Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 51
(1930)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Het ‘Scriptum de fide’ van Franc. Junius (Juli 1566),
| |
[pagina 105]
| |
Franciscus Junius in zijn Vita gewag heeft gemaaktGa naar voetnoot1)? Tot nogtoe bestond er verschil van meening over de vraag, of wij dat ‘scriptum’ reeds kenden. De voorzichtigste schrijvers over het thema meenden van nietGa naar voetnoot2). Maar daarnaast bestond toch ook de neiging de vraag bevestigend te beantwoorden, in de meening, dat het terug te vinden was in de Sommaire de la confession de foy que doivent faire ceux qui désirent estre tenus pour membres de l'église de Jesus Christ: leu après la prédication publique faite près d'Anvers le XXVIII de Julet 1566; in het stuk m.a.w., dat sedert 1829, toen het door Willems ontdekt werd, zelfs tot driemaal toe is uitgegevenGa naar voetnoot3). Intusschen ging het, dunkt mij, toch moeilijk aan, dat ‘ex disertis Scripturae verbis exaratum’ te noemen. Wel verwijst het naar vele Bijbelwoorden als naar bewijsplaatsen voor hetgeen in zijn verschillende artikelen wordt beleden, maar het is er niet uit samengesteld. Ten opzichte van het hier afgedrukte stuk bestaat het genoemde bezwaar echter niet. En ik vlei mij dan ook dat, nu deze 16 artikelen ter onzer kennis zijn gekomen, aan alle onzekerheid te dezen opzichte een einde zal zijn gemaakt, en algemeen de stelling aanvaard zal worden, dat wij tot nu toe ‘het document van Junius’ niet bezaten, maar dat het thans bekend is geworden. Zoo staat dan ook met het onderhavige stuk alles in verband wat wij overigens over dat ‘scriptum ex... Scripturae verbis’ voor en na te weten zijn gekomen. De inhoud van den brief, dien Nicolas de Hames 12 Juli 1566 uit Brussel aan Marnix van St. Aldegonde, of - bij diens | |
[pagina 106]
| |
ontstentenis zeker wel - aan Gillis le Clerc schreef: ‘laat de Synode zich haasten; en laat ze er ook voor zorgen, dat haar confessie zich zoo nauw mogelijk aansluit bij het bevattingsvermogen der vergadering, waarvoor zij bestemd is. De bedoeling is toch dat deze haar aanhoort en bereid raakt de bescherming der Consistoriën op zich te nemen. Ik voor mij zou daarom ook maar het liefste bij de confessio Augustana blijven. Verwijdert ge U daarvan, dan zal Uw werk zeker niet welkom blijkenGa naar voetnoot1)’. De verdere mededeelingen van Junius' Vita, waaruit blijkt dat deze predikant met een drietal ambtgenooten afgevaardigd om bij de samenkomst der Edelen te St. Truyen, die 14 Juli 1566 begonnen is en tot het eind dier maand heeft geduurd, te gaan intercedeeren om hulp voor de Consistoriale partij, na overlegging hunner stukken - persoonlijk werden zij niet toegelaten - de boodschap kregen, dat aan hun verzoek om ‘protection et saulvegarde’ zou worden voldaan; hoewel de gang van zaken in zijn geheel bij die gelegenheid toch niet zoo bevredigend was, of Junius achtte zich later gerechtigd te schrijven: ‘Venimus, vidimus, nihil effecimus, importuna cujusdam intercessione: cui ignoscat DominusGa naar voetnoot2)’. En eindelijk ook de hypothese, dat Junius niet de eenige opsteller van het bewuste ‘scriptum’ is geweest, maar - al heeft hij er dan misschien het ontwerp voor gemaakt - het werk in deze met eenige andere leden van een commissie heeft gedeeldGa naar voetnoot3); een hypothese, waarvoor inderdaad veel te zeggen is: schreef Nicolas de Hames niet, in plaats van aan hem, aan Philips van Marnix en aan Leclercq? En is het drietal initialen M(arnix). J(unius). L(eclercq) ook onder andere pamfletten van dienzelfden tijd niet te vinden, o.a. onder het bekende Remonstrance ofte Vertoogh aen den... Coninck van Spaengen... op de Requeste bij den EdeldomGa naar voetnoot4)? | |
[pagina 107]
| |
Ingaan op den inhoud der hier gepubliceerde 16 artikelen en trachten die te karakteriseeren brengt eigenaardige moeilijkheden mee. Doordat hij geheel in Bijbelsche termen vervat is, kan hij noch specifiek-Gereformeerd noch specifiek-Luthersch worden genoemd: dogmatische differentiaties beginnen eerst waar een poging gedaan wordt om de Bijbelwoorden uit te leggen. Intusschen, kunnen wij dat dogmatisch-onbepaalde, dat vóór- en buitenconfessioneele ervan niet juist het kenmerkende ervan noemen? Eensdeels, niettegenstaande den raad van De Hames, niet gezind zich eenvoudig bij de Augsburgsche Confessie aan te sluiten, en anderzijds gevoelend, dat het niet raadzaam was de Confessio Belgica van De Bray op den voorgrond te schuiven, omdat niet aan te nemen was, dat de politieke vrienden, die men zich wilde trachten te winnen, daaraan dezelfde waarde zouden hechten als men zelf deedGa naar voetnoot1) - integendeel, die zou misschien eer afschrikwekkend werken, dan winnen - zocht men een tertium en vond dat in het gebruik van de dogmatisch nog niet gestempelde uitdrukkingen van den Bijbel.
Het onderzoek naar de lotgevallen der verschillende confessies, die in 1566 een rol hebben gespeeld, is - niettegenstaande scherpzinnige onderzoekers er hun krachten aan hebben beproefdGa naar voetnoot2) - nog steeds niet in staat geweest een bevredigende verklaring van alle gegevens te bieden. Zonder nieuw materiaal zullen wij er niet uit kunnen komen. Het bovenstaande moge een eerste stap in de richting zijn dat bij te brengen.
A.A.v.S. | |
[pagina 108]
| |
1.Credimus Deum olim sepenumero multisque modis per Prophetas loquutum, postremis hisce temporibus per filiumGa naar voetnoot1) gratiam et veritatemGa naar voetnoot2) attulisse. Et quia speculi contemplationeGa naar voetnoot3), quod in rebus aspectabilibus de invisibilibus Dei patefactum estGa naar voetnoot4), nimis est aberratum, sermonem suum nobis tradidisse, ex quo divinae voluntatis et beneficentiae notitiam consignamus. Eum autem statutum esse, quasi ignem cui cedamus, malleum quo conteramur, quia vivus est et efficas et penetrantior quovis gladio ancipitiGa naar voetnoot5), ad doctrinam utilis, redargutionem, correctionem, institutionem, quae est in iustitia, ut perfectus sit homo Dei ad omne opus bonum perfectus instructusGa naar voetnoot6). | |
2.Ex hoc Verbo credimus unam esse divinam essentiam, re et veritate ab aeterno in tres personas distinctam, nempe Patrem, Filium et Spiritum Sanctum, que personae cum sint ὁμουσίαι, eum aeternum, infinitum bonum, sapientem ac justum confitemur, neque proprietates illas confundimus quae Patris sunt cum Filii proprietatibus, aut Spiritus Sancti, neque unius Dei essentiam, providentiam, creationem aut gubernationem dividimus, quia proprietates illae non ex generali harum rerum usu, sed partim ex se partim ab effectis singularibus a nobis cognoscuntur. | |
[pagina 109]
| |
3.Credimus Patrem per Filium in virtute sua secula condidisse, qui quia(?) coelo terraque capitur; et nunc etiam bonitatem suam ad minima quaeque animalia extendere, ut ne passerculi quidem absque illius voluntate in terram decidantGa naar voetnoot1); humani generis maiorem illi curam esse, in quem ut paterna sese usurum misericordia pollicetur, plurimum bonorum confert, tum ad salutem pertinentium ex consilio voluntatis suae, tum ad vitam hanc fluxam et caducam, cui non amplius quam filiis pater est subsidia denegaturusGa naar voetnoot2). | |
4.Credimus hominum, qui in peccatis et delictis erant mortuiGa naar voetnoot3), tam tetrum fuisse lapsum, ut non in ipsos tantum, sed in ceteras quoque res creatas poena commearit, in ipsos quidem quia originale peccatum non imitatione sed generatione quasi e radice ad progeniem diffusum est, deinde quia non sine operibus et effectis. In caeteras autem creaturas, quia omnia propter hominem, vanitati addictaGa naar voetnoot4) sunt, sub pondere ingemiscunt, et hominis quasi causa tota terra maledicta estGa naar voetnoot5). | |
5.Credimus ad servandos unius obedientia multosGa naar voetnoot6) Deum misisse Filium in mundum, ut qui credit in Filium, quia Christum fide accipit, vitam aeternam consequatur et qui Filio non paret vitam ne videat, | |
[pagina 110]
| |
sed ira Dei super eum maneatGa naar voetnoot1), quo magis Dei misericordia infinita patientiaque abutitur. | |
6.In Jesu Christo salvatore nostro, duplicem spectandam esse naturam credimus, quasi mediatore, qui cum utraque parte commune aliquid habeat, id est cum Deo et cum genere humano. Deum esse aeternum, sermonem aeternum, a Patre genitum, non creatum esse credimus, ut potentia sua superaret mortem, hominem vere ex muliere factum, factumque sub lege, ut eos qui sub lege erant, redimeret, ut filiorum adoptionem recipiamusGa naar voetnoot2), cum neque redemptionem neque adoptionem fuissemus consecuturi, nisi eo quasi radice fuissemus insiti et iisdem primitiis sanctificatiGa naar voetnoot3), ut in carnis suae infirmitate mortem ferens, immortalitate et incorruptione misera haec et infirma corpora donaret. | |
7.Hinc autem naturae officium et gratiam connectandam credimus et minime abolendam ut quem Deum et hominem novimus, Deum nobis nostraque causa hominem factum esse cognoscamus, ut Regem, Prophetam, Sacerdotem illum habeamus; cuius regnum non est ex hoc mundoGa naar voetnoot4), sed cui omnis potestas data est in celo et in terraGa naar voetnoot5) ut speciatim in nobis vivat atque dominetur; quem Deus misit ad nunciandos sermones Domini ideo Spiritum illi sine mensura deditGa naar voetnoot6) ut fiant omnes theodidactiGa naar voetnoot7); qui denique sacerdos noster fuit in om- | |
[pagina 111]
| |
nibus similis nobis excepto peccatoGa naar voetnoot1), pius, innocens, impolutus, segregatus a peccatoribus et sublimior celis factus, cui non sit quotidie necesse, quemadmodum illis Pontificibus, prius pro peccatis propriis victimas offerre, deinde pro peccatis populi, id enim fecit semel cum semetipsum obtulit, lex enim homines constituit Pontifices infirmos, at sermo iurisiurandi post legem concepti Filium constituit, qui in aeternum est sanctificatusGa naar voetnoot2). | |
8.Gratiam ex hoc officio credimus profluxisse, cum Christus totus donatus est, abluta peccata, bona eius imputata et homo indies sanctificatus. Itaque quod Christus toto vitae cursu Patris voluntati obsecutus est, quod passus est, crucifixus, mortuus et sepultus, quod e mortuis suscitatus et quaecunque in communi ecclesiae confessione perhibentur, illud primum eo iure nobis imputatum est, quod in Christo coaluimus fide, unde nos cum eo passos, crucifixos, mortuos, sepultos, suscitatos et vivificatosGa naar voetnoot3) Scriptura docet quasi eius membra. Deinde quia hac illius virtute sustentamur, nobis obsequendum, afflictiones feriendas, cruciatus tolerandos, mortem sustinendam, sepulturam obeundam et innovationem vitae contendendam in eodem Christo edocemur, neque aliorum tantum iniuriis, sed hoc ipsum bellum nobis opera nostra indicendum, ne carnis concupiscentiam sequentes Spiritu ambulare desistamus. | |
9.Neque tamen istec(!) nostra virtute aut prudentia cre- | |
[pagina 112]
| |
dimus profiscisci ut in nobis gloriemur, sed a Dei Spiritu haec omnia esse expectanda, abs quo signati sumus ad diem redemptionisGa naar voetnoot1), quia scriptum est, Deum Domini nostri Jesu Christi Patrem gloriae dare Spiritum sapientiae et revelationis ut cognitionem eius habeamus, Spiritu vivificari mortalia corpora nostra et ad Dei obsequium dirigi, Deum misisse Spiritum Filii sui in corda nostra, clamantem Abba paterGa naar voetnoot2) et inenarrabiles gemitus effundentemGa naar voetnoot3), hunc benigne testificari spiritui nostro, nos esse filios DeiGa naar voetnoot4), heredes Dei et coheredes Christi, ut cum eo glorificemurGa naar voetnoot5). | |
10.Credimus horum hominum coetum, qui fide sanctificati sunt et purificati in Spiritu Dei, qui in Dei verbo et pura religione amplectenda consentiunt, in ea progressus faciunt crescentes, et in Dei timore atque reverentia sese confirmantes, Ecclesiam appellari. Quae primum Evangelium audit Christum ipsum exhibens, neque ulla ex causa potest ab auditione eius desciscere. Deinde pastores habet et ordinis certi administros, qui ita sunt audiendi ut quomodosit in Ecclesia, id est in domo Dei viventis et veritatis sustentaculo, conversandum teneamusGa naar voetnoot6). | |
11.Credimus in hoc cetu politiam inesse spiritualem, suis gradibus distinctam ut floreat doctrina, instituatur vita, exerceatur charitas et fidelis in timore Dei suos conven- | |
[pagina 113]
| |
tus peragat; gradus autem esse pastorum legitime vocatorum Christo Domino servientium, item diaconorum et superintendentium, non potentiae sed muneris potius et curae ratione sic appellatorum, quibus nulla in fide dominatio usquam concessa est. | |
12.Deum autem, penes quem est summa potestas, beneficentiae suae quasdum non tamen inanes tesseras statuisse confitemur, quas nos sacramenta dicimus usitato nomine, ab uno Deo statuta ad confirmationem fidei nostrae et ruditatis ac infirmitatis assanationem et Christi unionem nobiscum declarandam, in quo tota eorum virtus posita est. Ea ex Sacra Scriptura duo nobis tradita esse agnoscimus: Baptisma et Sacram Cenam. Et quia nihil ad verbum Dei adiungendum aut de eo docemur esse detrahendumGa naar voetnoot1), iis contenti sumus. | |
13.Credimus sacrum Baptisma testimonium esse certissimum adoptionis nostrae, quo primum Christum induimus. Deinde mortis eius sumus participes et membra cum eo mortificamus, postremo vitae renovationem habemus assignatam ablutis animi sordibus. Eius autem fructum totius vitae curriculo esse accommodatissimum, quia ut Christus semel unitus in suis permanet, sic eius efficacitas sese in eisdem exerit. Verum etsi in infantibus fides et penitentia non est perspecta, tamen non esse rationem cur denegetur certum est, quia non homimum bonum, sed Dei donum et promissio ipsa obsignatur cuius sunt participes. Deinde radicem illam habent et caput summum, nempe Christum, in quo et ex quo Baptisma. | |
14.Sacram Cenam confitemur nostrae cum Christo unionis esse simbolum, qui est Pascha nostrum se- | |
[pagina 114]
| |
mel oblatumGa naar voetnoot1), sed in perpetuum vim suam et gratiam in suos effundens, dum vera carne sua veroque sanguine eos nutrit et fovet et vitam communem exhibet in corpore et sanguine suo, adeo ut longe prestantiorem habere vim in animis nostris dicamus cibum et potum quem Christus dat, nempe seipsum totum, quam habeat panis et vinum erga corpus. Primum enim Christum iam fide prehensum in nobis quasi radicari et nos confirmare credimus, deinde omnia sua nobiscum communicare ad communem usum et salutem singulorum. Ideo merito eos improbamus, qui ab huius tam sancti convivii participatione abhorre(n)t, et Christum fugiunt. | |
15.Ad hanc spiritualem administrationem, alteram quoque civilem ex Dei mandato accessisse credimus, ut cohibeatur effreneta hominis improbitas. Magistratuum scilicet imperio, ut toties Scriptura clamat, ideo gladium illis commissumGa naar voetnoot2) esse legibus non hominim commentis, sed Dei voluntate, cui nefas est obsistere, et jura quoque omnia illis esse tribuenda et reddenda que praecipiunt, salva perpetuo conscientia cui solus Dominus imperat, quasi legislator animorum; caetero in rebus etiam invictis et quae a ratione nostra aliena sint gerendum esse morem. | |
16.Utraque hac politia transacta, quae ad hanc vitam est necessaria, postrema erit administratio in regno Dei patefacto palam cum resurrexerint omnes ad clangorem tubaeGa naar voetnoot3), ut hi ad vitam eternam producantur, alii aeternae morti addicti aeternum crucientur ad Dei gloriam illustrandam, qui reddet unicuique secundum operaGa naar voetnoot4) iustus IudexGa naar voetnoot5); cui sit honor et gloria in secula. LAUS DEO. Algemeen Rijksarchief Brussel. Manuscrits divers no. 182. Pièces du 16e siècle T. 1, fo. 213 vv. |
|