Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 45
(1924)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||
Eene memorie omtrent de Admiraliteit van de Maas (1750),
| |||||||||||||||||||||||||
Staat van de navale maght bij het edele mogende College ter Admiraliteyt op de Maze, residerende te Rotterdam.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||
A.O.
1750, den 18 April, heb (ik) ontfangen de acte waarbij Sijn Hoogheyd mij aanstelt om voor anderhalf jaar sessie te hebben in 't college ter admiralitijt op de Maas, ingaande met den 1 May 1750. N.B. Bij het ligten van deese acte is daarvoor betaalt 25 gl. Den 20 April na Zutphen gereeden en in de Landschap - - aldaar vergadert - - mijn acte van aanstelling van Sijn Hoogheyt overhandigt en daartegen wederom ontfangen een brief van de Staten van Gelderland aan Haar Hoog Mog.e met de commissie. N.B. Voor deese commissie aan de secret.s Van Lathum betaalt 10 gl. 10 st. Den 29 April na 's Haage vertrokken en den 30 aldaar gearriveert; heb op den 1 May des morgens ten 10 uuren aan de president van Haar Ho. Mo., de heer baron Van Heyde, presiderende wegens Over-Issel, mijn commissie overgegeven; ten 11 uren gegaan na de Treveskamer en aan den kamerbewaarder gevraagt om d'instructie voor de heeren van d'Admiraliteyt om die te leesen vóór het afleggen van den eed. Den kamerbewaarder, mij d'instructie brengende, bragt terselver tijt een blad papier en versogt, dat ik daarop wilde schrijven mijn naam en bediening, 'twelk door mij gedaan sijnde, is denselve daarmeede heenengegaan. Onder het leesen van de instructie is bij mij gekoomen den heer agent van Byemond en vroeg, of ik geen comptabele ampten had, waarop neen geantwoort hebbende, is dien heer weggegaan. Dog omtrent een half uur daarna wedergekomen om d'instructie | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||
te halen, seggende die te moeten brengen in de kamer van Haar Ho. Mo. Vervolgens kwam een ander kamerbewaarder ontrent half een en bragt mij in de kamer van Haar Ho. Mo. En mij vóór of tegensover de president, den heer van Heyden tot Ootmaarssum, presiderende wegens Over-Issel, gestelt hebbende, seyde denselve, dat ik wilde hooren na het leesen van den eed, hetwelk door den heer griffier Fagel geschiet sijnde, heb (ik) den eed afgelegt. En weder heenengegaan sijnde na de Treveskamer, is den heer agent van Byemond aldaar bij mij gekomen met een boek, waarin geschreven was: ‘Op den 1 May 1750 heeft den heer Johan de Greve als raad ter admiralitijt op de Maas den eed afgelegt’; versoekende, dat ik dat wilde ondertekenen; 'twelk gedaan sijnde, seyde gem. heer, dat ik d'acte van aanstelling tegens den 4 May konde ligten, alsoo deselve niet eerder konde gereet sijn. Deese voorsch. acte door de heer Emans geligt sijnde, heb (ik) betaalt aan jura van deselve 8 gl. 15 st. en voor het expedieren van deselve 2 guld. Den 4 May 1750, des namiddags, na Rotterdam vertrokken sijnde, heb (ik) den 5e des morgens laaten vragen bij mijnheer de fiscaal Bisdom en den heer secret.s Van der Heym, welke heeren mij niet geaccepteert hebben, maar beyde bij mij gekomen sijn, aan dewelke eerst de navolgende vragen gedaan heb:
Te half 12 op het Admiralitijtshof gekoomen sijnde, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||
heeft den kamerbewaarder mij gebragt in de kamer van Holland en de heer Verschoor, insgelijks dien dag sullende sessie neemen, wegens Delft, is aldaar bij mij gekomen. Een weinig daarna quam de kamerbewaarder weder binnen en versogt, of wij geliefde in de kamer van den Raad te gaan. Daar gekoomen sijnde vonden wij twee stoelen staande schuyns ter seyden van de president. Op dewelke plaats genomen hebbende, seyde ik, dat de Staten van Gelderland, op aanstelling van Sijn Hoogheyt, mij d'eer gedaan hadden van mij te committeren etc. etc., terselver tijt mijn commissie overgevende. Hierop antwoorde de president, dat versogt, of wij voor een weynig tijt geliefde te gaan in de kamer van Holland, omdat de commissie door den Raad moest worden geleesen. 't Welk gedaan hebbende, is kort daarna bij ons gekomen den heer secretaris Van der Heym, versoekende uyt naam van den Raad, of wij geliefde binnen te koomen, waarop in de raadkamer komende, al de heeren opstonden en de president, mijnheer de borgemeester Prins, weegens Rotterdam presiderende, na ons toe quam tot aan de balie en mij de hand gevende en daarna aan de heer Verschoor, ons beyde een compliment maakte van felicitatie en verwelkoming, waarop de heer secretaris Van der Heym mij een stoel aanwees, seggende, dat voor dien dag de plaats te sijn voor den gecommitteerde van Gelderland. De verdere heeren van den Raad, toen present, waaren:
Het gebed en de resumptie van de besoignes van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||
voorige week vóór mijn binnenkomst geschied sijnde, wiert met de verdere besoigne voortgevaren en eerst geleesen de ingekomene brieven, sijnde een van Haar Ho. Mo., een van Sijn Hoogheyd, en verscheyde van vreemde ministers buyten 's lands, als 2 van de minister Buys te Hamburg, een van de consul Renard te Cadex, een van de commissaris Serdon te Lissabon en verscheydene brieven van de respective ontfangers en commisen. Op eenige van die brieven wiert terstont geresolveert en resolutie genoomen. En eenige wierden gestelt in handen van mijnheer de fiscaal om in de naaste vergadering te dienen van preadvys. Vervolgens vroeg de president eerst aan alle de leeden, hooft voor hooft, of deselve iets hadden voor te draagen, beginnende aan de linkerhand, en soo voortgaande tot den heer sittende aan de regterhand en ten laatsten den heer fiscaal, die seer veel te seggen had. Vervolgens wiert gedisponeert over de castelijnsplaats van de werff en daartoe aangestelt de knecht van de heer Prins; alsmeede over de plaats van kock op het groote jagt. Daarna wiert den heer equipage-meester Plank binnengeroepen en denselve gequalificeert tot het kopen van hout tot reparatie van 2 oorlogscheepen. Vervolgens den bootsman van d'admiralitijt, die raporteerde, dat hij een nieuw gebout oorlogschip, de Princes Carolina, van de werf te Rotterdam had gebragt in 't dok te Hellevoetsluys, waarvoor aan denselve wiert geaccordeert een somma van 100 guld. Eyndelijk quaamen binnen een groot aantal van menschen van allerlij staat en rang, één voor één. Hiermeede eyndigde de besoigne en de heeren gingen alle na de werf (behalve diegeene, die een vaste woonplaats te Rotterdam hebben) om te eeten. Toen quam aldaar de oppasser van de heeren en versogt, dat ik mijn naam wilde teekenen in een boekje en aan hem geeven 2 guld. Na het drinken van de gesondheeden van de presente leeden, vrouwen etc. wiert door de heer Gevarts een pocael gevragt om mij te feliciteeren; 'twelk door alle gedaan sijnde, heb ik bedankt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||
Vervolgens ben te 5 uuren met de heer Gevaerts van de tafel opgestaan en met een coets gereeden tot buyten de Rotterdamsche poort, alwaar het binnenjagt in gereetheyt lag, daar wij meede voeren tot in den Haag. N.B. Mijn knegt seyde mij, dat de castelijn van de werf hem had gevraagt voor mijn maaltijt 30 st. en voor sijn eeten 12 st.; sijnde de wijn vrij. Verders, dat de schipper van het jagt hem had gevraagt 50 st. voor de halve kosten van 't jagt, die door mij sijn betaelt. In den Haag ben gelogeert geweest in het logement van de Maas in 't Noordende, alwaar het logement, vuur en ligt vrij is, dog alle vertering staat op zijn geld. Vandaar ben wederom vertrokken, op Maandag den 11 May en des avonds gekoomen te Rotterdam en aldaar gelogeert in 't logement het Zwijnshooft. Op Dingsdag den 12 May ben des morgens, na een visite gegeven te hebben aan mijnheer fiscaal Bisdom, gegaan na het Hoff, alwaar de besoigne altijt ten elf uuren begint. De presente leeden waaren, neffens mijn persoon: de heer baron van Wassenaar, heer van Twikkel, sessie hebbende wegens de Ridderschap van Holland.
Na het gebed geschiede de resumptie van de voorige vergadering; en toen wierden wederom geleesen alle ingekomen brieven. Daarna gevraagt wat een ider der leeden had voor te draagen en de fiscaal om te preadviseeren op de brieven en stukken in desselvs handen gestelt. Vervolgens quam den equipage-meester met den timmerman van de werf om raport te doen van 't hout, dat gekogt was op approbatie van den Raad, en eyndelijk allerlij soort van menschen. Onder de besoigne quam | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||
bij mij de commis, de heer Lamb. van der Beets, met 2 ordonnantien, geteekent door drie leeden van den Raad, om aan mij te betaalen 308 gl. 13 st. voor boeken en schrijfbehoeften en 133 guld. voor kussens en canon, met versoek, dat ik die ordonnancien wilde quiteren; sullende mij 't gelt besorgen. Na het eyndigen van de vergadering sijn de meeste heeren met mij gaan eeten op de werf en de heeren Van Wassenaar en Gevaerts weder na den Haag vertrokken. Den 13 May quam bij mij één van de klerken en bragt een brief door de fiscaal geschreven aan Haar Ho. Mo. om te vragen, of ik daarop remarques hadde. Daarna quam de commis Van der Beets en bragt mij de 441 gl. 13 st., hiervooren genoemt, en vroeg, of hij mij soude moogen besorgen 'tgeen mij in mijn absentie toegedeelt soude worden. Ik seyde ja, maar dat wel wilde weeten wat het was. Toen seyde hij, dat het bestont in specerijen, 2 achtendeelen van de allerbeste haaring, 2 achtendeelen vis, staande in mijn keuse om te neemen mootvis of labberdaan, waarop ik bij gelegenheyt moet antwoort schrijven, mij ten dien eynde sijn adres gevende. Den 17 May. Ben vermits de ingevallene Pinxtervacantie over Gouda en Utrecht na Arnhem geretourneert en aldaar den 18 aangekomen. 1750, den 1 Augustus heb mij weder na Holland begeeven en den 2 Augustus in den Haag in het logement gearriveert sijnde, heb mij den 3 dito begeven na het Hoff en de eer gehad Sijn Hoogheyd te spreken. Den 4 Augustus ben des morgens na Rotterdam vertrokken en in den Raad verschenen even na het leesen van de resumptie; sijnde de presente:
Utenhoven, heer van Amelesweert, wegens Utrecht. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||
De besoigne begonnen sijnde, is onder andere geleesen een brief van den ontfanger van de convojen en licenten te Dordrecht, kennis geevende dat een van de ses commisen aldaar was overleeden; waarop gedelibereert sijnde is goetgevonden en verstaan, dat ingevolge de resolutie van 1745 deese sesde commisplaats wort gemortificeert, sullende te Dordregt in het vervolg maar vijf commisen blijven. De heeren Verschoor en Barneveld, gecommitteert sijnde om na Hellevoetsluys te gaan, hebben mij gevraagt, of ik wilde met hen meede derwaarts vertrekken; 't welk geaccepteert hebbende, ben met de heeren Verschoor, Barneveld en Schaagen uyt den Raad en aan het Oude hooft in 't groote jacht gegaan, alwaar wij vonden den eersten commis van den ontfanger van de Admiralitijt, die altijt meede reyst om de betaling te doen. Het jagt, onder zijl gaande, heeft den Raad gesalueert met ses schooten uyt het kanon. Rotterdam en Delfshaven gepasseert sijnde, sijn wij aan de tafel gegaan en tegensover Schiedam is de heer Schagen met de boot uyt het jagt aan land geset en bij het afvaren van 't jagt gesalueert met ses canonschoten. Vervolgens de reyse vervolgende en Vlaardinge voorbij zijlende en omtrent een uur van den Briel genadert, wierden 2 stukken kanon gelost en als ik daarvan de reeden vroeg, aan mij gesegt, dat het jagt soude blijven leggen aan een plaats genaamt De Nieuwe Sluys, alwaar wij bij onse aankomst soude in gereedheyt vinden sooveel rijtuygen als der schooten gelost waren, omdat het te veel om was om met het jagt buyten om na Hellevoed te zijlen. Aan land komende, vonden wij een koets en een waagen, waarmeede wij over Heenvlied na Hellevoetsluys reeden en aldaar des avonds over 8 uuren arriveerde, den intrek nemende in het Admiralitijtshuys, alwaar wij wierden gecomplimenteert door de heeren officiers van het garnisoen. Den volgende morgen wierden alle bediende en arbijders van de werff door de commis van den ontfanger betaalt, hebbende de 2 heeren van de commissie ider een boek en den equipage-meester een dergelijke boek, in deser voege: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||
Betaling van de maant July.
en soo na vervolg. De naam opgeleesen wordende, quam een ider daarop binnen, en den equipagemeester opgeleesen hebbende, hoeveel dagen die persoon had gewerckt, soo gaf denselve aan de commis van den ontfanger een gedrukt briefje, waarop was ingevuld de naam van den ingeroepen persoon en hoeveel daagen denselve had gearbeyd en de summa uytgetrokken van het montant; 'twelk getekent sijnde door den onder-equipagemeester en door den timmermansbaas, geschiede daarop de betaling door den commis in grof zilvergeld en tegens overgifte van 't geld het briefje na sig nemende. Deese betaaling geschiet sijnde, heeft het montant daarvan bedraagen f 5342 - 15 -. Onder de schepen, die in het dok te Hellevoetsluys leggen, sijn er twee, die out en onbruykbaar sijn, het één genaamt Rossum en het ander Out-Teylingen. En door den Raad verstaan sijnde die 2 oorlogscheepen te verkoopen om die te slijten of af te breeken, soo sijn de heeren van de commissie gelast om publicq aan de minst aannemende te besteeden het overbrengen van die twee schepen van Hellevoetsluys na Rotterdam om daar verkogt te worden, dewijle de timmerlieden van Hellevoet het onderling eens sijn om daarvoor niet meer te geeven als sij goet vinden. Welke aanbesteding geschiet op conditie, dat de Admiralitijt sal door desselvs werckvolk deese twee scheepen laaten brengen buyten de hoofden en aan den aannemer leeveren de noodige ankers, touwen en verdere materialen, waarvan een inventaris gemaakt sijnde, sal den aannemer dat alles bij overbrenging van de schepen weder overleeveren aan den equipagemeester te Rotterdam; blijvende alle kosten hoegenaamt tot last en voor rekening van den aannemer.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||
Hierop is aan d'aanneemers gesegt, dat sij heeren commissarien aan den Raad souden raport doen, dat Hendrik de Pijper was de minst aannemende, en dat de resolutie van den Raad na de volgende Dingsdagse vergadering aan den equipagemeester souw schriftelijk worden gesonden. Vervolgens door den capitein van den uytlegger versogt sijnde om een nieuwe boot, sijn de commissarien gegaan na het pakhuys van de werf met den equipagemeester en timmerman, en hebben aan denselve geaccordeert de boot van het gesloopte oorlogschip De Liefde en den timmerman gelast het te brengen in den staat als het sal behooren. Daarna heeft de meester-timmerman gesegt van Rotterdam te hebben ontfangen het hout tot de nieuwe as voor de moddermoolen, hetwelk scheef sijnde, na de behakking een duym soude te dun sijn, derhalve versogt een ander hout in de plaats. Welk versoek door de commissarien is overgenomen om in den Raad te brengen en den equipagemeester te Rotterdam, die hetselve gekogt heeft, daarover te hooren. Eyndelijk is door den equipagemeester en timmerman gevraagt, of de mot - - N.B. dit sijn de spaanders van 't gewerkte hout - - na Rotterdam souw vervoert of te Hellevoetsluys verkogt worden, 'twelk meede door de heeren commissarien is overgenomen. D'affairens hiermeede afgedaan sijnde, wiert aan mij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||
gevraagt, welk van de oorlogschepen ik wilde sien; heb gesegt het nieuwe schip de Prins Willem van 70 stukken; waarop ik met de heer Verschoor, den equipagemeester en timmerman in hetselve ben geklommen en van boven tot onder op de grond alles besigtigt hebbende en van alles geïnformeert sijnde, sijn te samen gegaan na 't Admiralitijtshuys, alwaar de heeren officiers andermaal lieten vraagen om ons goede reyse te wenschen. Dewelke hun compliment gemaakt hebbende, sijn bedankt geworden, gelijk meede voor het geeven van de schildwagten. Waarmeede de rijtuygen inmiddels in gereetheyt gebragt sijnde, wij weder sijn vertrokken na het jagt, daar wij na het ophaalen van de zijlen de maaltijt gedaan hebben en met een sterke voorwind na Rotterdam vertrokken. - - N.B. te Hellevoetsluys sijnde, heb aan de commis gevraagt, of de heeren, die buyten commissie waaren, ook eenig drinkgelt aan 't volk van 't jagt gaaven, die daarop seyde, dat het, geen nootsakelijkheyt sijnde, egter doorgaans door deselve, als voor de eerste maal meede voeren, gedaan wiert en dat dan aan den hofmeester van 't jagt wiert gegeven 4 of 5 guld., waarop in het jagt gekomen sijnde en hetselve van onderen tot boven gesien hebbende, heb den hofmeester gegeven een ducaat, en in de combuys komende, wiert mij door de kock de schoenen gewist, die nog gaf 5 sestehalven - -. Te Rotterdam komende, sijn de heer Verschoor, ik, de commis, den boode en onse knegts met de sloep aan land geset, wordende gesalueert met 6 stukken canon en 't blasen van twee trompetten. En aan land sijnde en de sloep wederom aan boort, heeft de heer Barneveld sijn reyse na Gorrichem met het jagt voortgeset en de heer Verschoor en ik met de schuyt van 5 uuren op Delft vertrokken, en ik van daar des avonds ten 9 uuren in den Haag gekomen. Den 10 Augustus heb in den Haag ontmoet de heer Dapper, borgemeester van Deventer, gecommitteert wegens Over-Yssel in d'Admiralitijt, met denwelken ten half 2 na Rotterdam ben vertrokken.
Den 5. November 1750 heb ontvangen: 2 vaatjes | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||
haring, 1 vaatje mootvis, 1 vaatje labardaan, 6 suykerbrooden; en de navolgende specerijen: caneel 2¼ pont, fouly 2¼ pont, kruytnagelen 2¼ pont, witte peeper 8¼ pont, noote muscaat 8¼ pont. (Rijksarchief in Gelderland: Coll.-Van der Hoop.) |
|