Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 40
(1919)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Plaatsbeschrijving van Oisterwijk met kroniek van de jaren 1566-1609,
| |
[pagina 112]
| |
van dat land en later ook van Marokko zou samenstellen. Hij reisde weer onvermoeid het land door. Op een van zijn tochten werd hij echter door Noord-Afrikaansche zeeroovers gevangen genomen en moest toen met hen langen tijd door verschillende gedeelten van Noord-Afrika trekken. Hiervan maakte hij gebruik, om in die landen een schat van gegevens te verzamelen. O.a. publiceerde hij later een geschrift over de met den Bijbel in verband staande manuscripten, die hij in Marokko, Algiers en Tunis in zijn gevangenschap had leeren kennen. Albertus kocht hem vrij, hij keerde terug in zijn vaderland, doch na eenige jaren ging hij weer op reis en wel naar Oost-Duitschland, waar hij Silezië en Moravië doorzocht. Hij werd nu door den bisschop van Olmütz, Franz von Dietrichstein, aangesteld als rector van een beroemd gymnasium. Paus Urbanus VIII verleende hem in dien tijd den titel van Aartsbisschop van Upsala. In 1635 begaf hij zich op weg naar Antwerpen om familiezaken te regelen, doch onderweg werd hij ziek en overleed hij te Lübeck. Meer bijzonderheden omtrent het leven van dezen historicus zijn te vinden in de Biographie Nationale, publiée par l' Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux Arts de Belgique, Bruxelles 1884-1885, p. 179, waaraan het bovenstaande ontleend isGa naar voetnoot1). Voor ons, Noord-Nederlanders, is het werk van Gramaye ook van belang, doordat in zijn tijd de tegenwoordige provincie Noord-Brabant tot de Zuidelijke Nederlanden behoorde en zijn onderzoek zich dus ook over deze provincie heeft uitgestrekt. In het begin van de 18de eeuw zijn de verschillende werken van Gramaye, die op de Zuidelijke Nederlanden betrekking hebben, gezamenlijk op nieuw uitgegeven, onder den gemeenschappelijken titel: ‘Antiquitates Belgicae J.B. Gramaye, emendatiores atque auctiores antiquitatibus | |
[pagina 113]
| |
Bredanis, nunc primum editis’. Dit werk bestaat uit eenige foliodeelen, waarvan voor ons in het bijzonder belangrijk is: Joan. Bapt. Gramaye, Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae, uitgegeven te Leuven en Brussel in 1708. Ook dit deel is weer een verzameling van afzonderlijke werkjes, die in 1609 en 1610 ieder voor zich gepubliceerd zijn. In de folio-uitgave van 1708 zijn ze nog van een afzonderlijke pagineering voorzien. Tot de verschillende deelen, waarin Gramaye het hertogdom Brabant bij zijn geschiedkundigen arbeid verdeelde, behoort ook dat deel van de tegenwoordige provincie Noord-Brabant, dat nog altijd bekend staat onder den naam van de Meierij van Den Bosch. Het boek, dat hij aan deze streek wijdde, gaf hij den naam, die, naar men meende, de Romeinen voor een gedeelte van dit land gebruikten, nl. Taxandria. Het verscheen in 1610 bij Rutger van Velp te Brussel en is opgedragen aan ‘de Aartshertogen’ Albertus en Isabella. De titel luidt: J.B. Grammaye, Taxandria, in qua Antiquitates & decora Regionum 5, Coloniarum 6, Ducatuum 3, Comitatuum 7, Baronatuum 5, Episcopatuum 4, Initia, incrementa, Privileyia, ornamenta Oppidorum 10, Municipiorum 50, Castellorum 50, Dominiorum Pagorumque 150, Fundationes, Monumenta, Vires et res notatu dignae Abbatiarum 5, Collegiatarum 9, Coenobiorum 63, Hospitalium 50, ex archivis singulorum locorum ipsiusque authoris peregrinatione collectae. Cum Indice triplici rerum, personarum & locorum. Zooals ik reeds bij de levensbeschrijving van Gramaye vermeldde en ook hier weer uit het slot van den titel blijkt, heeft Gramaye zich persoonlijk veel moeite getroost om zijn gegevens te verzamelen. Het was hem echter ondoenlijk alle archieven zelf te doorzoeken en zoodoende heeft hij, vooral wat kleinere plaatsen betreft, gebruik makende van den aanbevelingsbrief van ‘de Aartshertogen’, den autoriteiten verzocht hem in te lichten omtrent de geschiedenis van hun dorp. In den zomer van 1916 trof ik in het archief van de gemeente Oisterwijk een handschrift aan, waarvan ik bij | |
[pagina 114]
| |
betere bestudeering bemerkte, dat het een afschrift was van een der nog niet uitgegeven bronnen van Gramaye's Taxandria. Daardoor ben ik er toe gekomen het bewuste stuk, dat ik reeds voor mij zelf gecopiëerd had, aan een nader onderzoek te onderwerpenGa naar voetnoot1).
Het handschrift is een copie van het duplicaat van het geschrift, dat in 1609 aan Gramaye op diens verzoek is toegezonden. De copie is van omstreeks het jaar 1800 en waarschijnlijk van de hand van Willem Messier, destijds gezworen klerk der secretarie van Oisterwijk. Deze heeft in het algemeen de oorspronkelijke spelling gevolgd, doch het aantal afwijkingen is groot. Ook zijn getallen steeds met Arabische cijfers geschreven, hetgeen in het origineel wel niet het geval zal zijn geweest. Wat den vorm betreft heeft deze copie dus weinig waarde; de inhoud echter is ruim voldoende nauwkeurig, om van de in het stuk voorkomende gegevens gebruik te kunnen maken. Omtrent den schrijver L.v.d. Hoevel, die van 1591-1617 secretaris van de vrijheid Oisterwijk was, moet naar de uitvoerige mededeeling van Mr. Smit hierachter verwezen worden. Het stuk bevat feitelijk twee afzonderlijke gedeelten. Het begint nl. met een historische plaatsbeschrijving van de ‘vrijheid’ Oisterwijk en deze beschrijving wordt gevolgd door een kroniek van de jaren 1566-1609, welke kroniek moet verklaren hoe het komt, dat van de in het eerste gedeelte verhaalde grootheid zoo weinig is overgebleven. | |
[pagina 115]
| |
De historische waarde der beide deelen is zoo zeer verschillend, dat zij afzonderlijk besproken moeten worden. Het eerste gedeelte dus bevat een historische plaatsbeschrijving van wat wij thans noemen: het dorp Oisterwijk, doch wat vroeger heette: de vrijheid Oisterwijk. Een ‘vrijheid’ was een plaats, die, hoewel met geen vesten of wallen besloten, nochtans de rechten en voordeelen van de steden genoot.Ga naar voetnoot1) Oisterwijk was de hoofdplaats van het gelijknamige ‘kwartier’ van de meierij van 's-Hertogenbosch. De drie andere kwartieren, wier volgorde niet vast staat, waren: Kempenland, Peelland en Maasland. Voor verdere bijzonderheden omtrent de indeeling der Meierij verwijs ik naar Dr. A.A. Beekman, Inleiding op Kaart 12 van den Geschiedkundigen Atlas van Nederland (de Republiek in 1795). Het handschrift houdt zich slechts bezig met Oisterwijk zelf en volstaat, wat het kwartier betreft, met de opsomming van de 26 dorpen. De beschrijving omvat de bezienswaardigheden van de plaats, de liefdadige instellingen, studiebeurzen, kasteelen, privilegiën en noemt ten slotte eenige beroemde mannen, die uit Oisterwijk afkomstig zijn. In zijn werk Taxandria behandelt Gramaye eerst de Meierij in het algemeen en dan de vier kwartieren in het bijzonder. Zijn beschrijving van Oisterwijk is geheel ontleend aan ons handschrift: er staat slechts één naam meer in, daarentegen zijn verschillende bijzonderheden weggelaten. Het spreekt vanzelf, dat ik bij het indentificeeren van namen in het eerste gedeelte van het handschrift in de eerste plaats van Gramaye's Taxandria heb gebruik gemaakt. In de tweede plaats van: Een nieuwe ende vermeerderde Beschrijvinge van de Meijerije van 's Hertogen-Bossche ...... door Jacob van Oudenhoven, te 's-Hertogenbosch uitgegeven in 1670. Wat Van Oudenhoven omtrent Oisterwijk schrijft staat | |
[pagina 116]
| |
in dezelfde verhouding tot Gramaye's werk, als dit laatste tot ons handschrift: Van Oudenhoven volgt Gramaye op den voet, doch is wat minder uitvoerig. Hij vermeldt intusschen telkens, dat hij Gramaye (v.O. schrijft altijd Grammaye) citeert, en bovendien heeft hij enkele bijzonderheden aan andere bronnen ontleend. Het eerste gedeelte van het handschrift is historisch van waarde, omdat het de bron is, waaruit verschillende schrijvers, direct of indirect, geput hebben, zooals door Mr. Smit hierachter in bijzonderheden wordt nagegaan. Terwijl wij dus de gegevens, die in het eerste gedeelte bevat zijn, in de litteratuur terug kunnen vinden, zullen wij zien, dat van het tweede gedeelte aanvankelijk geen gebruik is gemaakt - zelfs niet door Gramaye; want deze heeft er slechts een kort latijnsch gedicht aan gewijd. Ik heb den indruk gekregen, dat de schrijver van het handschrift meer heeft gegeven dan feitelijk door Gramaye bedoeld is, dat nl. voor dezen de historische plaatsbeschrijving voldoende ware geweest. Bij de beschrijving van andere plaatsen uit de Meierij in het boek Taxandria komt ook geen geschiedenis van na 1566 voor. Doordat Gramaye ongeveer niet van deze kroniek rept, vinden wij er bij Van Oudenhoven ook niets van terug. Het handschrift en vervolgens de copie er van zijn dan ook waarschijnlijk ongestoord op het archief der gemeente Oisterwijk blijven liggen tot in dezen tijd. Zijn bestaan was ook onbekend aan den 18de eeuwschen Mr. J.H. van Heurn die in 1776 een Historie der Stad en Meijerije van 's Hertogenbosch uitgaf. Hoewel deze schrijver tot zeer kleine bijzonderheden afdaalt, die hij veelal aan in het archief in Den Bosch aanwezige papieren ontleent, ontbreken in zijn werk allerlei bijzonderheden, die hij zeker vermeld zou hebben, wanneer dit handschrift hem, of den door hem geciteerden geschiedschrijvers, bekend zou zijn geweest. Eerst in de tweede helft der 19de eeuw heeft Schutjes het thans uitgegeven handschrift ingezien. De stijl, waarin het eerste gedeelte, de plaatsbeschrijving, geschreven is, is die van een warme aanbeveling, zooals | |
[pagina 117]
| |
die tegenwoordig door een vereeniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer of door een kamer van koophandel zou worden opgesteld. Het tweede deel daarentegen is een doorloopende jammerklacht, die duidelijk weergeeft, hoe ellendig de bewoners van het platteland er gedurende den oorlog aan toe waren. Intusschen is de stijl niet eentonig en hier en daar gekruid met sarcastische opmerkingen. De kroniek eindigt met een bede voor het bestendig worden van den voorloopigen vrede van 1609.
Bij het bewerken van de kroniek 1566-1609 heb ik mij voornamelijk ten doel gesteld de troepenbewegingen, die den hoofdinhoud vormen, in verband te brengen met de krijgsbedrijven gedurende die jaren en in de tweede plaats mijn aandacht gewijd aan de personen, die als bevelhebbers der troepen genoemd worden. Ik heb dit doel slechts gedeeltelijk bereikt, o.a. doordat vele der troepenverplaatsingen een zeer locaal karakter droegen en doordat het mij onmogelijk was de namen van vele lagere commandanten te indentificeeren. Voor het eerste gedeelte heb ik, behalve van de beide uitgaven van Taxandria en van het reeds genoemde werk van Van Oudenhoven, gebruik gemaakt van Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volkeren, deel XII, en van Kaart 12 van den Geschiedkundigen Atlas van Nederland en de inleiding daarop door Dr. A.A. Beekman. Bij het tweede gedeelte heb ik de volgende werken geraadpleegd: 1. Pieter Bor's Geschiedenis der Nederlandsche Oorlogen. Hierbij heb ik in de eerste plaats de in het handschrift voorkomende data in verband met gebeurtenissen in hun onmiddellijke tijdsomgeving trachten te brengen en vervolgens heb ik onder de bij belegeringen, enz. opgesomde bevelhebbers gezocht naar namen, die in het handschrift voorkomen. 2. Pieter Bor, Gelegentheyt van 's Hertogen-Bosch ('s-Gravenhage 1630). Dit boek is voornamelijk gewijd aan belegeringen van de stad, inzonderheid aan die van 1629. De historisch | |
[pagina 118]
| |
belangrijke feiten uit dit werk zijn alle door Van Heurn overgenomen, zoodat ik dit boek van Bor niet afzonderlijk citeer. 3. Jacob van Oudenhoven, Silva-Ducis aucta et renata, of een nieuwe ende gantsch vermeerderde Beschrijvinge van de Stadt van 's Hertogen-Bossche. Het verscheen in 1670 te 's-Hertogenbosch, tegelijk met het reeds genoemde werk van dezen schrijver, bevat verschillende episoden uit de geschiedenis van den oorlog en is zoodoende voor mijn doel bruikbaar geweest. 4. Emanuël van Meteren, Historie van de oorlogen en geschiedenissen der Nederlanderen... enz. Ik gebruikte voor de jaren 1601-1609 deel VIII tot X van een 8o uitgave van omstreeks 1760, op dezelfde wijze als ik Bor raadpleegde (Bor gaat niet verder dan het jaar 1600). 5. Mr. J.H. van Heurn, Historie der Stad en Meijerije van 's Hertogenbosch, in 4 deelen te Utrecht uitgegeven in 1776. Van dit boek heb ik voornamelijk het tweede deel (1555-1648) gebruikt; zooals ik reeds boven aangaf is het werk niet geheel volledig. 6. Dr. C.R. Hermans, Verzameling van Kronijken, Charters en Oorkonden betrekkelijk de Stad en Meijerije 's Hertogenbosch, Eerste deel, 's-Hertogenbosch 1848. In deze verzameling komt voor de kroniek van Albertus Cuperinus, die ongeveer tot 1585 vervolgd is en die veel bruikbaars bevat. Aan een in dezelfde verzameling voorkomende in het Latijn geschreven kroniek van de jaren 1577-1581, door Mr. Heyman Voicht uit Oud-Heusden, heb ik slechts weinig ontleend. 7. R.A. van Zuijlen, Inventaris der archieven der stad 's Hertogenbosch, Stadsrekening van 1399-1800. ('s Hertogenbosch 1863-1866). In dit werk vond ik vooral veel persoonsnamen terug. Voorts kon ik nog eenige vrij belangrijke vragen oplossen met behulp van het reeds genoemde Latijnsche gedicht in Taxandria, waarbij Gramaye eenige data in margine liet drukken. Tenslotte noem ik nog het Biographisch Woordenboek van v.d. Aa, dat omtrent een aantal personeninlich tingen verschafte. | |
[pagina 119]
| |
Nog even wil ik terugkomen op Gramaye's boek en wel in het bijzonder op den vorm van zijn verhaal. De afdeeling, die het kwartier van Oisterwijk behandelt, is getiteld: Oosterwicum dialogus, en begint aldus (blz. 130): ‘In het jaar 1609, den dag na den dag die aan Bartholomeus gewijd is, legde ik, na uit Brabants derde hoofdstad [Antwerpen] vertrokken te zijn en op de vierde ['s-Hertogenbosch] afgaande, den grooten afstand met snelle paarden af. Wij hadden Beek [Hilvarenbeek] reeds achter den rug en juist Tilburg verlaten, toen Moraeus, mijn makker zoowel op mijn reizen als bij mijn werk, zeide: “Waar gaan wij heen?” “Waarheen?” antwoordde ik, “naar 's Hertogenbosch, of, wanneer het niet meer overdag te bereiken is.... en de nacht ons dwingt, zullen wij [onderweg] één nacht overblijven.”’ [Waarop Moraeus ongeveer zegt: ‘Ik vrees noch den nacht, noch de nachtelijke bedrijven der moordenaars’.] ‘De avond waarschuwt ons naar onderdak en nachtleger te zoeken. Ondertusschen zien wij wagens en karren, lastdieren en menschen, onder hun last zuchtende, in groepen aankomen en we zien ze gaan naar hetgeen de oever van een rivier schijnt te zijn. (Ze noemen die de Ader of kleine Aa)’. Dan zegt [citeert] Moraeus: “Wat moet deze wedloop naar de rivier, wat zoeken die menschen?”’ ‘“Winst zoeken zij,” herneem ik, “en ze gaan niet naar de rivier, maar naar de markt van Oisterwijk, dat daar tegenover ons ligt en dat, naar ik meen, geschikt is om er den avond en den nacht door te brengen. En, opdat de scheidende dag niet zal vertrekken zonder dat we iets geleerd hebben, zal ik Uw oogen den tegenwoordigen toestand van deze zeer edele gemeente, en Uw ooren haar vroegeren toestand te kennen geven. Zij is het hoofd van 26 plaatsen....”’ [Nu volgt een beschrijving, die, zooals vermeld, ongeveer letterlijk met het eerste gedeelte van ons handschrift overeenkomt, doch alleen wat beknopter is. Van tijd tot tijd vindt men iets als: ‘Ziet gij daar dit huis? Dat is ....’ en dan gaat de opsomming van liefdadige instellingen enz. weer verder - het is alleen maar om den | |
[pagina 120]
| |
dialoogvorm er in te houden. Ten slotte zijn alle onderwerpen afgehandeld en de reizigers stappen af bij een logement.] ‘Maar Moraeus gaf zich nog geen rust; hij zeide: ‘Nu gij, waarde Grammayus, mij tot nu toe hebt versteld doen staan door belangwekkende mededeelingen, laat ik u niet gaan zoo gij niet toestaat, dat ik u nog enkele dingen vraag. Gij hebt mij gezegd, dat Oisterwijk het hoofd is van 26 dorpen, gij hebt mij van allerlei voortreffelijke dingen verhaald, - maar van dat alles heeft zelfs niet de schaduw mijn oogen bereikt. Kom dus, en vertel eerst van die dorpen en verklaar vervolgens hoe het de bloem van zijn majesteit verloren heeft - aan mij, die er anders geen vertrouwen in zal hebben’. [Grammayus antwoordt:] ‘“Even gaarne als ik het eerste zal doen, even ongaarne doe ik het tweede - want “wat helpt mij het gedenken der smarten?” - maar, om uw zoo dringender wensch niet te kort te doen: ziehier een vers, dat den grooten tegenspoed der Oisterwijkers beschrijft. Lees het door, terwijl ik mijn dorst lesch”’. Waarop hij in een 28-regelig latijnsch gedicht een zeer beknopt uittreksel geeft van het tweede gedeelte van ons handschrift: de kroniek. Hij somt hierin de verwoestingen en plunderingen op, die Oisterwijk voor het bestand ondergaan heeft. Opvallend is, dat de eenige plunderaars, die hij met name noemt (Holstein en Hohenlo) tot de ‘geuzen’ behoorden. Na dit gedicht volgt een beschrijving van de dorpen van het kwartier van Oisterwijk, met als inleiding: ‘Evenals Tilburg dat wij heden passeerden, zoo is ook Boxtel waar wij morgen zullen komen....’ en dan is de gesprekvorm niet meer noodig. Ik stel mij voor, dat het bovenstaande verhaal bijna geheel fantaisie is en dat Gramaye bij het schrijven van zijn boek het uit Oisterwijk ontvangen handschrift voor zich had, daaruit de historische plaatsbeschrijving overnam, vervolgens de kroniek in het gedicht weergaf en het handschrift ter zijde legde om met dat van Boxtel te beginnen. Wanneer men hem echter onvoorwaardelijk vertrouwt, | |
[pagina 121]
| |
zou de gang van zaken aldus zijn: De overheid van Oisterwijk ontvangt een schrijven, om ten behoeve van Gramaye een plaatsbeschrijving samen te stellen. Aan dit verzoek wordt voldaan en op den 1en Aug. 1609 wordt de kroniek afgesloten en aan Gramaye gezonden. Op den 25en Aug. d.a.v. rijdt hij met zijn vriend Moraeus van Antwerpen naar Den Bosch, juist op den dag van één van Oisterwijk's jaarmarkten en ziet dan kans zijn pas opgedane wijsheid te luchten. Ik voel echter meer voor de eerste verklaring en vind dan gelegenheid de geestige wijze van inkleeding van een anders zoo droge opsomming te bewonderenGa naar voetnoot1). M.P. | |
Deductie en declaratie ende beschreijvingen van den staat, conditie en geleegendigheijt der vreijheijt Oisterwijk, mitsgaders van eenige van de memerabelste en notabelste actiën en colamitatiën, gedeurende dezen voorleeden oorlogen binnen dezen vreijheijt geschiedt ende de ingezeetenen derselve overcomen, omme, agtervolgende beveele van henne hoogheedenGa naar voetnoot2), aan de eerwaerde heeren en mannen Jan van Grameij, licentiaat in beijde de regten, overgegeven te worden in conformitijd van brieven van zijn ed. tot dien fine uijtgezonden in den jaeren 1609.In den eersten is te weeten, dat het plattenland en de meijereij der stadt 's BoschGa naar voetnoota) eerteijds verdeelt is in vier | |
[pagina 122]
| |
quartierenGa naar voetnoot1), daer of het eerste quartier genaempt is Peellandt en is daer af het hooft in Oiden Roden, het tweede Kempeland en is daer van de hooft Oerle, de derde Maasland en is daervan het hooft Osch, (het) vierde quartier Oisterwijk en is daer van het hooft de vreijheijt Oisterwijk. Item in het quartier van Oisterwijk zijn 26 dorpen en welken elk apardt op de beeden staan, namentlijk: Oisterwijk de vreijheijt, Haren, Udenhoudt, Berkel, Hukelom, Enschodt, Vugt, Cromvoirdt, Helvoird, GestelGa naar voetnoota), St. Michielsgestel, Esch, Boxtel, Tilborg, Goirle, VenloonGa naar voetnoot2), Waalwijk, Druenen, Gansooijen, Gestel bij OisterwijkGa naar voetnoot3), Hilvarenbeek, Riel, Diezen, Westerbeerze, Hoogmierde, Lage Mierde, Hulzel. ItemGa naar voetnoot4) in de voorz. vreijheijt is een procgie kerk van St. Peter Apostel seer groot en verheeven, zijnde daar in 20 altaren welgedoteert en costelijk versierd, en plagten aldaer te resideeren 15 of 16 priester genaamt Altaeristen oft Bennefitiaaten. In deezen kerk was een schoon orgel en oxaal staande op 6 pilaaren van marber, een schoon orlogie met een voorslag van zeven klokjens. De groote klock is zwaer tussen de 5 ende zesduijzent ponden, de 2e van drie duijzent en de andere naar advinandt. | |
[pagina 123]
| |
Den prelaat van St. Gheertruij tot Loiven steld in dezen kerken eenen pastoir en trekt den prelaat de geheele tiende die jaarlijks uytbrengen tussen de vier en vijfhonder mudden rogge, behalven ontrent vijftien mudden die de pastoir daeraf is trekkende, en is onder de prochgie gehoorende Oosterwijk de vreijheijt, Udenhout, Berkel en Huijkelom en plagten te zamen uijt te brengen tussen de 8 en 9 duijsent comunicanten, behalven Haeren en Enschodt die onder de juredictiën van de voorz. vreijheijt zijn resorteerende, maer niet onder de procghie en hebben ider een procghie apaert, beijde gehoorende onder Tongerlo. Binnen de vreijheijt staat een vrouwen clooster van den derden regel van St. Franciskus daer een schoon rivier doorloopt. Nog een maagdenhuijs van elf oft twaalf geestelijken geadtmortiseerdeGa naar voetnoot1) maagden van den fondatie weijlen heer Nicolaes van EschGa naar voetnoota), van Oosterwijk gebooren en eerteijds pastoir tot Diest en staen dezen maagden onder de gehoorsaamheijt van den pastoir van Oisterwijk. Nog een mannen gasthuys, ook geadtmortiseerd weezende, van vijf oude mannen en een matteGa naar voetnoot2) van fondatien van Mr. Jan Geijz.Ga naar voetnootb) in dato 1481; en nog van drie mannen gefondeerd tot Haaren bij Mr. Andries SgrootersGa naar voetnootc) (presb)yter ende getranslateerd tot Oisterwijk de q sensu episcob LeoviensisGa naar voetnootd). Nog een vrouwenhuijs van vier armen vrouwen. | |
[pagina 124]
| |
Een gasthuijs voor de armen pasanten gent: Het Rabouts gasthuijs. Nog een gasthuijs voor de zieken van de plage Gods oft de pest. Een H. Geesthuijs wel gefondeert ende gedoteert. Een zegelhuijs daer men wollen lakene op is zeegelende, daertoe ook eenigen renten sijn gefondeert voor de armen van den wullenambagt. Binnen de vreijheijt zijn verscheijde fondatie van kleijnen beurzen voor jonge scholieren ten Bosch oft elders buijten ter schoolen gaande; en eerst twee beurzen van den fondatie van Mr. Jan Geijsz. in der dato als voor, ider van 18 guldens. Nog drie beursen bij heer Wouter DoremansGa naar voetnoota) p(res)b(yte)r gefondeert, elk van 20 gld. van den dato 1533. Nog twee beurzen elk van 20 gulden oft daer ontrent, van fondatie van heer en Mr. Andries EmmenGa naar voetnootb) p(res)b(yte)r van dato..... Nog twee beurzen in den reijken fratershuijs tot 's Bosch, alwaer dezelve twee borzieren den vreijen kost hebben, van den fondatie heeren Jans van OrkelGa naar voetnootc) p(res)b(yte)r, tot Oisterwijk geboren, van dato 1533. Nog drie borzen elk van 40 gulden oft daer ontrent van den fondatie heer Mathias WalschGa naar voetnootd) p(res)b(yte)r in den jaeren 1601. Nog een beurse van 30 guldens in PorceGa naar voetnoot1) tot Looven. | |
[pagina 125]
| |
Item in dezen vreijheijt is een schoon cassije oft steenweg ende staat aan de West eijnde van de cassije de voors. prochgiekerkGa naar voetnoot1) met de pastoirie en de clooster en aan de Oist eijnde een raathuijs oft stadthuijs met een capel van Onze Lieve Vrouw van mirakel, genaemd Onze Lieve Vrouw aan de Lind eyndt. Agter de voors. capel staat een schoonen lindenboome - uijtgebreijdt weesende in de ronten van 14 roeden en is dezen boom met drie rondeelen van stellagien ondervaeren en ondersteund en beneeden met zitbankiens - daer men de merkt onder houdt van botter, vlees, eijeren ende dier geleijken. Dezen vreijheijt is een schoon en welgeleegen plaats ende een soeten leugtsGa naar voetnoot2), daer de gemeijne pasagie door loopt van Antwerpen op den Bosch en aldaer ook transeerd de baane van Mastrigt op HollandGa naar voetnoot3). Aan de Noorde zeijde van de vreijheijt legt allen het teulland oft akkerland en aan de Zuijd seijden de waaijen of beemden met een schoone en claeren rivier genaamt de Kleine AaGa naar voetnoot4), ende strekt doen(?) beneffens de hoven en de heuijzen. | |
[pagina 126]
| |
Op de rivier leggen twee casteelen daer dezelve rivier om loopt. De eene genaempt DeurendaalGa naar voetnoota) toebehoorende de heere erfgen: van Brendenroode en wordt nu bewoond bij heer Hendreijk de la Riviere, heere tot IsserenGa naar voetnoot1) als getroud hebbende vrouwe Adriana van Bredenrode - (dochte)re heere Rijnolds van Bredenrode - en andere genaamt WeijnanbergeGa naar voetnootb), eertijds j(on)c(ker) Robberts van Veen en nu jonc(ker) Johan de Bever toebehoorende. Wat neder ligt een schoon goet genaamt Ter Borgte, weesende een groote hoeven met een watermolen en veelen beemden en broeken daer in, leggende rontom in het moeras een grooten berg genaamt de Hoogen Borgt daer eerteijds, soo het scheijnt, een casteel op gestaan heeft, geleijk ook bleijkt bij een ander hoogten daer het scheijnd het neerhoff is geweest; en zijn deze goederen als nu toebehoorende heere Corstian Lourens RavensteijnsGa naar voetnootc). In de regten straat staan 12 steenen putten tot gemeen gerief om water uijt te haalen. Den gemeenen segel dezer vreijheijt is een borgte met zeven pouwvederen boven daer op.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 127]
| |
Dezen vreijheijt heeft veelen en verscheijde prevelegien als volgt. In den eersten heeft hertog Hend.Ga naar voetnoot1) van Latreijk, van Braband &(cet.) in den jaeren 1230 die van Oosterwijk verleent al zulken vreiheeden als hij die van den Bosch hadden verleent, behalven dat zij niet vreije soude (zijn) in het af en opvaeren van de waateren genaemt den Reijn; en welken prevelegien vrouwe JohannaGa naar voetnoot2) in den jaeren 1402 en de anderen naer volgende hertogen en hertoginnen tot heden toe geconfirmeert en geratifiseerd hebben. Hertog JanGa naar voetnoot3) heeft in den jaeren 1354Ga naar voetnoota) verleent twee jaermerkten de een genaemt Meijmerkt en de ander genaemt de CouwmerktGa naar voetnoot4) en een weekmerkt. De Meijmerkt werd gehouden den tweeden dag Meij en de Couwmerkt postideGa naar voetnootb) Simon & JudasGa naar voetnoot5) ende elken maer(k)t heeft vreijheijt van agt dagen en de weekmerkt werd gehouden op den Woensdag. Binnen deeze vreijheijt is nog een jaermerkt, die gehouden werdt postide BartolomeusGa naar voetnootc)Ga naar voetnoot6) maer en heeft men het prevelegie ten dezer tijd daer af niet connen becoomen. Hertog PhilipsGa naar voetnoot7) heeft in den jaeren 1434 die voorz. twee eerste markten en de weekmerkt geconfirmeerd ende daer toe geoctrooijeerd om de rivier van Oosterwijk op 's Bosse te mogen doen weijen, diepen en rigten op dat de coopmannen met hennen scheepen gevoeglijk ter merkt soude connen comen. | |
[pagina 128]
| |
Hertog JanGa naar voetnoot1) heeft in het jaer 1292 die van Oisterwijk verleent, henne acsijnsen op weijnen en bieren te mogen opstellen, hoogen en leegen ten behoeven van de vreijheijt, ende welken bij anderen hertogen en hertoginnen ook is geconfirmeerd en ook gecontinueerd en nu onlangs bij vonnisse ende appt in den Raden van Braband geconfirmeerd ende geratifiseerd en is den principaalen afcoop daervan gedaan aan onsen genadigen heer den coning PhilipusGa naar voetnoot2) op den 1e dag Junij anno 1505. Johanna, hertoginne van Lutzenborg, van Lotring, van Braband &(cet.) heeft 1387 onder andere geoctrooijeert, dat niemand, wie hij zij, binnen de voorz. vreijheijt soude coomen woonen of hij zal eerst porter worden en daar voer betaalen twee oude schilden: de eene helft tot behoef van de hertoginne en de ander helft tot behoef van den vreijheijt; ook niet ten oorlog te mogen trekken, dan als de stad van den Bosch met haere ambagten ten oorlog trekken sal en egeen beeden of schattinge te geven, dan als de stad van den Bosch beede oft schattinge geeve sal en dan altoos te geven naer haer gelande en vermogen. Keijser Carel den V heeft den 9 Julij 1541 geconsenteerd de galgen en geregten te mogen stellen op de Creijten Heijden ontrent het radt. In den jaeren 1540 is alhier justiti gedaen, als zij eenen, genaempt Jan den Bogt, onthalst en aldaer op de Kreijten Heije op een radt gesteld - die bij schepenen van Oisterwijk is gecondemneert en verweezen geweest. Hertog JanGa naar voetnoot3) heeft 1300 op St. Barberen dag die van Oisterwijk geconfereerd ende vergonnen seekeren gemeijntenGa naar voetnoot4); ende hertog Philips heeft 1430 de brieven van hertog Jan geconfirmeerd ende of noot waer hen de selven gemeijnte van nieuws geconfirmeerd. | |
[pagina 129]
| |
In den jaeren 1390 is een paalingGa naar voetnoot1) gedaen tussen de gemeente van Oisterwijk en Oirschodt. In den jaeren 1563 is nog een paaling gedaen tussen die van Oisterwijk en die van Boxtel. In den jaeren 1550 hebben die van Oosterwijk drie vonnissen geobtineerd tegen dien van Gestel: de eene in materie van redentie, de anderen in materie van appelatien en 't derde in materie van mentenu; en zijn die van Gestel in allen dezelven processen gecomdemneerd met de costen. Hertog AntoniusGa naar voetnoot2) heeft 1414 het wullen ambagt gepreveligeert. De vreijheijt heeft meer anderen octrooijen en prevelegiën soo aprobatien, confirmatien, octrooijen van de gemeenten te mogen vercoopen ende andersins - te lang om allen alhier te verhaalen.
Uijt deezen vreijheijt zijn gesprooten veelen en geleerde mannen, soo geestelijken als weerreldlijken - ook te lang om de namen van dien te verhaalen. Nogtans heeft men niet connen gelaaten eenigen te noemen, die bij memorie van menschen ende ook seer cords alnog geleeft hebbenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 130]
| |
De eerw. heer prelaat Sgroters tot Tongerlo, die de abdeij seer verbeeterd en veelen memorabelen edeficatiën en structeuren gemaakt heeft. Heer en Mr. Willem Lombards van Hinkevoort in zijn leven ards diaken tot Luijk te Lamberts. Den eerw. heer den cardinaal Hinkevoort te Roomen. Heer Hubert Deckstraaten, prioor tot Corstendonk bij Turenhoud ende is in den jaeren 1566 tot Antwerpen bij de geenen die de kerken aldaer geschonden hadden en de beelden on stukken geslaegen hadden in het water de Ruy gestooten en verdronken. De Heer en Mr. Johan Moonen medicijn doctor en naderhand canonnik te Camrijk. De Heer Mr. Willem van Veen, raat en ordinaris in den Raden van Braband te Brussel. Dezen vreijheijt werd geregeerd bij een schout, seven schepen(en) (en) twee borgemeesters. De schout werd gesteld bij toon(?) de rolGa naar voetnoot1) van hunne hoogheiden en de schepenen dienen over ander jaer; en worden altemet eenigen gecontinueert en eenigen verandert. Binnen deezen vreijheijt is een treffelijke borgereij en sijn aldaer vier schuttereijen: de drie met den kreuijsboog en de vierde met den handboog. Het meestendeel der ingeseetenen zijn hen geneerende met drappereijen van wullen lakenen, die aldaer zoo gefloreerd heeft, dat de cooplieden van Oosterwijk voor dato van oorlogen met 700 lakens teffens en te zamen naer Holland ter markt zijn gevaerenGa naar voetnoot2).
Maer alzoo zeederdt de oorloogen zijn opgestaen, soo is de vreijheijt geheel verbrandt, verblaakt en bedorven, | |
[pagina 131]
| |
de ingeseetenen verloopen, de neering vergaan: niet alleen door dien de selven vreijheijt onder egeene vasalen oft smalle Heeren is staandeGa naar voetnoot1) dan alleen onder weijlen zijn Mt. ende nu henne hoogheedenGa naar voetnoot2) - en alsoo in loco egeen defenseurs als anderen dorpen gehad hebben - maer ook, door dien de weder parteije van weijlen zijne Mt. de voorz. vreijheijt alsoo te meer heeft belast, bezwaerd, geexamineerd (?) ende overvallen; ende hoewel de coninklijke offisieren en capiteijnen het selven wel hadden beloven te respecteeren er is nogtans sulkx niet geschiedt. Maer hebben alleen pas gehouden als de voors. wederparteije, uijtgenoomen moorden en branden. Maer alsoo allen het selven soo meenigvuldigh en soo dicwils gebeurd is, soo heeft men de particullierieteijten van dien meestendeel gepreteneerd en alleenlijk gesteld eenigen grooten togten en leegeren binnen de voors. vreijheijt gelogeerd hebbende en anderen memorabelen acten en calamitatien aldaer geschied, behalven meer anderen daer af geen notiti is gehouden. In den eersten, dat in den jaren 1566 eenigen moetwiligen rontom in de steeden kerken, cloosteren, outaaren, bilderen en andersints gescheijnd en on stukken geslaagen hadden en het land geheel in beroerten was, zoo heeft den graven van Meegen ten diensten van zijne Mt. geligt en aangenoomen tien vendelen knegtenGa naar voetnoot3) om allen verdere disordere voor te coomen en te wederstaen (en) is op den eersten dag in de vasten 1567 met zijn geheel regiment en eenigen ruijteren tot Oosterwijk gecoomen en aldaer 3 dagen gelogeerd hebben(de) is opgetrokken | |
[pagina 132]
| |
naer 's Bosch, meijnende - soo men verstonde - daer binnen te comen. Cortt daer naer hebben eenigen moetwilligen en kerkscheijnders, uijt de voors. stad gecoomen, in de voors. vreijheijt gehaald seekere lange leerenGa naar voetnoot1), harnas en stormhoeden, zijn voor genade in de vreijheijt gelaaten ende waren de voorz. moetwilligen ook in de kerk gecoomen, hen gelaatende ook te willen slaan en scheijnden, maar is hen bij de wethouderen ende ingesetenen zulken remonstrantie en gelaat getoond, dat zij de kerk ongeschonden hebben gelaaten. Op den 1 Meij 1567 is den graven van SchouwenbergGa naar voetnoot2) binnen de voorz. vreijheijt gecoomen met vier vendelen Hoogduijtzen knegten. In het selven jaer is den graaf van Lodron aldaar ook gecoomen met 4 vendelen.Ga naar voetnoot3) Op den 24 October 1567 zijn binnen de voorz. vreijheijt bij ongeluk ende in viere aan de Noordzeijde van de Kerkstraat afgebrand 64 huijzenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 133]
| |
1567 de Spanjaers in het land gecoomen zijnde, is er een grooten troep tot Oosterwijk gelogeerd, die met meer anderen in den Bosch waaren getrokkenGa naar voetnoot1). In den jaeren 1568 is don Cesar en meer anderen met vier benden Albanosen en elf voetknegten in de voorz. vreijheijt gelogeerd geweest. Op den 2 Jannuarij 1568Ga naar voetnoot2) zijn in de voorz. vreijheijt gelogeerd geweest tien vendelen Spanjaarden van het resiment van Lombardeijen (;) alsGa naar voetnoot3) de coninginne te Nimweegen was, soo is Don Gonsalo de Bracamonta met zijn consorten in de vreijheijt gelogeerd. In den jaeren 1569 is het cohier van 100 penns binnen de vreijheijt gemaakt. In den jaeren 1570 en 1571 zijn in de voorz. vreijheijt | |
[pagina 134]
| |
gelogeerd verscheijden troepens soo Spaanzen, Duijtzen, Albanos, don Raphael Morigire (?) De LaareGa naar voetnoot1) ende anderen. Op St. Franciscus dagGa naar voetnoot2) als ook op alderheijligendag avond beijde 1572 hebben de reuijters van den hartog van HolsteijnGa naar voetnoot3), telken reijzen in getallen meer als 600 reuijters en 200 waagens, de geheelen vreijheijt uijtgerooft; niet alleen van haver, gerst, rog en anderen graanen, maer ook van allen meubelen, potten, ceetels, kleeren, leijnden en wullen. Op alderheijligendag zijn eenigen van voorz. reuijters van de huijslieden dezer vreijheijt geslaagen en men heeft hen van doen voorts geresisteerd; en de vreijheijt van Oosterwijk was de eersten forten en residentien, alwaar de ander dorpen afgeleegen te hulp quaamen; en sijn de voorz. ruijters cortt daer naer vertrokken naar Duijtsland. Op den 8 Novemb. 1573Ga naar voetnoot4) is den hartog van Alba, comende uijt Hollandt, door deezen vreijheijt gereijten en gepasseerd naer Breussel en is binnen deezen vreijheijt | |
[pagina 135]
| |
met waapen, schutters en trommelen heerlijk ingehaald. In het selven jaer is deezen vreijheijt geheel omwatert en omgraaven om ten diensten van zijn Mt de geuzenGa naar voetnoot1) te keeren. 1573; Op den 4 Februarij hebben de geuzen van St. Geertruijdenberg in groot getal te voet en te paerd deezen vreijheijt verhaast en overvallenGa naar voetnoot2): eerst doot geslaagen en vermoord hebbende vijftien herde mannenGa naar voetnoot3) daer onder begreepen was eenen priester die zij neus, ooren en zijn kreuijn afges(n)eeden hadden en eenen borgemeester; ook was hier bij een kind van 8 jaeren, het welk beneffens zijn vader ook vermoord lag - daer naer de geheelen vreijheijt gespoiljeerd en uitgerooft en daer naer afgebrandt 150 huijzen behalven scheuren en en stallingen; samen ook het geheel clooster alsoo niet meer als een kleijn poortien bleef staan. | |
[pagina 136]
| |
Ten selven teijden hebben de voors. geuzen nog gevangelijk mede geleijt 16 mans - daer onder begreepen was een priester oud ontrent 70 jaeren, als weesende den outzen van het geheel coor - ende gevangenen groot rantsioen geeijst hebbende - immers meer dan zij costen geven, - met grooten feurie deselve gevangenen onder de galge geleijt en hen elk een strop aan den hals en den priester met de strop aan de galg gehangen ten aanzien van de anderen gevangenen om hen alzoo groot rantsioen af te dwingen - God het het soo bevoolen. Daer naer zijn wegen zijn Mt binnen de voorz. vreijheijt in gernesoen geleijt 200 Spaanse reuijters en 400 Wallons tot defensie van de overgebleeven heusen en nabeurenGa naar voetnoot1), maar is de vreijheijt daer door nog meer bedorven. In den jaren 1574 niet tegenstaande de vreijheijt was afgebrand, soo is de leggingen van soldaaten en reuijteren soo groot gevallen, dat de oncosten daer af wel bedraagen 14000 guldens. In den jaeren 1575 hebben in de voorz. vreijheijt gelogeerd geweest verscheijde grooten convooije daer over commandeerde capteijn Juliano en anderen; ende is in het selven jaer den Brabandschen steijl van schreijven gereformeerd oft verbeeterdGa naar voetnoot2). 1576 heeft capt. Fitslar en anderen Duijtsen en Walse knegten in grooten mengten alhier geloopen. Nadien in dezen tijd eenen peijs met die van Holland en Zeeland was gemaakt en dat de gernesoenen van zijn Mt meestendeel waeren vertrokken, soo zijn de soldaaten van Holland 1577 in de meijerij gecoomenGa naar voetnoot3), gaande en trekkende van het eene dorp tot aan 't anderen en hebben | |
[pagina 137]
| |
deezen vreijheijt veel meer gelast en geschadt en geschooren alsGa naar voetnoot1) van te vooren geresisteerd hadden en wilden niet eeten, oft zij wouden eerst geld onder hennen teljoren heeben. 1578 regt voor den ogst is den graaf van BossieGa naar voetnoot2) - als doen staads weesende - met zijn leger binnen deezen vreijheijt gecoomen, sterk weesende 14 van de Hoogduijtze vaanen zwaerte reuijters, 11 vaane Hoogduijtze voetknegten en een regiment Francoizen en Engelzen, welk leger meer als de eene helft van de graane op den velden en akkeren afgemeijt, vervoerd en vernieldt hadden. In het selven jaer ontrent alderhijligen is in deezen vreijheijt gelogeerd het regiment van collenel Steekberk(?)Ga naar voetnoot3). In de jaren 1579 ontrent BamisGa naar voetnoot4) is tot Oosterwijk | |
[pagina 138]
| |
gelogeerd een leger van Spaanjaars, Waalen, Italiaanen ende een grooten reuijtereije tot servies van de stadt van 's Bosch gecoomen sijnde; en nadien het selven leger in de Lange Straat was geweest en aldaer mits het groot water niets costen uijtregten, is het selven leger te rug getoogen en wederom gemarcheerd naer Maastregt, bleijvende alleenlijk in de Meijerije het regiment van collenal HoutepenGa naar voetnoot1) met sekere reuijtereije. Op den 29 Desemb. 1579Ga naar voetnoot2) zoo hebben die geuzen van Breda een vendelen des voors. collenel - binnen de vreijheijt leggende - opgeslaagen, den venderik gevangen en het vendele meden genoomen en hebben die | |
[pagina 139]
| |
geuzen de voors. vreijheijt uijtgerooft en eenige nabeuren gevankelijk meden geleijdt en groot randtsioen afgenoomen alles nogtans tot hen onschuld, als den ingeseetenen leet genoeg weesende, dat de voors. vendelen volk tot hender belastingh aldaer gelogeerd was. Op den 4 Jann. 1580Ga naar voetnoot1) - de voors. heer collenel zijn geheel regiment bijeen getoogen hebbende - is (hij) binnen de voors. vreijheijt comen logeeren met 4 companie paerden, (heeft hij) de vreijheijt geheel onschanst en (is) aldaer gebleeven den tijt van 8 weeken tot groot bedervenissen van de voors. vreijheijt - mits middelertijd allen het wassende houdt was vernield en daer en boven wel 150 heuijzen gerenuweerd, afgebrooken en verbrand - en is daer naer vertrokken naer Eijnthoven. En alsoo eenigen van voors. soldaaten dier tijd op buijt waeren gegaan naer Tilborg bij den CouwenbergGa naar voetnoot2) ende van geuzen aldaer 3 soldaten doot geslaagen hadden, soo zijn des anderen dags wederom andere soldaaten uijtgegaan en hebben ontrent den Couwenberg wederom drie huijsleuijden gehaald en tot Oosterwijk gebragt, ten heuijze van den provoost, en aldaer ten soldervenster uijtgestooten en seer jaamerlijk in de spiece laten vallen en alsoo martelaers Gods - soo niet gettweijffeld werd - daer af gemaakt. Op den 27 Meij 1581 soo hebben seekeren geuzen reuijteren van Breda alhier een convooij van den Bosch geslaagen, het welk gecoomen was om graanen te haalen. Op den 5 Junij is den collenel Houtepenne met zijn regiment en 4 compagenie reuijteren wederom binnen deeze vreijheijt comen logeeren en is wederom opgetoogen den 8 Junij naer Eijnthoven. | |
[pagina 140]
| |
Op den 9 Junij is Monsr. de la GardeGa naar voetnoot1) met een leger - over de 7000 man te voed en te paerd sterk weesende - binnen deeze vreijheijt gecoomen en hebben niet alleen de nabeuren grootelijkx uijtgeteerd, geschad en geplondert, maer daer en boven ook de groote kerk geheel gescheyndGa naar voetnoot2), als hebbende allen de beelderen, outhaaren, taafelen en andersints in stukken geslaagen; ja, niet een sitteGa naar voetnoot3) ofte casten over eijnt gelaaten; de orgel verdestrueert en daer en boven ook wel voor 10 duijsent guldens goet - soo ornamenten, juweelen, mitaalen candelaers, engel pottenGa naar voetnoot4), loit en anderen dier geleijken matriaalen als ook gevlugtenGa naar voetnoot5) goederen - en daer meden opgetrokken naer Tuerenhoudt. Daer naer is de heere van Houtepenne wederom terug gecoomen na Hilvarenbeek en heeft op den 28 (Juni) 1581 de stad Breda ingenoomenGa naar voetnoot6). | |
[pagina 141]
| |
Op den 16 Julij 1581 (is) Georgio Rinaldino tot Oosterwijk gelogeerd met ontrent 500 soldaaten, die hen niet alleen costelijk deeden destrooijeerenGa naar voetnoota), maer hen ook geld deden geven onder protexGa naar voetnootb) van daervoor buspoeder te moeten coopen en het welk geschieden bij kennis van den cappiteijn. Op den 28 October zijn alhier gepasseerd 6 vaane Italiaanse ruijters comende van BredaGa naar voetnoot1). Op den 26 Junij 1582Ga naar voetnoot2) heeft den graaf van HogenlooGa naar voetnoot3) dezen vreijheijt met zijn reuijters uijtgeroofd voor zeker fouragie die hij op den quartierGa naar voetnoot4) was pretendeerenden. Op den 27 AugustusGa naar voetnoot5) is den graaven van Mansveld | |
[pagina 142]
| |
en de heer van Houtepenne - met een leger ontrent HeemmerdGa naar voetnoot1) bij de Maase geweest hebbende - alhier bij het selven leger gecoomen en gebleeven 3 dagen en sijn daer van gescheijden. Op den 7 OctoberGa naar voetnoot2) is de collenel del MonteGa naar voetnoot3) met sijn regiment alhier gepasseerd ende getrokken binnen Breda in gerrenezoen. Op den 11 October 1582 is het regiment van den collenel Houtepenne door Oosterwijk gepasseerd comende uijt Breda. 1583 is den calandier gereformeerdGa naar voetnoot4) als zijnde in | |
[pagina 143]
| |
Februarij 10 dagen geomitteert ende overgeslaagen om te recupeeren de verloopenen menutenGa naar voetnoota). Op den 24 FebruarijGa naar voetnoot1) is de commagenie van Conte de NicolaoGa naar voetnoot2) alhier en van de geuzen - mits egeen wagt - geslaagen. Op den 26 Februarij en 4 Merd heeft den graaven van Mansveld dezen vreijheijt, telkens reijzen wel met 400 reuijters, doen uitvoeren, omdat de voorz. compagenie aldaer geslaagen was; alles tot onschuld van de vreijheijt. In het selven jaer is de capteijn LespineGa naar voetnoot3), capteijn Johan en de Borsa Aierbo(?) met seekeren Itaaliaanze soldaaten op den casteelen tot Oosterwijk gelogeerd, die den ingeseetenen allen daagen waren beroovende van henne eetware en hen leter(?). Hoewel 1584 geen leegeren of grooten troepen binnen | |
[pagina 144]
| |
deezen vreijheijt hebben geleegen, nogtans is (zij) met cleijn parteijenGa naar voetnoot1), die soo dick en meenigmaal sijn gecoomen, soo belast geweest, dat deezen vreijheijt soo veel heeft geleeden als in ander jaeren voor en naer. Ende alzoo zijn Exce de prince van Parma de stad van Antwerpen beleegerd haddenGa naar voetnoot2), soo is capt Alonze de Mondragon op deezen vreijheijt geassegeneerd zijn onderhout te haalen, beginnende den 25 November 1584 en eijndigt den 1 September 1585, daer of de bettaaling van wegens der voors. vreijheijt gedaan - behalven eenigh hooij en strooij in specie geleeverdt - beloop(t) over de 9000 guldens, behalven dat mits die van de vreijheijt de voors. bettaaling soo promtelijk niet costen gedoen, soo (heeft) die voors. capt zijn compagenie ende 4 of 5 anderen compagenien als ContorasGa naar voetnoot3), de la Moerlije, Balte, Moloij en anderen tot ses distincten reijzen gezonden tot Oosterwijk - in executien meede brengende hennen soetelaers met wijn, schoon broot en anderen delicaaten speijzen - en alsoo telkemaal drie oft 4 dagen gelogeerd tot dat men hen contantement deeden. Op St. Nicolaasdag 1586 zijn tot Oosterwijk gelogeert | |
[pagina 145]
| |
vijften vendelen Spaanjaars notantor de geenen die tot Empel op den dijk van de Maase van de geuzen - mits het groot water - bedrempt waeren en godsgenadig met een vorst van 24 ueren mirakeleuselijk ontset en verlostGa naar voetnoot1). In het selven jaer het George de BastoGa naar voetnoot2) met verscheijden companien reuijteren binnen deezen vreijheijt gelogeerd. Op St. Marien Magdeleenendag soo hebben die geuzen uijt Heusden gecoomenGa naar voetnoot3) in grooten mengten te voet en | |
[pagina 146]
| |
te paerd door order van den oversten van IJselsteijn - soo men verstond - geheel Oosterwijk uijtgeplondert, het welk firieuselijk te werk ging, dat een igelijk, weg connende coomen, ging loopen en hadden veelen vrouwen de cleeren uijt geschooten en van hen leijve gesmeeden en een meijsken van 13 jaeren moedernaakt gemaakt en soo op de straat laten loopen. 1587 is den graven van Hogenlo met een leger naer de Peel en Kempelandt getrokkenGa naar voetnoot1) en (heeft) aldaer, | |
[pagina 147]
| |
om de stadt van den Bosch te benouwen, veelen dorpen afgebrand ende verstaande, dat de heer Houtelpenne met veel volkx was afgecoomen, is den voors. Hoogenlo te rug getrokken en door Oosterwijk gemarscerd en eensdeels aldaer neergeslaagen en 's morgens den 11 Junij opgetrokken, hebbende de vreijheijt uijtgeroofd ende daer naer allen de heuijzen te samen ook - 't welk meest te beschreijen is - de proeghiekerk en den thoorn | |
[pagina 148]
| |
afgebrand, alsoo er in de Regten Straat maar 22 huijzen bleeven staanGa naar voetnoot1). Ende alsoo den collenel Houltepenne met zijn leger den leger van de geuzen vervolgt had tot de Maas toe, is den selven aldaar met een groot canon geschooten, daar af den selven gestorven is; en is het voors. leger des heere van Houltepenne als doen getrokken naer Boxtel, van waer de soldaaten - mits den deuren tijdGa naar voetnoot2) - met grooten mengten te Oosterwijk zijn gecoomen, die de ingeseetenen niet alleen beroofd hebben van hunnen eetwaren, maar van alle hetgeenen sij uijt den brandt geconserveerd hadden; en zijn de nabeuren alzoo voorts en ten eenmaal verloopen. In den jaeren 1588Ga naar voetnoot3) - mits de reuwienen van de | |
[pagina 149]
| |
voorleeden jaeren - is de geheelen vreijheijt desolaat gebleeven, uijtgenoomen eenigen in hoeken en hoolen scheuijlenden die niet vreij en sijn gebleeven maar zijn dickwiels van hennen beesten berooft en gespoiljeerd, die sij telken reijzen op haar eijgen borsen hebben moeten lossen. In den jaeren 1589 heeft wederom wat order bestaan te stellen, dan, alzoo den graaven van Mansveldt in de Langstraat was gecoomen met een groot legerGa naar voetnoot1), is voors. vreijheijt als doen met verscheijden troup convooijen, ten minsten wel 2000 man sterk weesende, - op Antwerpen reijdende om amonutie van oorlog te haalen ende gehaald hebbende op het leger te brengen - overvallen, uijtgeteerd en uijtgerooft geweest. In 1590 - hoe wel de vreijheijt in voorgaande jaeren seer gedestruweerd was - is (zij) wederom op haer oude groote contrabutie gesteld; en zijn in het selven jaer de officieren van quartieren ende anderen gevangen, daer op den auditeur Michgelman informatie hadde genoomenGa naar voetnoot2). In 1591 sijn alhier gepasseerd 6 compagenie reuijteren van de narants(?). | |
[pagina 150]
| |
1592 en zijn egeen legeren oft grooten troepen binnen deezen vreijheijt gelogeerd geweest, maar veelen kleijnen en ontallelijken troepen te lang om te verhaalen. 1593 zijn de geuzen voor Gheertruijdenberg gecoomen en het leger van sijn maajesteijt is gecoomen om de stad te ontsettenGa naar voetnoot1), van welken twee legers dezen vreijheijt - als vooraangeleegen - grootelijkx is beschaadigt bij plondering en uijtroovingh, behalven de legerwagens, pioniers en andersints het geenen men heeft moeten leveren. 1594 is het geuzen leger alhier gepasseerd als sij Mastrigt meenden in te neemenGa naar voetnoot2) en hebben in de straaten staande en passeerende gepeijsterd en alsoo aan elken huijsen naerder gesprooken. Op den 28 Desember sijn alhier gelogeerd 5 compagenie geuze reuijters van Neemweegen met seeker voetvolk, bij hen hebbende veelen gevangenen soo reuijters als soldaaten van den Bosch die sij te Rooij geslaagen haddenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 151]
| |
Op den 24 Jannrij 1595 soo sijn de gemuijtineerden Italiaanen van ZighemGa naar voetnoot1) met den geheelen schaderon binnen dezen vreijheijt gecoomen en gebleeven zes dagen tot groote bederfenis van deezen vreijheijt. Op den 23 24 en 25 JulijGa naar voetnoot2) zijn binnen deezen vreijheijt in executie comen logeeren ten lasten van het geheel quartier van Oosterwijk de vijfhondert reuijters te paerde van de voors. gemeuijtineerden en heeft den commanden generaal ordonntien gegeven op de geheelen quartier tot bettaaling van costen, maar die van het quartier hebben hen hier tegens te boven geopponeerd. Op den 4 Februarij heeft capteijn SalasarGa naar voetnoot3) - als doen tot Theurenhoudt leggende - geexecuteerd voor seker raisoen ende voeragie, die hij pretendeerde bij don Louis de VisalleGa naar voetnoot4) op de vreijheijt geassegeneerd te sijn en de welken assegenatie voor elken soo exorbitant beliep, dat - soo verren het beleg van het casteel van Hoij niet voort en hadden gecoomen, alwaer de reuijters | |
[pagina 152]
| |
naer toe mosten trekken - deezen vreijheijt van nieuws souden hebben moeten verloopenGa naar voetnoot1). Op St. MartensdagGa naar voetnoot2) zijn alhier gelogeerd wel 600 ruijters wariant(?), daer over commandeerden den ritmeester RoisierGa naar voetnoot3). Op den 9 Jannrij 1596 sijn alhier gelogeerd 400 geuzen reuijters van Bergen op den Zoom van de compagenie van du Bois, Donk en anderenGa naar voetnoot4), dewelken niet alleen hen en henne paerden wel deden defroijeeren, maer | |
[pagina 153]
| |
deeden hen ook geld geven, alsoo dat sij 500 gulden uijtgeschadt hadden. Te Vastenavond 1596 hebben eenigen jongen knegten onder Oosterwijk woonende en hen gelaaten(de) soldaaten te weezen in den nagt tot HeuijklomGa naar voetnoot1) aangevad 3 geuzen reuijters van Bergen op Soom; dan hebben hen ten lesten wederom onbeschaadigt laaten gaan. En deselven, te Bergen comende en aan den goveneur BaxGa naar voetnoot2) raport gedaan hebbende, is het selven seer quaalijk en hoog opgenoomen en heeft die voors. goveneur zijn geheele reuijtereij tot drie reijzen toe in de vreijheijt gezonden en allen moetwilligheijt bedreeven, sulx, dat men den voors. vreijheijt benoodigt is geweest met hem te accordeeren ende groote somma te gelooven soo aan den goveneur als aan de reuijters, alsoo dat dit vasten avond spel de vreijheijt wel gecost heeft de sommen van 5000 guldens. In den jaeren 1597 in den nagt - weesende s nags voor Boxtel kermis - is te Vugt (in) een buscade gecoomen eenen grooten hoop geuzen van Breda, meijnende smorgens - soo men verstond - te slaan de reuijters van den Bosch en anderen die tot Boxtel voor H. Bloet bedevaert souden gaanGa naar voetnoot3), en het selven falueerendeGa naar voetnoota), is het selven | |
[pagina 154]
| |
buscaden opgetrokken en tot Oosterwijk gelogeerd, wel sterk weesende 1200 man te voet en 200 te paerd daerover commandeerende was captn MarquettenGa naar voetnoot1). Op den 26 Julij 1598 sijn tot Oosterwijk gelogeerd wel 400 reuijters van Bergen op Soom, daer over commandeerden du Bois en anderen, ende hebben 3 reuijters van het vasten avond spel voornoemt nog naerder contantement willen hebben of dreijgde allen keeren met gelijken troup te comen en, om het welk te verhoeden, men genootsaakt (was) met hen nog naerder te accordeeren en te voldoen. In het eersten van Meij 1599 is des conings leger in | |
[pagina 155]
| |
BommelderwaardGa naar voetnoot1) en waer van de vreijheijt gespoljeerd en belast is geweest(;) Mijn heeren Moriensaerd, secretaris van zijn Majt (is) op den 19 Meij desselfs jaers met een groot convooij door Oosterwijk gepasseerd naer Antwerpen om provisie van geld en andersints. In Junie sijn alhier gepasseerd 33 compagenie geuzen reuijters, comende van ontrent Eijnthoven, alwaer sij een convooij, van Antwerpen gecoomen weesende met geld, meijnende te slaan maar was gefaljeerd. Op den 9 MerdGa naar voetnoot2) zijn alhier gelogeert 4 compagnien reuijters van Breda, daer over commandeerde eenen cornet en ritmr Risoir. Op den 15 November 1600 sijn alhier gelogeerd 9 compagenie reuijters, soo van Bergen als BredaGa naar voetnoot3). In April 1601 als den hoog schoudt gevangen waer, sijn alhier gepasseerd en gelogeerd eerst 3 compagenie van de geuzen; daer naer in den nagt de compagenie uijt den Bosch met infanterie, meijnende de geuzen te slaan; daer naer 4 compgn van Bergen; alles in 1½ dagGa naar voetnoot4). Op alderheijlijgendag 1601 zijn den leger van den geuzen voor den Bosch getrokken en hebben de stad beleegerdGa naar voetnoot5) en des ander dags heeft het selven legers | |
[pagina 156]
| |
volk in groote mengten tot Oosterwijk gecoomen rooven wel weetende dat men nog geen souvegaerden hadden, ende souvegaerden hebbende, heeft men nog veel moeten leijden gelijk ider wel merken mag. Op den 14 Febr. 1602 sijn hier gelogeerd 4 compagenie reuijters van Bergen op Zoom enden der 24 Meij nog 5 compg van Breda. In Augustus sijn alhier gelogeerd 10 compagenie van Bergen en van Breda, hen gelaatende of zij den gemeuijtineerden tot WeerdGa naar voetnoot1) willen slaan, maer sijn smorgens te rug getrokken en gescheijden er is alsoo te bespeuren maer een trek te sijn de vreijheijt te bederven. Op den 27 Junij 1603 zijn de gemeuijtineerden van HoogstraatenGa naar voetnoot2) met den geheelen schaderom binnen deezen | |
[pagina 157]
| |
vreijheijt en dinkbankGa naar voetnoot1) gevallen en aldaer gebleeven ten tijden van 7 dagen, sterk weesende 1100 reuijters en 1600 te voet, behalven den traanGa naar voetnoota), en hebben de ingeseetenen dezer vreijheijt te gelijk moeten onderhouden, sonder dat imand van de Meijerij of quartier hen behulpig is geweest, hoe wel sij van te vooren die van Boxtel geassisteerd hadden. In Augustus hebben de geuzen door assistentie van de gemeuijtineerden de stad van den Bosch wederom beleegerdGa naar voetnoot2) van welken leger dezen vreijheijt' - als voor aan geleegen - tot verscheijden teijden is berooft uijtgeteerd en geschadt. Op den lesten dag September zijn in de vreijheijt ontrent de grooten linden door een pest-schropsterGa naar voetnoot3) bij | |
[pagina 158]
| |
versuijmenissen van quaade toesigt afgebrand 10 schoonen heuijzen, behalven de agterheuijzen scheuren en stallingen. In het selven jaar is de pest tot Oosterwijk gecoomenGa naar voetnoot1) en aldaer den geheelen winter bleijven leggen ende is in den somer 1604 soo jaamerlijk ende dangereuselijk ende schroomelijk gepasseerd en voortgegaan, dat die van de stad van den Bosch ende meestendeel van de omleggende dorpen geinterdiseert en op grooten peenen verbooden hadden, dat niemant eenigen nabeuren van Oosterwijk - alwaart dat sij ook gezont en niet besmet waeren - en souden mogen logeeren, sulkx, dat de resteerende nabeuren in de velden, weijden en heijden hebben moeten onthouden, uijtgenoomen dat eenigen bij den geheugten van Oosterwijk zijn ontfermt en ontfangen geweest; en sijn als doen binnen de voorz. vreijheijt over de 400 persoonen gestorfen geweest en souden wel altemaal gestorfen hebben, hadden sij hen niet gescheijden en van den anderen geloopen; want de lugt alsoo gevelsd(?) was, dat allen degeenen, die binnen de vreijheijt waeren gebleeven en niet gevlugt, al waren gestorfen oft besmet geweest en dat de voogelen over de vreijheijt vliegende het vier ontfangen en ter aarden vielen; alsoo | |
[pagina 159]
| |
dat de gevlugten - in sonderlingen de wethouderen en eenigen van de gequalifiseerden - in 22 weeken in de voorz. vreijheijt niet hebben dorfen woonen of verkeeren. Op den 12 Meij 1605 zijn alhier gepasseerd 12 comp. reuijters daer over commandeerde graaf Hend. van Nassouw, comende uijt VrieslandGa naar voetnoot1). In Augustus 1605 is alhier een dag en nagt gelogeerd geweest het regiment van Mijn heer Malaise - met den convooij guijzen en treijn daer toe behoorende sterk weesende, behalven vrouwen en kinderen, over de 1500 persoonen en behalven eenigen reuijteren uijt den Bosch daerbij weesende - welk regiment van Orschot was gecoomen tot op Oosterwijk en van Oosterwijk was getrokken tot op Vugt bij den BoschGa naar voetnoot2) en alsoo bij naar 2 uren crom omgetoogen; goede scheijn geevende dat dit regiment door recomandatie als andersints, gelijk meer anderen, dezen vreijheijt niet heeft begeeren over te slaan. In den jaeren 1606 zijn in deezen vreijheijt egeen sonderlingen grooten troepen geweest dan wel cleijnen met 10, 20, 30, 40, 50 en meer(;) om proligiteijtGa naar voetnoot3) te schouwenGa naar voetnoota) en wordt bij deezen daer aff geleijk oft in | |
[pagina 160]
| |
voorgaande jaeren geen declaratien en particulirisatien gedaan. In Junie 1607 zijn alhier gepasseerd tien comp. geuzen reuijters daer over commandeerden ritmr WagemanGa naar voetnoot1) en anderen en aan de quartiermr van de welken, voor uijt comende, de wethouders dezer vreijheijt ten lasten van de dinkbankeGa naar voetnoot2) hebben moeten belooven en betaalen 32 hoet haver oft dreijgde neer te slaanGa naar voetnoot3) en dat sij in sulken gevallen soo maaken souden, dat die van de vreijheijt hen niet souden bedanken. Op den lesten Augst. 1608 zijn alhier gecoomen 7 of 800 soldaaten uijt de stadt van den Bosch hen onthoudende op den ker(k)hof en ontrent in de heuijzen aldaer en sijde het selven een buscaden te weesen; danGa naar voetnoota) - soo het scheijnt - gepractiseerd om de vreijheijt te belasten, want met een buscaden in een open vlek kan niet veel uijtgeregt wordenGa naar voetnoot4). En dit al boven en behalven soo veel en ontalligen logeering en uijtteering van minderen en cleijn troepen chreijgsvolk als van 10, 20, 40, 100, een en twee compagenie, min en meer tambor, trompetters, gevangenen, weijleuijdenGa naar voetnoot5), van de gevineusen(?) guijden ende spions, opligtingen van recruten, soo van nieuwen als ook van verloopenen soldaaten als Engelsen, Schott en Iren en diergelijken. Ook boven en behalven de maandelijken contributien, schattingen, vijftigste en 100 pens, inposten, schougelden, victalie, ammonitie van oorloog, rasoens en recruten van | |
[pagina 161]
| |
reuijteren en soldaaten, heijrwagen, lemoen paerden, dragonspaerden, leeveringen van pionieren, hoorden, langhuijzen, schanskorven, roseering, onderhouding en opbouwinge van forten, steeden en sterkten en al wat daer aan kleeft - en daer en boven ook boven de ongenaadigen en onscheuldigen contrabeutie, exactien en beschattingen van verscheijden meuijtinatien van reuijteren en soldaaten en knegten, die soo indiscreetelijk tirannelijk gehandelt hebben, dat men wel scheuldigh is Godt almagtigh te bidden ons en een igelijk voortaan voor gelijken belastingen en swaarigheeden te behoeden. Op den vijfden dag Maij 1609 soo is de trefves ende bestand, tussen zijn konninglijken majesteijt en hunne hoogheeden ten eenre en de ginnureerden(?) provintien als Holland, Zeeland & c ter anderen zijden, gemaakt en binnen dezen vreijheijt voor den raathuijzen aldaer gepubliseerd en s avonds met vier en branden van pecktonnen, schieten met roers en bussen - naer seker conditie deser vreijheijt - gesolmeneseerd en dat men eerst behoorden te seggen voor noen sacrefisien en aanhooringe van solmineelen missen en begankenissen van ginderaalen prosessie, Godt almagtig gedankt en gelooft, dien een iegelijk scheuldigh is te bidden, dat zijnen goddelijken majesteijt gelieven allen versteende herten te vermorven en te verligten, opdat dit tegenwoordigh bestand en treffes mag strekken tot een eeuwigh en vast verbond en peijs, soo tot rust en tranquiliteijt van onzen genaadigen heeren den Princen, welvaeren van den landen en saaligheijt van onsen armen zielen. Dezen aldus gecolligeerd, geconcipieerd ende geraamt zijnde, is geslooten op den 1e dag van Augustus anno 1609.
Nederwaerts stond: ter ordonnantie van de heeren wethouderen der vreijheijt van Oosterwijk
en was ondergetteekent L.v. (d.) Hoevel 1609 |
|