod mutari non potest, aequo animo ferent. Hoc agent, ut tandem hoc pretio constantem et firmam a Gallis amicitiam obtineant et cupiditati eorum certos ac definitos limites in futurum constituant, serio admonendi. Dabitur vero hinc occasio rem in Britannorum et praecipue Hollandorum, uti auctorum, invidiam derivandi. Nonne videant, quo haec spectet Britannorum et Hollandorum fucata amicitia, qui non juvare ut sua retineant, sed, quod proprium hostium aut proditorum est, ut sua perdant, communem operam navare velint, qui Hispanorum dispendio pacare ac placare Gallum et non amore Hispanorum, quos aeque immo magis Gallo oderint, sed suum incommodum, ut aliquod illos et inter Gallos interstitium sit et ut periculosius sibi | |
[pagina 171]
| |
imminentem Gallorum potentem viciniam aliquo velut intermedio vallo a se separent, et ut, ne pro longe (fol. 77v) a se sejunctis Hispanorum corpore et viribus in locum illorum propinquiorem sibi et contiguam Galliam recipiant, quam minimum terrae Hispanis in Belgio reliquum velint, ne hoc quidem ipsi Hispanis relicturi, si modum viderent, quo id et una seipsos sine Hispanis et Germanica domo Austriaca contra Gallicam in continenti potentiam tueri possent, qui ipsi Hispanorum bonis nondum exsatiati sint, dum nuper reliquias Geldriae et Brabantiae sub praetextu hypothecae pro credenda pecunia in eorum potestatem tradendae jam ad se traxissent, nisi fideles ipsi subditi abhorruissent et Sanctitas Vestra, aeterno erga religionem et pium popolum merito, sua apud piissimam reginam interventione modo occurrisset et tot millenarum ab haeresi praeservandarum animarum saluti consuluissetGa naar voetnoot1); qui et ipsi pro impensis, quas ajunt in subsidium Suecorum, Brunsvicensium et alias ipsos erogandos esse, jam juxta communem famam meditantur, quid ab Hispanis in Belgio in compensationem petituri sint, ut de dividendo potius quam conservando Belgio catholico aperte agant? Nequam ergo et infida illa amicitia pro merito praemio coronetur, recidat in caput auctorum infida illa societas, artibus propriis tractentur Hollandi et, reducta potius inter propinquum sanguinem firma ac sincera amicitia et perfecta catholicorum societate conclusa, non seclusa inde Gallia, ut in illa catholica liga quam vocabant ante 30 annos peccatum est, scilicet ut Gallis ideo suspecta, immo magno catholicorum damno, a prudentibus jam olim proviso, inde eam evertendi ansa data fuerit, Hispanis seria spes fiat, quae jam Gallis pro publico pacis bono cedant, damnum eorum ex recuperatione quarumdam ab Hollandis perfide ipsis ereptarum (fol. 78) provinciarum resarciendum fore, nimirum ut Gallia id non abnuat et aut ipsa cooperetur aut certe vicinis principi- | |
[pagina 172]
| |
bus, praesertim catholicis permittat communem ad id operam conferre. Quod non impigre facturos certo me spes alit, et ex mea parte id ad manus Sanctitatis Vestrae serio et bona fide polliceor. Quid vero Hispania Anglis pro vendita Gallis DunkercaGa naar voetnoot1), pro Jamaica erepta et nunquam restituendaGa naar voetnoot2), pro fortalitio Tanger a Lusitanis traditoGa naar voetnoot3) et tot maleficiis et insidiis debeat et deinceps ab iis certae amicitiae exspectare possit, ipsa norit, ut sane fallantur Hispani, dum catholici sunt et hanc religionem unice in regnis et ditionibus suis fovent et laudabilissimam illam inquisitionem fidei, quae acatholicis sudes in oculis et ob quam Hispanos omne sectarum genus cane pejus et angue odit, constanter conservant, si acatholicos sibi amicos fore sperent. Potestne esse Christi amicitia cum Belial? Unde, quoad primum obicem, nulla quidem gravis difficultas erit, ut Hispani regi Galliarum satisfaciant, cum ad id etiam ab illis novis acatholicis amicis cogendi sint; sed in eo dexteritas negotii versetur, ut persuadeatur ipsis, condonent id potius regi Galliae, jus aliquod quamvis non justo aut certe eo quo Hispanis probari possit modo praetendenti, quam fucatis ipsis amicis deinceps quid fidant et se ab iis seduci et re vera sibi illudi patiantur, ne in perfectam amicitiam concordiamque cum Gallo revertantur. Quo eodem clavo ad obicis secundi remotionem uti licebit, ne illam vindictam, quam in Gallos se juste concepisse autumant, ad haereseon incrementum et catholicae religionis exitium, Sathanae potius quam Christo immolent, nedum vindictam a Gallis exigant, non ipsos forse tangant et, etsi tetigerint, per latera eorumdem ipsum Christum transfigant ac tunicam ejus inconsutilem de novo dividant, (fol. 78v) sed vindictam Christiane potius Christo et religioni condonent, quam ut ea (pro | |
[pagina 173]
| |
nefas) haeresi lucro cedat, committant quippe, quod Deus, cujus in manu utriusque regni sortes sunt, suos utrique terminos et metas posuerit, et quod, sicut homo sine Illo staturae suae ne unicam quidem ulnam adjicere potest, ita regna sine Ipsius, a quo omnis potestas est, providentia et auxilio nihil proficere possint, haec adversa Hispanis ex profundo abditae suae sapientiae imposuerit, suas subinde vices eidem redditurus, si Illius bonitati videatur. Unde cupiditates et affectus nostros secundum proportionem quam Ille dederit, non quam nobis ipsis injuste sumimus, metiri oporteat, ne, si contra torrentem niti et contra stimulos calcitrare voluerint, suum in exitium quotidie magis magisque ruentes, dum pro regno suo, Rege Regum et Domino Dominantium invito, laborant, regno Christi derogent ac adversentur, et quod olim in Gallia tot querelis et scriptis reprehenderunt, in se ipsis admittant, atque vel sic Gallorum facta, tot scriptis et querelis improbata, hoc ipso approbent, unde totus orbis justum de iis ferre judicium queat, quod Gallis semper in ore fuit: Hispanos non religionem sed praetextum illius quaesivisse. Quid, dum hoc Britannorum, Batavorum et Suecorum adeoque Acherontis auxiliis acturi sunt, quid non omnes boni catholici tacite de iis judicaturi et qualenam judicium posteritas latura sit, cum aquam ad acatholicorum molendinum duntaxat derivaturi et feram quam venantur, aliena in retia acturi sint, ut Gallis aliorum vi fractis non aliam a Calvinistis mercedem sint recepturi quam olim a Gothis, Arrianis et Saracenis consecuti sint, non jam secundum a Francis liberandi aut adjuvandi, quos ipsi ob dulce sed improbum vindictae bonum praecipites egerint et ab haeresi depressos voluerint? Quibus ex (fol. 79) similibus argumentis, quae Sanctitati Vestrae graviora haud dubie occurrent, Hispanos, etsi vehementi vindictae cupiditate in transversum abreptos, spero rationi locum daturos. Quocirca etsi tertium obicem summi momenti et difficillimum arbitratus sum, eadem tamen hic argumenta locum habere censeo, unde si jam necessitas coegerit Gallo satisfecisse vindictam, ratio ipsa et religionis utilitas cohibeat, cur non ultro Hispanorum virtus se claram | |
[pagina 174]
| |
faciat, et tanto tandem pretio pacem vere stabilitam Gallorumque cupiditatem exsatiatam credamus, ut fidere deinceps magis Hispani possint. Equidem hactenus Gallia timuit, ne Hispania dominatum Germaniae Italiaeque et deinde etiam sui assequeretur, tandem ne luminibus suis officeret. Jam cum eo in statu sit, ut Germaniam Italiamve dominatui suo subjiciendi suspicio absit et insuper non nisi cruentissimo bello et maximis sumptibus Belgium recuperare, nedum Galliam in visceribus suis turbare aut florentem fortunae cursum illius sistere possit, quod nisi cum auxilio Batavorum, Britannorum et protestantium Germaniae et Suecorum vix hodie ei in mentem veniet, ut taceatur, quod toties jam declaravi, quod omnis inde utilitas non ad ipsam sed ad auxiliatores, qui jam haec commoda spe sua perceperunt, sit redundatura, Hispania haud dubie rationem admittet et alio cogitationes et spes suas convertet atque sic securitati pacis facilius consuletur. Et quamvis fatear, qualemcunque ex parte Galliae quam arctissimis vinculis obstrictam promissionem non inventuram apud eos fidem, qui jura gentium laesa, fidem publicam prostitutam et juramenti religionem temeratam conqueruntur, si tamen suam in Belgio imbecillitatem et succurrendi extremam difficultatem et quam parum in iis, a quibus juvari desiderant, praesidii et synceritatis sit et leoninam re ipsa societatem considerent, non quam optabunt forse et rebus suis necessariam judicabunt, sed quam impetrare possunt assecurationem admittere eaque contenti esse debebunt. Ea propter, si Sanctitatis Vestrae auctoritas, si principum Italiae sponsio, si et Imperatoris Imperiique vadimonium cum syncera obligatione primo rupturi perfidiam cunctis viribus ulciscendi, id, quod tandem utrimque transigeretur, corroboraret, non video, quid Hispania ultro praetendere possit, praesertim si praeter juramenti (fol. 79v) religionem res eo deduci posset, ut, qui pacta prius rupisset, excommunicationi ipso facto incurrendae et a Sanctitate Vestra ejusve Successoribus declarandae ultro ordinariam Sanctitatis Vestrae facultatem sponte se subjiceret. Quod si fieret, et ita sacris prophanisque mediis cautio securitasque pacis praestaretur, supra humanam sortem erit, si quid Hispania amplius exspectat. | |
[pagina 175]
| |
His igitur tribus obicibus nunc quantum quidem ego video remotis, de aeterna inter utramque nationem non pace sed foedere et archifraternitate, immo etiam de mutua successione, exstincta hinc inde Austriaca vel Borbonia stirpe, nisi alia in Hispaniis succedendi esset ratio et in Gallis lex SalicaGa naar voetnoot1) (quam abrogatam esse praestaret, quam ut ea tantum universi Christianismi bonum remoraretur sors) obstaret, cum utriusque regni procerum consensu esset agendum, ut regna ista, quicquid alterutri accedet decedetve, non proprium deinceps lucrum aut damnum sed commune interpretentur, ac in mutuam sui conservationem et Christianismi conjurando, omni in omne aevum mutuae invidiae et aemulationi renunciando, non sibi se nata, sed ut Deo et Ejus Filio Regum Regi Christo, quo auctore adventum illius regni in dies oramus, inserviant, constituta se agnoscant, ut illa Decalogi praecepta: ‘Non occides’ et ‘Non concupisces’ non minus sibi universim regibusque suis, quam singulis hominibus dictata agnoscant, ut tandem cum Christo colligere, non contra ipsum dispergere incipiant, abrogatis illis impiis principiis quae ex Machiavelli schola et haeretici ducis Rotomagensis maximis, quibus Christianismus in propriam pernitiem armatur, prodieruntGa naar voetnoot2), ut vel ethnicos et Arianismo partim infectos imperatores, qui conjunctim inter se aliquando idem Romanum imperium administrarunt, aut divisis imperiis certe in Oriente et Occidente concorditer regnarunt, imitentur, ne qui Catholici et Christianissimi sunt, qui consanguinei et proxime affines sunt, ab ethnicis et Arianismo infectis, divis fratribus Marco Antonino et Vero, Severo et Antonino, Caracalla, Gallo et Volusieno, Gallieno et Valeriano, Gallieno et Valeriano juniore, Cario Carino et (fol. 80) Numeriano Cario et Numeriano Diocletiano, et Maximiniano, Constantino, Constantio et Constante, Valentiano et Valente iisdem et Gratiano, Valente, Gratiano et Valentiano secundo iisdem, et Theodosio, Theodosio et Arcadio, iisdem et Honorio, Honorio et Theodosio juniore, eodem et Valentiano Tertio, eodem et Martiano, Leone et Anthemio, | |
[pagina 176]
| |
Leone juniore, et Zenone, Justino et Justiniano aliisque uti et a Ludovico et Lothario confundantur, meminerint se, uti sanguine et affinitate conjunctissimi sunt, ita se eodem sanguine Christi tinctos et vinctos, ejusdem Ecclesiae filios et fratres esse, reges quidem terrestres, sed et Dei ministros, quibus regna non haereditarie, sed usufructuarie concessa sint, de quibus Deo instar villicationis rationem reddere teneantur, cui difficile respondere sit, si ob dissidia sua subditos suos hinc inde tantum affligant et sanguinem mutuum nullo Ecclesiae commodo profundant et interim rem Christi negligant, Turcam impune dominari Christianis ac suum proferre imperium et Christianis insultare, Cretam eripere et in ipsis Europae visceribus, viribus suis mutuo exhaustis, Sathanae regnum proficere et haereses in formidandam et exitiosam sibi ipsis, quod Deus avertat, potentiam assurgere sinant. Non haec eo dicuntur, quod novi belli classicum canere et etiam haereticis, si quae data sit, fidem servari non velim, aut quod idolum rationis status cum pseudo-politicis et haereticis contra antiquam querelam omnium piorum catholicorum, ut bene demonstravit Ferdinandus ab Efferen, Ferdinandi Secundi consiliarius et Leopoldi archiducis moderator in libello, cui titulum ‘Manuale politicum’ praefixitGa naar voetnoot1), adorandum et juxta illum alienis inhiandum judicem, sed ex justis et jure divino ac humano approbatis de causis Ecclesiam in tuto collocandam et ab ea periculum quam longissime avellendum, ideoque, si bellum aliquod inter Christianos gerendum, contra illos potius gerendum et ensem stringendum putem, non ut aliena injuste appetamus, sed nostra repetamus et ut illis securitatem et cautionem nobis extorqueamus. Unde ad rationes avertendi periculi me confero. Cum igitur ex omnibus Septentrionis potestatibus nulla sit, | |
[pagina 177]
| |
quae opportunitate et propinquitate (fol. 80v) situs, ingenii versutia, pecuniarum et divitiarum copia et erga vicinos catholicos malevolentia Hollandiam antecellat, nec ulla fere, quae caeteris facilius, quippe cum Britannia et Suecia abstrusiores sint et maris montiumve beneficiis inaccessae, bello infestari et si non omnino in ordinem redigi, certe ita atteri et deprimi possit, ut non ipsa tantum ad nocendum rei catholicae inepta fiat, sed quovismodo debilitata reliquis ad inferenda bella catholicis ita parum maneat animi, ut minus superest virium et facultatis, atque Hollandia, quae quasi in medio utramque aeque respicit, inde sublata, nec Anglia nec Suecia junctae aut singulae contra catholicos unitos magni quid efficere possint. Itaque ad ipsam imprimis, si non evertendam, atterendam certe et extenuandam omnibus nervis erit contendendum. Causae belli jure gentium justissimae non desunt: ex parte enim Hispaniae, si et ipsa sociam belli se adjungere vellet, plures adsunt, marchioni Castel-Rodrigo et Hispanicis in Belgio ministris non incognitae, quod nuperam pacem pluribus nominibus violarint; regi Galliarum plures suppetent, quod justam ad ejus intercessionem Ordini Melitensi pro communi Christianismo militanti bona sua restituere detrectetGa naar voetnoot1), quod contra tot Galliae regum beneficia ingrata olim a foedere inscia et invita Gallia discesseritGa naar voetnoot2), quod felices eidem progressus invideat et omnibus modis agat, ut eos impediat, quod confoederatis regis, Coloniensi et Neoburgico, multas injurias intuleritGa naar voetnoot3), Rhenobercam detineat, quod catholicis civitatibus | |
[pagina 178]
| |
et subditis, etiam Gallorum per auxilia captis subactisque, publicum religionis exercitium ademerit et varie catholicos persequatur, quod demum ipsa multa detineat, quae juris Brabantici sunt, ad quae, quatenus vel Imperii vel Franciae feuda sunt vel allodialia, regi Galliarum, tam ex capite juris proprii quam ex quo hodie Hispanos oppugnat reginae, actio competit, non obstante pace inter regem Hispaniarum inita, ut quae utrique res est, inter alios acta, et ubi nec rex (fol. 81) Hispaniarum juri regis Galliae nec filiae suae, ipsa praesertim jam nata et non renunciante aut cessiones approbante, praejudicium inferre potuit. Quid, quod occulta plura Gallis constant, unde justius Batavis quam ulli alii genti bellum inferre possint? Nonne et Gallia hodie causam Circuli Burgundici et Imperii assumere potest, ut ad quem antiquo jure spectans de mero facto se exemit? Etsi vero hujus novae et populo caseario et piscatorio nuper conflatae reipublicae jam non ea debellandae opportunitas sit, quae proximis annis fuit, cum ab Anglia maritimo bello summas in angustias redigeretur, ego viam illam terra invadendi et opprimendi ostenderem, Sueci recentibus illius injuriis irritatiGa naar voetnoot1) nihil aeque quam contra eam se ulcisci optarent et omnium cujuscumque nationis militum animi praedis ejus inhiarent, non erit tamen etiamnun Hispaniae et Galliae simul junctis, immo et soli Galliae, dummodo jucunda spectatrix quiescat Hispania, valde difficile ad scopum pervenire. Quippe Galliae duobus exercitibus eidem in Flandria Hulstum et Trajectum-ad-Mosam aliaque eripienda, altero monstrata per me alias via ad Isolam, praecipue tractis in belli societatem confoederatis suis ad Rhenum principibus aliisque, quibus opportunum videbitur, ac ipsis forte Suecis ac Brandenburgico, qui non alieno ab ipsis animo sunt, irrumpendum. | |
[pagina 179]
| |
Et primo urbes ad Isolam, quae ad littus Westphalicum sitae sunt, ut Duisburgum, Zutphania, Daventria, Swolla et dein Arnheimium expugnandae et ibi armamentaria et penuaria, coemptis ex Westphalia necessariis, erigenda sunt. Quo loco, cum ibidem sit terra firma et arenosa nec aquae aut paludes ullae impedimento deturque aperto in campo validum equitatum exponere, praecipue cohibendi sunt, cum e converso eundem in istis maritimis angustiis copiosum alere neque sola Germania aut Suecia excepta parem Gallico et sociorum aliunde conscribere nequeant. Nam etsi ex Britannia forte aut Scotia equitatus illis (fol. 81v) subministrari posset, non tamen maxime a principio et numero et exercitatione cum Gallico et Germanico certare poterit. Quem enim veteranum nunc habet Hollandia, is fere longa quiete et obtorpuit et bello Monasteriensi, quam parum is muneri suo idoneus sit, satis apparuit. Pede ad Isolam et deinde ad Rhenum firmato, Ambstellodamum et Hagam-Comitis in ipsa viscera incurrendi et grassandi dabitur commoditas, quam viam si Hispani olim calcassent, et postquam Albanus Belgio excedens victoriam e manibus dimisit, sub optimis deinde ducibus suis Parmensi et Spinola non se rebus Gallicis et Germanicis immiscuisset et religionis bonum, ut tum laudabilissime fecit, non suo privato Hispania praetulisset, si hanc reliqui, aut infidi regi suo ut MontensisGa naar voetnoot1), aut ignari regiones socordesve alii non omisissent, nunquam Hispanorum rebus ad incitas redactis Batavia illorum arma tam pertinaciter elusisset. Unde proinde dabitur occasio, ut sicca aestate aut hyeme gelida ea loca, ad quae ob aquas et paludes accessus non semper patet, invadendi aut minimum infestandi totamque patriam et provincias unitas dissipandi, consilia et communicationes, immo et plerarumque civitatum et provinciarum contributiones commeatusque intercludendi, et commercia ipsa inter se turbandi, ac omne onus paucis illis maritimis civitatibus Ambstellodamo et aliis munitioribus obvolvendi, quae inde, si non ad perfectam subjectionem, certe brevi eo adigentur, ut aequas et optatas conditiones [offerant], quibus nostrae | |
[pagina 180]
| |
religionis homines, quorum majores, si quod legitimo suo regi inquietorum et novis rebus studentium instigatione ob futiles aliquas causas rebelles fuerint - aliquam excusationem immo splendidum boni civis nomen meretur - communi errore aeque seducti regi suo se opposuerunt et sic non minus boni cives fuerunt, atque hinc, quod ante pacem ipsis exercitium religionis et (fol. 82) communio bonorum ob praetextum politicum in odium velut Hispani negata, pace obtenta nondum concedantur, juste dolent et Judaismo et Anabaptismo pejus tractantur, aequali magistratuum et universitatum jure gaudeant et non velut pro infamibus habeantur, et ab omni imminenti periculo religioni nostrae satis cautum prospectumque sit. Non deterreat Sanctitatem Vestram hujus gentis praeclara rei bellicae fama, scilicet quae tam longo bello Hispanos fatigarit, ut eandem sicut et nuper Britannos ad pacem compulerit. Nam ut in multis peccarunt Hispani eo in bello, ut paulo ante insinuavi, tum certe hac in parte, qua Hollandi debiliores sunt, eos aut nunquam tentarunt, aut si id aliquando fecerunt, ut anno hujus saeculi vigesimo nono contigitGa naar voetnoot1), nefaria proditio exitiosum certe Hollandis consilium, ut postea Henrico comite Montensi Hispanorum exercitus duce ad hostes transfuga facto eventus docuit, perfide impedivit. Neque etiam est, quod de proximo bello adeo glorientur, nam si pestis et Londini incendium atque adeo intestina procerum Angliae discordia et, ut probabilis fiet conjectura, similiter infidelitas, tum extremum nimia securitas et hostium quasi contemptus Britannorum ex parte non intervenissent, in eas redacti erant angustias Hollandi, ut nisi Galliae beneficio a bello terrestri liberati in maritimum securius incumbere potuissent, nisi et omnes, quasi contra propria commoda laborantes, loco exitii, quod Hollandiae tum adferre poterunt, et occasionis quae ipsam opprimendi in manus porrigebatur, eam potius salvam voluissent, inter quos certe Galli et Brandeburgicus Elector praecipue nunc sero forte vident, qua in re | |
[pagina 181]
| |
aberraverint, actum et conclamatum erat de illorum republica, quae etsi ultra nonaginta annos jam steterit, centum annorum aetatem tamen non attigisset. Quid, si insuper Gallia Suecum continere pecunia (fol. 82v) et Anglum quacumque incommoditate a suppetiis divertere ac principes Germaniae praemiis metuve cohibere possit, Imperator et Hispania rebus suis vigilarent et exinde ruinas ac damna sua aliquantulum reficere captarent? Quis hujus incepti alium quam felicem et desideratum eventum exspectet? Qua demum igitur autsubjecta aut depressa, omnium totius Europae nationum, maxime Venetorum et aliorum emporiorum Italicorum, tum ipsius Britanniae et Sueciae civitatumque Hanseaticarum Germaniae commercia magis florebunt, Lusitania et Hispania multa in Indiis deperdita recuperabunt, et quod hujus mei instituti finis est, religio catholica in Europa proximo ad oppressionem periculo liberabitur, in America missiones apostolicae et praedicatio Evangelii felicius succedent, inimicus homo Hollandicis manibus non amplius seminabit zizaniaGa naar voetnoot1), non ibi Hollandi Britannique per praedicantes suos aut officient infidelium conversioni eosque suis falsis dogmatibus aut turbabunt aut seducent, non, ut Suecia nuper eidem publica apologia exprobravit, lucri causa, o scelus! se christianos negabunt et idola adorabunt, ut vere dixerit Eccleciasticus, nihil avaro scelestiusGa naar voetnoot2), qui propriam animam venalem habeat. Mammon quippe Hollandorum Deus est, omnia utilitate et pecuniae lucro metiuntur, nulla decori et honesti apud eos ratio; ut mercatores sunt, ita pecuniis et aere metiuntur et aestimant omnia. Nulla hinc fere natio est, quae ipsos amet et non perire, certe ad moderationem et mediocritatem aliquam redigi velit. Hodie enim omnes mercatores totius orbis terrarum Hollandiae invident et omnes pariter illustres ac nobiles eam oderunt; illi, quia omnia commercia ad se rapit, monopolium mercium totius mundi quaerit; hi, quia Auraico principe et cum eo omni nobilitate a clavo remotis plebem nobilitati praefert, et cum antea militiam nobilitati gubernandam credidisset, jam Wurt- | |
[pagina 182]
| |
ziumGa naar voetnoot1) - obscurae originis et novum omnio hominem, sutoris ut ferunt filium, a Suecis et dein Danis exauctoritatum, (fol. 83) militari quidem experientia et arte clarum, sed in religione atheum Mahometista pejorem, ut qui eorum, quibus intime notus, mihi comperto testimonio, an sit Deus, in negantem sententiam passim disputet et de arcanis fidei blasphemas sententias pronunciet, qui praecipuas se Europae provincias ac Italiam praesertim, ut solidi aliquid de Deo et veritate fidei Christianae vel a doctissimis intelligeret, se peragrasse, sed nusquam sibi satisfactum ait - summum, exclusis Nassoviis et WaldeckioGa naar voetnoot2), comite RhingravioGa naar voetnoot3) aliisve quibusvis antiquissimarum familiarum veteranis ducibus postpositis, terrestris militiae praefectum constituit, a quo quid catholica religio exspectare possit, Sanctitas Vestra judicet. Utinam Deus illum inhumana sua sapientia ut alterum Julianum Apostatam confundat, et juxta illud Davidis: ‘dixit insipiens in corde suo: non est Deus’Ga naar voetnoot4) ipsius stultitiam toti mundo declaret. Hinc cum insuper extra se veris amicis careat, nisi quos pretio et pecunia parat, intra se vero simultates et odia foveat, et sicut regimen novae illius Reipublicae, potius fortuito casu quam ratione et consilio constitutum, multis vitiis et defectibus scateat,Ga naar voetnoot5) ita hydrae instar | |
[pagina 183]
| |
in septem capita totidem scilicet provincias, nempe Geldriam, Hollandiam, Zeelandiam, Frisiam Occidentalem, Ultrajectum, Trans-Isolanam et Groningiam cum subjectis pagis divisa et unione pactitia magis quam nativa conjuncta non aeque cohaereat, et dominetur quidem in consiliis et de summa rerum pro libitu statuat, quia ditior et potentior, Hollandia, immo non ipsa, sed unus illius syndicus, sive oratorem dicere malimus, hodie Wittius, at vero caeteris provinciis saepe invitis et necessitati morem gerentibus. Et huc cum accedat, domus Auraica, cui provincia Geldrica, Frisica et Groningica ac omnis fere nobilitas impense favet et quae in caeteris quoque provinciis potentibus adhuc amicis pollet ac cui vulgus praedicantium extreme addictum est, jam velut publica ab utroque regimine tam politico quam bellico repulsa, quae ‘manet alta mente reposta, judicium ut Paridis spretaeque injuria formae’Ga naar voetnoot1), injuriae illius nunquam obliviscetur, cujus vindictae cupiditas et occasio (fol. 83v) cum ipso juniore principe crescit, et cum certe ista repulsa ibi equum Trojanum fabricare et latentes Danaos condere apta sit, incendium exitiumve Trojae illius Hollandicae eo propinquius est, quo citius aderunt, qui latenti igni sulphur et ligna praebebunt, quos inter nec ipse Brandeburgicus ab Hollandis extreme offensus postremus erit, si Galliam ducem et alios principes commilitones videat, cum insuper adsit militiae terrestris neglectus, miles pace otioque corruptus, mollibus assuetus, et universus populus divitiis et affluentia rerum effeminatus et mollis factus, neque haec ab atheo Wurtzio, etsi ipse Hercules aut Mars esset, brevi corrigi possint, neque id etiam nimia populi libertas et plerorumque praecipuorum belli praefectorum ab amicis et consanguineis senatoribus ex solo favore et sine delectu promotorum apud Ordines favor permittat, tum quia pleraeque provinciae, Geldrica et Transisolana, unde opportunissimus in interiora penetralia aditus et quae velut promontorium sunt, idcirco quod gravibus oneribus et aere alieno premantur et aegre ferant Hollandiam in consiliis nolle majoribus votis acquiescere sed | |
[pagina 184]
| |
ibidem velle dominari, omnia commoda et commercia ad se solam velle attrahere - quantae enim inter illas intestinae discordiae, aemulationes et simultates sint, sexcenti hinc inde in vulgus sparsi libelli satis declarant - non alieno sint animo, ut ad Imperium redeant et aut principis alicujus clientelae se nobilitas, reservatis praerogativis et juribus, subjiciat, et civitates imperialium immunitate gaudeant. Jam nuper, ut omnes metu liberati et pace facta nemine negante ingenue fatentur, quaevis civitates Isolae, quibus deditis liberrimus in ipsam Hollandiam introitus et quae sunt veluti murus et vallum, quo ab incursionibus terrestribus conservantur, paratae erant mihi se subdere, veterem Imperii libertatem offerenti, nullam vim nedum extremam exspectaturae, nisi primum Galliarum suppetiarum fama et deinde adventu cohibitae in foedere perstitissent, nullum a Gallis se beneficium accepisse agnoscentes, quod se a meis ut hostibus quam ab illis ut amicis melius, quandocunque illorum aliqui in potestatem meorum venerunt, habitos (fol. 84) fateantur. Ac demum cum aerarium publicum, sumptuosissimo bello Britannico tot centenis millionibus praesenti pecunia expositis, cui oneri ferendo hodie nullus monarcha par fuisset, exhaustum tempore aliquo indigeat, ut denuo repleatur, equidem hodie Hollandis idem quod Romanis tempore Salustii evenit, ut privatis abundet divitiis, respublica vero paupertate ferme laboretGa naar voetnoot1), certe hodie, si unquam fuit aut erit, tempus est, et id quidem non diu differendum, ne defectus suos, quos prudentissimi eorum facile animadvertunt, suppetentibus cum tempore abundantissime remediis emendent, quo Hollandiam, at vero non tantum Hollandiam, sed vel hoc ipso universi Septentrionis suspectam nimis potentiam infirmare, religionis nostrae hostium data opportunitate malevolentiae modum et terminos statuere. Et periculum ab eadem, quod ab haereticis non minus in Septentrione quam alias in Oriente et Meridie, dum in | |
[pagina 185]
| |
cinere extingui potuit, neglectum tot saecula durat et majorem partem orbis absumpsit, nunc et quidem praesentius imminet, quemadmodum in prima epistolae parte demonstravi, amoliri oportet, cum id jam in potestate nostra divinitus nobis data adhuc consistat, et ne, dum cunctamur, dum ipsi nobis a propria pernitie temperare et tam longaevi delirii finem impetrare non possumus, sera nos aliquando posteritas arguat et Deus innocentem sanguinem a nostris manibus uti et ovium perditarum rationem reposcat. Quod praecavebimus, si, quod vel soli Galliae, Hispania spectante et non impediente, non difficile, junctae vero eidem et Austriae factu facillimum, unicam Bataviam, quae in meditullio sita consiliorum et malevolentiae officina adeoque seminarium et fomentum est, in quo belli nervus existit, vel in ordinem vel ad rationem redigamus. Quo facto protestantes Germaniae mitiores erunt, vel Deo dante successive resipiscentes ad gremium ecclesiae revertentur, vel metu cohibiti, cum receptum (fol. 84v) non habeant, pacem servabunt. Suecia ipsa, ut quae aliunde pecuniarum indiget subsidio, et ne sua Germaniae acquisita perdat, hiscere contra catholicos non audebit, et Anglia ipsa, quae ex Batavia venenum hausit, erit quoque tranquillior et fortasse regi et catholicis illius regni nova lux illucescet atque tum faciliores erunt rationes et viae, quibus regi a subditis leges accipienti et precarium regimen vitamque ducenti et simul afflictae religioni succurrere et superbiam haereticorum intra cancellos redigere licebit, omnium totius Septentrionis contra religionem conatibus facilius obstruetur et occurri poterit, et tum demum, Deo volente, dabitur rebus Domini securitate constitutis, ut, aeternum unita invicem Gallia Hispaniave, tepescentibus Germaniae protestantibus, iisdem paulatim et postliminio resipiscentibus, Suecorum felle evomito, Danorum et Anglorum furore remittente, Polonia animum viresque recupenante, Cretam imprimis a Turcica tyrannide vindicareGa naar voetnoot1) | |
[pagina 186]
| |
et alias insulas recuperare, afflictae Ungariae succurrere, sacrum foedus, quod Pius II gloriose meditabaturGa naar voetnoot1), renovare et Mahometicis tyrannis ablata nobis imperia eripere ac asserere possimus, contra quos Christianum sanguinem si effundendus est profundere, ab illis nova trophaea erigere, triumphos adornare et regna et nova imperia conquirere, et si quae ex mutua pace damna sensimus, inde resarcire ac compensare, erit juste et gloriose belligerare, et non sibi sed Christo pugnare, non sibi sed Christo nova regna parasse et damna Christianismi, non sua, resarcisse. Reliqua quae hodie bella inter catholicos geruntur et regna sibi invicem ex'bruta illa ratione status, idoli instar et aurei vituli Israelitici ad scandalum populi Christiani ex ethnicis vel atheis pseudo-politicorum principiis inducta, quasi sua eripiunt, quid alia quam speciosa homicidia et magnifica latrocinia sunt, quae Deum perinde improbaturum puto, ac rex vel princeps (fol. 85) aliquis egerrime ferret et pro deliris reputaret eos duces, quibus certos milites contra hostem subdidisset, si illi probabili aliquo forte errore seducti hos vel illos sibi et non alteri subjectos opinarentur, ideo invicem saevirent alterque alterius milites occideret. Non hic rex vel princeps utrumque juste argueret, quod non potius contra communem hostem quocunque sub duce milites pugnare sivissent, quam militibus ita in privatam suam ambitionem et injustam aemulationem abusi semetipsos invicem ferro confecissent? Ita sane eadem ratione peccare catholicos reges et principes haud dubie Sanctitas Vestra mecum sensit, si propter regna, provincias et civitates, quae vero dominio tenus Dei sunt, et quibus illi non alia intentione imperare possunt quam ut Dei ministerium super iis gerant, id est, illos in vera religione et justitia regant protegantque, non nisi gravissima de causa bellum gerant. Certe haec demum justissima bella sunt, quae necessaria sunt et quae religionis defendendae causa geruntur. Clamemus ergo | |
[pagina 187]
| |
cum regio psalte ad Dominum, ut opem nobis ferat: Exurge Domine in ira tuaGa naar voetnoot1), et dominare in medio inimicorum tuorumGa naar voetnoot2) sit Domino beneplacitum in populo suo, excitet mansuetos, scilicet non sua sed quae Dei quaerentes, in salutem; exultent sancti in gloria, laetentur in cubilibus suis, sint Dei exaltationes in gutture eorum, ancipitibus suis gladiis de manibus suis succurrant nobis ad faciendam vindictam in nationibus, increpationes in populis, ad alligandos reges eorum in compedibus et nobiles eorum in manicis ferreis, ut faciant in iis judicium conscriptum: gloria haec sit omnibus sanctis ejusGa naar voetnoot3). Hinc igitur, Sanctissime Pater, cum priori parte potentiam malevolentiamque hostium fidei ob oculos posuerim, hac vere modum rationesque periculi avertendi ostenderim, partibus meis ut periculo proximi coram Deo me aliquatenus (fol. 85v) satisfecisse arbitror, quod Sanctitati Vestrae submississima cum devotione et obedientia insusurraverim potius quam scripserim. Ea pro suo zelo et prudentia, quid porro agendum, et si quae meliore via periculo occurri possit, mature statuet, et haec omnia aequi bonique consulet mihi admonuisse, et omnia mea ac meipsum in sacrificium bene gerendorum pro Ecclesia Dei obtulisse satis erit. Accipiatur etiam olitoris sive humilis pastoris vox pro suis et compastorium ovibus non immature solliciti et ut equidem, si aliquid sexagenaria prope experientia mea, turbis Germanicis et Belgicis quasi innatus et innexus, comperi, si qua industria et sagacitate valeo, et si demum periculo proximum et ad fauces inimicorum et Erebi stantem et salutis meae meorumque amantem, aut ad impendentem cervici securim non dormientem non omnia fallere possunt, non inopportuna forte locuti. Sed in his non meum sed Sanctitatis Vestrae esto judicium, cujus ad pedes hanc sollicitudinem meam depono. Eadem volente operabor, annuente eadem quiescam, et verbo ad nutum Sanctitatis Vestrae voluntatem meam moderabor, pro qua Deum Optimum Maximum oro, ut Eandem multos annos laboranti et tali patrono de praesidi certe his tem- | |
[pagina 188]
| |
poribus extreme indigenti Ecclesiae superstitem esse velit, et me Ejusdem paternae clementiae et benedictioni ex asse commendo. Dabam Monasterii 16 Martii 1668. (Vaticaansch Archief, Vescovi, vol. 53.) |
|