Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 36
(1915)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Brieven over het beleg van 's-Hertogenbosch in het jaar 1629,
| |
[pagina 2]
| |
Gelderland (Rijksarchief te Arnhem), strekt zich uit over den geheelen duur van het beleg met eene gaping evenwel, omvattende den tijd tusschen het vertrek van H. van Essen omstreeks 30 Juli en het opvatten van de briefwisseling door A. de Bye, die kort tevoren in het leger moet zijn aangekomenGa naar voetnoot1). Aangaande de personen der briefschrijvers zij het volgende medegedeeld: Henrick van Essen behoorde tot een adellijk Veluwsch geslacht en was een zoon van Henrick en Evermoet Voet. Zijn geboortejaar is niet bekend, maar men zal m.i. niet ver van de waarheid zijn, wanneer men dit zoekt omstreeks 1570. Na in 1604 te zijn toegelaten tot de Ridderschap van Veluwe werd hij in Mei 1607 benoemd tot ordinaris raad in het Hof van Gelderland. In 1616 volgde hij den overledenen Johannes Fontanus, den bekenden Arnhemschen predikant, op als curator der kwartierlijke school te Harderwijk en in 1618 nam hij als politiek gecommitteerde deel aan de Synode van Dordrecht, waar hij zich als eenen heftigen tegenstander der Remonstranten deed kennen. In 1619 behoorde hij tot de rechters van Oldenbarnevelt. Zijne raadheersplaats in het Hof verwisselde hij in Mei 1623 voor die van extraordinaris raad, welke verandering in October van hetzelfde jaar gevolgd werd door zijne aanstelling tot richter van Arnhem en Veluwezoom. Reeds vóór dien tijd, in 1622, was hij door Gelderland ter Generaliteit afgevaardigd. Als gedeputeerde te velde treffen wij hem reeds in den herfst van hetzelfde jaar aan. In Februari 1624, bij gelegenheid van den inval des vijands in de Veluwe, heeft hij zich als richter van Veluwezoom, naar het schijnt, aan eenig plichtverzuim schuldig gemaakt. Zoowel aan den Veluwschen drost als aan hem was last gegeven om den IJsel tusschen Deventer en Zutphen te laten ‘yzen’Ga naar voetnoot2). De drost had naar behooren uitvoering hieraan gegeven, maar van | |
[pagina 3]
| |
Van Essen verhaalt zijn neef Alexander van der CapellenGa naar voetnoot1), die in het algemeen niet gunstig over hem oordeelt, dat dit ‘qualick geëxecuteert was in Veluwensoom door den richter Essen, dewelke selve sich absenteerende (uyt vreese van gevangen te worden, soo ick vermoede) daervan bevel gaf aan Philips van Vurstenbergh, een versumend en onbequaem persoon,’ waarvan het gevolg was, dat graaf Hendrik van den Berg bij Dieren de rivier kon oversteken. Naar aanleiding daarvan verscheen kort daarop een paskwil ‘Het Velousche alarm’, volgens Van der Capellen ‘sonderlinghe tegens Henrick van Essen, raetsheer, tot Deventer, nae 't schijnt, gedruckt. Mijn opinie is, dat het Henrick van Eck gemaeckt heeft’Ga naar voetnoot2). Dit gebrek aan ijver schijnt hem overigens niet veel nadeel te hebben berokkend. Van der Capellen teekent althans in Maart 1624 aan: ‘Belangende H. van Essen, is dese twe verleden jaeren seer geluckigh geweest, mits hy, verlatende den staet van ordinaris raedt, extraordinaris is geworden, gedeputeerde ter Generaliteyt ende richter van Aernhem ende Veluwensoom ende nu gesonden is in ambassade na Vranckrijck, daerin de Hollanders dus lange geene Gelderschen hebben willen admitteeren.’ Bovendien werd hij ook meer dan eens gebruikt voor binnenlandsche zendingen, o.a. naar Friesland en Groningen ter beslechting van oneenigheden. Hij was gehuwd met Swane Lose en overleed 24 October 1641. Ten aanzien van Arnt de Bye zijn de bronnen minder overvloedig. Als zoon van Johan de Bye werd hij in 1600 te Zalt-Bommel geboren. Hij is meermalen burgemeester zijner vaderstad geweest en werd wegens het Nijmeegsche kwartier ter Generaliteit afgevaardigd. Hij heeft behoord tot hen, die van wege de Nederlandsche Republiek aan den vredehandel te Munster deelnamen, | |
[pagina 4]
| |
en moet daar door zijne kennis een persoon van invloed zijn geweest. In 1648 werd hij bij de verheffing der kwartierlijke school tot provinciale academie tot curator dier inrichting benoemd. Hij was gehuwd met Margaretha Bicker en overleed 25 September 1652. J.S.v.V. | |
I.
| |
[pagina 5]
| |
II.
| |
[pagina 6]
| |
dach viif malen doer 't logys van Siin Gen. graef Ernst gescooten, oock soo dat een pagie van d'slach van sich selvs viel en dat Siin Gen. sich een weinich moste retiriren. Het garnisoen bestait in Waalen en Duitschen, dairvan een goet deel gemiscontenteert is.
Uyt Creveceur, den eersten Mey 1629Ga naar voetnoot1). | |
III.
| |
[pagina 7]
| |
arbeit seeghenen en oock, Miin Heeren, UEd. t'nemen in Syne protectie. Uyt Creveceur, den 3 Mey 1629. | |
IV.
| |
[pagina 8]
| |
V.
| |
[pagina 9]
| |
VI.
| |
[pagina 10]
| |
buiten die stadt. In die stadt is alles als voorens en worden oock tot noch toe in stilte gelaten. Nu en dan comen sy met een chalouppe uyt om voerlueden (en) pairden t'halen, hebben oock al eenighe becomen, doch siin eergisteren in 't quartier van d'heer van Brederoode wacker onthaelt. Van buiten vernemen wy noch gheene vergaderinghe als hier en dair van eenige regimenten, doch beginnen meenichte van carren en waghens toe pressen. Tot Breda maecken sy har magasiin. Siin Excell. heeft advys, dat graef Henrick van den Berghe tot Bruissel is en swaricheit maickt om toe marchiren sonder dri maenden solts, die hem belooft siin, echter noch al wat sal aenloopen, eer men dat byeencriicht. Van Soist ende Luinen becomen wy advysen, dat men dair noch gheen geruchten en hoert van eenich Keysersvolck. Dairentusschen is, Godt lof, onse geheele leeger geslooten en aeneengehecht, selvs een parthie van 380 roiden door 't water, dair op sommighe plaitsen viif voiten waters waren, oock eenighe van dri en twee voeten, op welcke wech oock een wackere tuin ende borstweeringhe is gemaickt, die tusschen beiden met sandt ende riis wordt aingevult, soodat men tegen een musquetscoot sal vry connen siin. Deese wech wordt nu verbreidt in 't water d'lanckte van een roide, dair het criichsvolck sal connen stain ende marcheren. Buiten deese wech is een grachte van twailf voiten breedt ende vir voeten diep en dairbuiten is het vol waters. Oock worden daer twee holten reduiten op gemaickt, van dewelcke men met cleine stuxkens d'geheele wal sal connen besciten. Deselve wordt mede vir voiten verhoocht, geliick doergaints alle d'wercken van 't leger verhoocht worden en nair proportie verswaart, welcke verhooginghe ende verswaringhe binnen vir ofte viif daghen, wil 't Godt, in perfectie sal siin. Men is oock doende om twee rivierkens, als die Dummel ende Aa, t'stoppen soo om ons d'landen op eenighe plaitsen 't drooghen en accessibel t'maicken en op andere 't water t'verhooghen en den vyandt aldair siin aencomste onbruickbar t'maicken, 'twelck mede in weinich daghen sal gedain siin, en alsdan sal men d'approches connen | |
[pagina 11]
| |
by die handt nemen generalick, geliick nu alreede in het quartier van graef Ernst (van) Nassau begost is, geliick oock die van den Bosch het effect van onse canon ende vuerwercken doen gevolen, die sy nu roepen dat in den lombardt versettet is. D'Heere Godt wil alles verder seeghenen. Uyt het leegher voor den Bosch, den 8/18 Mey 1629. | |
VIII.
| |
[pagina 12]
| |
Dair was noch eene brief by van Vereicken, die in ciiffer was geschreeven, doch noch niet en is ontciiffert. Wy hebben alreede duisent vimmen riis hier en noch viifhondert vimmen doen opcoopen; sullen ontwyvelick noch al meer moeten hebben boven ontallick holt, dat wy hier hebben doen houwen, soodat wy siin, dat wy extraordinaris gheldt van doen hebben: d'provintiën sullen elx in 't syne in tiidts dairop moeten dencken.
Uyt het leegher voor den Bosch, den 14/24 Mey 1629.
Soo ainstondt seit ons Syne Excell., dat d'vyandt wel drihondert carren met alderleihande provisiën tot Breda met een convoi heeft doen brengen om siin legher hieromtrent voor thien oft veerthien daghen dairmede toe voeden. | |
IX.
| |
[pagina 13]
| |
werck van de groote Vuchter scansse ende d'Engelschen op gelycke veerte nair d'cleine scansse hinain. Wy siin doende met een batterye toe stellen omtrent tweehondert passen van de groote scansse en siin d'Fransoisen nu gheen neghentich pas van d'scansse. Voer dri daghen deeden sy een sortie met ongeveer hondert mannen, doch deeden gheen scade als een man of twee, doch dach ende nacht soo sciten sy nu met musquetten en somtiits met canon, oock met weinich scade, soodat in alles gheen twailf soldaten gebleeven siin. Deese nacht is onse ruyterie uytghereden, toe weten van elcke compagnie viiftich pairden. Godt geve, dat sy met goede effect weedercomen. Van des vyandts optrecken hebben wy niet nairders; sullen buiten twyvel op een cort horen ofte siin, wairwarts hun dessein strecket. Uyt het leegher voer den Bosch, den 20/30 Mey 1629. | |
X.
| |
[pagina 14]
| |
men nu, doch worden hier en dair dertich man ofte meer bygevoicht om t'meerder toe vorderen. Uyt d'scanssen hebben sy nu sedert twee daghen herwarts sterck beginnen t'sciten, treffen nu en dan wel een mensch. Onse batterye hier in 't Vuchter quartier heeft deesen dach beginnen te speelen op d'scanssen met ses halve canons. Verleeden als oock ghisterennacht hebben die in d'stadt sterck uyt haren tooren gevuirtGa naar voetnoot1); wat het beduidt, weten wy niet. Wy cryghen nu van allen canten advysen, als dat d'vyandt sich beghint t'weren en dat sy niet alleen tot Venloo, mair oock tot Arssen een brugghe beginnen t'legghen. Soo haist Syne Excell. verneempt, dat het op die Waal ofte Issel sol moghen ghelden, sal hy voeten pairdevolck derwarts seinden, doch UEd. sullen ontwyvelick hare spions uythebben en ons van alles in tiidts advisiren. Uyt het leegher voer den Bosch, den 3 Junii 1629.
Deese nacht hebben d'Engelschen wel geavanceert. Dus cryghen wy van Brevoort advys, als dat de jonghe graef van Tilly met 18000 mannen marcheert. UEd. gelyve doch hunne contscappers uyt toe seinden, die trow en cloick siin en die selvs gaen daer sy siin, en niet van hooren segghen rapport doen, en alhier adverteren 'tgheene sy medebrenghen. Deesen 4 Junii. | |
[pagina 15]
| |
siin oock verre geavanceert nair d'cleine scansse en maicken nu een nairder batterye, d'welcke veerdich siinde, men - wil 't Godt - in veerthien daghen hier al vry wat sal segghen. Dus compt een tromslagher uyt graef Ernsten quartier segghen, hoe dat Siin Gen. graef Ernst verleeden nacht een seecker hoochte met viifhondert mannen hadde geoccupeert, die de vyandt quam om in toe nemen, doch was gerepousseert, soodat de onse meister bleeven. Dus om elf uiren des nachts soo wordt dapper en continueelick met musquetten gescooten, apparentelick om onse arbeiders t'beletten. Uyt het leegher voer den Bosch, den 8 Junii 1629. | |
XII.
| |
[pagina 16]
| |
D'Engelsche, mede uyt de gardes geassisteert, avanciren seer op de cleine scansse, hebben deese verleeden nacht hunne nywe batterie veerdich en daerop gebracht twee halve canons, onder d'faveur van d'welcke sy d'selve cleine scansse seer sullen nairderen. D'heere van Brederode heeft een cleine reduite, siinde opgeworpen by d'vyandt tusschen d'Pettelar scansse en onse wercken, ingenomen. Graef Ernst van Nassau, het meeste water nu quiit siinde, avancirt seer nair d'stadt, oock soo dat men uyt onse uyterste wercken met een steen in d'stadtsgrachte aldair sol connen werpen; heeft oock een linie van communicatie nu al veerdich, door d'welcke S. Gen. graef Ernst en grave Willem den anderen connen secondiren. D'niwe Scotten siin gisteren in 't quartier van grave Ernst gecomen, een wackere ende goede trouppe. Eergisteren is de heere van Vitenwal, in d'approches sich wat blootgevende, door 't hooft gescooten, soodat hi nu buiten verstandt ende hoope van geneesinghe is. Uyt het leegher voor den Bosch, den 1/11 Junii 1629. | |
XIII.
| |
[pagina 17]
| |
volcks t'versiin, alsoo sy, die met voole volcks versiinde, afgesneden sullen weesen van d'stadt en peryckel loopen van 't verlos van soovoole volcks, die hun in d'stadt wel sollen t'passe comen teghens d'onse, die soo in 't quartier van graef Ernst en graef Willem als Brederode hun oock seer nair comen, en particulierlick teghen d'Engelsche, die soo nair nu siin by d'cleine scansse, dat sy deese nacht meinen t'logiren ain ende in een travers by d'vyandt opgeworpen en mair siinde dri roiden van het contrescerp van d'cleine scansse; doch is dair noch tusschen beiden wel anderhalf voit waters. D'batterye, dair ick in myne laitste van screef, is al gisteren veerdich geweest en sciten dairvan recht in 't hoornwerck van d'groote scansse en op de scansse selve, soodat sy dair qualick langhe sullen connen duyren. Men heeft alreede gesyen, dat d'officiren d'soldaten in d'scansse met gewelt van helbarden ende geweer hebben moeten indryven; oock sciten sy nu dairuyt noch oock uyt de cleyne scansse niet meer soo vool met canon als voor deesen, wairuyt wy gelooven wair toe siin 'tgheene den tweeden ooverlooper, die gisteren uyt d'stadt quam, ons seide, als dat die dri grootste stucken gheschuts eerst uyt d'groote scanse nair d'cleine scanse hadden gebracht en dairnair van dair in die stadt. Mede seyt hy, dat onse gescut als oock onse musquettiers groote scade doen en dat hun criichsvolck seer afgemattirt wordet door de verscheidene en yverighe approches van d'onsen. Verclairt oock, dat sy in d'groote scansse ende hoornwerck van dien verscheiden minen hebben, diewelcke doch gheen scade sullen doen, als wy, de verbygainde, geliick hierbooven geseit, recht nair d'poerte ainloopen en har van d'stadt separiren, wairmede men oock hunne afsnydingen in d'scansse sal elusoir connen maicken. Den gouverneur Grobbendonck, in 't begin van d'belegeringhe alle daghe dair siinde, heeft, seedert onse approches begost siin, noit weeder dair oft een voet buiten d'stadt gesettet. Uyt het leegher voor den Bosch, den 3/13 Junii 1629. | |
[pagina 18]
| |
XIV.
| |
[pagina 19]
| |
Keiserschen en waren tot DeelbruggheGa naar voetnoot1) ende Buren in 't landt van Paterborn, die men meint, dat sych nair d'Rhiin op onse frontiren begheven. Syne Excell. schickt morghen oft oovermorghen colonel Varick met dri compagniën pairden tot Doisborch by provisie, met macht om eenighe compagniën t'moghen lichten en alsoo des vyandts surprinsen voor t'comen, en soo haist men sal hooren, dat sy op onse frontiren beghinnen ain t'comen, sal Syne Excell. een clein leegher van seven oft achtduysent man t'voit en tweeduisent pairden oock derwarts seinden onder een gequalificeert hooft.
Dus voor 't einden van deese comen d'Engelschen met hoopen by ons, die gearbeidt hadden in 't vullen van de scansseGa naar voetnoot2), rapportirende, dat sy d'gracht soo goet als gevult hadden en dat d'vyanden niettegenstainde onse canon en sciten van musquetten het riis dair hadden uytgehalt en d'onse den arbeidt verhindert, soodat dair met eenich ander expedient sal moeten worden versiin. Uyt het leegher voer den Bosch, den 5/15 Junii 1629. | |
XV.
| |
[pagina 20]
| |
connen siin, om die in d'garnisonen t'legghen, dair men het olde volck weder soll uytlichten; dan alsoo men bevreest, dat d'voors. lichtinghe van wairtgelders soo haist niet sal gevordert siin als die noot wel sol comen t'vereysschen, hebben Syne Excell. en de gecommittirden alhier raidtsam geacht, dat men by provisie uyt Hollandt ses compagniën burghers wilde gereet holden, uyt Uytrecht twee ende uyt d'Veluwe twee, om deselve toe logiren in d'naiste plaitsen, dair men garnison uyt sol comen t'lichten teghens dat de patenten van Syne Excell. sollen aincomen, ten ware dat men met de waartgelders gereet ware, weshalven ick heb moeten ainnemen UEd. t'versoicken ordre t'willen stellen, dat uyt d'steeden van Veluwen twee vaindelen burghers sich gereet hielden om op de patente van Syne Excell. t'marchiren ter plaitsen dair sy geassigneert worden. Tot denselven einde gaen d'heeren van der Dussen en tresorier Goch nair den Haghe, welcke heere tresorier nu wel eenighe weecken dair mochte blyven. D'heeren Ploos en Eisingha sullen gelycke debvoiren doen in hare provintiën. Ick wil verhoopen, dat UEd. in deese extraordinarisse occasie niet sullen leedich stain om twee compagniën burgheren gereet t'holden teghen dat d'patenten van Syne Excell. sullen moghen aincomen, en my in aller iil advertiren van d'resolutie, die deselve hierop sullen geliven t'nemen, met ooverseindinghe van die namen der hopluiden, die dair sullen uyttrecken, immers van d'steeden, dair sy uyt sullen gaen, als oock d'gelegenheit van de compagniën waartghelders, stainde op d'repartitie van onse provintie, soo van 't getal van hunne soldaten en van hunne loopplaitsen, opdat Syne Excell., sulx wetende, dair ordre op mach stellen. Uyt het leegher voor den Bosch, den 6/16 Junii 1629. | |
[pagina 21]
| |
scheiden advysen, soo uyt het rapport van een lieutenant, die den vyandt heeft siin marcheren, als oock van elders, hoe dat graef Henrick van den Berghe eerghisteren omtrent den middach was gecomen met siin leegher tot Oudt Turnhouldt, hebbende siin logys genomen tot Coursedonck, sullende als ghisteren logiren tot Ravels en deesen dach, geliick den roep ginck, tot HavelGa naar voetnoot1) ende Gilsen; hadde by sich virenviiftich cornetten pairden, wair noch by solden comen twailf cornetten uyt Breda. Van het eigentlicke getal des voitvolcks was gheen seeckerheit: men wilde die begrooten op viifentwintichduisent man; echter wordt geordeelt, dat sy niet vool meer sullen siin als viifthien- of sesthienduisent mannen. Men seit, dat sy twee halve paien solden hebben ontfangen en als ghisteren oft van daghe noch soovool solden ontfangen; op welcke advysen Syne Excell. gesonden heeft tot bewaringhe van d'HemertscheGa naar voetnoot2) ende Bommelerweerden viifentwintich compagniën t'voet en dri cornetten pairden, gecommandeert door graef Willem van Nassau. Onse approches in dit quartier, soo op d'groote als d'cleine scanssen, siin door seecker incident in vir oft viif daghen niet soo seer gespoidicht als sy wel vereischten, doch worden nu seer geavancirt, alsmede in 't quartier van graef Ernst van Nassau op die stadt. Dewyle ick deese schryve, becompt Syne Excell. advys, als dat d'vyandt gisteren in siin quartier stil is blyven ligghen, edoch een swair convoy binnen Breda had doen brenghen, meinende hoochgedachte Syne Excell. dat, als hy syne provisiën binnen Breda sal hebben, op ons alsdan rechtain sal comen marchiren. Uyt het leegher voor den Bosch, den 9/19 Junii 1629. | |
[pagina 22]
| |
XVII.
| |
XVII.
| |
[pagina 23]
| |
Ghisteren heeft men die derde myne doen springhen, die gestelt was onder 't hoornwerck van 't groote fort, en deede seer goede operatie, doch men bevondt, dat sy achter die opgespronghen airde sich opnieus hadden geretrancheert, soodat die plaitse tusschen har ende ons bliivt ligghen. Dairentusschen soo is men doende om har met graven, oock met nywe batteryen, die men opnieus maickt, van dar t'dryven. Dairentusschen vart men oock voort met d'gallerye door har contrescerp op 't groote fort, geliick oock op het cleine fort seer yverich wordt gearbeit. Het schiint, dat sy nu wat met meerder ordre ende yver tegen ons arbeiden, geanimeert door har verhoopte ontset. Dus compt een van des vyants tambouren om gevanghens t'lossen; seit, dat sy ghisteren gemonstert siin en voorts hebben ghelt beginnen t'ontfangen, als elck een maindt solts, en dat sy deesen dach solden marcheren. Op den avont sullen wy ontwyvelick nairder advys hebben.
Uyt het leegher voor den Bosch, den 14/24 Junii 1629.
D'vyandt is deesen dach tot Hilverbeeck onder Tilborch, omtrent vir uiren gains van onse leegher. | |
XVIII.
| |
[pagina 24]
| |
Gisteren is in d'approche op d'cleine scansse Om Kees dootgescooten. Uyt het leegher voor den Bosch, den 16/26 Junii 1629. | |
XIX.
| |
[pagina 25]
| |
XX.
| |
[pagina 26]
| |
willen attenteeren als nu ende dan sich vertoont, oock eenige schermutzelen gehouden, soo is hy desen nacht op versceiden oorden op onse leger gevallen: op twe plaetsen, als 't Heidenfort ende Vlimen, sich alleene vertoont, maer tussen het quartier van graef Ernst ende Brederode heeft hy het gemeint, ende alhoewel 't voetvolck van achteren van de ruterye tot den hals toe in 't water wierde gedwongen om een scantze, datmael by de Scotten bewaert, te forceeren, hebben sy sich doch re infecta moeten retireeren, achterlatende veele, die verdroncken waeren ende dootgeslagen. Op dit onse quartier tot Vucht, daer siin principael dessein was, quam hy oock aen, marcheerende over een smalen diick, daer niet meer als een of uyterlyck twe de front kosten gaen; doch siinde op een halve musquetschoot by onse retrenchement, weeck hy van sich selfs af, niettegenstaende het eene van de minst gefortificeerde plaetsen was, hebbende maer één retrenchement ende twe buytengrachten, doch binnen stonden 14 compagniën te voet ende 8 te peerde. Haere meyninghe, soo men verstaet, was, als sy het retrenchement souden gepasseert siin, door hondert soldaten met scuppen den dam van den Dommel te doen doorsteken ende, dewyle men met het water sal besigh siin, d'andre op die scantze de Petteler te doen brengen, alsoo siin dessein, volgents de geïntercipieerde brieven, meer is met hoope om volck in te brengen als om te ontsetten. Daer siin in alles van haer vry wat dooden gebleven: sy hebben den ritmr. Verreiken verlooren ende wy Manne. In 't velt is veel bloets gevondenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 27]
| |
XXII.
| |
[pagina 28]
| |
Op d'andere siidt van 't quartier van Syne Excell., op d'scansse 't Heidenfort, had sich oock een trouppe laten siin, als oock omtrent Vlymen, doch niet geattentirt. Onse gescut heeft vool quaets ghedain en neffents andere officiren, dairvan d'lichamen gevonden siin, den ridtmeister Vereicken die panne van 't hooft afgescooten. Het getal van die dooden can men niet weeten, alleen dat hier ende dair in 't veldt, in d'bosschen en struicken veel bloets wordt gevonden. Dair siin oock twee buiren gevanghen, die aingenoomen hadden hun door toe leeveren en tot dien einde d'passen wel t'besichtighen. Men had hun twee riixdalders op d'handt gegeven en belooft tweeduisent riixdalders, en nair rapport gaf men hun mar dri riixdalders. Oock heeft men een geintercipieerde brief van graef Henrick, ain Grobbedonck geschreeven, hem advisirende de wercken ongelooflick t'vinden, soodat hem onmoghelick was t'ontsetten, dan dat hy sol arbeiden om volck dairin t'werpen, 'twelck Godt nimmermeer gunne. Uyt het leegher voor den Bosch, den 24 Junii / 4 Julii 1629. | |
XXIII.
| |
[pagina 29]
| |
oft ses dooden gelaten, dan d'andere spronghen van booven van onse gallerye, wel twailf voten hoochte, en namen onse cleine corps de garde in en hielden die wel een halve uyre in, totdat sy met geweldt dairuyt gejaicht werden, en alsoo sy gheen andere sortie en hadden als d'voors. hoochte van de gallerie, dair sy waren afgespronghen, hebben sy elf dooden laten ligghen, twee gequetste en twe gevanghens, onder d'welcke een vaindrich is. Onder die doode - nair dat men can ordeelen - siin twee officiren gevonden en dit behalven die doode en gequetste van d'gheene, die dairbuiten stonden om hun t'secondiren, soodat men meint, dat sy in alles verlooren hebben omtrent veertich mannen, die sy ontwyvelick missen sullen ten respecte het gebreck, dat sy van dien hebben. Van d'onse siin tweeGa naar voetnoot1) dootgebleeven, daironder de vaindrich van Alart, en twintich gequetsten. Si hadden oock onse gallerie tweemal in brandt gesteecken, doch werden telckens gebluscht. Uyt het leegher voor den Bosch, den 28 Junii / 8 Juli 1629. | |
XXIV.
| |
[pagina 30]
| |
eenen Brempt ain graef Henrick hadde geschreeven, melden, dat hunne scuiten ende waghens teghen den sesten of sesthienden deeses veerdich solden siin. Syne Excell. heeft d'plaitsen van d'selve, als Grave, Ravestein ende Gennip, met volck en andere behoiften doen voorsiin, oock alreede ordre gegeven, dat die trouppen van graef Willem, die in d'Hemertsche en Bommelerweerden hebben geleeghen, op Heedel comen om van dair voorts nair die Betuwe t'marcheeren, by soo verre d'vyandt het oogh op d'Waal mochte hebben, en sal d'heere van Haultain, met siin volck uyt Flandren gecomen, d'Hemertsche weerdt weeder bewaren. Oock is men doende om een prooper leegher toe formiren tot defensie van d'Issel en d'plaitsen dairomtrent geleeghen teghen d'Keisersche. Dairentusschen siin onse approches soo gevordert, dat wy tegenwoordich d'galleriën oover d'grachten van beide d'forten hebben en van nu ain af onder d'bolwercken van d'selve beginnen t'mineeren. Godt d'Heere wil het vorder seeghenen en des vyandts ainslaghen stoiten, dairom ick Hem van herten bidde. Uyt het leegher voor den Bosch, den 7/17 Julii 1629. | |
XXV.
| |
[pagina 31]
| |
voole corceletten, andere wapenen, provisie van bier, oock wat wiins ende iisGa naar voetnoot1). Ick come dus selvs uyt d'scansse, bevondt, dat die weeder hadden afgesneeden, soodat sy se noch wel thien oft veerthien daghen hadden connen disputeren. Dair waren d'verleeden nacht noch vir compagniën in geweest, geliick my een jonck soldat seide, die noch slapende in d'scansse werden gevonden. Het is een extraordinaris sterck fort, oock stercker als Grolle. Onder hare myne siin neghen oft thien van d'onse bestortet, doch mair eene dootgebleeven. Oock heeft Syne Excell. gisteren een brief, by graef Henrick van den Berghe ain Grobbedonck geschreeven, geïntercipieert by eenen schelm, die briven van gheene importantie, oock by graef Henrick ain Grobbendonck geschreeven, telckens Syne Excell. ooverbrachte en, onder dat praetext credyt winnende, meinden in de stadt t'comen, dan is misluckt. Hy was van den 6/16 deeses; schriivt, dat hi vermits onse ongelooflicke werken d'stadt niet en coste ontsetten met het volck, dat hi by sich hadde; dat hi dairom optrock nair Wesel om sich met d'Keysersche t'voghen en ons forciren t'comen tot een bataille en dat dairmede, by soo verre hi d'victorie creech, die stadt ontsettet was, soo hi, Grobbedonck, die soo langh sol connen mainteniren. Uyt het leegher voor den Bosch, den 8/18 Julii 1629. | |
[pagina 32]
| |
dri valsche alarmen hadden gegeven, een mine doen springhen sonder eenige scade; en alsoo dairop colonel Hardwood soldaten henop sondt om t'besichtighen, was het fort leedich, wairop voort nairdat het rontsom gevisiteert was, men dair viiftich man in heeft doin logiren, soodat men, Godt lof, van beide d'forten, die extraordinaris sterck waren soo van het water als van wercken, nu meister is. Godt d'Heere, hoop ick, sal d'rest oock seghenen, warom ick Hem van herten bidden. Uyt het leegher voor den Bosch, den 9/19 Julii 1629.
Post datum. In t'schryven soo compt den ingenieur ons segghen, dat een niew opgeworpen reduite ofte travers tusschen het cleine fort ende d'stadt by d'vyandt verlaten en by d'Engelsche ingenoomen is. Dit lach oover t'water nair d'stadt ainGa naar voetnoot1). | |
XXVII.
| |
[pagina 33]
| |
een nyeuwe mine onder den vyant te brengen, beneffens dat men buyten de biesbruggen noch een houte brugge over de grachte van 't vurs. tenaille heeft geslagen, ende gisteren avont waeren de onse gaen logeren in den wal van den vyant, dan verleden nacht is by denselven met booren onse nyeuwe mine geattrapeert, waermede de mineurs terugge siin gekeert, tegenwoordich staende de compagnie van de wacht in bataille, verwachtende, dat den vyant sich sal blootgeven ende yet by de handt nemen. Op de andere plaetsen, daer geapprocheert wordt, verneempt men tegenwoordich ende verwacht men dagelicks overmits 't vallende water betere commoditeyt om vort te gaen ende volgens de verclaringe van den ingenieur van der VoortGa naar voetnoot1) sal nu de galerye tegens het hoornwerck voor de Hintemer poorte haer perfectie moeten hebben, waerdoor geschapen, dat die van 't garnisoen, van de stadt gedistraheert op verscheyde plaetsen, in hare defensie tegens de onse sullen verslappen. De Fransoysen verlangen seer, dat sy de faute, die haere natie in den lesten aenval heeft gehadt, mogen repareren, uyt vreese dat de Engelsche, die haer beurte van wercken morgen sal siin, haer nyet beschamen mogen; waermede eyndigende bidde den Almogende, Miin Heeren, Uw. Ed. ende W. te nemen in Zyne protectie. Uw Ed. ende W. dienstwillige A. de Bye. In 't leger voor den Bosch, 6 August 1629, 's morgens te viiff uyren. | |
[pagina 34]
| |
vinde ick, dat dese belegeringe seer is gevordert ende dat alsnu tusschen de stadt ende onse wercken niet meer in de wege is als de grachte, wordende de halve mane, die voor de Vuchter poorte is gelegen, voorbygelopen ende alles geprepareert omme de galerye te beginnen, alhoewel men daermede noch niet vort en gaet, overmits den capitaine de Campagne, die uyt de stadt is overgecomen, neffens meer anderen oordelen, dat men, deflecterende van de bolwercken, wat meer nederwaerts langs de grachte nae den Petelaer behoort te gaen omme de galerye tegens sekere plaetse genaemt de Bleycken, alwaer de stadt 't swackste is, te leggen ende so met eenen de Petelaers schanse van de stadt aff te snyden. Op gisteren siin twee soldaten van de compagnie van d'heer Grobbendonck met verscheyde bryeven, so van hem als de clergie, aen d'Infante geattrappeert, houdende in substantie 'tselve, dat den capitaine de Campagne hadde geopenbaert, te weten dat daerbinnen was manquement van verscheyde behouften, die men nootsakelick moste hebben; dat, byaldien de stadt datelick niet en worde gesecoureert, dat sy alle mosten vergaen; dat geduyrende den tiit van ses off meer weecken, zedert dat sy van den toorn teyckenen hebben gegeven, geene bryeven of bootschappen daerbinnen waeren gecomen, zulcks dat zy t'eenemael waeren ignorant van 'tgeene tot haere ontsettinge mochte worden gepooght ofte voorgenomen, behalven dat sy nu ende dan uyt den mondt van de gevangens quamen te verstaen. De capitaine de Campagne vought onder andere in specie daerby, dat daer gans geene provisie van plancken is nochte eenigh middel tot opmaeckinge van batterye ende 'tgeene dagelicks meer mach occurreren, ende dat de stadt van binnen niet is afgesneden nochte eenige onbekende wercken aldaer gemackt, daermede de onsen, in den walle gecomen siinde, souden mogen worden opgehouden; besluytende, dat men in seer corten tiit ende eer als men gist, daervan mester sal connen wesen. Ick hebbe my geinformeert van de galerye van 't hoornwerck voor de Hintemer poorte ende come te verstaen, dat onaengesien de meynichvuldige verclaringe | |
[pagina 35]
| |
ende toesegginge van de ingenieurs ter contrarie daer noch aen gebreecken vyer gebinten. In 't leger voor den Bossche, 22 Aug. 1629. | |
XXIX.
| |
[pagina 36]
| |
Voor de Hintemer poorte is de biesbrugge oock over de grachte van de halve mane gebracht ende een sapperinge gemackt, die over deselve halve mane commandeert. In 't leger voor den Bossche, 3 Septembris 1629. | |
XXX.
| |
[pagina 37]
| |
vyant veroorsaeckt de halve mane de onsen gans te laten ende sich op de vlucht te begeven. Na de veroveringe is datelick ordre gegeven twee cortegardes, yder tot tweehondert man, in de halve mane te maecken, waertoe de traverse, die den vyant daerinne hadde, geslicht is. De galerye is tegenwoordich becleet met hondert min een gebinten ende can van dage volmackt siin. De tweede galerye heeft 33 gebinten, ende is de mine, die op 't eynde van dese galerye door (des) stadts muyr was aengevangen te maecken, by den vyant ontdeckt, ziinde niet te min wat ter syde wederom een gat door de muyre gemackt om een andere mine binnen lancks deselve muyre te beginnen ende met den slach omverre te doen vallen, nu den vyant allesins belet, dat men die diep onder den wal niet en can brengen; off indien zulcks misluckt, sal den wech tot de stadt met 't canon moeten worden geopent. Die troupes van den oversten Ferens siin in 't quartier van Siin Gen. graeff Ernst aengecomen tot merckelick sublevement van de compagniën, die van outs daer siin geweest ende nu door sieckten seer siin geswackt. In 't leger voor den Bossche, 10 Septembris 1629. | |
XXXI.
| |
[pagina 38]
| |
heeft men haer versekert, dat (men) met de geestelickheyt ende de burgerye van de stadt in de redelickheyt soude handelen; waerop by haer twee capiteynen siin gedeputeert ende monsr. Buchin neffens een ander Frans capiteyn by Siin Exc. haer toegesonden. Voor den Bossche, 11 Septembris 1629. | |
XXXII.
|
|