Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 46

[p. 1]

Chronicon Hollandiae (-1459),
Medegedeeld door Dr. Henri Obreen.

Het kroniekje, dat hier wordt uitgegeven, is niet geheel onbekend; na Pertz¹⁾ vermeldde Muller het in zijn kroniekenlijst²⁾ en ik zelf vestigde er de aandacht der Hollandsche historici op³⁾.

Het vertoont een nauwe verwantschap met de tweede bewerking van Joannes a Leydis' Annales, welke in Sweertius' uitgave tot 1417 loopt; daarop behandelt ons kroniekje de Hollandsche geschiedenis tot 1428, waarna volgt een beknopt verhaal van de tweede helft van het Utrechtsche schisma (van 1428 af). Het eindigt met de verrassing van Utrecht in 1448 door bisschop Rudolf van Diepholt, de gevangenneming van Jacob van Gaesbeek, diens dood (1459) en nalatenschap, gelijk dit uitvoeriger in de Divisiekroniek (div. XXIX, cap. 17) is beschreven.

Om den inhoud zou alleen het laatste gedeelte, van 1417 af, een uitgave verdienen, doch, waar het slechts een klein kroniekje betreft en wegens de aanvullingen en afwijkingen een bijdrage kan leveren voor de bronnenstudie en de bronnenkritiek der vijftiende-eeuwsche kronieken, is aan een volledige uitgave de voorkeur gegeven.

Aan de uitgave is ten grondslag gelegd het Brusselsche handschrift, waarvan hier de beschrijving volgt.

Kon. Bibl. Brussel, hs. n^os 5376-5378. In een modern

1) Archiv, VIII, 495.

2) Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken (Utrecht, 1880), blz. 33.

3) Floris V (Gent, 1907), blz. XXVI en 6, n. 3.

[p. 2]

bandje, met leeren rug, vindt men 50 bladen, in perkamenten omslag, welk laatste een fragment is van een 13^e-eeuwsch handschrift. Dit laatste medegerekend, zijn alle rechterbladzijden voorzien van een moderne inktpagineering, welke het volgende schema aangeeft.

Fol. 1, perk. omslag.

Fol. 2 r^o. Aanteekening omtrent een vroegeren eigenaar.

Fol. 2 v^o., wit.

Fol. 3 r^o. Incipit tabula cronicorum illustrium dominorum de Brederode; deze tabula vult verder fol. 3 v^o. en 4 r^o.

Fol. 4 v^o.-31 v^o. Brederode-kroniek (n^o. 5376).

Fol. 32 r^o.-36 v^o. Egmond-kroniek (n^o. 5377).

Fol. 37 r^o.-51 v^o. Hollandsch kroniekje (n^o. 5378).

Fol. 52, perk. omslag.

De bladen, waarop de kronieken der heeren van Brederode en van Egmond geschreven zijn, hebben een breedte van 14,5 cM. bij 21,5 hoogte, zij vertoonen als watermerk (fol. 4-9) een gothische P, zooals afgebeeld bij De Stoppelaar¹⁾, plaat XII, n^o. 10 (a^o. 1467).

De bladen van het Hollandsch kroniekje meten 14 bij 21 cM. en hebben als watermerk òf (fol. 39-42) een gothische P, van boven voorzien van een klaverblad van vier²⁾, òf (fol. 38-43, 48-49) een wapenschild met een gekroond kruis, welk laatste merk bij De Stoppelaar niet schijnt voor te komen.

De drie kronieken zijn met verschillende handen geschreven, welke uit de laatste jaren der 15^e en de eerste der 16^e eeuw dagteekenen en een zeer groot aantal afkortingen gebruiken.

Het Brederode-kroniekje preciseert, althans voor dit deel van het hs., den datum nader: (fol. 31 v^o.) finitum anno XV^co quinto X^o, ipso die luce ewangeliste.

Op fol. 2 teekende een vroeg 16^e-eeuwsche hand aan: Partinet Nicolao Heycop de Hairlem canonico Egmon-

1) Het papier in de Ned. ged. de middeleeuwen, Middelburg, 1869.

2) a.w. plaat XII, nos. 6, 11 of 12, uit de jaren 1448, 1477, 1486.

[p. 3]

(densi)¹⁾, op fol. 3 een 18^e-eeuwsche: Coll. Soc. Jesu Lovanii, zoodat het hs. uit de bibliotheek der Jezuieten in de Kon. Bibl. te Brussel is gekomen.

Het feit, dat fol. 31 v^o. der kroniek van Brederode een toevoegsel bevat, dat van dezelfde hand als het Hollandsch kroniekje schijnt, maakt aannemelijk, dat de drie deelen reeds oorspronkelijk bijeen zijn geweest; ook het perkamenten omslagje zou een aanwijzing in dien geest kunnen opleveren.

In de noten zijn de voornaamste afwijkende lezingen aangegeven van een tweede hs., dat aan Muller niet bekend was en dat in de Univ. Bibl. te Utrecht berust (hs. 771, deel I, fol. 10^a tot 34^b). Het maakt deel uit van een verzameling historische en genealogische afschriften en aanteekeningen betreffende de Hollandsche en Utrechtsche geschiedenis, die in het midden der 16^e eeuw geschreven en bijeengebracht zijn door Cornelius J. Mudenus, advocaat te 's-Gravenhage²⁾.

Ten slotte rest mij nog de aangename plicht een woord van bijzonderen dank te wijden aan den bibliothecaris der Univ. Bibl. te Utrecht, Dr. A. Hulshof, die niet alleen mijn aandacht vestigde op het Utrechtsche handschrift, maar zelfs de goedheid had mijn afschrift van het Brusselsche daarmede te vergelijken en de varianten aan te teekenen.

H.O.

[fol. 37]. Hollandie primordialis civitas dicitur Vlaerdinck³⁾, ubi Slavi magnum castrum erexerant, quod Slavenburch nominabant. Hii⁴⁾ quidem Slavi de Saxonia venerant primo in terram que nunc dicitur Frisia⁵⁾, ubi quamplurimos

1) Het papier is hier afgesleten.

2) S. Muller Fz., Het oudste Cartularium van het Sticht Utrecht, p. X. Zie de inhoudsbeschrijving van het hs. in den Utrechtschen handschriftencatalogus, I, p. 198 en 199.

3) U. heeft na Vlaerdinck: vel ut alii Verdinck.

4) U.: hi.

5) U. heeft na Frisia: a frigore.

[p. 4]

gigantes, per Brutum de¹⁾ Brittannia, que nunc vocatur Anglia, expulsos, in ore gladii crudeliter perimerunt. Hic Brutus fuit tempore David regis, Troiano genere natus.

Prenominato quidem castro Slavenburch coniunctum fuit silvestre²⁾ desertum, quod vulgariter dicebatur dat wilde wout sonder ghenade. Per annos plurimos³⁾ Slavi circa mare victitabant in Vlaerdinck (sed illa vetus Vlaerdinck pro nunc est in Mosa)⁴⁾, qui nimis multiplicati in Zuythollandiam sunt dispersi; quidam vero insulam⁵⁾ Zelandiam sunt ingressi longe ante Christi nativitatem.

Alexander magnus per tricentos⁶⁾ et triginta unum⁷⁾ annos ante nativitatem Domini⁸⁾ natus, dum⁹⁾ quasi totum mundum suo subiugasset, imperio hos tamen vagos et indomitos Slavos non subiugavit¹⁰⁾, quia forsitan eorum famam nondum audierat, nam et ipsi ignorabant ullam esse terram hominibus inhabitatam preter Brittanniam et vagam Saxoniam, id est Frisiam.

Deinceps ante nativitatem Domini xiiii annis regnabat Julius Cesar, qui, per Renum descendens, Novimagium venit et ibidem castrum construxit et ulterius proficiscens cum prefatis silvestribus Slavis horribile bellum commisit, in quo prefatus Cesar quamplurimos de suis occisos reliquit. Tandem, habito cum Julio colloquio, quesierunt ab eo quisnam esset et unde veniret. Qui cum respondisset se ab urbe Roma, que est caput mundi¹¹⁾ descen-

1) U.: ex.

2) U.: sylvestre. U. spelt dit woord regelmatig met y; deze variant vermelden wij verder niet.

3) U.: Per plurimos annos.

4) Staat in U. zonder haakjes.

5) insulam ontbreekt in U.

6) U.: trecentos.

7) Unum ontbreekt in U.

8) U.: ante Christi nativitatem.

9) U. heeft achter dum: ipse.

10) U.: subiugarat.

11) Br.: cursieve woorden in margine. U.: mundi caput, staat in den text.

[p. 5]

disse ut omnem terram Romanis posset subiugare, indixerunt¹⁾ ei Slavi prelium in quo Julii cognatus cecidit, nichilominus²⁾ tamen³⁾ Slavorum capitaneus nomine Rabon, mire magnitudinis gigas, etiam⁴⁾ ibidem peremptus est et sic devicti sunt et se Romanis subiectos fore spoponderunt.

Hoc eciam⁵⁾ tempore Treveris devestatur a Julio, que civitas temporibus Abrahe condita fuisse probatur.

Subiectis Slavis, Julius in Flandriam est profectus cum cognato suo Gaijo, qui quidem Gaijus ibidem civitatem Gandensem famosissimam construxit, vocans eam nomine suo Gaijnt⁶⁾. Recedente tamen Julio, Slavi ferociter contra [fol. 37 v^o.] quoscunque venientes preliabantur terra marique, nec sinebant quemquam preterire cum pace.

Imperante Octaviano Augusto⁷⁾, cum universalis pax esset per orbem universum, silvestres Saxones nitebantur infestare Slavos, videntes eos quietos. Cum venissent igitur occulte cogitantes eos debellare a Slavis repentine⁸⁾ et ipsi debellati sunt et Slavi ab eis magnam predam adepti sunt.

Octavianus factus Augustus Hispaniam personaliter bello aggreditur. Alias eciam⁹⁾ terras¹⁰⁾ per diversos duces oppugnat. Illis temporibus Pannoniam, ubi modo sunt Ungari¹¹⁾, per Tiberium, prevignum¹²⁾ suum, delevit; et Germaniam, que a Pannonia usque ad Renum extenditur, per Tiberum aggressus est cum duodecim legionibus militum, bellans per triennium. Quod bellum preter

1) U.: deinde Slavi indixerunt ei.

2) In U. begint hier een nieuwe zin.

3) U. heeft et in plaats van tamen.

4) In U. ontbreekt etiam.

5) U.: etiam.

6) U.: Gayant.

7) In U. ontbreekt Augusto.

8) U.: repente.

9) U.: autem.

10) U. heeft achter terras: ac regiones.

11) U. heeft: ubi sunt Hungari, modo ontbreekt hier.

12) U.: privignum.

[p. 6]

Cartaginense Romanis fuit periculosissimum, nam tres legiones Romanorum¹⁾ delete sunt.

Anno 44 post Christi nativitatem imperavit Claudius²⁾ annis 14. Brittannicus³⁾ intulit bella, quasdam eciam insulas⁴⁾ ultra Brittanniam in occeano positas⁵⁾ Romano⁶⁾ subiugavit imperio; qui cum venisset de⁷⁾ Brittannia, que nunc est Anglia⁸⁾, flante vento venit Slavenburch, ubi scilicet nunc stat Vlaerdinck⁹⁾, quos quidem Slavos eciam¹⁰⁾ Romano subiugavit imperio, non tamen sine gravi suorum periculo.

Quibus ut premittitur subiectis, processit idem ad illam antiquam silvam contiguam Slavenburch, ubi horridos rugitus atque varios diversarum ferarum, leonum, aprorum, boumque silvestrium et aliorum mugitus audivit. Qui cum percepisset silvam illam 9 miliarium in longitudine et trium in latitudine nec transmeabilem fore propter feras silvestres¹¹⁾ et adhuc ultra silvam habitare Saxones silvestres¹²⁾ respondit. Bene dici potest hoc silvestre desertum sine venia ubi pertranseuntes sua non possunt defendere corpora. Audivit enim et credidit seipsum et suos perimendos a bestiis vel ultra desertum¹³⁾ a bestialibus hominibus, nam erant hii Saxones et Slavi homines silvestres, hirsuti crine et robusti corpore.

Anno Domini 67 imperavit Nero qui duos venerabiles senatores ab urbe Romana expulit, videlicet Granum et

1) U.: Romanorum tres legiones.

2) U.: Claudius imperavit.

3) U.: Brittannis.

4) U.: aliasque insulas.

5) U.: in Oceano sitas.

6) U. heeft ac ingevoegd tusschen sitas en Romano.

7) U.: ex.

8) In U. ontbreekt que nunc est Anglia.

9) U. heeft: ubi nunc est Vlaerdinck.

10) In U. ontbreekt eciam.

11) Achter sylvestres staat in U.: respondit.

12) De zin: et adhuc tot respondit ontbreekt in U.

13) In U. ontbreekt: desertum.

[p. 7]

Anthonium, quorum primus cum populo suo Galliam pertransiens urbem construxit quam Aquisgranum nominavit, [fol. 38] alter vero per Germaniam et Teutoniam veniens ad silvestrem Saxoniam nunc scilicet Frisiam¹⁾, construxit super rivum Reni turrem cum menibus et hanc Anthoniam appellavit²⁾, et³⁾ nunc Traiectum dicitur. Dum hoc autem percepissent Slavi et Wilti, homines scilicet Zuythollandiam inhabitantes, convenientes adversus Anthonium et interfecerunt eius populum eumque fugaverunt, et sic Wilti ibidem permanentes turrem que dicta fuit Anthonia⁴⁾ deinceps Wiltenburch vocaverunt.

Anno Domini 368 Slavi scilicet Hollandrini⁵⁾, Saxones⁶⁾, Frisones et Wilti, qui nunc sunt Traiectenses, navibus Renum ascendentes Almaniam favillatenus succenderunt multo sanguine ipsos volentium se opponere in terram miserabiliter effuso. Quod cum Valentinianus imperator percepisset ad eos veniens eorum naves spoliavit et per Renum descendens Wiltenburch devastavit. Qui cum eos Romano subiugasset imperio descendens⁷⁾ ad silvestrem Saxoniarum⁸⁾ hanc nominavit Frisiam, propter frigiditatem nimiam.

Demum⁹⁾ Frisones predicti quamvis Romano imperatori subiecti Christiano¹⁰⁾ tamen principes gentiles habebant et ydolis vanis serviebant per annos 300 usque ad tempus Pupini¹¹⁾ principis qui fuit primus dux Brabancie¹²⁾ et

1) U.: Saxoniam id est Frisiam. Ook nunc ontbreekt in U.

2) U.: et hanc vocavit Anthoniam appellavit.

3) U.: que.

4) U.: Anthonina.

5) U.: Hollandini.

6) Achter Saxones heeft U.: id est.

7) U.: descendit.

8) U.: Saxoniam.

9) U.: Deinde.

10) U.: Christiano Subiecti.

11) U.: Puppini.

12) U.: Brabantie.

[p. 8]

pater sancte Geertrudis¹⁾. Interim post Valentiniani imperatoris tempora predicti Slavi et Frisones ac Wilti profecti sunt in multitudine gravi ad Brabanciam²⁾, Hannoniam, Flandriam et eciam³⁾ Franciam qui post multorum perniciem habentes spolia quamplurima reversi sunt ad propria in regionem suam.

Annis 416 post Christi nativitatem transactis⁴⁾ Frisones cum rege suo Egisto et fratre eius Horso adiunctis Slavis silvestribus profecti sunt in Angliam expellensque⁵⁾ ex ea Brittones et ordinaverunt ibidem reges secundum eorum voluntatem. Quo⁶⁾ quidem⁷⁾ ibi permanserunt quidam vero reversi sunt.

De huius progenie dicuntur processisse, scilicet regis Egisti, sanctus Willibrordus, Albertus et sanctus Jeron.

Frisones vero cum Slavis ex Anglia reversi nescientes quid manu pretenderent unanimiter declinaverunt ad desertum silvestre sine venia expellendo ab eo animalia silvestria factoque monte in loco quo nunc stat Leydis. Statuerunt inibi castellanum cum multitudine populi ad custodiam deserti.

[fol. 38 v^o.] Huius castellani multi fuerunt filii, quorum precipuus Lem dictus in dominum de Wiltenburch a Wiltis est electus. Hic Lem dominus scilicet de Wiltenburch genuit filium nomine Dibbout qui factus est rex Frisonum. Hic rex Dibbout ex uxore gigantea⁸⁾ habuit multos filios scilicet precipue unum egregium virum nomine Lem qui fuit miles in armis et construxit oppidum vocans illud nomine suo Hairlem vel Heerlems stadt.

Ex isto domino Lem ortus est filius nomine Aurindilius, teutonice Ezeloir, quia habuit aures asininas multum longas. Qui fuit vir magnus et longus et habuit uxorem giganteam

1) U.: Getrudis.

2) U.: Brabantiam.

3) U.: etiam.

4) U.: exactis.

5) U.: expellentes.

6) U. heeft achter quo: peracto, Br. ook doch doorgehaald.

7) U.: quidam.

8) U.: gygantea.

[p. 9]

ex qua genuit multas proles quarum una facta est regina Frisonum¹⁾.

Iste rex Aurindilius erat dictus teutonice²⁾ coninck Ezelor³⁾ et fuit⁴⁾ rex Slavorum, hoc est Hollandrinorum nunc nominatorum⁵⁾, et extruxit castrum mire magnitudinis circa villagium Voirburch cui castro non inveniebatur simile in magnitudine, latitudine et⁶⁾ altitudine. Hic post longam et diuturnam vitam mortuus est et habebat⁷⁾ filium nomine Valc quia ad⁸⁾ instar talius⁹⁾ avis oculos habebat.

Igitur¹⁰⁾ hic Valck castrum construxit magnum et amplum ad partem aquilonarem silve nominans illud nomine proprio Valckenburch. Verumptamen¹¹⁾ iste gentes omnes prescripte gentili detinebantur crrore, eciam¹²⁾ deinceps plus quam per centum annos scilicet ad tempus sancti¹³⁾ Willebrordi¹⁴⁾.

Item¹⁵⁾ tempore sancti Bonifacii archiepiscopi Traiectensis orta est magna discordia inter eundem Bonifacium et Hilgerum archiepiscopum Coloniensem propter castrum et ecclesiam Traiectenses que idem Hilgerus pertinere dicebat ad suam diocesim Coloniensem ratione donationis Dagoberti Francorum regis. Vide lacius de illa discordia in cronica Johannis Beeck. Que quidem discordia vivente sancto Bonifacio nondum est terminata. Post mortem vero

1) U.: Frisonum regina.

2) U.: teutonice ontbreekt in U.

3) U.: Ezeloer.

4) U.: heeft: fuit autem i. pl. v. et fuit.

5) Nunc nominatorum ontbreekt in U.

6) U.: ac.

7) U.: habuit.

8) ad ontbreekt in U.

9) talis.

10) Igitur ontbreekt in U.

11) U.: verumtamen.

12) U.: etc.

13) sancti ontbreekt in U.

14) U. heeft na Willebrordi: episcopi omnium primi Traiectensis.

15) Item ontbreekt in U.

[p. 10]

Bonifacii pii presulis ecclesia Traiectensis per Danos et Normannos spoliata tam egestuosa facta est ut contra archiepiscopum Coloniensem visitare curiam Romanam et suum ius pro archiepiscopale benedictione prosequi non valerent. Et sic episcopi Traiectenses paupertate compulsi sunt accipere simplicem benedictionem ab archiepiscopo suo proximiori sicut abbates. Ac longo tempore missam celebraverunt sine infula episcopali usque ad tempora Godewaldi episcopi qui suis humilibus supplicationibus ab Alexandro III eandem infulam pro se et suis successoribus episcopis Traiectensibus impetravit. Fuit namque ipse vicesimus¹⁾ quartus episcopus.

[fol. 39.] Anno Domini 909²⁾ Adelboldus proconsul Henrici cesaris electus est episcopus Traiectensis. De hinc anno 1017 cometa grandis in modum trabis omni sero longo tempore in Hollandia apparuit. Et eodem anno post Martinum(?) bellum inter episcopum Adelboldum Traiectensem et Theodericum III Hollandie comitem inicium et exordium habuit ut lacius....³⁾ in cronicis Joannis Beeck.

Porro hic Adelboldus episcopus conscribi fecit nomina principalium vasallorum ecclesie Traiectensis cum eorum feodalibus bonis ad perpetuam rei memoriam.

De quibus dux Brabancie primus, et habuit in feodum ab ecclesia Traiectense oppidum Tijelense cum suis attinenciis et ipse dicebatur drossatus episcopi.

Secundus vero fuit comes Flandrie et habuit in feodum quattuor oppidula cum suis villagiis prope Gandavum.

Tercius fuit comes Ghelrie et habuit in feodum comitatum Zutphanie et hic dicebatur venator pontificis.

Quartus fuit comes Hollandie et ipse habuit in feodum Zeelandiam et partem Hollandie ac Waterlandiam et dicebatur marscalcus tocius episcopatus.

1) U. heeft: Hic autem fuit vigesimus etc.

2) Wat hier volgt staat niet in U. In U. volgt op quartus episcopus: Anno Domini 1061 occiso Florentio. In Br. stond eerst: 1016, daarna 904, beiden doorgehaald.

3) Onleesbaar.

[p. 11]

Quintus erat comes Clivie et possidebat iure feodali Wouderichem cum suis comdependenciis et dicebatur camerarius presulis.

Sextus fuit comes de Benthem et ipse fuit iure feodali burchgravius Traiectensis et dicebatur janitor episcopi.

Septimus fuit comes de Kuijck et habuit in feodum multa officia in episcopatu et dicebatur pincerna antistitis.

Octavus fuit comes de Ghoer qui fuit portarius episcopi et habuit more vasallorum quasi omnia bona que possidebat.

Nonus vero et ultimus fuit nobilis dominus sive baro de Arkel et habuit in feodum dominium de Ameijda cum suis attinenciis et dictus est vexillifer antistitis.

Actum anno Domini 1027, V kal. Decembris.

[fol. 39 v^o.] Anno Domini 1061 occiso Florencio Hollandie¹⁾ comite sexto sub unbra salicis in Hamert Wilhelmus de Pont episcopus Traiectensis²⁾ impetravit comitatum Hollandie et abbaciam Egmondensem ab Henrico rege Romanorum, nam Theodericus filius eiusdem Florencii erat adhuc minorennis et habuit tutorem Robbartum filium iuniorem comitis Flandrie, maritum scilicet matris sue.

Hic Wilhelmus de Pont episcopus Traiectensis vicesimus³⁾ primus contulit comitatum Hollandie Godefrido gibboso duci Lotringie iure feodali⁴⁾ et rexit Hollandiam quattuor⁵⁾ annis, qui edificavit infra Rijswijck et Ouwerscie quoddam oppidum in quo extruxit castrum fortissimum ad inhabitandum illud, quod Delff nominavit. Obiit autem occisus in Traiecto letaliter sauciatus in Antwerpia anno 1075.

Hic itaque⁶⁾ Godefridus dux Lotringie⁷⁾ habebat sororem sanctam Ydam nomine que erat matrimonialiter coniuncta Eustachio comiti Bononiensi, cui genuit tres filios, scilicet Godefridum de Bullion, Baldewinumque, reges

1) In U. ontbreekt Hollandie.

2) U.: episcopus Traiectensis Wilhelmus de Pont.

3) U.: vigesimus.

4) U.: feudali.

5) U.: quatuor.

6) U. had eerst itaque. Dit is doorgehaald.

7) U.: Lotringie dux.

[p. 12]

Jherosolimorum¹⁾ et Eustachium. Godefrido gibboso duce defuncto successit ei Godefridus de Bullion, filius sancte Yde, sororis sue, in ducatu Lothringie seu Brabancie, nam Brabancie nomen nondum assumpserant sibi duces illius patrie, sed postea Henricus III scripsit primo se ducem Brabancie circa annum Domini 1251.

Hic Godefridus de Bullion nobilissimus per maternum genus ad Karoli Magni lineam spectabat et reputatur inter novem optimos et meliores unus. Imperatori²⁾ Henrico IV militavit quondam contra papam Gregorium VII qui prius dicebatur Hildebrandus, et in oppugnando Romam partem muri quem sibi obtigerat primus irrupit. Postea pre nimio labore et nimia siti vinum³⁾ nimium hauriens febrem quartanam nactus est. Audita autem fama vie Jherosol(o)mitane⁴⁾ illuc se iturum⁵⁾ vovit si Deus ei pristinam reddiderit sanitatem. Quo voto emisso mox vires eius⁶⁾ penitus refloruerunt.

Is namque inclitus dux votum suum implens et capiens terram sanctam civitatem Jherosolim⁷⁾ optinuit feria sexta in festo divisionis apostolorum, [fol. 40] die vero obsidionis 39 anno Domini 1099, fecitque quam plurima bona. Virgo tota vita permansit. Eo autem defuncto frater eius Baldewinus⁸⁾ successit ei⁹⁾ in Jherosolimorum¹⁰⁾ regno.

Anno Domini 1076 Theodericus filius Florencii supradicti factus est septimus comes Hollandie¹¹⁾, nam antea per suos inimicos sua paterna hereditate¹²⁾ privatus fuerat.

Hic Theodericus comes fuit avonculus Ludovici regis

1) U.: Hierosolimorum.

2) U.: Sub imperatore.

3) U.: virium.

4) U.: Hierosolimitane.

5) U.: iterum.

6) U.: eius vires.

7) U.: Hierusalem.

8) U.: Balduinus.

9) In U. ontbreekt ei.

10) U.: Hierosolimitano.

11) U.: Hollandie comes.

12) Sua paterna hereditate ontbreekt in U.

[p. 13]

Francie, filii Phillippi regis, et avonculus Baldewini securis et felicis Karoli martiris¹⁾ et Theoderici comitum Alsatie et Flandrie. Habuit eciam²⁾ duas sorores, reginas Francie videlicet et Dacie, et quattuor³⁾ fratres, scilicet Robbertum Frisonem iuniorem comitem Flandrie ex parte matris tamen⁴⁾, ex parte autem patris et matris simul habuit fratres Albertum, Florencium et Petrum, canonicos Leodienses.

Hoc tempore in collegio Sancti Lamberti in Leodio erant corporaliter residentes ut canonici: Karolus, frater Ludovici regis Francie, Henricus, filius regis Anglie, Ogerus, filius regis Dacie, Endo, filius regis Scicilie⁵⁾, Limpoldus, filius ducis Austrie, Wenzelaus, filius ducis Bohemie, Nalinus, filius ducis Bavarie, Henricus, filius ducis Saxonie, Gherardus, filius ducis Lotringie, Hugo, Johannes et Eustacius⁶⁾, filii ducis Burgundie, Hermannus, Fredricus et Phillippus, filii ducis Suarie⁷⁾, Godefridus, filius ducis Aurelianensis⁸⁾, Ogerus, Godefridus, Humfridus et Eduwardus⁹⁾, filii ducis de Lancastria, Henricus et Hermannus, filii comitis de Angou, Lambertus, Gherardus et Andreas, filii comitis Ghelrie¹⁰⁾, Albertus, Florencius et Petrus, filii comitis Florencii¹¹⁾ Hollandie, Wilhelmus, Bruno et Nicolaus, filii comitis Julie, Ogerus, Gwido et Bruno, filii comitis Lovaniensis, Ganfridus¹²⁾ et Parchevalus¹³⁾, filii comitis Flandrie, Paulus, Jacobus et Eustachius, filii comitis de Foijda, Aoust¹⁴⁾, filius

1) U.: matris.

2) U.: enim.

3) U.: quatuor.

4) U.: tantum.

5) U.: Sicilie.

6) U.: Eustachius.

7) U.: Suacre.

8) U.: Aureliensis.

9) U.: Eduardus.

10) U.: Gelrie.

11) U.: heeft na Florencii: primi.

12) U.: Sanfridus.

13) U.: Parthenalus.

14) U.: Aenst.

[p. 14]

comitis de Lamerche, Engoranus, filius comitis Sancti Pauli, Gwido, Wilhelmus, filii comitis Namurcensis, Servatius, Ogerus, Baldewinus, filii comitis Sabaudie, Ludovicus et Brisse, filii comitis de Poijtiers, Conrardus¹⁾ filius comitis Blesensis, Adulphus et Arnulphus, filii comitis de Vianden id est Viennensis.

[fol. 40 v^o.] Anno Domini 1121²⁾ ecclesia sancti Petri in Leyden est primo consecrata³⁾.

Circa annum Domini 1122⁴⁾ Petronilla comitissa Hollandie, uxor scilicet⁵⁾ Florencii crassi et filia Theoderici ducis Saxonie, soror Lotarii⁶⁾ imperatoris huius nominis quarti, post mortem mariti sui⁷⁾ monasterium puellarum ordinis sancti Benedicti condidit ad honorem beate Virginis Marie et sancti Laurencii in allodio castri sui, quod Reijnsburch appellatur.

Anno Domini 1138 Theodericus huius nominis sextus, nonus Hollandie comes⁸⁾, Jherosolimam peregre proficiscens⁹⁾ ac anno sequenti per Ytaliam revertens domini Pape presenciam adiit, ubi sub annuali tributo quattuor solidorum Frisingensium beato Petro tam Egmundense monasterium, quam Reynsburgense optulit que sui primogenitores a fundamentis superedificaverunt et regalibus prediis multum honorifice ditaverunt.

Dominus autem apostolicus Innocencius secundus extunc eadem venerabilia loca cum suis possessionibus, habitis et habendis in proprietatem ecclesie Romane accepit et ea sub speciali libertatis et exemtionis privilegio com-......¹⁰⁾ sub hac que sequitur forma. Volgt dan een

1) U.: Conradus.

2) Er staat MXXI. U. heeft ook: MXXI.

3) U.: templum consecratum.

4) Er staat MXXII.

5) Scilicet ontbreekt in U.

6) U.: Lotharii.

7) U. heeft achter mariti sui: eius nominis secundi comitis.

8) U.: Hollandie nonus comes.

9) U.: Hierosolimam proficiscens. Peregre ontbreekt in U.

10) U.: communivit. Dit kan in Br. ook staan, doch ik durf het niet verzekeren, 't schrift is daarvoor te slecht.

[p. 15]

afschrift van de bul naar het origineel uitgegeven bij Van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, I, no. 122.

[fol. 41.] Herdbertus vero, episcopus Traiectensis, hoc privilegium exemtionis postmodum in anno Domini 1143 confirmavit et insuper fratribus monasterii Egmondensis concessit ut sint in omnibus vel que emunt vel que vehunt edificiis monasterii vel suis usibus necessaria in civitate Traiectense seu cunctis locis eius ditioni subiectis a theolonaria exactione omnino liberi.

[fol. 41 v^o.] Circa annum Domini 1165 Fredericus imperator obsedit civitatem Mediolanensem cum multis episcopis, ducibus, comitibus et principibus. Capta autem civitate quidam ditissimus civis Reijnoldum archiepiscopum Coloniensem secreto convenit ut vita sibi incolumis et res se¹⁾ hoc pacto conservarentur ut scilicet idem civis archiepiscopo predicto tres sanctos reges magos ad manus resignaret et quomodo abducerentur nullo civium vel extraneorum sciente consilium daret. Promisit episcopus et suscepit magos.

Igitur quia²⁾ integri erant, nec facile abduci vel abscondi poterant, hoc consilium inierunt ut factis tribus feretris simularet³⁾ tres amicissimos suos congnatos peste mortuos et se coniuratum ab eis ut per seipsum reduceret eos ad patriam suam. Divulgata igitur hec fama de congnatis archiepiscopi mortuis in populo, acceptaque imperatoris licencia, equis velocibus atque cursatilibus lecticas trahentibus et aromatibus mirre et thuris aerem circum circa permulcentibus Coloniam pervenit.

Appropinquantibus autem civitati Reijnoldus clericis et civibus omnibus quid afferret intimavit. Tota igitur civitas occurrit cum maximo gaudio et relligiosa processione et in medio templi beati Petri apostoli susceptas reliquias immo⁴⁾ integros sanctos collocaverunt.

1) U.: sibi.

2) U.: Et eo quod.

3) U.: simularent.

4) U.: imo.

[p. 16]

In quibus hoc mirabile est¹⁾ quod tanta temporis diuturnitate pellis eorum qui consumptis carnibus adherere videretur ossibus eorum non poterat²⁾ putrefieri. Quorum eciam crines capitis colorem suum pristinum non amiserunt³⁾ tanta fuit vis balsami et pigmentorum quibus antiquitus condi solebant corpora principum. His itaque completis festinus episcopus Mediolanum ad imperatorem rediit.

Anno Domini 1188 decreto Alexandri Romani pontificis et edicto gloriosi principis cesaris Fredrici inestimabilis exercitus Christiane professionis cruce signatus est apud Maguntiam ab Henrico legato⁴⁾ sedis apostolice pro recuperatione sancte civitatis Jherosolim⁵⁾ que tradicione Hugonis comitis de Tripolis per soldanum Babilonie expugnata est.

Cuius innumerabilis⁶⁾ exercitus capitanei principes erant: Fredricus Romanorum imperator, Phillippus rex Francie, Richardus rex Anglie, Fredricus [fol. 42] dux Zwevie, Conrardus dux Austrie, Henricus dux Brabancie, dux Saxonie, dux Bavarie, Florencius comes Hollandie, Theodericus comes Clivie, Phillippus comes Flandrie, Otto comes Ghelrie cum aliis magnatibus multis et proceribus infinitis.

Imperator ergo monitionibus eversis Damiatam urbem pulcherrimam atque fortissimam terre Egipti circumobsedit⁷⁾ ad quam subvertendam multa tormentorum genera diversis ingeniis adaptavit. Sed hoc minime profuit presertim cum et⁸⁾ eadem urbs humanis quasi viribus fuit inexpungnabilis et ex omni parte preter quam ad portum inaccessibilis.

1) Est ontbreekt in U.

2) U.: poterant.

3) U.: amiserant.

4) In U. ontbreekt legato.

5) U.: Hierusalem.

6) U.: innarrabilis.

7) U.: circumsedit.

8) Et staat niet in U.

[p. 17]

Ab utraque parte maritimi portus castra proicere¹⁾ celsitudinis prominebant²⁾ que cunctis navigantibus introeundi securum aditum denegabant. Turres etenim alterutrum ex adverso cum vectibus eneis et cathenis ferreis subter aquam latentibus combinabantur ita quod civitatenses nec assultum urbis nec hostiles incursiones aliquomodo verebantur.

Interea Wilhelmus de Hollandia, filius prefati Florencii comitis Hollandie minor natu, cum Hairlemensibus federatus est qui coaptata nova classe patrem suum ad terram sanctam cum Hairlemensibus precipue ac aliis militibus electissimis assecutus est.

Intelligens autem idem Wilhelmus situm et statum urbis Damiatensis ex consilio Hairlemensium fecit in modum sarre³⁾ navi sue dorsum ferreum expectans ad tempus ventum sibi prosperum; demum adoptato flante vento prefatus Wilhelmus ratem aptavit, vola⁴⁾ tetendit et portum expetivit. Et ecce, mole navis itaque velificantis et a cacumine sarre⁵⁾ corrodentis vectes enee disrupte sunt et cathene ferree dissolute sunt, ita quod⁶⁾ Damiatensis urbis patefactus sic est aditus et Christianorum navalis intromissus est exercitus.

Fredricus autem imperator intelligens quod tam eximiam urbem per industriam Wilhelmi de Hollandia adiutorio Hairlemensium captivassent⁷⁾ ac inestimabiles opes in eadem invenissent⁸⁾ ex imperiali munificencia largitus est principibus Hollandie sub vexillo cesaris habere propugnatorium. Ac eciam ipsum Wilhelmum militem ordinavit. Insuper tribuit Hairlemensibus in vexillo rutilo argentei coloris deferre gladium. Patriarcha vero Jherosolimitanus⁹⁾ con-

1) U.: procere.

2) U.: prominebant. Br. niet duidelijk.

3) U.: serre.

4) U.: vela.

5) U.: serre.

6) U.: itaque.

7) U.: captivasset.

8) U.: invenisset.

9) U.: Hierosolomitanus.

[p. 18]

donat [fol. 42 v^o.] eciam ipsis deferendum triumphale signum crucis eiusdem coloris, et quattuor precipui cardinales eisdem addiderunt quattuor stellas adhuc eiusdem coloris eo quod tantam honorificenciam consecuti sunt in terra promissionis.

Anno Domini 1234 Henricus dux Brabancie, Florencius IV, 13^us comes Hollandie¹⁾, Theodericus comes Clivie et Wilhelmus dominus de Egmunda²⁾ iussu domini Gregorii pape noni terram Stadinge, Bremensis dyocesis, cum viris, mulieribus et parvulis omnino depopulatus est pro eo quod idem populus expulsis sacerdotibus et clericis ad prophanam ydolatrie sectam est reversus, in quo quidem conflictu idem d(ominus) de Egmunda occisus corruit.

Huius igitur certaminis causam et occasionem breviter proponimus tangere³⁾, et quare predicti principes hanc terram invaserunt explicare⁴⁾. Noveritis itaque mulierem quandam nobilem et in dicta patria cuiusdam militis uxorem in die sancte Pasche oblationem denarii ad manum sacerdotis facere qui contra eam propter denarii insufficientiam stulte non timuit murmurare⁵⁾. Completo autem ex more officio dicta mulier cum ceteris ad communicandum⁶⁾ progreditur, cui a sacerdote stultissimo non oblata dominici corporis hostia sed denarius per ipsam⁷⁾ oblatus presentatur, qui clausis ab ipsa oculis⁸⁾ cum summa devocione suscipitur, quoniam vera suscipi eucharistia credebatur. Illa vero masticare incipiens et in masticando duriciam senciens dolore tangitur, mente confunditur, metuens culpis propriis causam existere quare

1) U.: comes 13 Hollandie.

2) U.: Egmont.

3) U.: perstringemus.

4) explicare staat niet in U.

5) U. heeft: Fuit quaedam mulier nobilis cuiusdam militis uxor obtulit in festo Paschatis denarium vili pretii quare sacerdos cui dederat submurmurans ob nummi exilitatem adversus tenaciorum dominam.

6) U.: communicandam.

7) U. heeft achter ipsam: ei.

8) U.: clausis oculis ab ipsa.

[p. 19]

susceptam a sacerdote substantiam non poterit deglutire. Hec itaque clauso ore ab ecclesia subito recedens nec non cum festinatione ad hospitium veniens lintheum mundissimum accepit et in illud quod susceperat apertis labiis reclinavit. Que mox viso denario magis timuit quam in pascali¹⁾ gratia proficere desperavit. Huius igitur tristicia pullulante et coloris facie mutante (difficile enim quod corde geritur vultu non cernitur) ecce, vir nobilis dicte videlicet²⁾ mulieris coniugatus proprie domui aderat quo faciem sue coniugis mutatam solito percunctabat unde et ipsam severius studet inspicere et causam tristicie inquisivit cuius peticionem³⁾ variis negationibus nititur flectere et vultus ijmaginem excusare. Porro prefata militis matrona contra virum excusationibus declinante ipsoque questionem questionibus cumulante ipsa ad confessionem compellitur dictusque tenor coram marito per singula denodatur. Qui audito negocio sepedictam iubet refici et doloris materiam a mentis sue terminis elongare. Et quoniam dictus presbiter in eius ecclesia erat vicarius sibique extitit [fol. 43] prelatus, dictus miles maiorem suum studet allicere et in eius presencia dicti negligenciam accusare. Quorum uterque non ad emendationem humiliter flectitur sed verbis minus decentibus contumaciter elevatur. Quapropter dicti militis iracundia magis⁴⁾ accenditur, ad amicos procedit quorum consilio dictus presbiter suffocatur. Quo facto dictus miles ab ecclesia ad emendationem impetitur, excommunicacioni subditur et hec omnia ab ipso amicorum suorum consilio diridentur, prefato itaque milite anno et amplius in damnationis sententia perdurante totaque illius patria ipsum in stulticia confortante. Tandem provincia illa ad tantam pervenit demenciam ut hereticam pravitatem sumeret et, proch⁵⁾ dolor, unusquisque in prefata terra neptem,

1) U.: paschali.

2) In U. ontbreekt: videlicet.

3) U.: petionem.

4) Magis ontbreekt in U.

5) U.: proh.

[p. 20]

alius¹⁾, quod peius est, sororem propriam vel ipsam genetricem in matrimonium duceret. Insuper eciam, quod nephas est, homines predicti non utentes ratione reversi sunt ad ydola vana, surda et muta, perpetrantes ydolatriam, peccantesque cum diis alienis. Et parum curabant de mandatis summi pontificis²⁾ et imperatoris. Miserat enim ad eos³⁾ dominus apostolicus legatum cum multis sacerdotibus virisque honestis pro eorum conversione, sed illi pertinaciam in maliciis ostendentes apprehenderunt eos et contumeliis affectos occiderunt. Igitur dicte transgressiones domino apostolico Gregorio scilicet nono rescribuntur, a quo ad Bremensis episcopi instanciam, qui eciam personaliter aderat, omnibus dicti militis patriam infestantibus transmarina indulgencia tribuitur crucisque ignominia contra illam publice patitur sic itaque a dictis principibus ad sepedictam terram manu armata tenditur que per ipsos licet non gratis in maiori parte destrui perhibetur.

Anno 1267, XI kal. Januarii, nobilis Machteldis, filia Henrici primi⁴⁾ ducis Brabancie, uxor Florencii comitis Hollandie, mater Wilhelmi regis Romanorum, Florencii⁵⁾ presidis, Adelheidis comitisse Hannonie et Margarete comitisse, uxoris Hermanni comitis de Hennenberch, migravit a seculo, tumulata⁶⁾ apud puellas cistercienses⁷⁾ Lousdunensis monasterii, quod ipsa construxit et abiectis prediis honorifice consummavit.

Hec Machteldis comitissa Hollandie fuit matertara⁸⁾ sancte Elizabeth, filie regis Ungarie, uxorisque lantgravii Thuringie, que quidem sancta Elizabeth habuit quandam ymaginem beate Marie Virginis in maxima reverencia et devocione. Igitur beata Elizabeth ab hoc seculo migrante

1) U.: aut.

2) U.: pontificis summi.

3) U.: ad eos ontbreekt.

4) Primi ontbreekt in U. Br. doorgehaald.

5) Vanaf Florentii presidis tot en met comitis de Hennenberch ontbreekt in U.

6) U.: tumultuata.

7) U.: cisternenses.

8) U.: matertera.

[p. 21]

legavit eandem ymaginem Machteldi comitisse Hollandie, matertere sue, que detulit predictam ymaginem ecclesie parrochiali in 's Gravezande, ubi propter presenciam eiusdem ymaginis omnipotens Deus totidie¹⁾ varia operatur miracula.

Margareta comitissa de Hennenberch, filia comitis Hollandie prenominata, per Dei gratiam una vice peperit in die parasceues trecentos LXV pueros quos omnes episcopus²⁾ [fol. 43 v^o.] manu propria in pelvibus baptizavit³⁾, qui statim baptismo suscepto omnes mortui sunt⁴⁾. Obiit autem⁵⁾ hec comitissa⁶⁾ circa annum Domini 1277, sepulta cum omnibus prolibus prefatis in monasterio monialium Lousdunense, quod eius mater comitissa Hollandie fundaverat, ut prefatur⁷⁾.

Anno Domini 1249 fratres beate Virginis de monte Carmeli receperunt⁸⁾ in Hollandia suum conventum in civitate de Hairlem et hoc⁹⁾ per donationem illustris domini de Hairlem.

Anno Domini 1262, ipso die sancte Agnetis, venerunt ad Hollandiam, ad locum qui vulgo Lee dicebatur prope Noertwijck, sed nunc Lewenhorst dicitur, duodecim moniales, quas adduxerat dominus Arnoldus persona de Hairlem ad construendum monasterium de ordine Cisterciense¹⁰⁾, de Valle sancte Marie prope Traiectum. Post hoc, anno Domini 1272, obijt idem¹¹⁾ dominus Arnoldus et tertio anno post eius obitum incorporatus est¹²⁾ dictus locus

1) Totidie ontbreekt in U.

2) U. heeft toegevoegd: Otto, suffraganeus Traiectensis. Br.: in margine.

3) U.: baptisabat.

4) In U. volgt nog: cum matre predicto die.

5) Obiit autem ontbreekt in U.

6) Tusschen comitissa en circa staat in U.: quidem.

7) U.: Lousdunensi cuius mater ut praemittitur fundarat Machteldis.

8) U.: reciperunt.

9) Hoc ontbreekt in U.

10) U.: cisternentium.

11) U.: idem ontbreekt in U.

12) Est staat niet in U.

[p. 22]

sacro ordini Cisterciensi¹⁾ et abbati Campensi ad visitandum perpetue commissus.

Anno Domini 1279, in die sancti Georgii, quasi tota civitas Traiectensis combusta est unde ecclesie sanctorum Johannis, Petri, Buerkerck²⁾, fratrum³⁾ minorum et sancte Katherine totaliter sunt ignibus consumpte.

Circa annum Domini 1300 extitit quidam Nicolaus⁴⁾, minimis parentibus⁵⁾ apud villam que Sparnewou dicitur prope Hairlem est⁶⁾ procreatus. Cuius⁷⁾ magnitudo comparationem non suscipit. Sub extento namque ipsius brachio maximus hominum illius temporis se divertit. Poterant etiam, si membrorum queratur species, sub privato ipsius calcio maiorum hominum quattuor pedes latitare. Scolares etiam, a scolis venientes vel ad scolas euntes, ipsum a dorso aspiciebant, nam ante oculos eius accedere multum formidabant. Tamen idem Nicolaus non malignus fuerat, sed valde benignus, mitis et patiens. Si isti Nicolao secundum eius quantitatem vires fuissent inimicorum acies solius eius utique presencia formidassent.

Anno Domini 1313 Imperator Henricus a penitenciario suo, fratre Barnardo ordinis Predicatorum, intoxicatur et moritur, veneno immisso in calice. Vide latius compendium cronicarum de eo in ecclesia sancte Catherine ante castrum Egmondense.

Anno Domini 1315 ecclesia sancti Pancracij Leydensis consecratur, dominica ante Nativitatis⁸⁾ gloriose Virginis Marie.

[fol. 44 r^o.] Anno Domini 1316 venerabilis dominus Jacobus, Zudensis episcopus, commendator domus sancti

1) U.: cisternensi.

2) U.: templum civile.

3) U. heeft templum fratrum minorum.

4) U.: Nicolaus de Kyeten.

5) Minimis parentibus ontbreekt in U.

6) Est: staat niet in U.

7) U. heeft alleen nog 't volgende: Cuius magnitudo et proceritas omnes etatis illius excedebat longe, cuius calceus quatuor pedes recipiebat hominum iuste etatis.

8) U.: ante nativitatis gloriose virginis festum.

[p. 23]

Johannis in Traiecto, regalem aulam apud Hairlem fabricavit.

Anno vero sequenti predictus Jacobus eodem loco in Hairlem decoratam ecclesiam ornato¹⁾ ambitu fabricari fecit et in sequenti anno perficitur. Quo loco Deus cum sanctissima Virgine, nec non sanctissimo precursore per militem piissimum Theodericum, videlicet dominum de Bredenrode, oblatione calicis purissimi auri veneratur.

Anno Domini 1319 imformatione diaboli cuius invidia mors orbem intravit infectio²⁾ Johannis pape a quibusdam Minorum ordinis proponitur quorum ars nequissima nec non occultissima brevi carmine peroratur.

Sciendum itaque quod dicti minores crucifixi ymaginem auro gemmisque contextam pulcherrime fecerunt fieri et illam a suis fratribus apostolico domino presentari. Que crux per papam benigne recipitur et dictis fratribus recedentibus explicatur. Interea papa suis astantibus magna cordis devotione ob dominicam passionem compungitur et ad pedum oscula dicte ymaginis incurvatur. Quod cum a sibi astante non patitur, et investigandi species requiritur: canis apponitur ariesque iungitur, qui mox in summi pontificis presencia veneno discerpuntur. Quod cum dominus papa (gaudens de sua evasione) aspexisset (fratrum nichilominus traditione dolens) suosque consuleret, nuncii mittuntur quorum quattuor fugientibus tutaque petentibus solum duo reperti ad locum ymaginis adducuntur et humiliari compelluntur ad pedum oscula quibus osculatis repentine ut supra canis et aries moriuntur.

Anno Domini 1347 in die sancti Odulphi fuit civitas Harlemensis³⁾ quasi totaliter combusta, sic quod parum remansit illesum ab ignis incendio.

Anno Domini 1351, in profesto divisionis Apostolorum, dimidia pars et ultra civitatis Hairlemensis ab⁴⁾ incendio concrematur.

1) U.: ornamento.

2) U.: interfectio.

3) U.: Haerlem.

4) Ab ontbreekt in U.

[p. 24]

Circa annum Domini 1356 Wilhelmus de Bavaria, cognomento bonus, comes Hollandie, incorporavit eidem comitatui Hollandie oppidum Huesden cum suo castro, quod taliter evenisse dinoscitur. Antiquis enim temporibus dominus de Huesden tenebat iure feodali dominium predictum a comite Clivensi, sicut et quamplura alia dominia¹⁾ in terra Zuythollandie recipiebantur eodem iure a prefato comite. Accidit ergo una dierum pro eo quod iam dictum dominium situatum erat circa fines Brabantinorum ut lites orirentur inter ducem Brabantie [fol. 44 v^o.] et dominum de Huesden. Propter istud ergo litigium et alias difficiles causas emergentes orte sunt inimicitie inter eosdem principes unde et bellum subsecutum fuit. Dominus igitur de Hoesden audacter se opponens duci Brabantic peciit auxilium et subsidium a comite Clivensi domino suo. Sed quia²⁾ idem comes in remotis partibus consistebat ideo non commode valuit ferre auxilium vasallo suo. Ea³⁾ propter predictus dominus de Huesden necessitate compulsus optulit atque donavit dominium de Huesdem Wilhelmo bono, comiti Hollandie, pro eo quod vicinus suus erat et eum contra ducem Brabantinorum adiuvare poterat. Accipiensque iterum dominium⁴⁾ prenarratum feodali⁵⁾ iure de manu Wilhelmi boni, comitis Hollandie, auxilio iam fati comitis restitit fortiter duci Brabantie unde et pax firmata est inter predictos principes. Tandem dominus de Huesden obiit sine liberis quamobrem dominium de Huesden devolutum est ad sororem suam comitissam de Sasbergen ipsaque peciit homagium ab oppidanis de Huesden. Rectores autem predicti oppidi respuentes Hollandiam et etiam comitissam de Sasbergen perduxerunt Huesden sub ditione ducis Brabantie eo quod magis erant inclinati⁶⁾ ad Brabantiam quam ad⁷⁾ Hollandiam. Demum

1) U.: domina.

2) U.: quoniam.

3) U.: quapropter.

4) Dominium ontbreekt in U.

5) U.: feudali.

6) Inclinati erant.

7) In U. ontbreekt ad.

[p. 25]

comes de Sasbergen maritus sororis domini de Huesden defuncti vendidit dominium de Huesden pro quadam summa pecunie Wilhelmo bono, comiti Hollandie, atque dedit ei totum ius quod sibi et uxori sue devolutum fuerat per mortem domini de Huesden.

Sed antequam idem Wilhelmus bonus, comes Hollandie, sepedictum dominium de Huesden vendicaverat sue potestati obiit. Et Wilhelmus filius eius sibi succedens in comitatum Hollandie habens filiam ducis Brabantie in uxorem aliisque multis negotiis implicatus etiam adhuc permisit dominium de Huesden manere sub potestate ducis Brabantie. Hic occisus prope Stauriam sine liberis anno¹⁾....

Sed nunc²⁾ anno Domini 1356 gubernante duce Wilhelmo de Bavaria Hollandiam, Ludovicus comes Flandrie contentionem gravem cum duce Brabantie habuit. Quapropter idem comes Flandrie cum infinitis bellatoribus intravit Brabantiam atque potenter obsedit oppidum Bruxellense, quod tandem armata manu optinuit³⁾ atque intravit. Interea dux Brabantie quesivit amicitiam ducis Wilhelmi de Bavaria, comitis Hollandie, et peciit ab eo ut amicitiam et concordiam inter se et comitem Flandrie reformaret. Wilhelmus dux igitur recusavit acceptare onus predictum nisi prius sibi redderetur ab eodem duce Brabantie dominium de Huesden quod usque in illam diem dux Brabantie iniuste possederat. Igitur dux Brabantie omnia ista consensit et anno sequenti facta est concordia inter Ludovicum comitem Flandrie prefatum et Brabantinos [fol. 45 r^o.]. Cui Ludovico ad tempus tantum determinatum in compositione pacis per ducem Wilhelmum de Bavaria et alios principes attributa fuit Antwerpia cum suis condependenciis et comes Hollandie⁴⁾ hoc est et⁵⁾ dux Wilhelmus predictus attribuit sibi ipsi de consensu ducis Brabantie et predictorum principum pro expressione pacis

1) U.: anno .... ontbreekt. Br.: na anno ruimte opengelaten.

2) Nunc niet in U.

3) U.: obtinuit.

4) Hollandie ontbreekt in U.

5) Et staat niet in U.

[p. 26]

composite oppidum cum castro de Huesden. Et sic Huesden de cetero permansit ad comitatum Hollandie.

Anno Domini 1365 celebrata est prima dedicatio ecclesie beate Marie in Leyden, Dominica prima scilicet post Assumptionis Marie.

Anno Domini 1366 fundatum est collegium apud sanctum Pancratium in oppido Leydensi cooperante et adiuvante quodam venerabili et litterato viro Philippo Leydensi in quo quidem collegio ad honorem Dei Omnipotentis et beati Pancratii prebendati sunt viginti quattuor canonici.

Huius collegii primus prepositus fuit dominus Gysbertus de Walenborch qui obiit anno Domini 1387.

Collegii sancti Pancratii fundatores fuerunt dominus Gysbertus de Walenborch, pastor de Leyderdorp, primus prepositus, Phillippus de Leydis, doctor, dominus Volperdus de Wouda, dominus Nicolaus de Bleeswijck, dominus Hugo van der Hant¹⁾, dominus Phillippus Gherardi, dominus Rutgerus de Poel, dominus Gherardus Jacobi, dominus Wilhelmus Heerman, dominus Petrus Huesch, dominus Hugo curatus in Scoerl, dominus Johannes Wilhelmi, dominus Francko Zefridi, dominus Johannes Goeth, dominus Theodericus Robberti, dominus Francko Gherardi, sacerdotes, Wilhelmus de Naeltdijck, marscalcus Hollandie, Johannes Arnoldi, Wilhelmus Wilhelmi, Michaël Gherardi, Theodericus Tierloet, Katherina Gherardi.

Anno Domini 1368 Albertus dux Bavarie ad perhennem laudis sue memoriam fundavit collegium in capella curie Hagensis in quo largiflui prebendati sunt tredecim canonici, qui ibi iugiter Deo devote servirent et pro anima domini de Angia per eundem decollati anno 66^o in Kaynout pro eo quod ut ipse dux asseruit ipse dominus de Angia instrumenta et scalas preparaverat in castro suo ad capienda castra ipsius ducis Alberti. Post cuius necem tumultus ingens in Hannonia exortus est. Quia idem dominus de Angia reliquit post se sex fratres animosissimos qui in tantum elaboraverunt [fol. 45 v^o.] cum Ludovico de Malen, comite Flandrie, qui perduxerunt

1) U.: Hout.

[p. 27]

ipsum ducem¹⁾ Albertum ad hoc ut pro occisione domini de Angia iniit cum ipsis pacis compositionem et fuit expressum in compositione quod dux Albertus fundaret collegium ut dictum est²⁾, quod et fecit.

Anno Domini 1368 mortifera pestis in tantum inhorruit quod in civitate Traiectensi mortui sunt³⁾ undecies mille homines.

Anno Domini 70 in die beate Marie Virginis Nativitatis Imperator Wenzelaus, filius Regis Bohemie, duxit in⁴⁾ uxorem filiam Alberti, ducis Bavarie et vicecomitis Hollandie, etc., nomine Johannam; huius regine fratres et sorores fuerunt Wilhelmus comes Hollandie, Albertus dominus de Strubingen, Johannes episcopus Leodiensis, Margareta ducissa Burgundie et Johanna archiducissa Austrie, procreati omnes ex Margareta, filia ducis de Briga, qui ducatus consistit propre Polonos.

Johannes dux Burgondie⁵⁾ qui habuit in uxorem Margaretham, filiam dicti ducis Alberti de Bavaria, genuit ex ea octo proles⁶⁾ videlicet seniorem, que fuit comitissa de Rutzemont, 2^a fuit regina Cecilie, 3^a ducissa Bethfordie, 4^ta comitissa de Peutener, 5^ta ducissa Clivensis, Maria nomine, 6^ta Agnes ducissa Borbonie. Una puella virgo que obiit iuvenis et Phillippus ille magnus dux Burgondie, qui postmodum effectus est comes Hollandie⁷⁾, etc.

Anno⁸⁾ Domini 1378 accidit in civitate Traiectensi

1) Ducem ontbreekt in U.

2) Est niet in U.

3) Sunt ontbreekt in U.

4) In ontbreekt in U.

5) U.: Burgundie.

6) Br. had eerst filios.

7) U.: Hollandie comes.

8) U.: Anno domini 1378 Traiccti puer natus est circa festum translationis S. Martini masculino genere, qui perfecte loquebatur nondum egressus etatem quadraginta dierum dicens inter cetera vix relatu digna: Aperite ianuam pater meus adest. Tandem devotus quidam sacerdos instructus ut coniuraret hunc puerum. Missa celebrata venit et confecit iniunctum officium multis coniurationibus et orationibus et subticuit puer aspiciens torve satis sacerdotem, tandem re infecta aut saltem non ad nutum? visa? sacerdos remeavit ad propria. Hec ille sacerdos multis retulit, vixit quidem puer ille usque ad annum 93.

[p. 28]

quod circa festum Translacionis Sancti Martini natus est puer masculus, qui perfecte loquebatur nondum etatis quadraginta dierum, dicens una vice: Aperite ianuam, pater meus adest, et alia plura. Nichil tamen dixit relatione dignum et vicinis notum forte quia parentes noluerunt eius verba publicare. Ex hiis parentes mirabantur et rogaverunt quendam sacerdotem devotum ut secrete veniret et puerum coniuraret. Qui missam celebravit, qua finita, in sacris ornamentis permansit, desuper toga coopertus ne sacra viderentur vestimenta, ad puerum ingressus, ipsum multis coniurationibus et orationibus adiuravit qui nichil ei respondit. Tandem proprio motu puer vertebat caput suum inspiciens sacerdotem visu horribili quo [fol. 46 r^o.] ipsum multum terruit. Sacerdos videns se nichil proficere coniurationibus nec orationibus recessit ad propria. Hec ille sacerdos multis retulit. Vixit autem puer ille ab hoc anno usque annum 93 et si supervixit plures annos nescio.

Anno Domini 1382 consummatur et perficitur turris Sancti Martini in Traiecto¹⁾ sub Florencio de Wedelichoven, episcopo Traiectensi, que fuit incepta temporibus Fredrici de Zirck, episcopi Traiectensis, scilicet anno 1320.

Anno Domini 1392 in die sancte Petronille in ultima maii ponitur fundamentum monasterii Carthusiensis propre Traiectum per domicellum²⁾ de Gaesbeeck.

Anno sequenti initium habuerint monasteria Carthusiensia propre Amsterdam et Regularium prope Hoern, dictum³⁾ Blocker.

Anno Domini 1392 erat in civitate Traiectensi quidam sacerdos de ordine fratrum minorum qui dicebat se esse episcopum, quod falsum tamen erat, cuius nomen erat frater Jacobus Juliacensis quia de Juliaco fuit oriundus.

1) U.: in civitate Traiectina.

2) U.: dominum.

3) Dictum ontbreekt in U.

[p. 29]

Florencius de Wedelichoven autem Traiectensis episcopus acceptaverat hunc fratrem Jacobum pro suo suffraganeo, quapropter et idem Jacobus sepius temporibus congruis celebravit ordines et ordinavit seu consecravit in eodem episcopatu clericos, accolitos, subdiaconos, dyaconos et presbiteros. Etiam et altaria ac ecclesias multas consecravit et dedicavit. Quibus sic miserabiliter peractis tandem Deo disponente manifestatur eius malitia quia bulle ipsius invente sunt false omnibusque manifestatum est ipsum esse episcopum fictum. Quapropter quidam sacerdotum et clericorum ab eodem ordinati acceperunt uxores permanentes in habitu seculari. Ceteri vero de novo ab aliis episcopis sunt ordinati. Florencius autem Traiectensis episcopus istum sceleratum in vinculis ponens de consilio summi pontificis fecit in Traiecto¹⁾ congregationem septem episcoporum in quorum presentia²⁾ eduxit de carcere Jacobum prenarratum indutum vesti- [fol. 46 v^o.] mentis sacerdotalibus statuens eundem in medio ipsorum, qui passim spoliaverunt eum primo exuentes casulam deinde stolam manipolam et cingulum et sic consequenter albam et amictum. Quibus sic peractis abraserunt crines de capite eius insuper etiam cum fragmentis vitri abraserunt pellem³⁾ de eius corporis parte ubi aliquando appositum fuerat sacrum eucharistie. Hiis itaque gestis reinduerunt eum vestimentum varei⁴⁾ coloris et sic tradiderunt eum⁵⁾ curie seculari hoc est sculteto et scabinis civitatis Traiectensis. Qui accipientes predictum Jacobum statuerunt eum in iudicio seculari et deputantes eum morti sententiatus est⁶⁾ ad cacabum et sic positus est in balneo sed nondum bullienti. Sed quia lacrimabiliter petebat misericordiam et gratiam ideo moti misericordia super eum acceperunt ab huic et decollaverunt

1) U.: Traiecti.

2) U.: penitencia.

3) U.: pelle.

4) U.: varii.

5) Eum staat niet in U.

6) Est ontbreekt in U.

[p. 30]

eum. Et Florencius episcopus dedit licentiam ut sepeliretur in quodam cimiterio quamobrem sepultus est in cimiterio ecclesie parrochialis sancti Jacobi Traiectensis.

Temporibus ducis Alberti de Bavaria, comitis Hollandie, validissima ventorum intemperies inhorruit in qua quidem tempestate per maris violentiam quedam mulier indomita ex longinquis partibus propulsa est ad latitudinem australis maris infra oppidum Campen et Edam, que natando venit Purmer ije, ad congregationem aquarum que vulgariter appelatur Purmermeer; in prenominatam ergo aquam natando perseveravit dormiendo vigilandoque insuper et victum ex aquarum profundo sibi acquisivit. Erat enim nuda vestimentis, nichilominus tamen corpus eius tegebatur ex materia aquatica sibi adherente. Perseveravit nempe natando ibidem per dies multos quia unde exiret¹⁾ nescivit pro eo quod agger novus breviter post eius ingressum fundatus fuerat per Purmer²⁾ ije ubi intraverat. Deinde accidit ut puelle Edammensis oppidi cum naviculis pergentes per eandem aquam ad vicina prata pro lacte vaccarum cernerent prefatam mulierem ibidem natantem, unde et ammiratione³⁾ nimia replete obstupuerunt. Tandem ex consueta visione minus formidantes habuerunt [fol. 47 r^o.] predicte puelle colloquia ad⁴⁾ invicem et consilium inientes extraxerunt eam vi ex aquis et sic navigio perducta⁵⁾ est ad oppidum Edammense. Loquelam autem eius nemo novit nec intellexit sed nec ipsa intellexit nostram ydioma. Mundata quippe est a maris sordibus et vestimenta muliebria induta nostroque cibo utebatur, semper tamen ad aquas redire desiderans sed propter eam custodientes nequivit. Magnus igitur concursus fit in Edam ex remotis locis propter prefatam mulierem cernendam unde et fama eius pervenit usque Hairlem. Tunc Harlemenses accedentes propter rei novitatem pecierunt ab Edammen-

1) U.: exierat.

2) U.: Purmeer.

3) U.: admiratione.

4) U.: ad se invicem.

5) U.: deducta.

[p. 31]

sibus illam mulierem sibi dari, quod et factum est. Ab Edam ergo perducta¹⁾ est Hairlem ubi et nere didicit et ad tempus plurimum²⁾ annorum supervixit. Tandem mortua sepelitur in eodem civitate. Igitur nostris temporibus fuerunt in Hairlem probi viri et fide digni qui dixerunt se eam multociens vidisse quare presentibus dignum duxi annotari³⁾.

Anno Domini 1411 Johannes de Wouda miles et dominus de Warmonda fundavit monasterium ordinis Cisterciensium apud Warmondam.

Anno Domini 1407 in festo sancti Clementis martiris Johannes dux Burgundie⁴⁾ interfecit Parisiis ducem Aurelianensem⁵⁾ fratrem regis Francie.

Anno igitur⁶⁾ Domini 1409 Wilhelmus dux de Bavaria cum debita honorificentia profectus ad Franciam atque omnem belli timultum⁷⁾ inter regem Francie et Johannem ducem Burgundie sue sororis maritum sapienter intercepit occasionem quod⁸⁾ ducis Aurelianensis fratris regis quam dictus Johannes dux Burgondie perpetraverat pacificavit et ordinavit inter utramque partem amicitiam, sed indurabilem quia immediate postquam idem dux Johannes curiam regis Francie exierat rex⁹⁾ rumpens pactum Johannes ducem occidet.

Quo occiso Phillippus magnus filius eius factus est pro eo dux Burgundie qui dolosam sui patris occisionem ulcisci desiderans regnum Francie multis vicibus¹⁰⁾ cum armatorum copiis crudeliter invasit [fol. 47 v^o.], villas exussit ac

1) U.: producta.

2) U.: plurimorum.

3) Quare.... annotari ontbreekt in U.

4) Br.: In marg. met zelfde hand: maritus margarete sororis ducis wilhelmi de bavaria.

5) U.: Aureliensem.

6) U.: igitur ontbreekt.

7) U.: tumultum.

8) U.: occasionemque.

9) U.: res.

10) U.: viciis.

[p. 32]

terram Francie ex magna parte devastavit, nam oppida, vicos et pagos bellicosa manu capiens desolatos dereliquit.

Anno Domini 1415 Phillippus dux Burgundie iniit cum Henrico rege Anglie validam conspirationem adversus regem Francie predictum qui pariter cum innumerabli exercitu intraverunt Franciam. Econtra vero rex Francie infinite multitudinis exercitum congregavit cum quo adversariis armipotenter occurrit et commiserunt prelium cruentissimum ipso die sanctorum Crispini et Crispiniani, cecideruntque ibidem interfecti gladio principes ac nobiles absque numero et estimacione, de quibus ex parte regis Francie hii fuerunt principales: Anthonius dux Brabancie, Philippus comes de Nyvers, fratres Johannis ducis Burgondie, dux de Baer, dux de Halentzon, dominus de Baer, dominus Johannes de Borbonia, dominus de Weveryn cum filio suo, dominus de Ameye, dominus Engbertus de Angia, dominus de Lyckercke cum fratribus suis, senescallus Hannonie, dominus de Crouwy, dominus de Ronck, dominus Anthonius de Cranvordia, prepositus Parisiensis, Rolandus de Gruythusen, dominus de Rasen.

Captivi vero deducti sunt multi probi viri cum plerisque nobilibus et principibus, videlicet dux Aurelianensis, cum duobus fratribus eius, filii Ludovici ducis Aurelianensis quondam occisi a Johanne duce Burgondie, dux Borbonie, comes de Wandome pro tune supremus magister curie regis Francie, comes de Engholesme, comes de Oen, comes de Rutzemont, marscalcus de Borstont, dominus Ludovicus de Ghistel, dominus de Lingen cum filio suo, dominus de Helgikaer, dominus de Zavengie, dominus Hugo de Lannoten cum fratre suo, dominus de Brunon¹⁾ cum multis aliis armigeris laude dignis quorum nomina longum esset enarrare.

Henricus autem rex Anglie optenta victoria misit captivos principes ad Angliam.

Eodem eciam anno in die sancte Catherine captivatur apud Arpenbrugge Johannes domicellus de Arckel²⁾ per

1) U.: Bronnon.

2) U.: Erkel.

[p. 33]

dominum de Sevenbergen et Theodericum de Marwen ac Philippum de Lecke et presentatur duci Wilhelmo qui jussit [fol. 48 r^o.] eum poni in firma custodia, in qua permansit captivus ad obitum ipsius ducis Wilhelmi prefati¹⁾.

Anno Domini 1416 Sigismundus gloriosus imperator Romanorum²⁾ cum Wilhelmo duce de Bavaria transfetavit³⁾ ad Angliam ut componeret pacem de bellis habitis inter reges Francie et Anglie. Rex autem Anglie induratus non potuit perduci ad pacis unionem cui tunc Wilhelmus dux fertur dixisse: Si tu de cetero ausus fueris movere bellum contra regem Francie videbis vexillum meum stare contra te. Quibus dictis imperator Sigismundus cum duce Wilhelmo reversus est ad Germaniam ubi et comitem Clivensem nobilitavit et ordinavit atque solemniter creavit eum ducem sue patrie.

Anno Domini 1417 2^a feria post penthecostes obiit Wilhelmus dux Bavarie comes Hannonie, Hollandie etc. sepultus in Kaynout provincie⁴⁾ Hannonie, prefuit hic illustris dominus annis 13.

Habuit nempe⁵⁾ iste dux Wilhelmus filium bastardum nomine Everardum militem egregium, qui fuit primus dominus de Hogentwouda, qui edificavit in eodem dominio habitationem satis bonam. Hic dominus Everardus genuit ex nobili uxore sua, scilicet filia Florencii domini de Kyfhoeck, Anthonium sibi succedentem, dominum de Hoechtwouda⁶⁾ qui duxit in uxorem Sophiam filiam Johannis de Poelgeest, de qua genuit Baldewinum⁷⁾; Wilhelmum, Gherardum, Cornelium, Everardum monachum Egmondensem et Juttam sanctimonialem in Poel.

[fol. 48 v^o.] Porro⁸⁾ temporibus huius predicti ducis

1) U.: predicti.

2) Romanorum cum wilhelmo duce de Bavaria ontbreken in U.

3) U.: transfretavit.

4) Provincie ontbreekt in U.

5) Nempe staat niet in U.

6) U.: Hoechwouda.

7) U.: Balduinum.

8) U.: Porro ontbreekt.

[p. 34]

Wilhelmi claruit in Hollandia quidam vir famosus Wilhelmus Eggert vocabulo dictus qui magnus in conspectu predicti principis extitit, nam per eundem ducem thesaurarius tocius Hollandie est ordinatus. Hic ut memoriam sui nominis in terra post se relinqueret, coadunavit omnes villanos in fine ville Purmerlant circa aquam, vocatam vulgariter die Weer, in unum cuneum edificatque ibi castrum forte et extunc illud oppidulum cum suo castro appellavit Purmereyndt, cuius dominium pro se et sua posteritate a duce Wilhelmo optinuit sicque¹⁾ iste fuit primus dominus de Purmereyndt absque tamen militari ordine.

Is igitur Wilhelmus Eggert cum audisset mortem ducis Wilhelmi carissimi²⁾ domini sui doluit vehementer nimis³⁾, unde et infra biduum et ipse obiit in castro suo quod sibi⁴⁾ edificaverat. Reliquit autem post se Johannem Eggert filium suum et Aleydim filiam suam quam accepit uxorem⁵⁾ Gherardus de Zijl miles. Itaque Johannes Eggert considerans quod pax in parva vigore per totam Hollandiam constituenda foret propter obitum ducis Wilhelmi vendidit patrimonia patris sui personis diversis, dominium vero de Purmereynd cum Nech, Ylpendam et Purmerlant vendidit Gherardo de Zijl militi predicto sc. socero suo. Assumptisque pecuniis declinavit ad Flandriam et venit Gandavum ibique suam habitationem constituit cum tota sua posteritate. Fundavit nempe iste Johannes Eggert monasterium canonicorum regularium prope Oudenaerden, oppidum Flandrie, et monasterium monialium eiusdem ordinis in Gandavo.

Cum autem⁶⁾ Gherardús de Zijl miles dominium de Purmereynde post⁷⁾ aliquorum annorum curricula possedisset tandem illud vendidit Johanni burchgravio de de Montfoord.

1) U.: sic, zonder que.

2) U.: charissimi.

3) U.: nimis vehementer.

4) Sibi ontbreekt in U.

5) U.: in uxorem.

6) U.: igitur.

7) U.: heeft: plus aliquot annorum curricula.

[p. 35]

Anno Domini 1420 vel circiter Phillippus burchgravius Leydensis dominus de Wassenaer deposuit dignitatem burchgraviatus Leydensis nomine et re, quia sibi non retinuit in civitate Leydensi nisi castrum, theoloneum et adhuc parvam annalem exactionem dictam die gruit, cum prius tamen consueverat ibidem ordinare schultetum, burgimagistros et scabinos. Et filius eius etiam resignavit hanc dignitatem pro se et tota sua posteritate, sicut littere desuper confecte plenius testantur etc.; burchgravii Leydenses cessaverunt qui prius magnipotentes principes in Hollandia consueverant esse. Hic autem Phillippus cum destitutus esset a burchgraviatu eciam per proprium filium [fol. 49] suum¹⁾ profugatur²⁾ a dominio suo de Wassenair, auxiliante Johanne duce Bavarie, tutore Hollandie.

Prefatus namque Johannes dux Bavarie, filius Alberti ducis Bavarie comitisque Hollandie, frater Wilhelmi ducis Bavarie, patris Jacobe ducisse comitisseque Hollandie tali modo factus fuit tutor Hollandie: anno Domini 1408 idem dux Johannes fuit electus in episcopum Leodiensem, sed nondum confirmatus subdiaconus existens, expulsus fuit a civitate Leodiense ex eo quod noluit ordinari in sacerdotem. Electores ergo electionem de novo celebrantes elegerunt in episcopum filium Henrici domini de Parvis unde postea maximum bellum subortum est, quod iam breviter pertranseo. Wilhelmus tamen dux Bavarie, frater eius Leodienses subegit ita quod de Leodiensibus³⁾ ceciderunt occisi adiutorio Johannis ducis Burgundie, mariti sororis ducum Wilhelmi et Johannis de Bavaria, dominus de Parvis magister militum cum triginta quinque militibus et octingentis electis ad bellum. Sic quod idem dux Wilhelmus bellicosa manu Johannem⁴⁾ fratrem suum duxit in possessionem episcopii⁵⁾ Leodiensis; demum aliquibus annis transactis idem Johannes dux de consensu domini

1) Suum ontbreekt in U.

2) Profugatur staat niet in U.

3) U.: Leodienses.

4) Johannem ontbreekt in U.

5) U.: episcopi.

[p. 36]

pape cessit oneri et honori ac renunciavit episcopatui pro eo quod noluit promoveri in sacerdotem ut dictum est.

Deinde anno Domini 1419 postquam idem Johannes dux de Bavaria ducissam Jacobam, filiam fratris sui unicam, multis ac variis insultacionibus ac iniuriis cum Dordracensibus et domicello¹⁾ de Erckel²⁾ infestasset in tantum quod oppidum de Gorichem latenter per insidias obtinuerunt preter castrum quod castrenses fortiter ad libitum ipsius domine Jacobe custodiebant. Quamobrem grande bellum in Gorichem inde subsecutum est in quo multi nobiles viri interempti sunt et specialiter domicellus de Erckel, post cuius necem dominium de Erckel incorporatum est totaliter comitatui Hollandie.

[fol. 49 v^o.] Convenerunt³⁾ in Gorichem ducissa Jacoba comitissa Hollandie, Johannes dux Brabantie, cui ipsa Jacoba per industriam domini Henrici de Bergen et aliorum principum domine Jacobe adherentium, fuerat matrimonialiter coniuncta (quod tamen non bene factum fuit nam affines erant). Et ibidem conclusum est quatinus Johannes dux de Bavaria cum favore et caritate⁴⁾ permanere deberet tutor Hollandie, Zeelandie et occidentalis Frisie per tres annos, ita tamen quod omnia regimina et iudicialia oppidorum et villarum deberent esse bipartita, ita quod una medietas ordinaretur ex parte ducisse Jacobe et altera ex parte patrui sui Johannis ducis de Bavaria. Et extunc domina Jacoba cum duce Brabantie marito suo transtulit se ad Brabantiam ibidem permanens per tempus aliquot.

Igitur Johannes dux de Bavaria quondam electus Leodiensis et subdiaconus accepit homagium pro vero tutore in omnibus civitatibus et oppidis Hollandie preterquam in civitate Leydense quam tamen de post in anno 20 subegit per amicabiles locutiones. Et habuit per dispensationem sedis apostolice uxorem nobilissimam videlicet⁵⁾ Elizabeth

1) Br.: Wilhelmo in marg. U.: wilhelmo niet genoemd.

2) U.: Arkel.

3) U.: Convenerunt ergo.

4) U.: charitate.

5) U.: scilicet.

[p. 37]

filiam ducis de Gorlietz, ducissam de Lutzenburch, relictam Anthonii ducis Brabantie, sed nullam relinquerunt prolem post se. Wenzelaus enim imperator et rex Bohemie, Sigismundus imperator et rex Ungarie erant avunculi eius. Hii enim cum Jodoco marchione Brandenburgense, avunculo eorum, dederunt ei pro dote quum copulata fuerat Anthonio duci Brabantie matrimonialiter ducatum Lutcenburgensem et comitatum de Esim et Alsatie si superstites proles procrearent, si vero non prefati principatus redirent ad regnum¹⁾ Bohemie, illo tamen salvo quod prefati principes vel eorum successores redimerent multis milibus florenorum renensium. Ipsa autem Elizabeth genuit ex Anthonio duce Brabantie filium nomine Wilhelmum quem ex sacro fonte susceperunt²⁾ Wilhelmus dux Bavarie, comes Hollandie, etc. et Johannes electus protunc Leodiensis, frater ducis Wilhelmi predicti, pronunc autem maritus eiusdem ducisse Elizabeth. Sed ille Wilhelmus iuvenis obiit sepultus apud Carmelitas Bruxelle sub tumba ducisse Johanne.

Anno Domini 1424 domina Jacoba percipiens matrimonium quod cum duce Brabantie contraxerat cum Deo stare non posset nec etiam summus pontifex in honori³⁾(?) matrimonio.....⁴⁾ reliquit ducem Brabantie et de post de⁵⁾ consilio suorum principum ad Angliam profecta contraxit ibidem et solemnizavit matrimonium cum Humfrido duce Glocestrie, fratre regis Anglie, quem ad Hannoniam duxit et eidem ibi pro vero comite homagium fieri [fol. 50] procuravit.

Anno Domini 1423⁶⁾ obiit magnificus dominus Fredricus de Blanckenhem, episcopus Trajectensis, qui sedit annis triginta, mortuus in castro de Vollenhoeff. Post cuius mortem Adulphus dux Clivensis quam primum potuit veniens

1) U.: regem.

2) U.: susceperant.

3) U.: huiusmodi.

4) U.: dispensasset.

5) De ontbreekt in U., in Br. doorgehaald.

6) U.: 1424.

[p. 38]

Trajectum, habens secum Rodolphum, filium comitis de Diepholt, valde nobilem virum, archidiaconum ecclesie Osnaburgensis et canonicum maioris ecclesie Coloniensis, tali intentione ut cum ceteris vasallis ecclesie Traiectensis Rodolphum prefatum in episcopum postularent. Ministeriales ergo et cives et specialiter Lichtenburgenses videntes potenciam eiusdem ducis supplicantes¹⁾ preces subplicatorias et ipsi cum duce pro eodem Rodolpho suderunt²⁾.

Quidam autem³⁾ concapittularium elegerunt prepositum sancte Marie Traiectensis, fratrem domini de Bueren, sed maior et sanior pars postulat Rodolphum. Electione more solito celebrata clerus cum populo tripudiabat in leticia et gaudio, Te Deum laudamus solemniter in organis decantantes et convocato sequenti die capitulo legatos suos nobiles viros miserunt festinanter ad curiam Romanam quatinus domino apostolico tunc Martino quinto huiusmodi electionem⁴⁾ canonice celebratam innotescerent ut eundem quem postulaverant eis⁵⁾ in episcopum investirent.

Dominus autem apostolicus electionem diligenter examinans repperit hominem sine litteris et pene secularem electum, quare postulationem minime admisit et talem indignum confirmare penitus recusavit, monens tamen electores ut denuo ad electionem procederent ac talem secundum canones eligerent personam cuius vita et scientia possent omnibus prodesse in exemplum.

Ipsi autem mandata apostolica contemnentes contumaciter alium eligere quam pridem postulaverant recusarunt. Videntes igitur Traiectenses quod dominus apostolicus rennueret assentire postulationi eorum convenerunt omnes vasalli et ministeriales ecclesie Traiectensis nec non et consules civitatis et partium Transycelarum in Daventria presente duce Clivense tractantes ibidem archanum⁶⁾

1) U.: supplicantis.

2) U.: fuderunt.

3) U.: enim.

4) U.: electione.

5) U.: tum.

6) U.: arcanum.

[p. 39]

concilium quid eis¹⁾ utile foret in his arduis causis faciendum, et coniuratione facta ex quo necdum dictum Rodolphum poterant hinc²⁾ episcopum saltem elegerunt eum habere sue patrie tutorem et defensorem qui continuo hac fretus potestate cunctas possessiones et redditus, castra et predia ecclesie in suos usus accersivit.

Martinus vero papa quintus videns quod electio propter clericorum contumaciam ad sedem apostolicam devoluta esset, attendens ecclesiam Traiectensem valde esse insignem et relligiosam et quod multi probi viri magna scientia dediti forent, in ea tradidit episcopatum domino Zwedero nato de Culenburch, episcopo Spirensi, viro relligioso, litterato et nobili, qui episcop(at)um magnis debitis aggravatum invenit. Hic igitur Zwederus anno Domini 1425 in octava assumptionis Marie quinquagesimus 2^us episcopus intronisatus est in civitate Traiectensi. Sed anno [fol. 50 v^o.] sequenti adversante sibi Rodolpho de Diepholt postulato, idem Zwederus episcopus cum quibusdam canonicis in vigilia Penthecostes expellitur a civitate Traiectensi et mansit expulsus quoad vixerit. De eo postea lacius patebit in anno 32.

Anno Domini 1426, 27^a Januarii, per sentenciam diffinitivam iudicatum est per domimum Ursinum cardinalem et cardinalem de Venetia cum ceteris cardinalibus auditoribus causarum curie Romane quatenus duxissa³⁾ Jacoba de Bavaria non haberet Humfridum ducem Clocestrie in maritum eo quod Johannes dux Brabancie esset eius verus maritus. Insuper iudicatum fuit ut ipsa Jacoba propter pericula que intervenire possent honeste habitaret et de commissis penitentiam ageret apud Amelium ducem Sabaudie, cuius ducis matertera fuit Margareta, mater duxisse Jacobe. Habitaretque ibidem expensis propriis. Quam sentenciam Humfridus dux percipiens dimisit eam et contraxit postmodum cum alia. Johannes eciam dux Brabancie ista percipiens approbavit sentenciam et stetit contentus.

1) U.: eius.

2) U.: hic.

3) U.: ducissa.

[p. 40]

Porro Jacoba ducissa nullo modo volens exulare ad partes alienas peciit suam habitacionem in terra Brabantinorum, sed Johannes dux Brabancie, maritus eius, noluit hoc admittere quare prefata Jacoba ad tempus mansit Scoenhovie. Attamen Phillippus dux Burgundie retinuit regimen tocius Hollandie adversus eam. Johannes vero maritus eius predictus obiit anno 27^o.

Anno Domini 1428, quarta mensis Maii, concordatum est inter Phillippum ducem Burgondie, et Jacobam ducissam, comitissamque¹⁾ Hollandie, etc., fecitque ipsa duci Phillippo homagium prestari²⁾ in omnibus civitatibus et³⁾ oppidis Hannonie, Hollandie, Zeelandie et occidentalis Frisie pro vero tutore. Qui dux tunc ordinavit rectorem Hollandie Franckonen⁴⁾ de Borsalia militem, filium Florencii de Borsalia, militis.

Anno Domini 1432, circa festum sancti⁵⁾ Lamberti, exploratione facta per totam Traiectensem dyocesim per dominum Johannen episcopum Vatisconensem de clenodiis et reliquiis sanctorum eiusdem dyocesis, factaque relacione ad dominum apostolicum Eugenium de prefatis, Zwederus de Culenburch absolvitur ab episcopatu Traiectense, factusque est episcopus Cesariensis.

Quo deposito fautores eiusdem Zwederi omnino nolentes recipere Rodolphum de Diepholt inierunt consilium et tandem interloquio completo adheserunt Walramo de Moirsa, venerabili et litterato viro. Fuerunt etenim eiusdem Walrami fratres carnales Theodericus archiepiscopus Coloniensis et comes Moirsensis, quorum auxiliante potencia qui erant de sorte⁶⁾ Walrami fecerunt eum succedere in iure Zwederi pontificis absoluti. Qui videns se hac auctoritate fretum [fol. 51] cepit aspirare ad Traiectensem pontificium instanciasque magnas fecit pro episcopatu pre-

1) Que ontbreekt in U.

2) U.: prestare.

3) Et niet in U. In Br. ingevoegd.

4) U.: Franconem.

5) Sancti niet in U.

6) U.: forte.

[p. 41]

fato sed nequivit optinere. Unde guerra non parva¹⁾ nec non et dissentio magna²⁾ in clero per totam dyocesim excrevit. Cum ergo error iste ad tempus durasset tandem Walramus ab episcopatu destituitur et Rodolphus de Diepholt postulatus, quinquagesimus tercius episcopus Traiectensis ordinatus est. Nichilominus tamen³⁾ Walramus minime contentus inimicabatur adhuc Rodolpho unde eius favore ac intuitu oppida Hollandie (et)⁴⁾ Zeelandie per aliquos annos absentaverunt se ab obediencia Rodolphi pontificis. Anno tamen Domini 1441 circa festum omnium sanctorum de precepto Phillippi ducis Burgundie comitisque Hollandie etc. civitates et oppida Hollandie Zeelandieque submiserunt se obediencie Rodolphi de Diepholt, episcopi Traiectensis.

Pacificati sunt autem Rodolphus de Diepholt et Walramus de Moirsa tali⁵⁾ videlicet condicione ut Rodolphus operosus auxiliator fieret Walramo in acquisitione episcopii Monasteriensis. Quod et idem Rodolphus promisit, obierat enim pro tunc episcopus Monasteriensis et a nonnullis electoribus Walramus prefatus ibidem in episcopum electus est. Quapropter Rodolphus episcopus Traiectensis congregavit expeditum exercitum et castra metatus est contra Monasteriensem diocesim. Sed cum post multos labores nichil profecisset rediit ad terram Traiectensem.

Civitatem vero Traiectensem intrare non potuit quia Jacobus domicellus de Gaesbeeck cum plerisque principalioribus civitatis prefate Rodolpho apud Monasteriensem dyocesim constituto colligationem firmavit ut eum expulsum a civitate Traiectensi tenerent. Quod et fecerunt usque ad annum Domini 1449.

Cum ergo Rodolphus episcopus Traiectensis usque predictum tempus expulsus esset a civitate propria fecit amicos et congregavit eos occulte. Eciam Amersfordienses

1) U. heeft guerra magna.

2) Nec non et dissentio magna ontbreken in U.

3) Tamen ontbreekt in U.

4) Et niet in U.; door mij ingevoegd: O.

5) Tali ontbreekt in U.

[p. 42]

et Henricum burchgravium de Montford et nonnullos alios armigeros habuit et sibi acquisivit in coadiutores¹⁾. Quibus sic secrete congregatis venit clanculo sub noctis umbra ad menia civitatis Traiectensis, perfodientesque murum subintraverunt latenter civitatem Traiectensem, et sic Rodolphus episcopus prevaluit adversus inimicos suos. Et ecce prefati inimici antistitis audientes occultum ingressum [fol. 51 v^o.] episcopi timuerunt valde et querebant se occultare et abscondere²⁾ a facie irati pontificis. Sed hoc ipsis minime profuit nam Rodolphus latenter querens adversarios suos supervenit inopinate et occupavit eos accepitque multos eorum captivos. Eciam Jacobus domicellus de Gaesbeeck captus est, qui ponitur in firma custodia a qua non potuit liberari nec exire donec venderet³⁾ episcopio⁴⁾ Traiectensi dominia sua que habebat in episcopatu Traiectensi, videlicet oppidum Wijckdorestadum cum castro suo atque dominium et castrum de Apcouda cum suis attinenciis. Quod et tandem fecit tali scilicet condicione ut prefata dominia ad vitam teneret, sed post mortem eius deberent incorporari episcopatui Traiectensi, quod sic factum est. Hac promissione facta liber ire permittitur.

Jacobo domicello de Gaesbeeck predicto igitur revolutis aliquibus⁵⁾ annis defuncto, prefata dominia devenerunt ad Traiectensem dyocesim; quia eciam absque legitima prole decessit dominia sua de Putte et de Strenen devoluta sunt ad comitatum Hollandie. Cetera vero dominia et bona eius acceperunt eius heredes.

Anno Domini 1433 fuit generale passagium.

1) Et sibi acquisivit in coadjutores ontbreekt in U.

2) Et abscondere ontbreekt in U.

3) U.: venderit.

4) U.: episcopo.

5) U.: aliquot.